Skip to main content

Redactie Beroepseer

Meer flexibiliteit van de arbeidsmarkt leidt tot meer rigiditeit en minder vertrouwen en loyaliteit

Meer flexibiliteit in arbeidsverhoudingen leidt tot meer korte en vluchtige verbintenissen tussen werkgever en werknemer, wat afbreuk doet aan vertrouwen en loyaliteit, schrijven Alfred Kleinknecht, Zenlin Kwee en Lilyana Budyanto in een op onderzoek gebaseerd artikel in TPEdigitaal: Rigiditeit door flexibiliteit: managementbureaucratieën in Nederland.
TPEdigitaal is een wetenschappelijk tijdschrift, gericht op vraagstukken op het gebied van beleidsgerichte economie. Alfred Kleinknecht is emeritus hoogleraar economie, Zenlin Kwee is docent aan de TU Delft en Lilyana Budyanto is manager in Singapore.*)

Uit hun onderzoek blijkt dat meer flexibiliteit in arbeidsverhoudingen gepaard gaat met grotere bureaucratieën voor management & control. Ze refereren naar een ander onderzoek waarin Angelsaksische landen met meer flexibele arbeidsmarkten ruim dubbel zo hoge percentages managers in hun personeel blijken te hebben dan bedrijven in ‘Rijnlandse’ economieën: “Wij laten zien dat Nederlandse organisaties die veel flexibel werk gebruiken significant meer managers in hun personeelsbestand hebben dan vergelijkbare organisaties met meer vast personeel. Opmerkelijk is ook dat kleine bedrijven dikkere managementlagen hebben dan hun grotere tegenhangers en dat jonge bedrijven zich niet onderscheiden van oudere bedrijven. Ook hebben overheidsorganisaties dunnere managementlagen dan private, marktgerichte organisaties”.

Meer vrije marktwerking betekent meer marktfalen

In de inleiding van het artikel schrijven de auteurs dat er… “veelal wordt beweerd dat Nederlandse bedrijven hun behoefte aan flexibiliteit realiseren door het inhuren van flexibele krachten, omdat de wetgever de vaste banen goed beschermt. Muffels beargumenteert bijvoorbeeld dat tijdelijke krachten, uitzendkrachten of zzp’ers zorgen voor vrijere marktwerking, waardoor schaarse middelen efficiënter worden gebruikt. Bij dit soort pleidooien wordt echter makkelijk vergeten dat meer vrije marktwerking dikwijls ook meer marktfalen tot gevolg heeft, vooral marktfalen ten aanzien van innovatie. Zo is empirisch geconstateerd dat het gebruik van flexibele krachten op bedrijfsniveau negatief samenhangt met innovatie en met de groei van de arbeidsproductiviteit”.

Groei managementlagen is indicator van afbraak sociaal kapitaal

Onderzoek van C.W.M. Naastepad en S. Storm heeft aangetoond dat in typisch Rijnlandse economieën het aandeel ‘managers’ in de beroepsbevolking in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw tussen 2 en 6 procent ligt, terwijl dit percentage in Angelsaksische landen met meer flexibele arbeidsmarkten 11,5 -13,5 procent bedraagt. Interessant is in dit verband ook de observatie van Paul de Beer dat in Nederland tussen de late jaren zeventig en de eeuwwisseling het aantal  ‘leidinggevenden’ van 2% naar 6% van de beroepsbevolking steeg, hetgeen min of meer parallel loopt aan de groei van flexibel werk in Nederland.
De hypothese dat de groei van managementlagen een indicator is van afbraak van sociaal kapitaal, wordt ondersteund door S. Svensson, die aantoont dat flexibel werk vertrouwen ondermijnt.

Aan de hand van het arbeidsvraagpanel van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) hebben de auteurs de hypothese van Naastepad en Storm getoetst. De enquête betreft een steekproef van alle organisaties in Nederland die mensen in dienst hebben, dus naast industrie, dienstverlening en landbouw, ook niet-commerciële organisaties en overheidsinstanties, met een ondergrens van vijf werknemers. Het bestand vraagt naar het percentage leidinggevenden in de organisatie, naast een reeks andere arbeidsmarkt-indicatoren.
De tabellen en figuren in het artikel tonen onder meer het aandeel van managers en flexibele werknemers in de beroepsbevolking, organisatiegrootte, leeftijd en bedrijfstakken in de jaren 1991 – 2012.

