Skip to main content

Redactie Beroepseer

‘Gepest van 9 tot 5’. Tv-programma over pesten op de werkvloer

In het nieuwe EO tv-programma Gepest van 9 tot 5 schakelen slachtoffers van pesten op de werkvloer de hulp in van Bert van Leeuwen. Ze zijn ten einde raad: ze hebben alles geprobeerd om het pestgedrag aan te kaarten, maar zonder succes. Met de hulp van het tv-programma proberen zij de situatie op te lossen en achter zich te laten.
Gepest van 9 tot 5 is in eerste instantie een eenmalig programma en wordt uitgezonden op 19 april 2019, de Landelijke Dag tegen het Pesten, maar als het aan de EO ligt, wordt het een serie.

Pesten op de werkvloer is een enorm taboe, terwijl de cijfers er niet om liegen. Uit onderzoek van het CBS blijkt dat 1 op de 8 volwassenen in Nederland wordt gepest op de werkvloer en dat meer dan de helft van de Nederlandse bedrijven nog geen anti-pestbeleid heeft. Daarnaast becijferde het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat deze vorm van pesten de samenleving jaarlijks vier miljard euro kost.
Het pesten kan bestaan uit allerlei vormen van verbaal, non-verbaal en lichamelijk geweld of het negeren van een collega in allerlei sociale activiteiten.

Mediator

Vaak beseffen de pesters niet dat hun gedrag zo veel impact heeft. Pesten kan onder meer leiden tot stress, depressie, burn-out en tot minder presteren en produceren. Om tot een werkbare oplossing te komen, gaat Bert van Leeuwen als mediator met alle betrokken partijen op een respectvolle manier het gesprek aan. Hij brengt ook bewijsmateriaal op tafel dat kan bestaan uit apps, mails, geluidsopnames of – in sommige gevallen – videobeelden. Na de intensieve gesprekken wordt de leiding van het betreffende bedrijf geïnformeerd.

Taboe doorbreken

Met Gepest van 9 tot 5 wil de EO individuele slachtoffers van pestgedrag helpen, maar ook het taboe op pesten op het werk doorbreken. “We laten zien dat er oplossingen zijn om de vicieuze cirkel van negativiteit te doorbreken, waarbij het anti-pestbeleid een zeer belangrijk onderdeel is, zegt Bert van Leeuwen.”

Gepest van 9 tot 5 wordt uitgezonden op vrijdag 19 april 2019 op NPO1 om 21.30 uur.

Meer info bij EO: https://visie.eo.nl/2019/01/bert-van-leeuwen-maakt-programma-over-pesten-op-de-werkvloer/ (Niet meer beschikbaar)

Zie ook Stichting Omgaan met pesten: www.omgaanmetpesten.nl

Stop pesten nu!: www.stoppestennu.nl

Posicom, professionele aanpak van pesten: www.posicom.nl/

Website Gijs van Loef en Platform betrouwbare zorgcijfers

Gijs van Loef bekritiseert de effecten van marktwerking in de zorg op basis van onderzoek naar kwaliteit van zorg

Sinds 1997 publiceert Gijs van Loef kritische artikelen over de organisatie van het openbaar bestuur. De laatste jaren schrijft hij vooral over de effecten van de marktwerking in de zorg op basis van onderzoek.
In 2013 publiceerde hij zijn boek Kiezen tussen overheid en markt – Een wake-up-call voor onze volksvertegenwoordigers, waarin hij overheid en markt als principes tegenover elkaar plaatst en duidelijk maakt dat ze niet zonder elkaar kunnen. Hij beschrijft wat marktwerking binnen het publieke domein is en wat het in de praktijk betekent. Het boek biedt een concreet handvat voor het verbeteren van de kwaliteit van het openbaar bestuur aan de hand van een eenvoudig, breed toe te passen denkmodel.

Goede gezondheidszorg begint bij betrouwbare cijfers

Van Loef – hij is adviseur marktwerking gezondheidszorg – was de financieel expert achter het Nationaal ZorgFonds, een in 2016 gelanceerd plan van de Socialistische Partij (SP) dat tot doel heeft: afschaffing van het eigen risico, een ruime basisverzekering en het vervangen van zorgverzekeraars door een enkele organisatie.
Met Renske Leijten schreef hij het artikel Zorgstelsel op basis van samenwerking stelt patiënt centraal voor een themanummer over het zorgstelsel van het vakblad voor economen ESB (januari 2017).

Van Loef beheert een eigen website die plaats biedt aan het Platform Betrouwbare zorgcijfers, een groep deskundige leden op het gebied van gezondheidszorg, accountancy, juridische zaken, toezicht en bestuur.
Uitgangspunt is dat goede gezondheidszorg begint bij betrouwbare cijfers. Op 11 mei 2018 publiceerde het Platform het verslag van een uitgebreid onderzoek naar de kwaliteit van de zorg. Uit de cijfers bleek dat de gezondheidszorg in Nederland helemaal niet zo goed is als steeds maar weer wordt beweerd. De Rijksoverheid maakt zich schuldig aan tendentieuze berichtgeving en heeft de afgelopen jaren bewust een te positief beeld geschetst van de medische zorg. Bovendien is het Nederlandse systeem erg duur en op termijn zelfs onhoudbaar.
De door het Platform verzamelde cijfers zijn ontleend aan verschillende nationale en internationale onderzoeken.

De uitkomst van het onderzoek werd gepresenteerd aan de Algemene Rekenkamer, die met dank voor de informatie reageerde: “Deze is doorgeleid naar de betreffende onderzoeksdirectie en zal betrokken worden in de bredere afwegingen over onderzoek naar het Ministerie van VWS en de zorgsector”.
Op de site van Van Loef kunnen we de in elf punten samengevatte uitkomst van het onderzoek lezen: https://gijsvanloef.nl/2018/05/11/platform-betrouwbare-zorgcijfers-wordt-gehoord-door-algemene-rekenkamer/

Het Platform Betrouwbare zorgcijfers pleit voor onafhankelijk en waardevrij onderzoek naar de informatieverstrekking over de kwaliteit en kosten van de Nederlandse gezondheidszorg. Alleen op die manier kan beleid worden gebaseerd op betrouwbare gegevens en cijfers. Ook de houdbaarheid en de draagkracht van het gezondheidsstelsel wordt hiermee vergroot.

