Skip to main content

Thijs Jansen

Verleg de focus van de sturing naar de leraar: Flip the system

Het doet mij deugd dat Merel van Vroonhoven de geest van Flip the system nieuw leven inblaast in haar op 22 maart 2024 gehouden Kohnstammlezing 2024, getiteld Wie van leraren uitvoerders maakt, creëert een samenleving zonder toekomst.1)

Van Vroonhoven: “Verleg de focus van de sturing naar de leraar. Het systeem moet zo worden ingericht dat leraren optimaal hun werk kunnen doen, alleen dan krijgt de leerling het beste onderwijs dat hij verdient. Ofwel, Flip the system, zoals René Kneyber en Jelmer Evers in hun boek Het alternatief bepleiten”.

Het alternatief

Goed te weten dat de leuze flip the system is gebruikt als titel voor de internationale versies van het in 2013 door Kneyber en Evers gepubliceerde boek Het alternatief. Weg met de afrekencultuur in het onderwijs. Het Nederlandse origineel verscheen in de boekenserie van Stichting Beroepseer.2)

In 2015 volgde de internationale versie Flip the system –Changing education from the ground up die in juli werd gepresenteerd op het 7e Wereldcongres Education International in Ottawa, Canada.3) Medewerkers aan het internationale boek waren afkomstig uit de hele wereld: van Zweden tot Mexico, van Singapore tot Rusland, Korea en Nederland.

Internationaal

De leraren en onderwijskundigen pleiten ervoor de economische benadering van het onderwijs en de afrekencultuur achter ons te laten en daarvoor in de plaats te kiezen voor een meer menselijke, democratische benadering. Dat wordt flipping the system genoemd en dat betekent dat leraren wereldwijd zelf de regie nemen over het onderwijs en zelf aan het roer gaan staan, in plaats van slechts uitvoerders te zijn van wat anderen allemaal bedenken voor het onderwijs. Van onderop beginnen met verandering van het onderwijssysteem.

Het boek heeft nog een langere internationale geschiedenis omdat daarna nog zijn verschenen:

– De Zweedse versie: Flip the System: Förändra Skolan från Grunden (Kornhall, Kneyber & Evers, 2017);

– De op Groot- Brittannië toegespitste versie: Flip the System UK: A Teachers’ Manifesto, (Rycroft-Smith & Dutaut, 2018);

– De Australische versie: Flip the System Australia: What Matters in Education (Netolicky, Andrews, & Paterson, 2019);

– De Amerikaanse versie: Flip the System US: How Teachers Can Transform Education and Save Democracy (Soskil, 2021).

Vrijwillige slavernij

Laten we hopen dat de beroepseer-revolutie in het onderwijs nu echt gaat doorbreken. Dat is hard nodig. Het tijdperk van de vrijwillige slavernij – zie mijn essay daarover uit 2013  – met alle nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs, heeft lang genoeg geduurd.4)


Noten

1) Downloaden Kohnstammlezing 2024, Wie van leraren uitvoerders maakt, creëert een samenleving zonder toekomst, door Merel van Vroonhoven: https://beroepseer.nl

2) Boekenserie Beroepseer: https://beroepseer.nl/boekenreeks

3) Internationale uitgave van ‘Het alternatief’ is verschenen: ‘Flip the system – Changing education from the ground up’. Uitgever Routledge, Londen en New York. Zie: https://beroepseer.nl

4) Downloaden Vrijwillige slaven, essay door Thijs Jansen: https://beroepseer.nl

 

Afbeelding bovenaan: Boekomslag van alle edities van ‘Het alternatief’. Zie: https://beroepseer.nl

Hof Den Bosch: Ontbinding arbeidsovereenkomst docente Paula van Manen was ongeoorloofde inbreuk op haar vrijheid van meningsuiting

Leve de vakmensen met beroepseer en doorzettingsvermogen! We wisten het al, maar het is nu ook nog eens ondubbelzinnig vastgesteld dankzij de strijd van Paula van Manen: docenten hebben ook recht op vrijheid van meningsuiting.

Paula van Manen (1968), docent, orthopedagoog en onderwijskundige werd ontslagen als docent door ROC Nijmegen, omdat zij in 2019 een kritisch boek publiceerde over de vernieuwing van het onderwijs, getiteld Wanneer krijgen we weer les? Daarin beschreef zij over haar ervaringen op het ROC. Onder meer over de overstap die haar beroepsopleiding maakte naar een nieuw onderwijsconcept met gepersonaliseerd onderwijs. Ze noemde niet de naam van de school. Het was haar uitsluitend te doen om de dagelijkse praktijk van een docent die te maken krijgt met ineffectieve onderwijsvernieuwingen.

Op 2 december 2019, niet lang na het verschijnen van het boek, werd Van Manen gedwongen haar werkzaamheden als docent tijdelijk neer te leggen. Zij werd voor maanden geschorst. Rechtszaken volgden tot aan de Hoge Raad toe. Op 7 oktober 2022 vond uiteindelijk het arrest van de Hoge Raad plaats. Het Gerechtshof s-Hertogenbosch werd verplicht Van Manens zaak opnieuw te beoordelen.

De kernvraag

De kernvraag in deze kwestie luidde: “Kan een onderwijsinstelling een docent die een boek heeft geschreven pardoes ontslaan omdat de inhoud ervan de instelling niet bevalt?” Volgens de Hoge Raad was er een causaal verband tussen de publicatie van het boek en het ontslag en is daarmee sprake van een inmenging in het recht op vrijheid van meningsuiting van de docente. Of die inmenging gerechtvaardigd is, moet bij de nieuwe behandeling van het ontslag worden onderzocht en beoordeeld.

Nu heeft het Hof Den Bosch geconcludeerd dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is ontbonden door ROC Nijmegen: die instelling had van Manen dus NIET mogen ontslaan vanwege de publicatie van haar boek. Een mijlpaal: Van Manen is in het gelijk gesteld en heeft zo geschiedenis geschreven. Dit ontslag was ook van de zotte …

Ontslag docente is inbreuk op vrijheid van meningsuiting, de Rechtspraak, 9 november 2023: www.rechtspraak.nl

Pauls van Manen: www.paulavanmanen.nl/

Webinar over arrest Hoge Raad inzake Paula van Manen en de vrijheid van meningsuiting van docenten, Blogs Beroepseer, 17 oktober 2023: https://beroepseer.nl

U P D A T E

Ontslag kritische ROC-docent was inbreuk op vrijheid van meningsuiting, NOS en Omroep Gelderland, 9 november 2023: https://nos.nl

Ambtelijk vakmanschap na de toeslagenaffaire

Thijs Jansen schreef de inleiding voor het door hem geredigeerde themanummer ‘Ambtelijk vakmanschap na de toeslagenaffaire’ van tijdschrift Bestuurskunde (nummer 1, april 2023).

In 2014 redigeerde ik samen met Luc Janssen en Tobias Kwakkelstein een themanummer van dit tijdschrift met de titel ‘De ambtenaar als professional?’. De aanleiding daarvoor was de geplande normalisering van de rechtspositie van ambtenaren. Deze zou eind 2014 door de Eerste Kamer worden behandeld, en is inmiddels per 1 januari 2020 ingevoerd. In dat nummer werd de verwachting uitgesproken dat er door de normalisering meer aandacht zou komen voor ambtelijk vakmanschap, voor het optuigen van een ambtelijke professie met een eigen beroepscode en meer gemeenschappelijke opleiding en socialisatie.
In 2023 kan worden vastgesteld dat de aandacht daarvoor in een stroomversnelling is geraakt, maar niet door de normalisering, maar vooral door de toeslagenaffaire.

1. Toeslagenaffaire

Kabinet-Rutte III is begin 2021 afgetreden op grond van het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, 17 december 2020). Media bestempelden dit aftreden meestal cynisch als een symbolische stap die weinig zou veranderen. Onmiddellijk na haar val heeft de demissionaire regering een aantal opvallende reacties op belangrijke rapporten aan de Tweede Kamer gestuurd: de reactie op het POK-rapport (De minister-president, Minister van Algemene Zaken, Namens het Kabinet, Mark Rutte, 15 januari 2021), maar vooral de tot nu toe veel minder opgemerkte kabinetsbrief over de twee rapporten Werk aan Uitvoering van de consultancy-tak van de topambtenaren van de Algemene Bestuursdienst ­(ABDTOPConsult, 5 februari 2020; ABDTOPConsult, 3 juli 2020; de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees, 11 september 2020). Deze rapporten en de reactie daarop tonen dat zowel de rijkstopambtenaren als het kabinet lessen over het belang van ambtelijk vakmanschap hebben proberen te trekken. De belangrijkste les is samen te vatten met een hoofdstuktitel uit het manifest Groter denken, kleiner doen van Tjeenk Willink: ‘De kwaliteit van de uitvoering bepaalt de geloofwaardigheid van de overheid’ (Tjeenk Willink, 2018, p. 67).

De kabinetsbrieven hingen nauw met elkaar samen. De belangrijkste motivatie om werk te gaan maken van ambtelijk vakmanschap is treffend samengevat in de brief over het POK-rapport (Parlementaire Onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag, 2020), waarin de regering zwoer dat zij lessen uit de toeslagenaffaire zou trekken, omdat ‘dergelijke problemen mogen nooit meer gebeuren’. Het kabinet wilde er zeker van zijn dat beleid en bestuur nooit meer ernstige signalen uit de uitvoering zouden missen. Daarom kondigde het een rijksbreed meerjarig programma aan dat de ambtelijke werkwijzen en verhoudingen flink op de schop moest nemen. De brief schetste in brede lijnen hoe het kabinet ambtelijk vakmanschap wilde versterken:

‘De rol van ambtenaren is om te adviseren en handelen vanuit hun professioneel vakmanschap. Het kabinet beslist en draagt daarvoor ook de gehele verantwoordelijkheid. De norm is dat ambtenaren werken op basis van openheid en verantwoording. Dat ze kunnen omgaan met tegenspraak en direct contact met burgers. Dat ze effectief samenwerken over (organisatie)grenzen heen. En dat hun daarbij de maatschappelijke opgave helder voor ogen staat. Dat betekent niet alleen iets voor de kennis en vaardigheden van individuele ambtenaren, maar ook voor de samenstelling van teams, de manier van aansturing door leidinggevenden en de organisatorische randvoorwaarden. Dit vraagt van iedereen een bepaalde mate van realiteitsbesef dat cultuurverandering blijvende aandacht en tijd kost.’ (De minister-president, Minister van Algemene Zaken, Namens het Kabinet, Mark Rutte, 15 januari 2021, p. 24)

De vakmanschapsambities van het demissionaire kabinet kregen een nadere concrete uitwerking in de belangrijke brief van 5 maart 2021, waarin demissionair minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – mede namens andere bewindspersonen, onder wie de minister van Justitie en Veiligheid1 – officieel reageerde op twee eerder aan de Kamer gestuurde rapporten over Werk aan Uitvoering (De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees, 11 september 2020). Deze brief ademde de geest van Tjeenk Willink; er stonden zinnen in als: ‘Steeds weer blijkt de uitvoering doorslaggevend in de maatschappelijke waardering van de overheid – en terecht!’ En: ‘De kwaliteit van de uitvoering bepaalt immers het vertrouwen van mensen in de Nederlandse overheid.’ Dit is ook de hoofdlijn van alle veranderingen die deze brief aankondigt: het tot nu toe vanzelfsprekende hiërarchische primaat van beleidsambtenaren moet worden beëindigd en de uitvoerende ambtenaren en diensten moeten een gelijkwaardige positie krijgen.