Interen op vertrouwen en loyaliteit van mensen

Dit artikel voegt een element toe aan de discussie over de gevolgen van flexibele arbeid op de economie. De auteurs schrijven in de Conclusie: “Als door inzet van flexibele werknemers de arbeidsmarkt soepeler werkt en de baanduren korter worden, dan heeft dit een prijs: men teert in op vertrouwen en loyaliteit van mensen. Gebrek aan sociaal kapitaal verhoogt transactiekosten voor monitoring & control. Onze uitkomsten zijn consistent met deze hypothese: bedrijven met veel flexibele krachten hebben relatief hogere percentages managers. Als dikkere managementlagen tot meer complexe en bureaucratische besluitvorming leiden, dan kan dit vervelend zijn voor creatieve en ondernemende medewerkers”.

Kortom, meer flexibiliteit leidt tot meer rigiditeit.

Noot
*) Alfred Kleinknecht gaf een presentatie op de 19e FMM-conferentie in Berlijn in oktober 2015 die als thema had The spectre of stagnation? Europe in the world economy. Titel van zijn presentatie: Rigidities through flexibility: Flexible labour and the rise of management bureaucracies: https://www.elgaronline.com/view/journals/ejeep/13-2/ejeep.2016.02.00.xml?pdfVersion=true
en
http://alfredkleinknecht.nl

Klik hier voor het hele artikel Rigiditeit door flexibiliteit: managementbureaucratieën in Nederland, door Alfred Kleinknecht, Zenlin Kwee en Lilyana Budyanto, gepubliceerd in TPEdigitaal, jaargang 9 no 3, oktober 2015: www.tpedigitaal.nl

Website van Alfred Kleinknecht: http://alfredkleinknecht.nl

Zorgaanbieders in actie tegen macht verzekeraar: “Niet de verzekeraars bepalen wat goed is voor patiënten, maar wij”

Zorgverzekeraars gaan niet meer bepalen welke zorg wordt aangeboden op de West-Veluwe. Vanaf nu gaan de ziekenhuizen, specialisten, huisartsen en verpleeghuizen dat bepalen, zo is het plan van de zorgaanbieders.
De rollen worden omgedraaid. Zorgaanbieders gaan eisen stellen aan de zorgverzekeraar in plaats van andersom. In en rond Harderwijk komen zorgpartijen samen met een keurmerk voor verzekeraars. Het kan een revolutie veroorzaken.

De bedoeling is dat de verzekeraars nu moeten gaan voldoen aan de voorwaarden die de zorgaanbieders stellen. Zo gaat de specialist bepalen welk medicijn wordt voorgeschreven en de arts bepaalt de duur van een behandeling. Zo staat in het plan van het St Jansdal ziekenhuis in Harderwijk, de huisartsen en verpleeghuizen uit de regio.

Omroep Gelderland meldt dat de zorgaanbieders gaan werken met het ‘GezondVeluwe Keurmerk’. De verzekeraars worden gedwongen om de voorwaarden van de zorgaanbieders te volgen. De belangrijkste voorwaarden die de zorgaanbieders stellen zijn: geen beperkingen op ziekenhuisbehandelingen, patiënten krijgen altijd de medicatie die de specialist voorschrijft en zorg wordt verleend in de regio. Dat betekent dat bijvoorbeeld een dementerende uit Harderwijk niet naar een instelling hoeft in Amersfoort, zoals nu voorkomt. Als een zorgverzekeraar niet voldoet aan die voorwaarden, komt die er niet in bij de zorgaanbieders op de West-Veluwe.

In een aanvullende reactie laat de zorgalliantie weten dat het niet uit is op confrontatie met verzekeraars maar juist de samenwerking wil zoeken met verzekerden, zorgaanbieders en verzekeraars.

“Jullie zijn de professionals”

Directeur Theo Hiemstra van Stichting Zorggroep Noordwest-Veluwe: “De verhouding is scheefgegroeid en de bureaucratie is hoog. We draaien nu de rollen om. Niet de verzekeraars bepalen wat goed is voor patiënten, maar wij. Geef ons budget en vertrouwen en ik garandeer dat het goedkoper kan. De zorg wordt beter, de behandeltijd korter en bedden worden efficiënter benut”.

