Veertig jaar lang was prof. Frits van Oostrom hoogleraar. In een overvolle Domkerk in Utrecht sloot hij zijn carriere af met een afscheidscollege op 12 mei 2023. Van 1982 tot 2002 was hij hoogleraar aan de Universiteit Leiden, daarna aan de Universiteit van Utrecht. In 1999 was hij gasthoogleraar aan de Amerikaanse Harvard University.
Van Oostrom is gespecialiseerd in de Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen. Voor zijn wetenschappelijk werk kreeg hij in 1995 de Spinozaprijs. Zijn boek Maerlants wereld werd in 1996 bekroond met de AKO literatuurprijs. Nobel streven over het onwaarschijnlijke maar waargebeurde verhaal van ridder Jan van Brederode werd op 28 oktober 2018 bekroond met de Libris Geschiedenisprijs.
In mei 2023 publiceerde Van Oostrom zijn nieuwste boek De Reynart. Leven met een middeleeuws meesterwerk (uitgeverij Prometheus).
Van Oostrom heeft altijd veel belangstelling gehad voor hoe de universiteit zichzelf definieert, en interfereert met onderwijs en samenleving. In dit verband heeft hij geregeld bestuurswerk verricht, als president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW, 2005-2008) en als voorzitter van de commissie die de Canon van Nederland ontwierp.
De tekst van het afscheidscollege, getiteld Over onderwijs, onderzoek, mijzelf en de toekomst, is te lezen op de site van Neerlandistiek – online tijdschrift voor taal- en letterkunde. Tijdens het college lanceerde Van Oostrom een nieuw onderwijsplan van de Universiteit Utrecht, een Horizonprogramma voor vergezichten naast de vakstudie, cursussen speciaal voor studenten die zich buiten hun eigen vakgebied willen verdiepen.
Passages uit het afscheidscollege van Frits van Oostrom
“Ook mijn eigen kennismaking met de Reynaert dank ik aan de school. Het was immers een onderwijzer die had getekend voor het boekje dat ik rond mijn tiende las: Reinaart de Vos in de reeks Oud Goud, “verhalen uit vroeger tijden, opnieuw aan Nederlands jeugd verteld”. Man achter de reeks was Pieter de Zeeuw; en het portret van hem waarmee mijn nieuwe boek begint, is tevens bedoeld als eerbetoon aan al die onderwijzers aan wie ons land zoveel te danken heeft, de universiteit voorop – zoals vele togadragers hier uit eigen ervaring zullen bevestigen. Een goede docent kan in een jongemensenleven het verschil maken; niet voor niets is het motto van het eerste deel van mijn boek dan ook een uitspraak van Poelhekke uit 1907: “De leraar is de methode“.
“Het boek was voor hen overduidelijk niet meer het beeldbepalend venster op de wereld; dat venster heette nu Windows. En bovenal waren ze meer eclectisch ingesteld. Ik zag uit deze generatie niet meer de laatste stelling voortkomen die Gerard ’t Hooft in 1972 nog bij zijn dissertatie had gevoegd: “Een maatschappij waarin iedereen heel veel weet over een beetje is te verkiezen boven een maatschappij waarin iedereen een beetje weet over heel veel”.
“Sinds mijn terugkomst uit Harvard heeft het ideaal mij niet meer losgelaten om iets hiervan aan Nederlandse universiteiten te helpen realiseren, hoe anders ons bestel ook is. In Utrecht heeft het even geduurd voordat ik hiervoor bedding vond, maar uiteindelijk is dit gelukt in het Descartes College – Utrechts landelijk unieke universiteitsbrede honoursprogramma op bachelorniveau, voor studenten die wat meer willen en aankunnen. Bij Descartes heb ik acht jaar lang gemengde groepen studenten mogen begeleiden uit alle studierichtingen: geneeskunde, diergeneeskunde, geowetenschappen, geschiedenis, psychologie, rechten, kunstmatige intelligentie, wat niet al. Hen leidde ik twee jaar lang door een programma dat bovenop hun hoofdvakstudie kwam en in de kern uit vier cursussen bestond. Achtereenvolgens: “Waaier van wetenschappen”, waarin ze kennismaakten met heel andere vakken dan hun eigen specialisme, van stamcelonderzoek tot bijbelwetenschap, en met als aftrap waarom astrologie wel of geen wetenschap zou zijn”.
“Teruglopend naar de trein, dacht ik heel vaak na zo’n wekelijkse avond bij Descartes: zo is de universiteit bedoeld”.
“Het is ook een veel internationaler en moderner boek geworden, dat aanhaakt bij Umberto Eco over het open kunstwerk, Philip Roth over romans als wraakfantasie en bij de Franse filosoof André Glucksmann die nog niet zo lang geleden de renardie aanbeval als hedendaagse vorm van liberté. En tegen het slot komt zelfs natuurkundige Richard Feynman nog even langs met diens overtuiging dat wetenschappelijke kennis de beleving van schoonheid niet in de weg zit, maar juist kan verdiepen. Dat geldt voor mij zeer zeker bij de Reynaert, en mijn boek tracht aan geleerdheid én genieten recht te doen. En zelfs bepleit ik om het Nederlandse politieke vocabulair te verrijken met een reynaerdeske term voor een in de politiek o zo bekend verschijnsel: de firapeeloplossing. (Ik hoop natuurlijk dat u dit gaat opzoeken.)”