Existentieel vraagstuk

De site van Van Loef is in de loop der jaren uitgegroeid tot een rijke bron van kennis en informatie van het Nederlandse zorgstelsel, met blogs, columns, publicaties, rapporten en commentaren op artikelen in bijvoorbeeld vakbladen.

Een recente bijdrage (5 april 2019) getiteld Gezondheidszorg staat voor existentieel vraagstuk vat in twee, naast elkaar geplaatste overzichtelijke kolommen het verschil samen tussen een gezondheidszorg die de patiënt centraal stelt en gericht is op de relatie patiënt-zorgverlener en een gezondheidszorg gericht op centraal verantwoording afleggen en afvinken. In een oogopslag zie we wat dat existentiële vraagstuk behelst. Gaan we naar een menselijke gezondheidszorg of naar een technocratisch zorgstelsel waarbij geld en centrale controle de boventoon voeren? Naar persoonlijke zorg of een door verzekeraars en digitale gegevens gedomineerde zorg? Van Loef waarschuwt voor een stelsel dat voor buitenlandse zorgverzekeraars en steeds machtiger wordende high-tech bedrijven tot een jachtterrein wordt. Er zijn teveel private krachten en er is te weinig publieke sturing in het zorgstelsel. Het publiek is ondergeschikt gemaakt aan privaat.

Krenten uit de pap

Op 11 april 2019 bericht Van Loef dat het jachtseizoen in de zorg is geopend. De kop boven zijn blog luidt: Eerste buitenlandse zorgverzekeraar haalt de krenten uit de pap (en ondermijnt de solidariteit). Het is een reactie op een artikel in het tijdschrift Zorgvisie: Zwitserse zorgverzekeraar IptiQ mikt op fors rendement: “IptiQ is de eerste nieuwe zorgverzekeraar sinds de invoering van het zorgstelsel in 2006. IptiQ, een dochter van het Zwitserse bedrijf Swiss Re, heeft in 2017 drie bestaande labels overgenomen van VGZ: Promovendum, National Academic en Besured. Deze zorgverzekeringen, die 225.000 verzekerden telden, lagen onder vuur in de media doordat zij mikken op hoogopgeleiden. Daarmee wekken zij de schijn van risicoselectie. Hoogopgeleiden zijn gezonder, maken minder zorgkosten en zijn daarom goed voor het rendement van zorgverzekeraars. Kort na de overname heeft IptiQ de zorgpremie in 2018 vrij fors verhoogd, wat heeft geleid tot het vertrek van 25.000 verzekerden” (10 april 2019).

In een reactie schrijft Van Loef: “IptiQ haalt de krenten uit de pap, nietwaar? Het is – voor wie openstaat voor onafhankelijke, oprechte en belangeloze analyse – allemaal zo duidelijk als het maar zijn kan”.
Van Loef had het zien aankomen. In de rechterkolom van zijn overzicht staat onderaan: Versplintering van het zorgaanbod (profijtelijk scheidt zich af van niet-profijtelijk).

Site van Gijs van Loef, met het Platform Betrouwbare zorgcijfers https://gijsvanloef.nl/

Jaarverslag Ombudsman 2018 Iedereen noet mee kunnen doen

Jaarverslag Nationale ombudsman 2018: ‘Protocollen en procedures staan goede dienstverlening in de weg’

Het gaat nog te vaak mis tussen (overheids)instanties en de mensen die een beroep op hen doen. “Het zijn al lang niet meer alleen de meest kwetsbare mensen die niet mee kunnen komen. Ook zelfredzame burgers lopen vast”, stellen Reinier van Zutphen en Margrite Kalverboer in hun gezamenlijk jaarverslag, dat op 10 april 2019 is aangeboden aan de Tweede Kamer. Om iedereen mee te kunnen laten doen moeten (overheids)professionals meer ruimte, tijd en middelen krijgen.

De Nationale ombudsman, de Kinderombudsman en de Veteranenombudsman komen op voor mensen die vastlopen in de maatschappij. Uit de bijna 28.000 vragen, hulpverzoeken en klachten die zij in 2018 gezamenlijk ontvingen, blijkt hoe moeilijk het soms is voor mensen om gewoon mee te kunnen doen. De vrouw die na een scheiding in de schulden komt en als ze voor hulp durft aan te kloppen bij haar gemeente tegen een muur van bureaucratie aanloopt. Het meisje met verslaafde ouders dat, ondanks de aanwezigheid van hulpverlening in het gezin, toch op straat terecht komt. De veteraan die kampt met ernstige psychische problemen, alles kwijt raakt en toch lange tijd geen invaliditeitspensioen ontvangt. Stuk voor stuk liepen zij tegen een dichte deur bij de instanties die er juist voor hen hadden moeten zijn.

(Overheids)professionals beter faciliteren

Ondanks de goede wil van professionals gaat het toch vaak mis tussen (overheids)instanties en de mensen die een beroep op hen doen. Protocollen en procedures staan goede dienstverlening in de weg. Het werk moet zo efficiënt mogelijk. Diensten worden, ondanks de decentralisaties, verder weg van de burger georganiseerd, loketten verdwijnen en het wordt steeds lastiger om een echt mens aan de lijn te krijgen. Het is daarom belangrijk dat (overheids)professionals meer tijd, ruimte en middelen krijgen om te doen wat ze moeten doen. Om zelf in te kunnen schatten wat nodig is, om maatwerk te kunnen leveren en om dichtbij de mensen te kunnen staan voor wie ze er zijn.

De Nationale ombudsman en de Kinderombudsman roepen alle organisaties die werken voor de mensen in Nederland op om zich te bezinnen op hun bestaansrecht: “Bedenk voor wie je er eigenlijk bent en wat zij van jou nodig hebben om mee te kunnen doen. Als we in Nederland willen dat iedereen meedoet, vraagt dat niet alleen wat van de burger, maar ook van de politiek, van de overheid en van andere instanties die werken voor de inwoners van Nederland”, aldus Van Zutphen en Kalverboer.