De beoogde gevolgen van deze veranderingen werkte Koolmees in de brief uit. Ik noem een aantal daarvan hier, ter illustratie van de enorme ambitie die uit de brief blijkt. Het is de bedoeling dat Rijksdiensten, de regering en ministeries de professionaliteit van de uitvoerende ambtenaar en uitvoerende organisaties veel serieuzer zullen nemen. Dit heeft tot gevolg dat uitvoeringsorganisaties bestuur en beleid zeer goed op de hoogte moeten stellen van wat er in de uitvoering plaatsvindt en dat zij aan de bel trekken als het voorgenomen beleid onuitvoerbaar is of als ze vinden dat het beleid niet voldoet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Loyaliteit houdt ook in dat uitvoeringsorganisaties ‘nee’ zeggen als het voorgenomen beleid niet uitvoerbaar is, en dat zij, als het nodig is, meer ruimte of tijd vragen aan het Departement en de Kamer voor een goede invoering. Er zullen trialogen worden opgezet tussen uitvoering, beleid en politiek, waaraan zij als gelijkwaardige gesprekspartners deelnemen. Deze kunnen gaan over beleidsvorming, -ontwikkeling of -implementatie. Professionals in de uitvoering moeten de ruimte en de tijd krijgen voor maatwerk: ze moeten ook zelf de ruimte voelen en nemen om af te wijken van beleidsregels, als het concrete geval daar om vraagt. Voor deze ‘transitie in durven, denken en doen’ is steun nodig van zowel de politieke als de ambtelijke leiding aan professionals om te handelen volgens de bedoeling van de wet in plaats van de letterlijke tekst. Verder is hiervoor noodzakelijk voldoende personele capaciteit in aantal en kwaliteit, een organisatiecultuur die professionals hierin ondersteunt, ruimte in regelgeving en versterking van vertrouwen in ambtelijk vakmanschap. De mobiliteit tussen beleid, uitvoering en toezicht wordt versterkt. Gelijkwaardige posities in beleid en uitvoering dienen vergelijkbare beloning te krijgen (De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees, 11 september 2020).

Gezien het feit dat het uitvoerend ambtelijk vakmanschap de afgelopen decennia sterk is uitgekleed en de uitvoering stelselmatig via command and control is bestuurd, is de omslag die hier werd aangekondigd, zeer ambitieus te noemen.

2. Concrete stappen

Inmiddels is zichtbaar geworden dat het de rijksoverheid echt menens is. Het kabinet investeert van 2021 tot 2026 dertig miljoen euro in ‘ambtelijk vakmanschap rijksbreed’. Het heeft daartoe in snel tempo programma’s opgezet als ‘Ambtelijk Vakmanschap’, ‘Grenzeloos Samenwerken’, ‘Dialoog en Ethiek’, ‘Werk aan Uitvoering’ en ‘Loyale Tegenspraak’. Met deze programma’s wil het kabinet ruimte scheppen voor het recht van burgers en ambtenaren op ambtelijk vakmanschap. Zo is er in dit kader een Gids Ambtelijk Vakmanschap2 samengesteld, met zeven principes en achttien waarden voor ambtelijk vakmanschap. Daarin staat onder andere dat ambtenaren moeten werken vanuit vertrouwen in de burger; dat ze begrijpelijk, bereikbaar en aanspreekbaar moeten zijn; dat hun inbreng vakkundig, feitelijk en kritisch is; en dat ze anderen de mogelijkheid moeten geven om te laten zien hoe keuzes tot stand zijn gekomen en welke afwegingen daarbij zijn gemaakt.3

Met het programma Grenzeloos Samenwerken wil men ambtenaren zo ver krijgen dat ze niet meer denken in termen van het eigenbelang van hun eigen departement of terrein, maar over interne scheidslijnen heen gaan samenwerken voor het beste resultaat voor de burger. Dit heet dan ‘opgavegericht werken’. Het programma Dialoog en Ethiek wil het ethisch vermogen van rijksambtenaren versterken. Het verzorgt dialogen op verzoek, over praktische kwesties en ethische vragen die spelen op de werkvloer. Met Werk aan Uitvoering wil men ervoor zorgen dat de uitvoerende ambtenaren gelijkwaardig worden aan beleidsambtenaren. Uitvoeringsorganisaties krijgen de mogelijkheid om met een jaarlijkse Staat van de Uitvoering een weerwoord te bieden aan kabinet, beleidsmakers en de Tweede Kamer. In het programma Loyale Tegenspraak onderzoekt men hoe de ruimte voor loyale tegenspraak binnen de rijksoverheid kan worden vergroot, zodat de oprechte stem makkelijker geuit en beter gehoord kan worden.

Er is inmiddels ook een nieuwe ambtseed in aantocht. In een brief van 20 januari 2023 aan de Tweede Kamer heeft minister Bruins Slot van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) de tekst van de nieuwe ambtseed voor rijksambtenaren aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gestuurd (De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Hanke Bruins Slot, 20 januari 2023). Deze zal naar verwachting per 1 januari 2024 van kracht worden.
Met name het tweede gedeelte (‘De eed van trouw’) geeft meer normatieve richting. De meest normatieve frase in het tweede deel van de huidige eed is nogal vaag en te weinig normatief. Deze luidt: ‘Ik zweer/beloof dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.’
In de nieuwe eed4 gaat het over je inzetten voor het algemeen belang, integer werken; iedereen rechtvaardig, gelijkwaardig en met respect behandelen; bijdragen aan een open overheid en zorgvuldig omgaan met vertrouwelijke informatie; en je gedragen volgens wetten, het recht en de gedragsregels die voor ambtenaren gelden. De toelichting in Bijlage 1 bij de eed is interessant. Daarin staat onder andere: ‘Het democratisch en rechtsstatelijk besef is een kernonderdeel van ons ambtelijk vakmanschap.’
Van alle programma’s is het belangrijkste misschien wel Werk aan Uitvoering, dat geheel werkt in lijn met de ambities van de eerder geciteerde brief van Koolmees. Een belangrijk doel is het vergroten van de statuur en aantrekkelijkheid van de uitvoering:

‘In 2030 beschikt de uitvoering over voldoende middelen, kwantitatieve en kwalitatieve capaciteit, politieke dekking en een helder beleidskader om vanuit de bedoeling van de wet en de eigen deskundigheid de burgers efficiënter en effectiever te kunnen helpen. Een uitvoering die wendbaar is als het gaat om het inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen. Continuïteit van de dienstverlening waarborgt het belang van de burger.’5

Binnen dat programma is Staat van de Uitvoering een deelproject. De coördinatie hiervan is in handen van ICTU, een onafhankelijke advies- en projectenorganisatie van de overheid. Deze organisatie stelt jaarlijks een Staat van de Uitvoering op, ‘waarin we sluipende problematiek in de volle breedte van de uitvoeringspraktijk bespreekbaar maken. De Staat van de Uitvoering levert jaarlijks een rijksbreed en trendmatig beeld op aan de Tweede Kamer over sluipende problematiek in de uitvoeringspraktijk. Dit beeld dient als basis voor een gesprek tussen politiek, beleid en uitvoering.’

Voor de eerste Staat van de Uitvoering, die begin 2023 is uitgebracht, is de situatie van ongeveer 35 uitvoeringsorganisaties nader in beeld gebracht. Dat zijn organisaties die veel en intensief contact hebben met burgers en ondernemers. Via (wetenschappelijke) deskresearch is bestaande informatie verzameld en gerubriceerd. Rondom de publicatie is ‘een gesprek op gang gebracht tussen politiek, beleid en uitvoering. Een gesprek met collega’s bij de uitvoering die het dichtst bij de burger en ondernemer staan, met de collega’s bij de ministeries die het beleid maken en met de politiek, waar de vertaalslag wordt gemaakt van maatschappelijke vraagstukken naar gewenste of noodzakelijk geachte wet- en regelgeving. Alleen door samen te leren en te reflecteren zetten we stappen naar een beter presterende overheid.’

Van groot belang is dat uitvoeringsorganisaties in het kader van dit deelproject elk jaarlijks hun eigen Stand van de Uitvoering uitbrengen: hierin rapporteren zij aan de Tweede Kamer hoe het ervoor staat en wat zij nodig hebben om tot een goede uitvoering te kunnen komen. Uitvoeringsorganisaties als het UWV, de IND, de Belastingdienst, de SVB, de Douane en de Dienst Toeslagen hebben inmiddels al één of zelfs twee keer een dergelijke Stand van de Uitvoering uitgebracht. Verder hebben uitvoeringsorganisaties zich verbonden in het Netwerk van Publieke Dienstverleners.6 Dit is een samenwerkingsverband van de Handvestgroep Publiek Verantwoorden, KleinLef, de Manifestgroep en de Rijksbrede Benchmark Groep ­(RBB Groep) en bestaat uit zo’n zeventig grote en kleine uitvoeringsorganisaties in de publieke sector. Deze groep schreef in april 2021 een brief aan informateur Tjeenk Willink om te benadrukken wat uitvoeringsorganisaties van het komende kabinet nodig hadden.3. Toerusten van ambtelijk vakmanschap