De zorgverzekeraars, die verenigd zijn in Zorgverzekeraars Nederland zeggen niet te kunnen reageren op de plannen. 19 november 2015 wordt bekend welke zorgverzekeraars meedoen aan het keurmerk. Vanaf dan kunnen patiënten ook mogelijk overstappen op een andere zorgverzekeraar.

Volgens de samenwerkende partijen is het voor eerst in Nederland dat zorgaanbieders eisen stellen aan de machtige verzekeraars. “Omdat de inwoners erop vertrouwen dat wij, beter dan wie dan ook, weten welke zorg er nodig is in de regio”, zegt financieel directeur Arend Jan Poelarends van ziekenhuis St Jansdal in Harderwijk in het regionale dagblad De Stentor: “We zijn onderdeel van de samenleving, we weten wat onze patiënten vragen. Die leggen de zorg in onze handen en zeggen: regel het voor ons, jullie zijn de professionals.”

Het keurmerk is in amper drie maanden voorbereid. Er is een website voor meer informatie: www.gezondveluwe.nl

Zorgaanbieders op de Veluwe draaien de rollen om: niet verzekeraars, maar specialisten bepalen, Omroep Gelderland, 31 oktober 2015: www.omroepgelderland.nl

Revolutie in de zorg: Veluwse zorgaanbieders keuren verzekeraars, De Stentor, 31 oktober 2015: www.destentor.nl (Artikel niet meer beschikbaar op site van De Stentor)

 Zorgaanbieders Veluwe in actie tegen macht verzekeraar, NOS, 31 oktober 2015: https://nos.nl

Ministerie VWS lanceert actieplan Innovatieplaats Cure voor ‘regelarm’ werken in de zorgverlening

Op de actiedag Merkbaar minder regeldruk in Amersfoort lanceerde minister Schippers van Volksgezondheid op 28 oktober 2015 het programma Innovatieplaats Cure dat de regeldruk in de curatieve zorg moet aanpakken. Hierin is plaats voor vijftien experimenten met ‘regelarm’ werken.

Vijftien zorgaanbieders in de curatieve zorg of aanbieders die domeinoverschrijdend werken krijgen experimenteerruimte om bepaalde overheidsregels voor hen tijdelijk buiten werking te stellen. Doelstelling is hen de mogelijkheid te geven om innovatieve, regelarme werkwijzen in de praktijk te brengen, zodanig dat de (ervaren) regeldruk wordt verminderd en voor professionals en instellingen meer ruimte ontstaat voor kwalitatief hoogwaardige, patiëntgerichte of innovatieve zorgverlening. Geslaagde experimenten kunnen vervolgens landelijk worden ingevoerd.

Zorgaanbieders kunnen zich bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aanmelden met hun voorstellen voor deelname aan het experiment vanaf medio november 2015. Na afloop van de aanmeldfase worden alle inzendingen geanalyseerd en vindt er een selectie plaats van de vijftien voorstellen die binnen het experiment vormgegeven kunnen worden. VWS streeft daarbij naar een laagdrempelig en breed gedragen proces.
Voor de realisatie van de voorstellen zoekt het ministerie samenwerking met professionals en patiënten(organisaties), zorgaanbieders, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het Zorginstituut, verzekeraars en accountants in de zorg. Een gezamenlijke inspanning moet ertoe leiden dat de regeldruk van zorgverleners afneemt.

Voorwaarden voor een experiment

Experimenteren betekent ruimte en vrijheid. Tegelijkertijd gelden er een paar voorwaarden voor selectie en uitvoering van de experimenten:

  • De kwaliteit en veiligheid van de zorg die de aanbieder levert staat voorop.
  • De positie van de cliënt gaat er in ieder geval niet op achteruit en liefst op vooruit.
  • De experimenten zijn minimaal budgetneutraal.

Komt er een eind aan de geëxplodeerde zorgbureaucratie?

Het digitale magazine van het kennisplatform FMT Gezondheidzorg dat aanwezig was op de actiedag in Amstersfoort meldt dat minister Schippers heeft gezegd dat… “iedereen ervan overtuigd is dat we zinvolle informatie moeten hebben, zinvol voor patiënt, aanbieder en verzekeraar. Maar we moeten af van de onnodige ballast. De bezem moet door de bureaucratie en wirwar van formulieren die we elkaar aandoen. Daarvoor is vertrouwen in elkaar noodzakelijk”.