Omslag jaarverslag Nationale Ombudsman 2018Klik hier voor het jaarverslag 2018 Iedereen moet mee kunnen doen, april 2019: www.nationaleombudsman.nl

Nationale ombudsman en Kinderombudsman: Iedereen moet mee kunnen doen, nieuwsbericht Nationale Ombudsman, 10 april 2019: www.nationaleombudsman.nl

Feiten en cijfers Jaarverslagen, Nationale Ombudsman, 10 april 2019: www.nationaleombudsman.nl

 

Rapport Staat van het Onderwijs 2019

Rapport over de Staat van het Onderwijs in Nederland 2019

Elk jaar licht de Inspectie van het Onderwijs het onderwijs door. De resultaten daarvan staan in het rapport De Staat van het Onderwijs dat op 10 april 2019 wordt gepresenteerd op het jaarlijkse gelijknamige congres  in Utrecht. Aan het congres nemen onderwijsprofessionals deel uit het hele land. Met vier deelnemers is voor aanvang van het congres een gesprek gevoerd, te lezen op de site van de Inspectie: Rick de Wit, controller samenwerkingsverband passend onderwijs; Elles Verschoor, IB’er en leerkracht groep 7-8 Daltonschool Culemborg; Karin van der Meer, medewerker regioteam scholenkoepel Passenderwijs, Woerden en Theo Mensen, medewerker stichting ePortfolio Support.

De Staat van het Onderwijs 2019

Inspectie van het Onderwijs concludeert in De Staat van het Onderwijs 2019 dat, hoewel het Nederlandse onderwijs gemiddeld nog op niveau blijkt te zijn, de ontwikkelingen waar de Inspectie in de voorgaande jaren aandacht voor vroeg, zich mede onder druk van een ongelijk verdeeld lerarentekort dreigen te verdiepen. Het gaat hier bijvoorbeeld om teruglopende prestaties van leerlingen, ongelijke kansen en segregatie. Om alle leerlingen en studenten een stevige basis mee te geven en te zorgen voor een betere aansluiting op de arbeidsmarkt, zal de onderwijssector nu heldere keuzes moeten maken over gezamenlijke doelen en ijkpunten. Daarnaast moet het onderwijs beter evalueren wat de effecten zijn van de vele experimenten.

Nederlands onderwijs gemiddeld nog op niveau

Het is positief dat het Nederlandse onderwijs gemiddeld genomen nog op niveau is, oordeelt de Inspectie. Voor Nederlandse jongeren is de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt momenteel in veel gevallen goed, zeker vergeleken met die in andere landen. Burgerschapsonderwijs en persoonsvorming krijgen steeds meer aandacht, en scholen en overheid werken aan de noodzakelijke aanscherping en verbetering ervan. Ook halen meer jongeren een diploma op het niveau dat past bij hun vooropleiding, vooral in het mbo. Ook krijgen groepen jongeren weer iets meer kansen in het onderwijs

Onderwijs wel onder druk

Maar aan werknemers, ondernemers en burgers worden andere eisen gesteld dan voorheen, en in de toekomst nog meer. Daar moet het onderwijs op inspelen en dat gebeurt nu te fragmentarisch, stelt de Inspectie. Om klaar te zijn voor de toekomst, moet de basis worden verstevigd en zijn heldere keuzes nodig.

De Staat van het Onderwijs 2019 geeft drie hoofdpunten waardoor het onderwijs onder druk staat.

  • Ongelijke kansen, segregatie en dalende prestaties dreigen door een ongelijk verdeeld lerarentekort te verscherpen. Dit is een risico voor de (toekomstige) kwaliteit van het onderwijs.
  • Het onderwijs versnippert en de resultaten en effecten van onderwijsinnovaties worden onvoldoende geëvalueerd.
  • Onder afgestudeerden van sommige opleidingen is de werkloosheid hoog. Tegelijkertijd zijn er in sommige vakgebieden grote tekorten aan geschoolde werknemers.

1. Haarscheuren – ongelijke kansen, segregatie en dalende prestaties – dreigen zich te verdiepen

De afgelopen jaren heeft de Inspectie in De Staat van het Onderwijs laten zien dat er haarscheuren in het onderwijs zichtbaar zijn. Gelijke kansen zijn niet langer vanzelfsprekend, de leerprestaties van leerlingen staan onder druk in het funderend onderwijs, er zijn grote verschillen in prestaties van leerlingen tussen scholen en de (sociaal-economische) segregatie in het onderwijs neemt toe. Deze haarscheuren dreigen zich te verdiepen, mede omdat het lerarentekort niet gelijk over scholen verdeeld is.

Daarom roept de Inspectie op tot meer focus en een gerichte, gezamenlijke aanpak voor alle sectoren. Met daarin gezamenlijk vastgestelde doelen en ijkpunten over wat leerlingen en studenten ook in de toekomst altijd nodig zullen hebben. Bijvoorbeeld het voorkomen van laaggeletterdheid en laaggecijferdheid, leerlingen voorbereiden op deelname in de samenleving, zorgen dat alle studenten een plek vinden op de arbeidsmarkt. Gezien de gunstige conjunctuur en de al lopende debatten over het curriculum en de verschillende kwaliteitsagenda’s in het mbo en ho, ziet de Inspectie daar juist nu een uitgelezen kans voor.

2. Versnippering en onvoldoende evaluatie

De laatste jaren is een sterke groei te zien van het aantal scholen met een specifiek pedagogisch-didactisch concept en scholen met extra aanbod rond bepaalde vakken, zoals technasia en cultuurprofielscholen. Ook bieden meer scholen en opleidingen maatwerktrajecten en maatwerkdiploma’s aan. De Inspectie onderschrijft dat experimenten, en scholen die nieuwe dingen proberen, essentieel zijn om onderwijs te verbeteren. Tegelijkertijd wordt het lang niet altijd helder waarom een school of opleiding kiest voor een specifieke vorm van maatwerk, flexibilisering of profilering. Ook evalueren scholen en opleidingen de resultaten en effecten van hun keuzes in zeer beperkte mate.

De Inspectie wil daarom besturen en scholen aansporen beter te evalueren, en te bezien in hoeverre de inspanningen daadwerkelijk bijdragen aan de – gezamenlijk vast te stellen – doelen. Als zij daarnaast bewezen praktijken met elkaar delen, hoeven andere leraren en schoolleiders niet zelf alles te bedenken en gaat er niet onnodig energie verloren. Dit is extra belangrijk nu het tekort aan leraren en schoolleiders oploopt.