De overkoepelende lijn van deze ‘perestrojka’ is dat men ambtenaren krachtig stimuleert om veel meer een civil servant te worden, zoals het in het Engels zo mooi heet: een dienaar van de burger. Het gevolg van deze herpositionering van de ambtenaar is echter dat deze veel meer professionele verantwoordelijkheid en ruimte moet krijgen om burgers rechtvaardig te behandelen en beleid uitvoerbaar te maken. Op dit moment zijn in de rijksoverheid termen als ‘maatwerk’, ‘werken naar de bedoeling’, ‘opgavegericht werken’, ‘responsief’ en ‘behoorlijk bestuur’ niet van de lucht. Hiermee voltrekt zich een breuk met het alleenrecht dat bestuurders tot voor kort op uitvoerend ambtelijk vakmanschap dachten te hebben en dat de andere rechthebbenden vrijwel volledig wegdrukte.
Door de toeslagenaffaire is het inzicht gaan dagen dat het zich toe-eigenen van het recht op ambtelijk vakmanschap door bestuurders tot problemen leidt. Het is daarom belangrijk dat in de komende jaren wordt toegewerkt naar een evenwicht waarbij vier partijen in gelijke mate recht hebben op ambtelijk vakmanschap. Naast de bestuurders zijn dat allereerst de burgers, met als belangrijkste reden dat zij in een rechtsstaat behoorlijk en rechtvaardig behandeld zouden moeten worden. Terecht hebben de beginselen van behoorlijk bestuur in beleid en uitvoering, maar ook in de bestuursrechtspraak, sterk aan belang gewonnen na de toeslagenaffaire. Ten tweede heeft ook de volksvertegenwoordiging recht op ambtelijk vakmanschap: de focus van de Tweede Kamer op incidenten hangt onder andere samen met een gebrek aan goede inhoudelijke ambtelijke ondersteuning en informatievoorziening; in veel gevallen is de Tweede Kamer te sterk afhankelijk van wat bewindslieden wensen te delen. En tot slot is er het recht van de ambtenaren zelf: ambtenaren in beleid, uitvoering en toezicht moeten goed werk kunnen leveren, ook ten behoeve van de burger en de Tweede Kamer.
Het kabinet-Rutte en de topambtenaren hebben door de toeslagenaffaire aan den lijve ondervonden dat de geloofwaardigheid van de overheid wordt bepaald door de kwaliteit van de regelgeving en van de uitvoering, en ze hebben zich genoodzaakt gezien om daar consequenties aan te verbinden. Ze moedigen ambtenaren nu aan om zich in toenemende mate stevig op te stellen richting bestuurders als dat van belang is voor een duurzaam vertrouwen in en gezag van de overheid. Het onvermijdelijke gevolg daarvan is echter dat het monopolie van het bestuur op ambtelijk vakmanschap steeds sterker onder druk komt te staan.

4. Actuele controverses

Het themadeel van dit nummer bevat vier artikelen die wetenschappelijk relevant en actueel zijn in het licht van de beschreven stroomversnelling waarin het ambtelijk vakmanschap lijkt te zijn geraakt.
De eerste twee artikelen laten zien hoe – ondanks de beschreven ontwikkelingen – het politieke primaat in Den Haag nog steeds dominant is ten koste van ambtelijk vakmanschap.

In het eerste artikel doen Corné van der Meulen en Gerard van Nunen verslag van een enquête onder rijksambtenaren. In welke mate ervaren zij op de werkvloer ruimte voor ambtelijk vakmanschap? Uit de resultaten blijkt dat de heerschappij van politieke bestuurders over ambtelijk vakmanschap nog steeds sterk voelbaar is op de werkvloer. Zo wordt de expertise van ambtenaren nog te weinig benut bij het maken van beleid, is de infrastructuur om ernstige fouten te melden niet altijd voldoende en worden bewindspersonen ‘uit de wind gehouden’, waar dat niet zou moeten. Met de stelling ‘Bewindspersonen worden uit de wind gehouden, ook als sprake is van ernstige fouten’ was 49% van de respondenten het (helemaal) eens. Ook stelt bijna de helft dat ambtelijk vakmanschap in hoge of zeer hoge mate onder druk staat vanuit de politiek. Tussen de antwoorden van ambtenaren werkzaam voor een ministerie, in een uitvoeringsorganisatie en in een toezichthoudende organisatie zijn wat dit betreft geen duidelijke verschillen te zien. De overgrote meerderheid van de respondenten voelt zich vrij om tegenspraak te leveren aan directe collega’s indien zij dat nodig achten. Richting ambtelijk leidinggeven wordt deze vrijheid een stuk minder gevoeld. En een flinke meerderheid van 64 procent ziet geen of weinig ruimte om tegenspraak te bieden aan bewindspersonen.

Het tweede artikel gaat ook over de grote druk vanuit de politiek op ambtenaren en hoe dat hun sociale veiligheid raakt. In zijn artikel ‘De olifant in de (Tweede) Kamer: de zaak Arib en ambtelijke klachten over wangedrag’ analyseert Rob van ­Gestel de ophef over het onderzoek naar mogelijk grensoverschrijdend gedrag van oud-Kamervoorzitter Khadija Arib richting het ambtelijk personeel bij de Tweede Kamer. Uit een werkbelevingsonderzoek onder dat personeel was in 2018 al gebleken dat slechts 18 procent van de ondervraagden de Tweede Kamer als een sociaal veilige werkomgeving beschouwde. Tekenend hiervoor was onder andere dat ruim een derde meende dat het maken van professionele fouten voor hen persoonlijk negatieve consequenties zou kunnen hebben. Van Gestel komt in zijn analyse van de Arib-affaire tot de conclusie dat het huidige stelsel van integriteitsonderzoek een aantal zwaktes kent. Hij adviseert onder andere het uitbreiden van de bestaande gedragscode voor Kamerleden met bepalingen over grensoverschrijdend gedrag en het onderbrengen van het onderzoek bij een onafhankelijk integriteitscollege, zoals het College van onderzoek integriteit.

In de twee volgende artikelen staat de uitvoerende ambtenaar centraal, die nu vanwege de toeslagenaffaire op het schild wordt geheven.
Peter Hupe geeft in zijn artikel ‘Vakmanschap in uitvoering: Street-level bureaucrats als professionals in publieke dienst’ een overzicht van de stand van het internationale onderzoek naar street-level bureaucrats, professionals in publieke dienst die hun vak uitoefenen in rechtstreeks contact met individuele burgers. Het gelijknamige boek dat Lipsky in 1980 publiceerde, is een klassieker in de bestuurskunde geworden. De bestudering van street-level bureaucracy heeft zich daarna tot een afzonderlijk leerstuk ontwikkeld, waarop wereldwijd onderzoekers actief zijn. Vooral attitude-aspecten krijgen aandacht van onderzoekers, meestal vanuit een (sociaal)psychologische invalshoek. Op deze manier zijn belangrijke resultaten geboekt. Hupe constateert wel een blinde vlek in dit internationale onderzoeksveld: de publieksorganisaties worden veelal voorgesteld alsof zij in een vacuüm bestaan. Volgens Hupe is de tijd is nu rijp om de deuren open te zetten en in breder verband naar verbindingen te zoeken. Vanuit een wetenschappelijk-vergelijkende invalshoek bezien is het volgens hem in ieder geval noodzakelijk om de politiek-bestuurlijke institutionele omgeving in de beschouwingen te betrekken.

Het tweede artikel over de op het schild geheven uitvoerende ambtenaar gaat over de aangezwollen roep om ‘menselijke maat’ in de uitvoering, die een correctie bedoelt te zijn op de fouten van de toeslagenaffaire. In haar artikel ‘Ambtelijk vakmanschap: doe wat werkt. Een pleidooi voor evenwicht en kwaliteit in de overheids­praktijk’ bekritiseert Caroline Raat de oppervlakkigheid van deze bestuurlijke hype. Ze introduceert het begrip responsivisme. Net als juridisch denken pathologisch kan worden door legalisme, bureaucratie in bureaucratisme, en integriteit kan ontsporen in integritisme, kan responsiviteit ontaarden. Ze noemt dit responsivisme. Responsiviteit en klassieke rechtsstatelijkheid werken in de ideale situatie als contragewichten voor een optimale gerichtheid op gelijke rechtvaardigheid voor iedere burger en voor de samenleving als geheel. Als deze echter als doel in zichzelf beschouwd gaat worden, verdwijnen de genoemde waarden uit het zicht. Zij onderbouwt op basis van bestuurswetenschappelijk en sociologische literatuur dat dit voor de burger grote rechtsstatelijke risico’s in zich draagt. De kans op uitsluiting en favoritisme liggen op de loer. Daarom stelt zij voor te doen wat werkt: betere werving en selectie op basis van waarden, en goede opleiding voor ambtelijke vakmensen. Een wettelijke basis om in de ‘opleidingsindustrie’ het kaf van het koren te scheiden is daarvoor noodzakelijk.

Het artikel van Raat laat – in het verlengde van de oproep van Hupe – goed zien hoe belangrijk de bestuursrechtelijke wetenschap is voor het bestuderen van de discretionaire ruimte van uitvoerende ambtenaren. Zo ontstaat er een interessante wisselwerking tussen de gebeurtenissen in de bestuurlijke en ambtelijke werkelijkheid en de ontwikkeling van de wetenschap.

Referentie: Tijdschrift Bestuurskunde. Themanummer ‘Ambtelijk vakmanschap na de toeslagenaffaire’, no 1, 2023. Met bijdragen van:

  • Corné van der Meulen en Gerard van Nunen: Het perspectief van de werkvloer op ambtelijk vakmanschap
  • Rob van Gestel: De olifant in de (Tweede) Kamer: de zaak Arib en ambtelijke klachten over wangedrag
  • Peter Hupe: Vakmanschap in uitvoering. Street-level bureaucrats als professionals in publieke dienst
  • Caroline Raat: Ambtelijk vakmanschap: doe wat werkt. Een pleidooi voor evenwicht en kwaliteit in de overheidspraktijk

https://tijdschriften.boombestuurskunde.nl/tijdschrift/bk/2023/1/Bk_0927-3387_2023_032_001_001#page