“Zo ben ik al met al, denk ik, zowel mijn discipline trouw gebleven als met de tijd meegegaan. Maar in één opzicht heb ik dat laatste opzichtig niet gedaan. Mijn wetenschappelijke voertaal is altijd hoofdzakelijk het Nederlands gebleven. Dat heeft ontegenzeggelijk nadelen gehad, en mij internationaal gesproken teveel achter een doorkijkspiegel laten zitten. Dat is vandaag de dag zo tegendraads, dat ik bij het scheiden van de markt behoefte voel er iets van te rechtvaardigen. In hoofdzaak zijn mijn motieven drieërlei geweest”.
“In de eerste plaats moet in interpretatieve vakken als de mijne vrijwel alles in taal worden gevangen. Cijfers zijn uitermate welkom, en digitale data zijn een aanwinst, maar de bewijskracht van getallen kan bij ons niet zonder op zijn minst equivalente precisie in de woorden. Modale bepalingen zijn onze decimalen. Dat vereist aanmerkelijke taalbeheersing, en met alle respect voor mijn eigen Engels en voor hoe mij dat op Harvard afging, weet ik toch als eerste dat dat Engels lang niet zo compleet is als mijn Nederlands: die prachtige taal waarin alles zich laat uitdrukken wat je maar zou willen, als je maar je best doet. Alleen al om die reden blijf ik bij hoge voorkeur schrijven in mijn moedertaal: de eerste die je leert, de laatste die je vergeet”.
“Minstens zo belangrijk als het publiceren is het onderwijs. Ook daarin wil je toch het liefste op je allerbest zijn. En dat betekent niet slechts informatie overdragen, maar ook bezielen, inspireren en jonge mensen raken. Dat soort effecten zijn moeilijk meetbaar en behoeven niet speciaal getoetst te worden, maar je voelt ze wel – als een college slaagt. En voor velen zijn het juist die ervaringen die hun het beste bijblijven van onderwijs, waarbij de rol van humor en emotie niet te onderschatten valt. Veel liever dan te onderpresteren in het Engels, ben ik daarom liefst blijven doceren in het Nederlands, de enige taal waarvan ik alle registers kan bespelen”.
“Mijn derde motief ligt strikt genomen buiten de universiteit, en hangt samen met mijn sterke drang een veel breder publiek te bereiken dan enkel de collega’s. Misschien schemert daarin nog iets door van die behoefte uit de jaren zeventig om met de neerlandistiek maatschappelijk relevant te zijn. In elk geval: dat brede publiek bestaat ter dege, en is zeer groot en serieus te nemen in het Nederlandse taalgebied. En laten we daar bovenal blij mee zijn. Wij zijn vandaag de dag gemiddeld een goed opgeleid land, en een echt boekenland, met een fijnmazig netwerk van goede boekhandels; met dikwijls boeken in de woonkamer en waar het de normaalste zaak ter wereld is om op verjaardagen een boek cadeau te doen. Die boeken zijn, in marketingtermen, maar zelden need to know, maar wel vaak nice to know. En kennis is niet enkel macht, kennis is ook lust – en zo bereikt de academische nonfictie op het gebied van taal, literatuur en geschiedenis in Nederland oplages waaraan de grote buitenlanden verhoudingsgewijs niet kunnen tippen”.
“Ik beschouw het als een aspect van de maatschappelijke verantwoordelijkheid waar onze universiteiten tegenwoordig zo graag prat op gaan om ook dit bredere publiek te blijven bedienen, en ons niet enkel leeg te schrijven in artikelen voor vakgenoten maar op gezette tijden ook boeken af te leveren die leesbaar zijn met behoud van wetenschappelijke standaarden. Er speelt voor mij hier ook een punt van academisch burgerschap in een verbonden samenleving. De taal van onze wetten, de Statenbijbel, de taal van onze media, het parlement, de straat en Koot en Bie – die moet de universiteit niet cancelen”.
“Juist wie diversiteit en inclusie hoog in het vaandel voert, moet kunnen leven met intellectuele en talige diversiteit. En dus het Nederlands als taal van wetenschap weten te integreren in Erkennen & Waarderen, en hen die dit beogen hun Nederlands niet tegenmaken”.
“Als de universiteit een Engelstalige monocultuur wordt, belanden we pas echt in middeleeuwse toestanden, met hun vervaarlijke afstand tussen hoogopgeleiden en de rest”.
“Van uitgever Mai Spijkers, die toen ik vroeg hoe dik Maerlants wereld mocht worden, antwoordde “Maakt mij niet uit – schrijf maar zoals jij denkt dat goed is, ik geef het uit”.
Lees het hele afscheidscollege: Reynaert en de universiteit – Over onderwijs, onderzoek, mijzelf en de toekomst, door Frits van Oostrom, Neerlandistiek, 15 mei 2023: https://neerlandistiek.nl/2023/05/reynaert-en-de-universiteit/
De Reynaert: https://uitgeverijprometheus.nl/boeken/reynaert-gebonden/
Horizonprogramma voor vergezichten naast de vakstudie: https://dub.uu.nl/nl/nieuws/horizonprogramma-voor-vergezichten-naast-de-vakstudie