Door de variatie in het onderwijsaanbod en de toename van maatwerk wordt het lastiger om goed zicht te houden op de kwaliteit van het onderwijs. Het gebrek aan consensus over wat echt nodig is maakt dat het moeilijker is vast te stellen of leerlingen hun potentiële niveau halen, en hoe ze zich ontwikkelen ten opzichte van de ijkpunten van het onderwijs. Voor leerlingen is het belangrijk dat ze gedurende hun hele schoolloopbaan weten waar ze staan en tijdig deficiënties kunnen wegwerken als dat nodig is.

3. Betere aansluiting nodig tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Voor het vinden van een baan blijkt het hebben van een diploma het allerbelangrijkst. Daarbij maakt het uit welke mbo-, hbo- of wo-opleiding je gevolgd hebt. Voor een deel van de opleidingen is het perspectief ongunstig: een kwart van de gediplomeerden heeft na een jaar (nog) geen baan. Veel van de mbo-studenten uit bijvoorbeeld de sector Economie hebben een matig arbeidsmarktperspectief. Daarnaast profiteren sommige groepen jongeren minder van de huidige gunstige arbeidsmarktperspectieven. Dat zijn vooral ongediplomeerden, leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs (vso), leerlingen van het praktijkonderwijs (pro) en studenten van de entreeopleidingen en sommige mbo 2-opleidingen.

De Inspectie dringt er op aan dat opleidingen en bedrijfsleven juist nu, in tijden van hoogconjunctuur, zich inzetten voor een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt voor deze groepen. Ook de overheid kan hier een rol in nemen.

Gezamenlijk investeren heeft effect

De Inspectie van het Onderwijs ziet duidelijke aanwijzingen dat het inderdaad effect heeft als de onderwijssector gezamenlijk heldere keuzes maakt en focust op vastgestelde doelen. Zo vraagt de Inspectie al langer aandacht voor gelijke kansen in het onderwijs. Een hoopgevende ontwikkeling is dat dit nu een eerste effect lijkt te hebben. Hoewel het verschil in kansen tussen leerlingen met gelijke talenten nog altijd fors groter is dan vijf of tien jaar geleden, is een eerste kleine stap om dat om te buigen gezet. De Inspectie constateert dat dit is gelukt doordat er een gevoel voor urgentie is ontstaan en er meer wordt samengewerkt. Die onderwijs brede investering lijkt zijn vruchten af te werpen voor de toekomst.

Downloaden Rapport De Staat van het Onderwijs 2019 – Onderwijsverslag over 2017/2018, Inspectie van het Onderwijs, 10 april 2019: www.onderwijsinspectie.nl

Gesprekken met deelnemers aan het Congres De Staat van het Onderwijs 2019: www.onderwijsinspectie.nl

Congres De staat van het onderwijs: https://congres.destaatvanhetonderwijs.nl/

omslag proefschrift van osychiater Alan Ralston, promoveert op 9 april 2019

Hoe de filosofie van de psychiatrie in de spreekkamer tot uiting komt

Vandaag, 9 april 2019, verdedigt psychiater Alan Ralston zijn proefschrift Philosophy in Psychiatric Practice aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Vrije Universiteit in Amsterdam.

Bijzonder onderzoek

Willem Gotink had een interview met Ralston, te lezen in het maandelijkse, onafhankelijke e-magazine GGZ Totaal: “Het mag allemaal veel bonter en veelkleuriger”.
Het proefschrift gaat over de relatie tussen de filosofie van de psychiatrie en de praktijk. Hoe ziet die relatie eruit?
Gotink: “Het onderzoek moet meer inzicht geven in hoe psychiaters hun vak uitoefenen en de achterliggende ideeën waarop ze hun keuzes baseren. Een belangrijk onderdeel van de studie was het praktijkonderzoek en de interviews bij dertig psychiaters, afkomstig uit verschillende sectoren van de geestelijke gezondheidszorg. Ralston bevroeg hen over drie hoofdthema’s: diagnose, wetenschap en psychische stoornis. Dat waren bewust breed gekozen categorieën, zodat er voldoende ruimte was voor nieuwe inzichten”.

Ralston: “Dertig psychiaters kwalitatief bestuderen, dat is zelden gedaan, ook in het veld van klinisch redeneren. Voeg je het filosofisch perspectief toe, dan is het in die zin wel een bijzonder onderzoek.”

Filosofie en psychiatrie. Het zijn twee gebieden met een uitgebreide literatuur. Wat ga je dan onderzoeken?

Ralston: “Neem de vraag: ’wat is een psychiatrische stoornis eigenlijk?’ Thomas Szasz (1920-2012) keek daar vanuit de antipsychiatrie heel anders tegenaan dan iemand als Emil Kraepelin (1856-1926), die er vooral van uit ging dat psychiatrische aandoeningen ontstaan door biologische en genetische factoren. Waar wij naar op zoek zijn gegaan is hoe dergelijke ideeën zich manifesteren in de praktijk, en hoe dat wel of niet de praktijk richting geeft.
We hebben audio-opnames gemaakt van intakes. Daar gebeurden interessante dingen. Het viel op dat er niet per se met één klassiek verklaringsmodel werd gewerkt, maar veel eerder vanuit een pluralistische visie, gebaseerd op een veelheid van verklaringsmodellen en theorieën.
Afhankelijk van de patiënt en de klachten, ontstond er een gezamenlijk verklaringsmodel, gericht op verbetering. Er bleek niet altijd een duidelijke scheiding tussen het probleem beschrijven en de oplossing. Eerder werd er tijdens het exploreren van de klachten gezocht naar een theorie die daar het beste bij paste (het verklaringsmodel groeide als het ware met het exploreren van het probleem mee), terwijl al vooruitgegrepen werd op wat de beste therapeutische mogelijkheden zou opleveren. Dat was voor ons een verrassing, omdat we er van uitgingen dat psychiaters meer volgens het klassieke medisch model zouden werken: eerst diagnose en daarna de behandeling. Het blijkt complexer te liggen. Het betekent ook dat waarden een veel belangrijkere rol spelen in de praktijk dan soms wordt verondersteld.”

Maar psychiater en patiënt kunnen niet zomaar iets construeren, klachten roepen specifieke verklaringsmodellen op.

Ralston: “Fenomenen die als materieel worden gezien worden eerder geassocieerd met een medisch model en daarmee wellicht eerder met een behandeling met medicijnen, dan klachten die als ‘mentaal’ worden gezien.”

Ruimte voor meerdere, kleinschaligere classificaties

Is dit onderzoek nu ook een afzetten tegen de DSM?