Noten

*) Drs. M. Jansen is directeur van Stichting Beroepseer en wetenschappelijk projectmedewerker bijCentrum Èthos, Vrije Universiteit Amsterdam.
1) Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister van Justitie en Veiligheid, de minister voor Rechtsbescherming, de staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst (Financiën), de staatssecretaris van Toeslagen en Douane (Financiën) en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Konink-
rijksrelaties.
2) Grenzeloos Samenwerken, Ministerie van BZK, De Gids Ambtelijk Vakmanschap, laatst geraadpleegd op 6 maart 2023, van https://grenzeloossamenwerken.pleio.nl/cms/view/378a6203-e04d-4bb3-b7fb-4e163afb135f/zeven-principes.
3)
De zeven principes en bijbehorende waarden zijn: 1. Werken vanuit vertrouwen. Waarden: open, inclusief en integer; 2. Werken vanuit dienstbaarheid. Waarden: behoorlijk, toegankelijk en dienst-verlenend; 3. Werken vanuit legitimiteit. Waarden: rechtmatig en rechtvaardig; 4. Werken vanuit de opgave. Waarden: grenzeloos samenwerken en mensgericht; 5. Werken vanuit verantwoordelijkheid. Waarden: doelgericht, doelmatig en aanspreekbaar; 6. Werken vanuit verantwoording. Waarden:
navolgbaar en transparant; 7. Werken vanuit professionaliteit. Waarden: vakkundig, kritisch en verbeteringsgericht. Laatst geraadpleegd op 6 maart 2023, van: https://grenzeloossamenwerken. pleio.nl/cms/view/378a6203-e04d-4bb3-b7fb-4e163afb135f/zeven-principes.
4) ‘Ik zweer/beloof de Koning en de Grondwet trouw te zijn en Nederland als goed ambtenaar te dienen. Dat betekent:
Ik werk in het algemeen belang voor onze samenleving en zet mij daar volledig voor in.
Ik werk integer en behandel iedereen rechtvaardig, gelijkwaardig en met respect.
Ik ga zorgvuldig om met informatie. Ik draag bij aan een open overheid en weet ook dat ik
vertrouwelijke informatie geheim moet houden.
Ik gedraag mij volgens onze wetten, het recht en de gedragsregels die verder voor mij gelden.
5) Werk aan Uitvoering, laatst geraadpleegd op 6 maart 2023, van: https://www.werkaanuitvoering. nl/vakmanschap.
6) Netwerk van Publieke Dienstverleners (NPD), laatst geraadpleegd op 6 maart 2023, van: https://netwerkvanpubliekedienstverleners.pleio.nl

Literatuur

ABDTOPConsult, Werk aan Uitvoering Fase 1: Probleemanalyse . ‘Ja, mi(t)s…’. (5 februari 2020). Den Haag. Laatst geraadpleegd op 6 maart 2023, van: https://open.overheid.nl/documenten/ronl-358a385e-2ebb-47a4-be59-69d7bc866b47/pdf

ABDTOPConsult, Werk aan Uitvoering Fase 2: Handelingsperspectieven en samenvatting/analyse ‘Ja, mi(t)s…’. (3 juli 2020). Den Haag. Laatst geraadpleegd op 6 maart 2023, van: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/07/03/werk-aan-uitvoering-fase-2-handelingsperspectieven-en-samenvatting-analyse

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Hanke Bruins Slot, Uitvoering motie Ellian wijziging ambtseed rijksambtenaren 20 januari 2023 (Kenmerk 2023-0000035269). Laatst geraadpleegd op 6 maart 2023, van: https://www.
rijksoverheid.nl/onderwerpen/overheidspersoneel/documenten/kamerstukken/2023/01/20/kamerbrief-tk-uitvoering-motie-ellian-wijziging-ambtseed-rijksambtenaren. Hierbij: Bijlage 1. Wijziging ambtseed rijksambtenaren. Laatst geraadpleegd op 6 maart 2023, van: https://open.overheid.nl/documenten/ronl-64b3a7cef98cbb4993fd7ea1087965c0d0134ae5/pdf

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees. Werk aan Uitvoering:
handelingsperspectieven voor het versterken van de dienstverlening en een toekomst-bestendige en wendbare uitvoering. (11 september 2020). [referentie 2020-
0000123656]. Laatst geraadpleegd op 6 maart 2023, van: https://www.rijksoverheid. nl/documenten/kamerstukken/2020/09/11/kamerbrief-over-traject-werk-aan-uitvoering-verbeteren-functioneren-uitvoeringsorganisaties

De minister-president, Minister van Algemene Zaken, Namens het Kabinet, Mark Rutte. (15 januari 2021). Kabinetsreactie rapport ‘Ongekend onrecht’ (referentie 4181691). Laatst geraadpleegd op 6 maart 2023, van: https://www.rijksoverheid.nl/
documenten/kamerstukken/2021/01/15/kamerbrief-met-reactie-kabinet-op-rapport-ongekend-onrecht

Grenzeloos Samenwerken (programma Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). De Gids Ambtelijk Vakmanschap. Laatst geraadpleegd op 6 maart 2023, van: https://grenzeloossamenwerken.pleio.nl/cms/view/378a6203-e04d-4bb3-b7fb-4e163afb135f/zeven-principes

Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag. (17 december 2020). Ongekend Onrecht. Den Haag.

Tjeenk Willink, H. (2018). Groter denken, kleiner doen: Een oproep. Amsterdam: Prometheus

Reactie op nieuwe pogingen vrije zorgverlenerskeuze af te schaffen. Bepaalt voortaan alleen zorgverzekeraar met wie contract wordt afgesloten?

Herman Suichies heeft een uitstekende reactie gegeven op het opinieartikel Frauduleuze zorgcowboys zijn alleen te bestrijden met minder keuzevrijheid van André den Exter in de Volkskrant. Den Exter is hoofddocent gezondheidsrecht aan de Erasmus School of Law, Rotterdam. Deze stelde dat frauduleuze zorgcowboys alleen te bestrijden zijn met minder keuzevrijheid voor de burger. Den Exter wil de zorgverzekeraar de vrije hand geven waar de burger zijn of haar zorg mag halen; de vrije-zorgkeuzepolis moet afgeschaft. Alleen nog naturapolissen, waarbij de zorgverzekeraar bepaalt met wie een contract wordt afgesloten en welke zorgaanbieder of zorgverlener de zorg mag verlenen.

Helft misbruikers is gecontracteerd

Herman Suichies is oud-huisarts en oud-bestuurder van beroepsvereniging VP Huisartsen. Hij schrijft:

“Het beeld dat wordt geschetst van talloze niet-valide en op geld beluste aanbieders die dringend maatregelen behoeven, zoals een wetswijziging, klopt niet. Het gaat om een marginale, zeer kleine groep. Duidelijk is ook dat bijna de helft van de ‘misbruikers’ gewoon gecontracteerd is. Dat roept onmiddellijk vragen op over de controlerende functie van de zorgverzekeraars. Hoe kan dat eigenlijk?

Zorgverzekeraars zijn blijkbaar niet in staat betere contracten aan te bieden, ofwel gecontracteerden goed te controleren op excessieve winsten. Van het stimuleren van contracteren, zoals afgesproken, is dus niets terechtgekomen. Met name kleinere zorgaanbieders krijgen geen contract met de zorgverzekeraar, hoe graag ze dat ook willen.

Het beperken van de principiële vrije zorgverlenerskeuze van burgers om een paar promille fraude te bestrijden is dan ook buitenproportioneel en geeft alleen maar meer sturingsmacht aan zorgverzekeraars die, gezien de voorkomende fraude bij gecontracteerde zorgaanbieders, hun werk gewoon niet goed doen”.

Het is onfatsoenlijk en ondemocratisch maar te blijven stoken

Het is onbegrijpelijk dat de zorgverzekeraarslobby voortdurend probeert de vrije zorgverlenerskeuze uit te bannen door elke kans aan te grijpen om ongecontracteerden te criminaliseren.
In 2014 is een wetsvoorstel dat de vrije zorgverlenerskeuze zou afschaffen door de Eerste Kamer weggestemd. Dit gebeurde na een enorme maatschappelijke actie, waar een Manifest voor behoud van vrije artsenkeuze werd overhandigd aan de Eerste Kamer. Dit werd ondersteund door circa zeventig maatschappelijke organisaties die samen ruim 5,5 miljoen Nederlanders vertegenwoordigen. Ook tekenden bijna 160 duizend Nederlanders persoonlijk een petitie.

Het is onfatsoenlijk en ondemocratisch om daarna maar te blijven stoken. Van wetenschappers mag verder verwacht worden dat ze zich aan feiten houden: het probleem dat Den Exter beschrijft doet zich net zo goed voor bij gecontracteerde als ongecontracteerden.

Opinie: Fraude van zorgcowboys is geen reden om vrije zorgkeuze af te schaffen, door Herman Suichies, de Volkskrant, 10 november 2021: www.volkskrant.nl

Opinie: Frauduleuze zorgcowboys zijn alleen te bestrijden met minder keuzevrijheid, door André den Exter, de Volkskrant, 8 november 2021: www.volkskrant.nl

Manifest Vrije artsenkeuze namens 5,5 miljoen Nederlanders naar Eerste Kamer, Blogs Beroepseer, 8 december 20214: https://beroepseer.nl

Steun Stichting Handhaving Vrije artsenkeuze in actie tegen feitelijke afschaffing vrije artsenkeuze en absolute macht zorgverzekeraars, Blogs Beroepseer, 23 april 2020: https://beroepseer.nl

Afbeelding bovenaan is van Mohamad Hassan

 

Geef actiegroep Wet BIG II een plek aan tafel

Op 10 september 2019 komt de regiegroep Wet BIG II samen op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Men gaat zich daar beraden over de situatie die ontstaan is nu er massaal verzet is gerezen tegen de in het wetsvoorstel opgenomen invoering van de regieverpleegkundige*). Beroepsorganisatie Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) heeft zich genoodzaakt gezien een ‘pas op de plaats’ af te kondigen en terug te gaan naar de achterban en naar de regiegroep.

Polderpaternalisme

De actiegroep van verpleegkundigen die zich verzet tegen de invoering van de regieverpleegkundige, heeft geen uitnodiging ontvangen voor de bijeenkomst van de regiegroep. Dat is onverstandig van het ministerie. Er valt in dezen veel te leren van andere sectoren, bijvoorbeeld van het onderwijs. Daar heeft nieuwkomer PO in Actie via sociale media een stevige plaats veroverd aan de onderwijs-poldertafel en daarmee een einde gemaakt aan het vanzelfsprekende polderpaternalisme (zoals Steven de Waal dat noemt) dat werkt met van bovenaf gemanipuleerd draagvlak.

Hoe is dat polderpaternalisme ontstaan? Beroepsorganisaties, vakbonden zijn zich de afgelopen decennia steeds meer gaan opstellen als verstandige, redelijke gesprekspartners van de overheid. En zo zijn ze ongemerkt steeds minder vertegenwoordiger van hun achterban geworden. Dankzij technologische ontwikkelingen kunnen de ballonnen van dat polderpaternalisme tegenwoordig echter snel en effectief doorgeprikt worden. Door het snelle en grote bereik op de sociale media kan de uit het oog verloren achterban beroepsorganisaties en vakbonden nu effectief klem zetten en dwingen om hen werkelijk te vertegenwoordigen. Dat is een positieve ontwikkeling.