Ralston: “Het gaat me niet per se om een andere classificatie. Er is wel een spanningsveld. Enerzijds zie je deze pragmatische en pluralistische praktijk. Aan de andere kant de monistische DSM, waarvan sommige deelnemers zeggen dat die er vooral is voor de vergoeding van de behandelingen.
Wat je er ook van vindt, we kunnen niet zomaar om de DSM heen, hij is ‘too big to fail’, te verweven met allerlei instanties en systemen. Sadler heeft dat het ‘Mental health medical industrial complex’ genoemd.
Als we daar van af willen, hebben we iets nodig dat functies van de DSM zou kunnen vervangen. Ik denk dat er ruimte is voor meerdere, kleinschaligere classificaties.”

Lees het hele interview met Alan Ralston: “Het mag allemaal veel bonter en veelkleuriger”, door: Willem Gotink, GGZ Totaal, 8 april 2019: www.ggztotaal.nl

Morgen, woensdag 10 april 2019 vindt er naar aanleiding van de promotie een symposium plaats op de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam. Zie voor details: Promotie Alan Ralston en symposium de dag erna over de filosofie van de psychiatrische praktijk, Blogs Beroepseer, 12 maart 2019: https://beroepseer.nl

Downloaden van het proefschrift Philosophy in Psychiatric Practice kan op: https://research.vu.nl/en/publications/philosophy-in-psychiatric-practice

Alan Ralston is voortrekker van Stichting Beroepseer. Zie: Voordracht Alan Ralston op presentatie boek ‘Help, de psycholoog verzuipt!’: https://beroepseer.nl

U P D A T E

Foto met tweet verstuurd 9 april 2019 door Remke van Staveren: “Ora est. Promotie dr Alan Ralston gaat van start! VU Amsterdam”.
(Remke van Staveren is oprichter van Hart voor de GGZ: www.hartvoordeggz.nl)

Alan Ralston promoveert, tweet met foto van Remke van Staveren

 

set kappersscharen

Vermalen door de wet. Over de lotgevallen van een geplaagd ondernemer

Een ondernemer wordt dusdanig geplaagd door wettelijke regelingen dat hij, als er niets verandert, gedwongen wordt zijn kapperszaak eraan te geven. Hoe kan het zover komen?
De kapper, een prima vakman die van zijn beroep houdt en daar trots op is, heeft zijn verhaal opgeschreven. Al lezend verdwalen we met hem in een bureaucratisch labyrint. Is er een uitweg?

“Even voorstellen: mijn naam is … Ik ben reeds 30 jaar eigenaar van een kapsalon in … (Zuid-Holland). Behoudens wat ups en downs heb ik er vele jaren prettig van kunnen leven en met plezier gewerkt.

De bezetting is als volgt:

Ikzelf              38 uur per week

-K                    18 uur per week                      20 jaar in dienst

-A                    32 uur per week                      15 jaar in dienst

-T                     38 uur per week                      12 jaar in dienst

-eigenlijk een leerling, vacature staat open

Toen de recessie in alle hevigheid toesloeg, daalde de omzet met 20%.
Gedurende deze periode heeft mijn bedrijf 6 zwangerschappen ‘overleefd’ (eigenlijk 7, maar 1 miskraam). Dit trekt een zware wissel op een bedrijf dat al worstelt om te overleven.
Ik besef dat er in het kappersvak veel jonge vrouwen werken en dat de kans groot is dat zij op enig moment een gezin willen stichten. De ondernemer krijgt tijdens het bevallingsverlof wel een groot deel van de loonkosten vergoed door het UWV, maar de omzetderving en de organisatorische problemen worden niet gecompenseerd. Evenmin de druk op de baas.
Als het verlof van 16 weken achter de rug is, wil de werkneemster veelal ouderschapsverlof opnemen. Vanuit de jonge moeder begrijpelijk, voor de ondernemer lastig. Die moet zich maar weer schikken naar haar wensen.

In anderhalf jaar tijd

Nu zou ik graag een opsomming geven van de problemen die zich de laatste anderhalf jaar in mijn bedrijf hebben voorgedaan en die mij de lol van het ondernemen totaal hebben afgenomen. Gelukkig vind ik mijn vak nog steeds heel bevredigend, anders was ik er vast al aan onderdoor gegaan.

In augustus 2016 viel A uit met klachten van vermoeidheid en harde buiken in de 4e maand van haar tweede zwangerschap.
Eind december 2016 meldde T zich eveneens ziek; zij had voor de tweede maal last van een hernia. Ze was hier 5 jaar eerder aan geopereerd, maar nu zat het twee wervels lager.
In februari 2017 meldde ze telefonisch, dat ze bovendien in verwachting was! Terugtellend moest ik concluderen, dat het kind eind november verwekt moest zijn.
A was eind maart weer begonnen, maar dan voor 24 uur p/w vanwege ouderschapsverlof. In mei moest ze 3 weken vrij hebben, want haar ouders gingen op vakantie en dan had ze geen oppas…
Half augustus 2017 meldde A zich opnieuw ziek; ze had al jaren last van de nek/schouderspier aan de rechterkant. Hiervoor bezocht ze regelmatig een fysiotherapeut die de klachten wel tijdelijk kon verlichten, maar niet verhelpen. Behalve fysieke belemmeringen bij haar werk had ze hierdoor ook vaak hoofdpijn. Nu was de kwaal echter doorgeschoten in een serieuze RSI, waardoor ze haar rechterarm niet boven de schouder kan optillen, haar nek niet kan draaien en hevige migraine krijgt.

T had een zeer zware zwangerschap door de combinatie met hernia. Tot overmaat van ramp werd haar kindje 11 weken te vroeg geboren. Lang in het ziekenhuis, kind in de couveuse, ouders dodelijk ongerust. Eenmaal thuis bleef T forse emotionele klachten houden. De psycholoog stelde Post Traumatische Stress Stoornis bij haar vast en hiervoor moet ze tot op heden therapie ondergaan.
Gedurende deze anderhalf jaar heb ik met de moed der wanhoop getracht de zaak overeind te houden door vele uren extra te werken, te beknibbelen waar mogelijk, voor iedere rekening te wachten tot er een herinnering kwam, geen dag vrij te nemen, geld te lenen en schenkingen van mijn  moeder te accepteren.
Iedere maand weer was het stressvol en gecompliceerd om de betalingen zodanig uit te voeren, dat de belasting en de medewerkers op tijd betaald werden, de huur met enige vertraging en sommige schuldeisers aan het lijntje te houden.
De uitbetaling van het vakantiegeld is dan helemaal een molensteen, die voor heel wat slapeloze nachten zorgde.