Aansluiten bij wat er leeft op de werkvloer

Natuurlijk  vinden vakbonden en beroepsorganisaties de volstrekt onverwachte inbreuk van buitenaf door de niet geziene achterban eerst verschrikkelijk moeilijk verteerbaar: immers, het resultaat van jarenlang werk komt opeens ter discussie te staan en de comfortabele onderhandelingspositie in de polder wankelt. Niemand vindt het prettig als een ander een grote blinde vlek bij hem/haar aanwijst. Je hebt het gevoel in je hemd te staan. Deze zomer waren bij V&VN dan ook alle symptomen van boosheid en verdringing zichtbaar: volstrekte radiostilte, de schuld geven aan de achterban en het actiecomité, woordvoerders en ambassadeurs die zich van twitter terugtrekken, geen duidelijke verdediging, tegenstrijdige berichten en vaagtaal. En dat is begrijpelijk: gedwongen worden in hoog tempo over te schakelen van comfortabel paternalisme naar professioneel activisme, dat is niet simpel. Het is zelfs onwaarschijnlijk dat V&VN deze omslag snel zal kunnen maken, omdat  de gehele organisatie is gaan staan naar dat polderpaternalisme. De grote blinde vlek voor de gevoeligheden in de achterban rondom de regieverpleegkundige lijkt  slechts de druppel geweest te zijn: veel verpleegkundigen hebben blijkbaar al jaren het gevoel dat ze niet meer goed vertegenwoordigd zijn door V&VN. De confrontaties van deze zomer kunnen echter positief  uitpakken als V&VN weer hard gaat werken aan het beter aansluiten bij wat er leeft op de werkvloer.

Advies: Actiegroep Wet BIG II uitnodigen

De overheid zal ook onaangenaam verrast zijn over de commotie deze zomer. Er is een gerede kans dat V&VN  daarop stevig is aangesproken door of namens de minister.  Toch moet ook de overheid deze crisis aangrijpen als een kans.  Het wakker schudden van V&VN biedt op termijn de mogelijkheid dat de overheid in de onderhandelingen veel betere informatie krijgt over wat de gevolgen van beleidsvoornemens zijn op de werkvloer en waar de weerstand zit. Het polderpaternalisme is voor de overheid natuurlijk heel comfortabel, maar op de lange termijn is het bedreigend. ‘Populisme’ is voor een belangrijk deel het resultaat van jarenlang inadequaat omgaan met nieuwe vertegenwoordigers die dankzij de sociale media effectief en terecht de blinde vlekken van het polderpaternalisme aan de kaak stellen. Het is uitgesproken kortzichtig om serieuze nieuwe vertegenwoordigers als het verpleegkundig actiecomité buiten de deur te houden. De polder heeft dringend zuurstof nodig. Mijn advies is dus dat het ministerie de vertegenwoordiger van het verpleegkundig verzet #wetbig2 uitnodigt voor het gesprek van de ‘regiegroep’ op 10 september. Net als PO in Actie heeft deze de plek aan tafel voluit verdiend door de blinde vlek van V&VN  bloot te leggen.

 

Noot
*) Besluit minister Bruins tot overgangsregeling voor verpleegkundigen. Introductie van de regieverpleegkundige, Blogs Beroepseer, 7 juni 2019: https://beroepseer.nl

Storm van reacties en kritiek op besluit overgangsregeling verpleegkundigen. BIG-II is niet nodig, door Nienke Ipenburg, Blogs Beroepseer, 19 juni 2019: https://beroepseer.nl

Verpleegkundige laat zich niet degraderen! Nieuws van Actiecomité ‘BIG II in de overgang’, Blogs Beroepseer, 16 juli 2019: https://beroepseer.nl

Overpeinzingen van een inservice B-pleeg bij het fenomeen regieverpleegkundige, door Marc van der Gracht, Blogs Beroepseer, 6 augustus 2019: https://beroepseer.nl

Actiecomité Wet Big II: https://wetbig2.nl/

Pleidooi voor een Stichting voor Beroepskwaliteit

Ik lanceer hier graag het idee om een Stichting voor Beroepskwaliteit op te richten. Dit voorstel deden Gabriël van den Brink, Jos Kole en ik in 2009 in de slotbeschouwing van ons boek Beroepstrots. Een ongekende kracht. We achtten er toen de tijd nog niet rijp voor. De tijd begint er nu wel rijp voor te worden:

– Er is een groeiend aantal beroepseer-bewegingen in Nederland waaronder bijvoorbeeld Het Roer Moet Om, PO in  Actie, VO in Actie, WO in Actie, het Lerarencollectief, de commissie-Boerenverstand, Hart voor de GGZ, GGZ op maat.
– Traditionele werknemersorganisaties zien steeds meer het belang van beroepskwaliteit (naast dat van arbeidsvoorwaarden).
– Er is de afgelopen jaren groeiende, officiële steun voor het belang van beroepseer bij adviesorganen, getuige bijvoorbeeld  het recente advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving Blijk van vertrouwen. Anders verantwoorden voor goede zorg.

Reden voor mij om het betreffende pleidooi uit ons boek licht te actualiseren en opnieuw onder de aandacht te brengen.

Krachtigste drijfveer van professionals is hun zelfrespect

Richard Sennett betoogt in zijn boek The Craftsman1) dat de moderne wereld twee recepten heeft gekend om hard werken en goed werk te stimuleren. Het eerste is een sterke overheidssturing, zoals in de Sovjet-Unie gebeurde op basis van het parool: ‘Lever goed werk voor je vaderland.’ Deze hiërarchische besturingsfilosofie heeft geleid tot onverschilligheid en demoralisering op de werkvloer, en daardoor ook tot slecht werk. Het tweede, nog veel gebruikte recept is concurrentie. Men veronderstelt dat strijden tegen anderen het verlangen om goed te presteren stimuleert. Sennett komt tot de conclusie dat beide recepten gefaald hebben.

Binnen de in ons boek Beroepstrots ontwikkelde neorepublikeinse filosofie gaan wij ervan uit dat de beste en krachtigste drijfveer van professionals hun zelfrespect is. Dat zelfrespect van de professional heeft drie verschillende ‘lagen’: het gevoel voor eigenwaarde, beroepstrots en beroepseer. Het laat zich voorstellen als een gang van binnen naar buiten, van individueel naar sociaal, van de eigen persoon naar anderen.2)

Deze bestuursfilosofie zien wij als alternatief voor de gangbare, veelal bedrijfseconomisch geïnspireerde zienswijze. Deze sloot en sluit aan bij de  onderstroom onder professionals die in de (semi)publieke sector werken. Zij willen in toenemende mate als professional erkend worden, verzetten zich tegen hiërarchische vormen van aansturing en hebben grote moeite met de bedrijfseconomische modellen die door beleidsmakers en managers voor het aansturen van hun werk gehanteerd worden. Dit blijkt uit bewegingen zoals de hierboven genoemde. Dat streven naar zelfrespect vormt in onze neorepublikeinse bestuursfilosofie het uitgangspunt. Daarin staat de vraag centraal hoe men dat streven naar beroepstrots op een positieve manier kan aanwenden. We verbinden daar zowel positieve als negatieve conclusies aan. De negatieve conclusie houdt in dat we afstand moeten nemen van de idee dat de professional in de eerste plaats een calculerend wezen is. We moeten ook de illusie loslaten dat men hem of haar door middel van targets of anderszins kwantificeerbare metingen kan aansturen. En er zou een einde moeten komen aan de sfeer van argwaan of wantrouwen die de houding tegenover professionals nog steeds bepaalt.

In meer positieve zin pleiten wij ervoor om de aansturing van de professionals te baseren op het voeren van strijd, debat of dialoog. Daar is alle reden toe, omdat zich in de professionele realiteit niet één, maar meerdere, onderling vaak incongruente waarden en ambities aandienen. Met het oog op een elementaire ordening onderscheiden we tussen technisch-professionele, rechtsstatelijke, bedrijfsmatige en humane beginselen. Wat moet worden vermeden is een situatie waarin slechts één van deze vier beginselen de dienst uitmaakt. Wat we daarentegen moeten nastreven is een stelsel van ‘teugels en tegenwichten’ waarbij  – afhankelijk van de concrete situatie – een zekere balans tussen deze vier waarden kan ontstaan. Het zoeken naar die balans speelt zich af op drie niveaus. Het is een taak voor de individuele beroepsbeoefenaar – microniveau -, het speelt zich binnen de organisatie af – mesoniveau -, en het zou moeten gebeuren voor de samenleving als geheel -macroniveau.

Het zoeken naar een dergelijke meervoudige balans vooronderstelt enkele zaken. Op het niveau van de individuele professional is noodzakelijk dat deze over de juiste vorming en oefening beschikt. Het omgaan met uiteenlopende waarden zou dus een integraal onderdeel van elke beroepsopleiding moeten zijn. Verder moet er voldoende ruimte voor het individuele geweten zijn om te voorkomen dat de professional die naar eer en geweten voor een bepaalde aanpak kiest, alsnog op bedrijfseconomische of politieke gronden teruggefloten wordt. Bij het vormgeven van de beoogde balans binnen de organisatie zien wij een bijzondere rol voor managers. Het is hun specifieke taak om te bemiddelen tussen de krachten die buiten en binnen de organisatie werkzaam zijn en om vorm te geven aan het proces van debat of dialoog waarmee de professionals binnen de instelling een balans tussen uiteenlopende waarden nastreven. Bovendien kunnen managers een specifieke richting uitzetten waarbij hun organisatie zich door een eigen mix van waarden ten opzichte van anderen profileert. Bij het streven naar ‘teugels en tegenwichten’ op het niveau van de samenleving als geheel zien wij een hoofdrol weggelegd voor de beroepsorganisaties. Naar onze mening brengt de eigen dynamiek van het professionele leven met zich mee dat men zaken als kwaliteit en doelmatigheid niet langer vanuit de staat kan aansturen.

Daarmee formuleren wij een filosofie die in het teken staat van verantwoordelijkheid en zelfrespect, van debat en dialoog, van waarden en beginselen, van zelfbinding en burgerschap. Een fundamenteel uitgangspunt van onze neorepublikeinse visie is dat men de actieve betrokkenheid van professionals en andere partijen nodig heeft om twee vragen te beantwoorden. Ten eerste de vraag wat we nu eigenlijk onder goede dienstverlening moeten verstaan, en ten tweede de vraag hoe men een voldoende breed en duurzaam draagvlak voor het werken aan die kwaliteit organiseert. Precies op deze punten onderscheiden wij ons ook van een bedrijfseconomische benadering, waarin men die vragen wil beantwoorden door in te zetten op rationalisatie en marktwerking.