Een oplossing konden ze geen van allen geven

Op een gegeven moment was het zo krap, dat ik echt nergens meer geld vandaan kon halen om tijdig de salarissen te voldoen. Met het schaamrood op de kaken moest ik de beide langdurig zieke dames om begrip vragen, dat ik wel een voorschot kon geven, maar dat de rest ongeveer een weekje later zou komen, zodra er weer wat omzet binnen kwam.
In plaats van begrip kreeg ik van beiden dreigementen, dat ik dan een juridische loonvordering tegemoet kon zien met wettelijke rente.
Toen ik ter verdediging een fotootje van een krantenkop van De Telegraaf doorstuurde met de tekst: ”Personeel langdurig ziek, baas failliet”, zag T hierin aanleiding om mij op Facebook publiekelijk aan de schandpaal te nagelen, en haar partner vulde dit aan met: “Hij moet ophouden met smoesjes verzinnen en gewoon op tijd betalen”.
U kunt zich voorstellen dat dit de onderlinge verhouding geen goed deed.

In mijn wanhoop heb ik mij tot diverse instanties gewend om een uitweg te vinden. De Verzuimbegeleidingsdienst, het UWV, de jurist van de ANKO (kappersorganisatie) en het ondernemersplatform van de Kamer van Koophandel; niemand wist raad. Ze beseften allemaal terdege hoe uitzichtloos mijn situatie is, maar een oplossing konden ze geen van allen geven. De weg naar een onafwendbaar faillissement was weer dichterbij gekomen.

De zwaarden van Damocles

Ettelijke zwaarden van Damocles hangen nog boven mijn hoofd. Het zwaarst weegt hierbij de twee jaar doorbetalingsplicht, een bespottelijke en onrechtvaardige maatregel, waar noch de werkgevers, noch de werknemers wijzer van zijn geworden. Geen enkele ondernemer durft meer vaste contracten te bieden, allerlei schimmige trucs worden toegepast met flex- en nul-urencontracten, ontslag na een jaar en na zes maanden weer aannemen, zzp-ers enzovoort.
Ondertussen word ik opgezadeld met heel veel verplicht werk voor ziek melden, evalueren, rapportages van de bedrijfsarts lezen en terugkoppelen in een Plan van Aanpak (PvA), bijstellen van het PvA, contact houden met de zieken, verplicht meewerken aan re-integratie door de dames ‘licht vervangend werk’ te laten doen (in een kapsalon kom je dan niet verder dan telefoon aannemen en afrekenen) en als je hier in de ogen van UWV niet voldoende aan meewerkt, kun je zelfs nog een sanctie opgelegd krijgen van een derde jaar verplicht doorbetalen! Dat komt neer op een boete van vele duizenden euro’s!
Dat de ondernemer zelfs zonder deze narigheid het al moeilijk genoeg heeft om overeind te blijven, dat hij geen zin, tijd en energie heeft om aan al deze verplichtingen te voldoen, daar is totaal geen begrip voor. Wanneer ik ook omval, dan is het echt afgelopen met de zaak en staan er drie werknemers op straat en zit ik tot in lengte van dagen met een giga-schuld.
In het kader van de Europese Gedachte klopt hier ook niets van; in Duitsland bijvoorbeeld hoeft een ondernemer slechts drie maanden door te betalen en daarna komt het in de collectiviteit.

Ondertussen kan ik onmogelijk nieuw personeel aannemen. De onzekere situatie omtrent de twee langdurig zieken maakt dat onmogelijk. Tegelijk is het ook ondoenlijk om met slechts 20% van mijn totale personeelscapaciteit de kapsalon draaiende te houden. De enige overgebleven parttimer wil ook wel eens een dagje vrij en mijn echtgenote moppert ook al dat ze wel weer eens met mij samen op vakantie zou willen. Om organisatorische en financiële redenen kan ik haar daar helaas geen uitzicht op bieden. Dat zet onze relatie ook nog eens onder druk.

Of de situatie met T nog niet ingewikkeld genoeg was, blijkt zij nu ook alweer 8 weken zwanger van de tweede! Ik was in de veronderstelling, dat ik al een jaar afwezigheid had overleefd, maar laatst bleek dat een misvatting; de periode van bevallingsverlof telde niet mee, dus ik had pas 42 weken erop zitten. Ze is nu nog ziek tengevolge van de bevalling, dus dit kan nog heel lang duren.

‘Spoor 2’

Nu heeft de Verzuimbegeleidingsdienst geoordeeld dat voor beide dames gekeken moet worden of terugkeer in de eigen functie te verwachten is, of dat ‘spoor 2’ ingezet moet worden om ze te begeleiden naar ander werk. Daarvoor heb ik voor beiden de offerte ontvangen voor de interventie van een arbeidsdeskundige van maar liefst € 967,- ex BTW per personeelslid, die ik dien te betalen. Dat dit in mijn positie bijna niet op te brengen is, daar wordt compleet aan voorbij gegaan.

Ik besef dat het voorstel in het Regeerakkoord om de doorbetalingsplicht voor kleinere ondernemingen terug te brengen tot 1 jaar voor mijn situatie niet zal gelden. Het zijn immers reeds lopende gevallen. Toch hoop ik dat ik met mijn verhaal duidelijk heb kunnen maken, dat de wettelijke bepalingen op dit moment totaal uit balans zijn, waarbij personeel teveel beschermd wordt en het midden- en kleinbedrijf opgezadeld wordt met regels, kosten, plichten en risico’s, die velen de kop kosten. Hierdoor gooien veel ondernemers het bijltje erbij neer, gaan failliet of gaan onwenselijke trucs uithalen met contracten, waarbij uiteindelijk ook de werknemers de dupe zijn en de staatskas de rekening gepresenteerd krijgt”.


Foto bovenaan: Set professionele kappersscharen (foto Jacqueline Macou)

Brits onderzoek onder leraren: Bijna helft startende leraren overweegt binnen tien jaar onderwijs te verlaten

Een nieuw onderzoek in Groot-Brittannië laat zien dat bijna de helft van de leraren overweegt binnen tien jaar hun beroep vaarwel te zeggen. De belangrijkste oorzaken zijn werkdruk en een betere balans tussen werk en vrije tijd. Het onderzoek is gepubliceerd in de British Journal of Educational Studies.
Aan het onderzoek hebben 1200 leraren meegedaan. Het betreft vooral de aard van de werkdruk, niet de hoeveelheid werk. Doorslaggevend om het onderwijs te verlaten blijken het rekenschap moeten afleggen en prestatiedruk

Tussen de 40 en 50 procent van de respondenten heeft het onderwijs al verlaten, of gaan dat doen binnen tien jaar, gerekend vanaf het begin van de lerarenopleiding.
Daarnaast blijkt evenwel dat de meerderheid van de respondenten – 75 procent – kiest voor het leraarschap voor de lange termijn. Degenen die leraar willen worden, blijken zeer betrokken en toegewijd. Maar, de mate waarin ze dat zijn, is in zeer korte tijd gedaald.

Een verschil maken

Aan afgestudeerden van het UCL Institute of Education (IOE) in Londen is gevraagd wat hun oorspronkelijke motivatie was om leraar te worden en waarom ze hun beroep hadden opgegeven, of van plan waren dat te doen in de toekomst. Belangrijke motieven om te gaan lesgeven waren ‘een verschil maken’ (69%), werken met jonge mensen (64%) en liefde voor het vak (50%). Maar, zodra zij begonnen met werken, bekoelde hun enthousiasme voor het vak door de dagelijkse realiteit op school.

Degenen die het onderwijs hadden verlaten, noemden als reden: een betere balans werk-vrije tijd (75%), werkdruk (71%) en een op doelen gerichte cultuur (57%). Hoewel de respondenten beweerden dat ze zich bewust waren van de uitdagingen en de werkdruk voordat ze begonnen met lesgeven, bleek de realiteit zwaarder te zijn dan verwacht. Hun werk ging steeds meer in de richting van toetsen, examens, beoordelen van vorderingen en voorbereiding op een beoordelingsgesprek of een inspectie. Dat alles in plaats van de meer persoonlijke en creatieve kanten van het leraarschap.

Het probleem zit ’m in de onderwijscultuur

“Het is niet zo dat ze zich niet bewust waren van een veeleisend beroep. Maar, ze voelen dat de aan hun gestelde eisen hun aanpassingsvermogen overstijgen”, aldus de auteurs van het rapport: “De vraag rijst wat er gedaan kan worden om deze trend een halt toe te roepen.
De regering laat in een reactie weten dat het onderwijs verbeterd zal worden door verlaging van de werkdruk. Daarvoor is nodig dat overbodige taken geschrapt worden en de lonen worden verhoogd. Dat zou kunnen helpen. Maar, uit ons onderzoek blijkt duidelijk dat werkdruk de voornaamste boosdoener is en dat een deel van het probleem gelegen is in de onderwijscultuur: het constant onder toezicht staan, de noodzaak om te presteren en het hyper-kritische management. Verlaging van de werkdruk zal niet van invloed zijn op deze cultuur”.

Jane Perryman, Graham Calvert: What motivates people to teach and why do they leave? Accountability, performativity and teacher retention. British Journal of Educational Studies, 2019; 1 DOI: 10.1080/00071005.2019.1589417: https://www.tandfonline.com/doi/full/10.1080/00071005.2019.1589417

Almost half of new teachers consider leaving within 10 years, according to new study, Taylor & Francis Group, Science Daily, 2 april 2019: www.sciencedaily.com

Zelfsturing

Zes – vrouwelijke – bestuurders in de zorg over zelfsturing in de praktijk: wat het wel en wat het niet is

Op de site van Amstelring hebben zes bestuurders van diverse zorgorganisaties, alle zes vrouw, een blog geschreven die duidelijk moet maken wat zelfsturing nu wel en niet is: ‘Zelfsturing: we stoppen ermee!’
Amstelring is een van de grootste organisaties voor wonen en zorg in Amsterdam en omgeving met 2700 werknemers.

Volgens de zes auteurs roept zelfsturing…“tegenwoordig bij de meesten weerzin op, terwijl het een paar jaar geleden – in de tijd van de hype – het summum was. Nog afgezien van hoe slim het is om een hype te volgen omdat het een hype is, vragen wij ons af welke verwachtingen organisaties hadden bij het invoeren van zelfsturing. Want was is zelfsturing nou eigenlijk?

Wanneer wij, bestuurders van zorgorganisaties die zeer succesvol werken met zelfsturing, het zo eenvoudig mogelijk zouden zeggen, dan wordt het zoiets als: het eigenaarschap van de zorg ligt bij de mensen die de zorg verlenen. Zij weten wat nodig is en bepalen daarom wat er gebeurt. Klinkt simpel, toch?

Als je kijkt naar de consequenties wanneer je écht op deze manier wilt werken, is het minder simpel. Als de zorg van helpenden, verzorgenden, verpleegkundigen en begeleiders is, dan is die namelijk niet meer van managers, directeuren en bestuurders. Als onze collega’s in de zorg sturen, sturen wij daar dus niet meer. Wij sturen de gezonde, ondersteunende bedrijfsvoering. Dus we sturen nog wel. Maar ánders. In elk geval niet dezelfde dingen.

Fopstuur

Nu is zelfsturing op veel plekken ingevoerd met diezelfde intentie. Zonder de rol van managers, directeuren en bestuurders aan te passen. Want loslaten van controle en wat jij denkt dat goed is, is heel eng. Weten wij alles van! Op bijna al die plekken kreeg je dan een organisatie met zelfsturende teams zoals op deze illustratie van Tomas Schats. Namelijk: teams die verteld wordt dat ze zelf mogen sturen, maar ondertussen een fopstuur hebben. Omdat managers, directeuren en bestuurders nog altijd aan het echte stuur staan.

En zolang zij zelf aan dat stuur blijven, blijven de collega’s in de zorg zich ook op die manier verhouden tot hen: afhankelijk. Hoe duidelijk je ook maakt dat ze het zelf mogen doen, mensen zullen – wanneer het ingewikkeld of moeilijk wordt – grijpen naar het oude vertrouwde. Als manager, bestuurder of directeur ben je in zo’n situatie de ouder die de bagagedrager van het kinderfietsje maar niet loslaat. Terwijl het kind zelf allang kan fietsen. En alleen maar beter léért fietsen door zelf te vallen en weer op te staan”.