Het onvermogen van de overheid

Niettemin kan men de vraag stellen of er geen andere manieren zijn om een bepaald niveau van professionele kwaliteit te realiseren. Zo kan men de staat inschakelen en taken als kwaliteitscontrole of toezicht op doelmatigheid als een functie van de overheid beschouwen. In dat opzicht is met name de bijdrage ‘De regulering van professionals: twee botsende perspectieven’ van Wibren van der Burg uit ons boek Beroepstrots instructief. Hij gaat daarin  na wat de verhouding tussen het perspectief van professionals en dat van toezichthouders is. Hij concentreert zich op het meest elementaire geval, waarbij toezichthouders vanuit de staat denken terwijl de professionals voornamelijk uitvoerend bezig zijn. Op zichzelf is bemoeienis vanuit de staat met het doen en laten van de professionals volkomen legitiem, al was het maar vanwege de grote bedragen die aan de (semi)publieke sector besteed worden of omdat de staat bepaalde publieke prioriteiten stelt. Enige controle door de overheid is dus onvermijdelijk. De moeilijkheid is evenwel dat aansturing of controle vanuit de overheid altijd op een specifieke manier gebeurt. Om te kunnen reguleren moet de staat vereenvoudigingen doorvoeren, standaardiseren, meetbaar maken en een bepaald niveau van aggregatie vaststellen, terwijl de professionele praktijk zich juist aan een dergelijke behandeling onttrekt. Bijgevolg wordt de relatie tussen staat en professionals gekenmerkt door een fundamentele asymmetrie, die Van der Burg met een viertal verschillen illustreert.

Ten eerste gaat de staat van een aantal  – al dan niet wettelijke – regels uit, terwijl de professionals vooral door waarden of idealen gemotiveerd worden. Dit laatste houdt niet alleen verband met hun voortdurende streven naar kwaliteitsverbetering, maar ook met de wijze waarop zij tijdens hun opleiding en professionele bestaan gesocialiseerd worden. Er leven binnen de beroepsgroep altijd verhalen, beelden en verwachtingen over het verschil tussen een goede en een minder goede beroepsuitoefening. Als buitenstaander van het beroepsleven kan de staat deze verwachtingen niet waarnemen. Hij beschouwt het beroep op waarden of idealen als vaag gedoe en wil de kwaliteit het liefst met regels vastleggen.

Ten tweede heeft de staat belangstelling voor concrete producten of uitkomsten, terwijl professionals met name oog hebben voor datgene wat er tijdens hun praktijk gebeurt. Ze zijn de hele dag met burgers, leerlingen, patiënten of buurtbewoners in de weer, en ze proberen hun werk zo goed mogelijk te doen. Ze zijn minder bezig met de vraag wat het uiteindelijk oplevert, als ze die vraag vanuit hun praktijk al relevant achten. Vaak is het bijzonder moeilijk om te achterhalen wat een politieagent, een huisarts of een rechter zoal ‘produceert’. De staat krijgt geen inzage in de fijne kneepjes van het proces en moet zich tevredenstellen met het tellen of beoordelen van de uitkomsten.

Ten derde zet de staat bij voorkeur in op het verzamelen van kwantitatieve gegevens, terwijl de professionals werken met kwalitatieve oordelen. Uiteraard zijn ook de professionals voortdurend met metingen en getallen in de weer, maar die zijn bedoeld om zich een oordeel over de kwaliteit van hun werk te kunnen vormen. Bij dat oordeel spelen niet alleen de cijfers maar ook allerlei vormen van ervaring en tacit knowledge mee, die beoefenaren van een beroep nu eenmaal met elkaar gemeen hebben. Een overheid gaat juist van het omgekeerde uit: voor haar tellen kwaliteit en professionele oordelen pas mee wanneer men die in kengetallen kan omzetten.

Ten vierde streeft de staat algemeen toepasbare kennis na, terwijl de kennis van professionals aan de lokale context gebonden blijft. De praktische kennis die een agent over de situatie in zijn wijk bezit, kan niet zonder meer op een theoretisch niveau getild worden. De ervaringen van een leerkracht met specifieke groepen leerlingen kunnen niet zomaar in een algemeen bruikbare methode worden omgezet. In feite leven regelstellers of toezichthouders op staatsniveau en uitvoerende professionals in verschillende werelden. Een overheid gaat ervan uit dat de professionals haar regels serieus nemen, maar voor de professionals zelf is de staat een verre instantie, die zich op een weinig deskundige manier in hun eigen zaken mengt. Zij geven voorrang aan de urgente vragen die ouders, werklozen, patiënten of verdachten aan hen voorleggen, en ze liggen niet wakker van een ambtenaar die een paar nieuwe regels heeft bedacht. Opmerkelijk genoeg nemen ze regels die door hun eigen collega’s worden opgesteld vaak bijzonder serieus. Professionals zullen niet snel de hand lichten met de hygiënische voorschriften bij een operatie in het ziekenhuis of met de controles aan een vliegtuig voorafgaand aan de vlucht. Die regels zijn immers gericht op de kwaliteit van het werk.

Een Stichting voor Beroepskwaliteit

 Gezien deze argumenten verwerpen wij de opvatting dat het toezicht op professionele kwaliteit een zaak is voor de overheid. Er bestaat op het niveau van de samenleving als geheel wel degelijk behoefte aan een manier om die kwaliteit te waarborgen, maar dat lijkt ons eerder een taak van de eigen beroepsorganisaties dan van de overheid. Juist die beroepsorganisaties zouden ervoor kunnen zorgen dat het streven naar ‘teugels en tegenwichten’ niet alleen op het niveau van de individuele professional  -microniveau – en het niveau van de professionele organisatie  – mesoniveau – maar ook op het niveau van de nationale samenleving  -macroniveau – vormt krijgt.

Kenmerkend voor de publieke sector is dat vakbonden lange tijd sterk gericht zijn geweest op de  – financiële – randvoorwaarden van de beroepsuitoefening. Met vakinhoudelijke zaken en de strategische uitdagingen op dát gebied zijn ze veel minder in de weer geweest. In feite kan men de twee kanten niet van elkaar losmaken. De nuchterheid gebiedt te zeggen dat er op dit punt vooralsnog aanzienlijke verschillen bestaan tussen beroepsgroepen. Sommige hebben zich vakinhoudelijk sterk georganiseerd, terwijl andere heel zwak in hun schoenen staan. Maar, hierin is wel verandering aan het komen.

Vooralsnog zijn er vrijwel geen procedures of organen waar het afwegen van de verschillende waarden in de beroepsuitoefening min of meer systematisch aan de orde komt. Wij pleiten voor een eigenstandig overlegorgaan, de Stichting voor Beroepskwaliteit. Hierin organiseren de belangrijkste beroepsgroepen zich vakinhoudelijk op nationaal niveau omdat zij de urgentie van een gezamenlijke vakinhoudelijke belangenbehartiging zien. De tijd lijkt daar rijp voor!

Noten
1) Richard Sennett, The Craftsman, New Haven: Yale University Press 2008, in het Nederlands vertaald als De ambachtsman. De mens als maker, Amsterdam; Meulenhoff 2008. Zie in vertaling p. 318 en p. 36.

2) De nauwe relatie tussen zelfrespect en erkenning is in de afgelopen decennia een steeds belangrijker thema in de politieke en sociale filosofie geworden. De aanzet daartoe is geweest: Axel Honneth, The Struggle for Recognition. The Moral Grammar of Social Conflicts, Cambridge: Polity Press 1995. Zie de voortreffelijke bundel over het denken van Honneth: Recognition and Power, Bert van den Brink en David Owen (red.), New York: Cambridge University Press 2007. Zie ook o.a. Rainer Forst, Contexts of Justice. Political Philosophy beyond Liberalism and Communitarianism, Berkeley: University of California Press 1994. En: Paul Ricoeur, Parcours de la reconnaissance. Trois études, Parijs: Stock 2004.

 

Thijs Jansen

Noordhollands Dagblad

Naar een slaafvrije zorg

In het Noordhollands Dagblad  stond  op 15 november 2018 het volgende bericht: “Een kleine groep huisartsen in West-Friesland mag deze maand beginnen met een proef om meer tijd uit te kunnen trekken voor de patiënt in de spreekkamer. Op die manier moet de kwaliteit van de zorg verbeteren”.1)

Daar stond deze foto bij:

Slaafvrije zorg

Toen ik die tekst las en die foto zag, overviel mij een grote droefheid.  Ik vatte dit gevoel in de volgende tweet : “Dit is zo treurig. Dat artsen blij moeten/willen kijken dat ze meer tijd voor de patiënt krijgen van de zorgverzekeraar. Daar moeten ze zelf over gaan! Dat is @beroepseer!”

En toen gebeurde er iets interessants. De woordvoerder van zorgverzekeraar VGZ waarover het artikel ging – Jaap de Bruijn – reageerde met de volgende tweet: “Tegen zóveel cynisme kan ik, zelfs als rasoptimist, niet op”.

Hier botsen twee werelden. De Bruijn ziet mij als cynisch. Ik ben echter beslist geen cynisch mens, ook nooit geweest. Waarom hik ik dan toch zo aan tegen dit nieuws dat huisartsen meer tijd kunnen nemen voor hun patiënten? Ik zou het toch fijn moeten vinden dat VGZ dit mogelijk maakt?  Daar moeten we toch allemaal blij mee zijn? Wie van dit goede nieuws  treurig zegt te worden, moet inderdaad wel heel cynisch in het leven staan…

Toch ontdekte ik al snel dat ik allerminst de enige was die zich heel erg onbehaaglijk voelde over het bericht. Uit het gigantische aantal views, retweets en likes van mijn tweet bleek dat ik een  open zenuw had geraakt. Velen – waaronder ook veel zorgverleners – hadden precies hetzelfde ongemakkelijke gevoel. Ik denk  daarom dat het goed is aan Jaap de Bruijn uit te leggen wat ik en die massa anderen zo zorgwekkend vinden aan dat bericht. Het gaat hier niet om een cynische levenshouding, maar om principiële bezwaren.

Die  bezwaren richten zich tegen de impliciete boodschap van het nieuwsbericht. Er staat in de introductie dat de huisartsen mogen beginnen met de proef om meer tijd te besteden aan hun patiënten en dat zo de kwaliteit moet verbeteren. Dit impliceert dat huisartsen (1) toestemming hebben gekregen van de zorgverzekeraar om betere zorg te gaan leveren (dat ‘mogen’); (2) dat ze daarvoor blijkbaar tot nu toe geen toestemming hadden en dus niet de best mogelijke zorg leverden; (3) dat ze blij zijn dat ze nu wel die toestemming hebben gekregen.

Deze impliciete boodschap is onbehaaglijk omdat deze de hoge verwachtingen aantast die burgers en patiënten van huisartsen hebben: dat deze te allen tijde zelf de verantwoordelijkheid  willen en kunnen nemen voor de kwaliteit van de door hen geleverde zorg. Impliciet zegt het nieuwsbericht: deze huisartsen waren niet in control, want ze veranderden zelf niks aan de omstandigheden die ervoor zorgden dat ze suboptimaal werk leverden. Het artikel wekt de indruk dat de huisartsen gedwongen waren – onder andere – alleen 10 minuten-consulten te houden, en meer patiënten te ontvangen dan ze aankonden en de kwaliteit daardoor suboptimaal was. De foto versterkt het in de tekst opgeroepen beeld dat de huisartsen het niet voor het zeggen hadden en hebben en zich ondergeschikt opstellen ten opzichte van VGZ: ze houden op de foto blij een dummy van het ondertekende contract omhoog  waarop het VGZ-logo onmiskenbaar het grootste is. En zo hebben de huisartsen zich in een situatie laten plaatsen waar hun blije gezichten demonstreren dat ze VGZ  dankbaar zijn dat ze meer tijd aan hun patiënten mogen besteden en de kwaliteit van hun zorg mogen verbeteren. Ze demonstreren hun ondergeschiktheid, ook door zich te lenen voor onvervalste propaganda voor VGZ.

Die impliciete boodschap en dat gedrag zijn zorgwekkend. Ze staan bijvoorbeeld  haaks op de KNMG-gedragsregels voor artsen.2) De strekking daarvan is  dat artsen persoonlijk verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de zorg die ze leveren. Zo luidt bijvoorbeeld artikel I.4: ‘De arts is – ongeacht of hij als vrije beroepsbeoefenaar, in dienstverband of enig ander organisatorisch kader werkzaam is – te allen tijde vrij in en persoonlijk verantwoordelijk voor de hulpverlening’.  Combineer dit met de artikelen I.1 tot en met I.3  die benadrukken dat het handelen van de arts moet voldoen aan kwaliteitsmaatstaven, in het bijzonder I.2: ‘ Aan ieder die zich tot hem wendt in zijn hoedanigheid als arts verleent hij de noodzakelijke behandeling, begeleiding, adviezen en beoordelingen overeenkomstig de eisen, die hem op grond van zijn beroep en deskundigheid mogen worden gesteld’. Deze gedragsregels verdragen zich  beslist niet met het zich ondergeschikt opstellen ten opzichte van een zorgverzekeraar; en evenmin met het leveren van suboptimale zorg.  Als bijvoorbeeld  een consult van 10 minuten onvoldoende is voor een goede diagnose of een goed gesprek, dan mag van een huisarts verwacht worden dat deze daar een mouw aan past: dat kan door er toch meer tijd voor uit te trekken op een of andere manier; of door een verandering van de randvoorwaarden af te dwingen. Een huisarts mag niet berusten in het leveren van suboptimale zorg omdat de zorgverzekeraar belemmerende randvoorwaarden geschapen heeft. De Het Roer Moet Om-beweging van de huisartsen heeft laten zien dat er ook een geheel andere houding mogelijk is en dat deze ook effectief is.

Een verontrustende combinatie

De ondergeschikte houding van de West-Friese huisartsen in combinatie met de triomfantelijke houding van VGZ  zijn een verontrustende combinatie.  De Stichting Beroepseer strijdt al ruim 12 jaar tegen de slaafse houding van professionals. In het boek Beroepstrots.  Een ongekende kracht  (2009) hebben we een tegenperspectief geschetst: een neo-republikeinse opvatting van professionaliteit. In de politieke filosofie gaat republikeinse vrijheid over de vrijheid die noodzakelijk is voor goed burgerschap. Deze is daar van oudsher gedefinieerd als het  tegendeel van  slavernij.3) Het verkeerde gedrag heeft ooit de naam ‘vrijwillige slavernij’ gekregen: in het in 1548 verschenen  Discours de la servitude volontaire (Vertoog over de vrijwillige slavernij)  van de destijds 17-jarige Étienne de la Boétie. De republikeinse burger heeft eergevoel en zal er altijd naar  streven niet in een positie te komen waarin hij vernederd kan worden door anderen en zich slaafs moet gedragen. Dat is zijn eer te na. Door zichzelf te besturen, maken burgers van een republiek zich vrij van willekeurige machtsuitoefening door anderen. Het gaat  daarbij niet om negatieve vrijheid die alleen  gedefinieerd is door het verbod dat anderen zich  met jou mogen bemoeien. Het waarmaken van de republikeinse vrijheid is een zware en lastige opdracht samen met anderen.

Deze politieke filosofie is zeer relevant voor de definitie van goede professionaliteit. Eergevoel is net zo essentieel voor goede professionaliteit als voor goed burgerschap. Eer is een ingespannen streven waarbij het gaat om het voldoen aan hoge normen die door jezelf en de groep waar je bij hoort tot maat zijn verklaard. De medeberoepsbeoefenaars zijn hierbij de eerste referentiegroep. De  vakman is niet alleen een individu, hij/zij maakt deel uit van een sociale praktijk waarin men – als het goed is – voortdurend tracht overeenstemming te bereiken over idealen, doelen en maatstaven. De hoge eisen die men aan elkaar stelt, zijn uiteindelijk bedoeld om de eer van de beroepsgroep hoog te houden voor de rest van de samenleving. Men houdt daarbij vanzelfsprekend nauwlettend in de gaten wat van belang is voor cliënten, afnemers of patiënten. En door het levende eergevoel houdt men machtsuitoefening van anderen buiten de deur. Dit doet men onder andere omdat die anderen geen verstand van zaken hebben en bedoelingen en belangen importeren die de kwaliteit van het werk slechter maken. Degene die naar eer en geweten wil werken, neemt zelf de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het werk en is ‘in control’.
Deze republikeinse opvatting over professionaliteit is nog bepaald geen werkelijkheid in de meeste beroepsgroepen, zoals we bijna dagelijks kunnen lezen en horen in de media. De West-Friese huisartsen laten niet het eergevoel zien dat verwacht mag worden van professionals. Het was al heel anders geweest als zij met veel meer huisartsen betere randvoorwaarden hadden geëist en zij geweigerd hadden mee te werken aan de propaganda-foto van VGZ.  Volgens De la Boétie was het simpel: ‘Beslis dus gewoon om niet meer onderdanig te zijn, en je bent vrij’. Laten zorgverleners en patiënten een voorbeeld nemen aan Tony’s Chocolonely: slaafvrije zorg is net zo hard nodig als slaafvrije chocola.

Ik hoop aan Jaap de Bruijn duidelijk gemaakt te hebben dat mijn kritiek niet voortkomt uit cynisme, maar uit principiële opvattingen over het belang van eergevoel voor professionaliteit. Deze zijn terug te vinden in de KNMG-gedragsregels.

Tenslotte over het rasoptimisme van De Bruijn: zoals het personage Candide van Voltaire zei: ‘Helaas, optimisme is de koppige neiging om vol te houden dat alles goed is terwijl men er slecht voorstaat’.4)

1) Martin Menger, ‘Proef: huisarts West-Friesland krijgt meer tijd in spreekkamer’ (15-11-2018) https://www.noordhollandsdagblad.nl/cnt/dmf20181114_48911607/proef-huisarts-west-friesland-krijgt-meer-tijd-in-spreekkamer

2) II.01 Gedragsregels voor artsen. Richtlijn. KNMG uitgave – versie 3.1. Organisatie/Auteur: KNMG, Laatst gewijzigd: 2013.

3) Thijs Jansen,  ‘Vrijwillige slaven. Professionals zijn niet alleen maar slachtoffer’, in Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, Voorjaar 2013, nummer 1, p. 28-31

4) “Qu’est-ce qu’optimisme?” disait Cacambo. — “Hélas!” dit Candide, “c’est la rage de soutenir que tout est bien quand on est mal.” (Voltaire, Candide ou l’optimisme, hfst XIX)

De Denker of de Stereotypeerder des Vaderlands?

René ten Bos, hoogleraar filosofie aan de faculteit der managementwetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen en sinds april 2017 Denker des Vaderlands, schreef in het Financieele Dagblad (FD) van 15 oktober 2017 in zijn artikel Hoe nauwer het contact, des te groter het vertrouwen een commentaar op de Veracity Index 2016 van het Britse onderzoeksbureau van de publieke sector, het Ipsos Mori’s Social Research Institute.
Uit dat onderzoek bleek dat slechts 15% van de ondervraagden vertrouwen heeft in politici. Zij vinden dat deze beroepsgroep niet erg geloofwaardig is. Wel geloofwaardig zijn de verpleegkundigen: 93% van de ondervraagden sprak zijn vertrouwen uit in hen; op plaats twee staan dokters met 91% en de leraren met 91%. Wetenschappers en rechters scoren eveneens relatief goed.

Ten Bos gebruikt deze enquête om de Stichting Beroepseer nog eens even lekker stereotiep neer te zetten. Als aanloopje neemt hij het gegeven dat de beroepsgroepen die de goed scorende professionals moeten controleren in de genoemde enquête slecht scoren: “Die controles worden meestal gedaan door managers of economen en die scoren, u raadt het al, een stuk lager. Beide groepen halen een magere 48%. Dat betekent dus dat de Britten minder vertrouwen hebben in mensen wier professionele taak het is wel betrouwbare mensen te wantrouwen”. En vervolgens loopt ten Bos de laagste rangen na: “Voor de lezers van deze krant mag niet onvermeld blijven dat bankiers nog lager scoren (37%). In politici en ministers hebben de Britten het minste vertrouwen en een beroepsgroep, die het ook vaak van het schrijven moet hebben, namelijk journalisten, scoort ook heel slecht: 24%. Er is in de samenleving dus een soort platonisch wantrouwen tegen de journalistiek”.

Ten Bos noemt het ‘verbazingwekkend’ dat de journalist zo laag scoort, “want de journalist geldt veel meer dan de manager of een politicus toch als een professional en die Britten geven juist blijk van een groot vertrouwen in andere professionals”. En daar komt de sneer naar onze Stichting dan… refererende aan een blog van december 2016 waarin we rapporteerden over dit Veracity-onderzoek. Ten Bos schrijft dan: “De Stichting Beroepseer was niet voor niets laaiend enthousiast over de uitkomsten van het onderzoek en zag er meteen een goede mogelijkheid in om managers weer eens flink te bashen. Maar zouden ze ook journalisten willen bashen?”