Zorg op maat

De auteurs schetsen de gevolgen van een dergelijke houding met een voorbeeld uit de praktijk: “In de meeste organisaties maken stafadviseurs of beleidsmedewerkers beleid dat geldt voor alle cliënten. Zij bepalen bijvoorbeeld dat er meer aandacht voor decubituspreventie*) voor alle bewoners moet zijn. Mooi, denkt u misschien, want dat verbetert de kwaliteit van zorg.

Wij denken daarentegen dat je daarmee impliciet zegt dat collega’s in de zorg onvoldoende aandacht hebben voor decubituspreventie. Waarom zouden zij daar anders meer aandacht voor moeten hebben? Waarschijnlijk zijn er teams die het uitstekend doen met decubituspreventie. Én teams waar dat niet goed gaat. Ons inziens laat je met zulk beleid zien dat je geen vertrouwen hebt in collega’s in de zorg. Bovendien scheer je alle cliënten over een kam. Anders zouden we niet iets bedenken dat voor iedereen geldt. Wij vinden dat zorg bij uitstek op maat zou moeten zijn. De ene cliënt is immers de andere niet en dus ga je met de ene cliënt anders om dan met de andere”.

De auteurs raken hier aan de kern van zelfsturing. Aan het slot van hun blog stellen ze de vraag wat er gebeurt als men de collega’s in zorgteams écht aan het roer laat staan? Antwoord: “Onze ervaring is dat de zorg daar veel beter van wordt”.

Lees de hele blog: Werkt zelfsturing?/Zelfsturing: we stoppen ermee! Amstelring, 1 januari 2019: www.amstelring.nl/blog-zelfsturing-we-stoppen-ermee

Noot
*) Decubitus = doorligwonden

‘Sociaal werker van het jaar 2019’ Norbert Wijnhofen: Ik wil kruisbestuiving tussen het sociaal domein en de ggz verder bevorderen

In dagblad De Gelderlander staat een mooi interview van Maarten Reith met Norbert Wijnhofen die medio maart is verkozen tot Sociaal werker van het jaar 2019. Wijnhofen werkt al meer dan dertig jaar in de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Vanuit zijn jarenlange ervaring zet hij zich in voor bewoners die het zelfstandig (net) niet redden: “Ik kom bij mensen van álle komaf, in alle diversiteit en culturen”.
Wijnhofen werkt sinds twee jaar bij Sterker Sociaal Werk in Nijmegen dat hulp en ondersteuning biedt aan mensen in de wijken en hen helpt bij het zoeken naar oplossingen als men het zelf niet meer kan.

Op de verkiezingsavond van Sociaal Werker van het Jaar 2019 roemde Jurylid Lex Staal Wijnhofen vanwege zijn innovatieve manier van werken: mensen verbinden in de wijk, ook degenen met psychosociale- en ernstige psychiatrische problemen. Wijnhofen neemt de titel over van de Sociaal werker van 2018, Sjef van der Klein. Bij de titel hoort een bedrag van 795 euro voor een scholingsactiviteit en 1000 euro voor besteding aan een project in zijn wijk.

Ambassadeur van het Sociaal Werk

Volgens een medewerkster van de gemeente Nijmegen blijkt Wijnhofen nergens bang voor. Hij loopt bij iedereen naar binnen,  behandelt complexe casussen en zoekt de confrontatie op met aanbieders. Hij zorgt ervoor dat cliënten krijgen wat ze nodig hebben. Wijnhofens ervaringen helpen mee de doelgroep goed in kaart te brengen. Door deze zichtbaarheid wordt de groep opgenomen in de beleidsplannen van de gemeente.

Verkozen worden tot Sociaal werker van het jaar 2019 houdt in dat Wijnhofen een jaar lang de ambassadeur is van zijn vak, het sociaal werk: “Als ambassadeur van mijn beroepsgroep wil ik uitdragen dat we professionals zijn, dat we hard werken en dat we trots mogen zijn op ons vak. Weg met de valse bescheidenheid, dit is niet iets wat je er zomaar even bij doet”.

Sterker Sociaal Werk in Nijmegen is onderdeel van het stadsbrede team dat bestaat uit allerlei specialismen. Wijnhofen: “Samen weten we een heleboel, we ondersteunen de sociale wijkteams en pakken hoog-complexe zaken op. Vanuit mijn eigen specialisme (ggz) leg ik veel huisbezoeken af; vaak om indicaties te stellen, soms voor korte hulptrajecten. Vaak vragen bewoners niet zelf om hulp maar komt het eerste signaal via hun familie of uit de wijk. Men maakt zich zorgen en weet onze teams steeds beter te vinden”.

‘Ik kan goed luisteren’

Op de vraag waar hij goed in is, antwoordt Wijnhofen: “Ik kan goed luisteren, heb een lange adem, hou lang vol en ben creatief. En ik kom eigenlijk altijd binnen. Hoe? Je moet jezelf meenemen, zeg ik altijd, en je zintuigen gebruiken. Wat hoor je, wat zie je? Wat hangt er aan de muur, welke muziek klinkt er? Mag ik ‘je’ zeggen, moet ik mijn schoenen uitdoen?Je moet je afstemmen op die bewoner, zoeken naar de ingang voor het gesprek zodat je een laag dieper komt. Zo ontstaat contact”.

Wijnhofen wil ook nog noemen dat “de marktwerking in de zorg negatieve gevolgen heeft. Het ontbreekt bijvoorbeeld aan voldoende nazorg. De overgang tussen de behandeling door ggz-instellingen en het zelfstandig wonen is voor veel bewoners te groot. Dat leidt tot eenzaamheid, of iemand krijgt een terugval, gaat verward gedrag vertonen en moet weer worden opgenomen. Dat is diep menselijk leed én duur. De sociale wijkteams zien dit vrijwel dagelijks gebeuren”.

Lees het hele interview met Norbert Wijnhofen: Sociaal werker Norbert Wijnhofen: ‘Ik kom eigenlijk altijd binnen’, door Maarten Reith, De Gelderlander 30 maart 2019: www.gelderlander.nl

Sociaal Werker van het Jaar 2019, Sociaal werk werkt: www.sociaalwerk-werkt.nl

Zie hieronder de introductievideo met Norbert Wijnhofen waarin hij vertelt wat hij doet en wat hij graag zou willen.