Pardon!? In twee zinnen drie onjuistheden. Ten eerste viel in onze blog niet te lezen dat Beroepseer ‘laaiend enthousiast was’ over de uitkomst. Ten tweede stond er geen enkel woord in dat wees naar een ʻgoede mogelijkheid om managers weer eens flink te bashen’. Blijkbaar associeert de Denker des Vaderlands onze Stichting nog steeds uitsluitend met het boek Beroepszeer uit 2005 waardoor managementkringen zich nu al meer dan een decennium gekwetst zeggen te voelen door het succes van de uitspraak van filosoof Ad Verbrugge uit dat boek dat “het procesdenken van de managers de wereld van zijn bezieling berooft”. Daarna zijn sommige managers, maar vooral hun zelfverklaarde academische zaakwaarnemers blijven mokken en gemakzuchtig terug gaan bashen. Het is hen gedurende al die jaren niet opgevallen dat de Stichting sinds 2006 het gedachtegoed sterk verder ontwikkeld heeft met boeken als Beroepstrots. Een ongekende kracht (2009), Sturen op vertrouwen. Goed leidinggeven aan goed politiewerk (2010), Het alternatief. Weg met de afrekencultuur in het onderwijs (2013), Het alternatief voor de zorg. Humaniteit boven bureaucratie (2015). In december 2017 verschijnt het volgende deel in de reeks over de beroepseer van – nota bene – de accountant. Kijk verder ook eens op onze site naar onze groep voortrekkers, waartoe ook bestuurders en managers behoren.

vier boeken boekenreeks beroepseer

Misschien is het tijd voor een inhaalslag mijnheer Ten Bos? Ten derde nog een antwoord op de vraag “zouden ze ook journalisten willen bashen?” Het directe antwoord is: nee, want wij doen niet aan bashing van beroepsgroepen. Wat we wel doen is onderzoeken hoe het staat met de beroepseer van verschillende beroepsgroepen en voorstellen doen ter verbetering. In onze reeks is nog geen boek aan de journalist gewijd. Ik heb mij er echter in het verleden wel intensief mee beziggehouden. Zie daarvoor mijn publicaties met Nico Drok: Even geen Den Haag Vandaag. Naar een Nederlandse civiele journalistiek (2003) en Op zoek naar vertrouwen in de pers: https://dnpprepo.ub.rug.nl/10446/1/CDV_2005_lente.pdf; en zie Claude-Jean Bertrand en Thijs Jansen Zes manieren om de journalistiek ‘aanspreekbaar’ te maken: https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/zes-manieren-om-de-journalistiek-aanspreekbaar-te-maken~bf651448/

Ook in deze publicaties geen gemakzuchtige ‘bashing’, maar aanbevelingen en alternatieven op basis van grondig onderzoek en degelijke argumentatie.
Kortom, Ten Bos heeft wat huiswerk te doen: als we hier echt te maken hebben met de Denker des Vaderlands zal hij moeten bijlezen en toegeven dat hij met zijn stereotypering onze Stichting onrecht doet.

Hoe nauwer het contact, des te groter het vertrouwen, door René ten Bos, Het Financieele Dagblad, 15 oktober 2017: https://fd.nl/opinie/1221652/hoe-nauwer-het-contact-des-te-groter-het-vertrouwen
Verpleegkundigen worden het meest vertrouwd, politici het minst, in enquête over beroepen en geloofwaardigheid, Blogs Beroepseer, 4 december 2016: https://beroepseer.nl/blogs/publieke-en-semi-publieke-sector/verpleegkundigen-wekken-het-meeste-vertrouwen-politici-het-minste-in-enquete-over-beroepen-en-geloofwaardigheid/

——————————————–
Ter kennisname
De recentste Veracity Index betreft een onderzoek onder circa 2300 scholieren in de leeftijd van 11 – 16 jaar, de Young People Omnibus 2017 Veracity Index die werden geïnterviewed in de periode 6 februari – 1 mei 2017. Dokters worden het meest vertrouwd, journalisten en de gewone man en vrouw het minst. De scholieren vertrouwen hun leraar en de gewone man en vrouw minder dan hun ouders dat doen.
Zie: https://www.ipsos.com/ipsos-mori/en-uk/doctors-are-most-trusted-profession-among-school-children

hoe nauwer het contact des te groter het vertrouwen rene ten bos fd 15.10.2017 2

 

Hoe persoonlijk moeten we het professionele nemen?

‘Je professioneel gedragen’ is per definitie een oproep om ’niet gewoon je zelf zijn’. Degene die op een werkoverleg in huilen uitbarst wanneer een project naar een ander gaat, zullen veel collega’s niet professioneel vinden. Een politieagent die een wildplasser zonder enige aankondiging en uitleg ruw in de boeien slaat evenmin. Professioneel gedrag vraagt om zelfbeheersing, juist in de moeilijkste situaties: uitgerekend als het voor je zelf ingewikkeld is, moet je in staat zijn je persoonlijke behoeftes, reflexen, belangen of emoties te parkeren. Dat betekent in veel situaties redelijk blijven, gecontroleerd, overwogen, en proportioneel handelen maar in andere situaties juist – gecontroleerd – doortastend optreden.

Professioneel zijn, betekent dus het persoonlijke sterk onder controle hebben. Een simpele spelverdeling is het echter beslist niet. Het grote mysterie van goed werk is nu juist de bijna chemische verbinding die het persoonlijke en het professionele daarin met elkaar aangaan. Dat persoonlijke moet immers niet alleen geparkeerd en gecontroleerd worden, maar tegelijkertijd ook zoveel mogelijk benut: uitgerekend de persoonlijke talenten, deskundigheid, vaardigheden, opleiding, ervaring, conditie, inzet en betrokkenheid maken het verschil. Elke unieke persoon levert het materiaal dat zijn/ haar professionaliteit mogelijk maakt. De vraag is: hoe persoonlijk moeten we het professionele nemen? Een aantal voorbeelden laten zien dat hierop niet een simpel, eenduidig antwoord mogelijk is.

Zo komen professionals er vaak ongewild achter dat ze hun persoonlijke situatie en keuzes niet in hun werk kunnen wegcijferen. In een onderzoek kwam ik een politieagent tegen die vertelde dat hij jaren op zijn werk agressief en kort aangebonden was geweest tegen collega’s en burgers. Hij kwam er uiteindelijk achter dat hij niet lekker in zijn vel zat, omdat hij als homo niet uit de kast gekomen was. Hij was zelfs nog getrouwd. Nadat hij er voor uitgekomen was en gescheiden, was hij een betere politieagent. Dit roept de vragen op: als je persoonlijk niet lekker in je vel zit, kan je dan wel lekker in je uniform zitten? Kan je dan een professionele rol aannemen? Of zorgt het fundamentele ongemak over de ene rol ook voor ongemak in die andere?

Hoe belangrijk onbewuste persoonlijke gevoelens zijn voor het leveren van goed werk blijkt ook uit de leraar en politieagent die ik ooit gevraagd had om een briefwisseling te voeren. Zij kwamen er daarbij achter dat ze beiden door ernstige ziekte op de rand van de dood hadden verkeerd. En beiden hadden gemerkt dat ze daarna beter waren in hun vak dan ooit daarvoor. Mogelijk heeft het iets te maken met toename van hun zelfvertrouwen. Immers, als je de dood overwonnen hebt: waar moet je dan nog bang voor zijn? Wat heb je dan nog te verliezen?

Goed werk hangt echter niet alleen af van onbewuste persoonlijke keuzes en ingrijpende ervaringen die je overkomen, maar tevens van bewuste keuzes. Veel professionals zijn immers bereid hun privé-leven in verregaande mate op te offeren en hun persoon op het spel te zetten. Het nooit op normale tijden thuis kunnen zijn en het chronisch in de war zijn van je dag- en nachtritme is lastig en – dat laatste- niet heel gezond. Maar toch nemen verpleegkundigen, artsen, piloten en andere professionals dat op de koop toe. Verder zijn er heel wat zzpers die grote financiële onzekerheid en stress accepteren in ruil voor zelfstandigheid. En dan spreken we nog niet over brandweerlieden, militairen, agenten die bereid zijn hun leven op het spel te zetten.

Andere bewuste persoonlijke keuzes betreffen het geweten: kun je bijvoorbeeld als ambtenaar achter het beleid staan dat je maakt of uitvoert? In juni 2011 stapte Annemieke Nijhof, directeur-generaal Water binnen het nieuwe departement van Infrastructuur en Milieu op omdat ze niet kon leven met de rol van de PVV in de toenmalige gedoogcoalitie: “Door de PVV worden 1,6 miljoen landgenoten collectief als fundamentalisten weggezet die onze rechtsstaat bedreigen. In het dorp waar ik woon, is mijn man actief in het vluchtelingenwerk. Ook ben ik al vijftien jaar bevriend met mensen die uit Irak hierheen gevlucht zijn. Ze klagen over het hardere, ruwere klimaat in Nederland. Er ontstaat langzamerhand een taboe om daarvoor te waarschuwen”. Zij kon in deze context niet meer de meer dan 100 procent energie en toewijding opbrengen die nodig was voor haar functie.

Zo is duidelijk geworden dat in veel gevallen het professionele heel persoonlijk genomen wordt en dat dit de kwaliteit van het werk niet zelden ten goede komt. Het persoonlijke moet dus niet alleen geparkeerd en gecontroleerd worden, maar goed benut. Natuurlijk kan men daarin ook te ver gaan. Overmatige vormen van betrokkenheid leiden uiteindelijk tot slecht werk en uitgeputte professionals. Zonder persoonlijke betrokkenheid echter geen goed werk.

Bron citaat Annemieke Nijhof, Eerste topambtenaar vertrekt om PVV, BNN Vara, 1 juni 2011: www.bnnvara.nl/joop/artikelen/eerste-topambtenaar-vertrekt-om-pvv
———————————————————————————————————————

omslag van die ambtenarendingen juni 2017
De blog Hoe persoonlijk moeten we het professionele nemen? van Thijs Jansen is oorspronkelijk geschreven als Nawoord van het boekje Van die ambtenarendingen, onderdeel van een afstudeerproject van Bregje Jansen & Samir Aiddouch die stage liepen bij de Kunstcommissie van het Ministerie van Financiën. Onderwerp: de visie van kunstenaars op de ambtenaar, weergegeven in een serie portretten in beeld en taal.

Klik hier voor downloaden.