Op de actiedag in Amersfoort werd ook het voorbeeld aangehaald van de groep huisartsen die actie voerden onder de naam Het roer moet om. In maart 2015 publiceerden de huisartsen een manifest waarin ze eisten dat politiek en verzekeraars een andere koers varen en een einde maken aan de ‘geexpodeerde zorgbureaucratie’. In oktober 2015 regelde minister Schippers een akkoord met de huisartsen en de zorgverzekeraars. De tijd die huisartsen moeten besteden aan het invullen van formulieren is drastisch verminderd.
Het succes van Het roer moet om heeft een uitstraling naar andere zorgsectoren die zich ook verzetten tegen de zorgbureaucratie. Fysiotherapeuten, apothekers en de geestelijke gezondheidszorg willen dat er ook in hun sector het roer om gaat.

Een diepgeworteld spanningsveld…

In januari 2006 verscheen er een rapport van de VWS-commissie Administratieve lasten in de zorg: Een kwestie van vertrouwenover transparantie en verantwoorden in de zorg en het terugdringen van administratieve lasten.
Terugdringen van regelgeving en overheidsbemoeizucht blijkt een traject van lange duur in de praktijk. Dat geldt voor elkaar vertrouwen. In de lijst namen van deze VWS-commissie staat ook de huidige staatssecretaris van volksgezondheid, Martin van Rijn vermeld; hij was destijds directeur-generaal gezondheidszorg bij het ministerie.
In het Voorwoord van het rapport staat geschreven: “Deze publicatie gaat over een diepgeworteld spanningsveld: het streven van een transparante samenleving – en dus ook een transparante overheid – en de wens die transparantie vorm te geven zonder daarbij vast te lopen in wetten, regels en uitdijende verantwoordingsdocumenten”.

Ga naar de site van het Ministerie van VWS voor meer info over de aanmeldingsprocedure: www.aanpakregeldruk.nl (site niet meer actief. Info staat nu op:  https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/regeldruk-in-de-zorg/aanpak-regeldruk-in-de-zorg)

Zorg gaat nutteloze regels opruimen. FMT Gezondheidszorg, 28 oktober 2015: www.fmtgezondheidszorg.nl

Huisartsen publiceren manifest ‘Het roer moet om’. Er moet een eind komen aan de ‘geëxplodeerde zorgbureaucratie’, Blogs Beroepseer, 11 maart 2015: https://beroepseer.nl

Een kwestie van vertrouwen –  over transparantie en verantwoorden in de zorg en het terugdringen van administratieve lasten. Rapport van de VWS-commissie Administratieve lasten in de zorg. Januari 2006: https://beroepseer.nl

Agressie en geweld: Bij welke beroepsgroepen komt het voor?

Een werknemer wordt wel eens gepest, (seksueel) geïntimideerd of lichamelijk geweld aangedaan. Op de site van TNO staat een interactieve visualisatie van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) waarop je kunt zien hoeveel werknemers in beroepssectoren te maken krijgen met verschillende vormen van agressie: door derden – externe agressie – of door collega’s – interne agressie – en welke behoefte er bestaat aan (aanvullende) anti-agressiemaatregelen. Met een interactieve visualisatie kun je de gegevens zelf verkennen.

De NEA is een van de grootste periodieke onderzoeken naar de werksituatie van werknemers in Nederland bekeken door de ogen van werknemers. TNO en het CBS voeren de NEA uit in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken. Het doel van de NEA is om tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van de overheid, werkgevers, vakbonden en brancheorganisaties. De NEA wordt sinds 2003 uitgevoerd.

Door een sector aan te vinken in de beroepenlijst en vervolgens te klikken op een bol, krijg je een uitsplitsing te zien naar verschillende agressievormen. Bij Docenten zien we dat 18,3 % van hen geìntimideerd wordt door derden. Het aantal slachtoffers is 139.000. Het aantal slachtoffers van pestgedrag bij docenten is 57.000 en van lichamelijk geweld 34.000.

Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2015, Monitor arbeid TNO: https://www.monitorarbeid.tno.nl/publicaties/nea-2015

Visualisatie op Monitor van arbeid TNO: www.monitorarbeid.tno.nl/nl-nl/visualisaties/vpt-regios/

TNO-rapport Agressie op het werk (2012) in PDF downloaden: https://beroepseer.nl

visualisatie agressie beroepen

 

Stand van zaken van lopend onderzoek naar professionele ruimte van de leraar

In mei 2015 begon een team van negen wetenschappers aan een onderzoeksproject naar de professionele ruimte van de docent in het voortgezet onderwijs. Ze schrijven dat zij “professionele ruimte beschouwen als de mate waarin docenten zeggenschap hebben over hun onderwijspraktijk, hun eigen professionele groei en de schoolontwikkeling”.
Het onderzoek is een beleidsgericht onderzoek, gesubsidieerd vanuit het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Het doel van een beleidsgericht onderzoek is om op zoek te gaan naar een wetenschappelijke onderbouwing van onderwijsbeleid.

Het project is een nauwe samenwerking tussen drie academische instellingen: Radboud Docenten Academie (Radboud Universiteit Nijmegen), het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing ICLON (Universiteit Leiden) en de afdeling Educatie van de Universiteit Utrecht. Deze drie instellingen houden zich bezig met het opleiden van docenten voor het voortgezet onderwijs en het uitvoeren van onderwijsonderzoek.

Officieel recht op professionele ruimte

Pieter Boshuizen schreef bij de lancering van het project op 20 mei 2015 op het blog van de onderzoekers over de betekenis van het project. Hij verwees naar het beleid van het ministerie van Onderwijs voor de komende jaren. Het ministerie wil dat de leraar het verschil maakt. Goede leraren zijn cruciaal voor goed onderwijs en dus is het van belang dat de leraar genoeg ruimte krijgt.
Met dit beleid probeert het ministerie de positie van de leraar te versterken. Per 2017 treedt bijvoorbeeld de Wet op het lerarenregister in werking, waarmee onder andere de ‘professionele ruimte’ van leraren in de wet verankerd wordt. Docenten krijgen dus officieel recht op professionele ruimte. Maar wat betekent dit voor de docent? Ontstaat er daadwerkelijk meer professionele ruimte en wordt de positie van de docent hierdoor ook versterkt?

Een proces van ruimte krijgen

Met die vraag is het onderzoeksteam aan de slag gegaan: “Wij onderzoeken professionele ruimte als een proces van ruimte krijgen, ervaren en benutten in schoolorganisaties. Aan de hand van ons onderzoeksproject hopen wij de dynamiek in kaart te brengen die bij dit proces van belang is.
Wij onderzoeken drie initiatieven in het voortgezet onderwijs die ieder op hun eigen manier een bijdrage zouden moeten leveren aan de professionele ruimte van docenten. De drie initiatieven zijn de excellentietrajecten voor nieuwe leraren (Eerst de Klas/Onderwijstraineeships), de promotiebeurzen voor leraren en de verschillende professionele leergemeenschappen die door het land actief zijn”.

Het onderzoek bestaat uit vier deelprojecten. In het eerste deelproject worden de opvattingen van docenten en schoolleiders met betrekking tot professionele ruimte onderzocht. De drie volgende deelprojecten zijn ieder op één beleidsinitiatief gericht. Ieder beleidsinitiatief zou op zijn eigen manier een bijdrage moeten leveren aan de professionele ruimte van docenten.

Het probleem met de factor leraar

Op hun blog schrijven de onderzoekers regelmatig over de voortgang en ontwikkling van het project. De recentste bijdrage van projectleider Rosanne Zwart van deelproject 1 heeft de uitdagende titel: Waarom de leraar geen factor moet zijn in het onderwijs. Geen factor in het onderwijs? Juist wel toch? Onderzoek wijst immers uit dat ‘de factor leraar’ een belangrijke invloed heeft op de leerlingresultaten: “Klopt, dat is ook zo, maar het probleem zit ‘m volgens Mark Priestley, Gert Biesta en Sarah Robinson in het woordje ‘factor’.”
De drie genoemde auteurs schreven voor het in oktober 2015 verschenen boek Het alternatief II: de ladder naar autonomie het hoofdstuk: Teacher Agency: een ecologische kijk op het handelingsvermogen van leraren.

Rosanne Zwart: “Tegenwoordig is de rol van de leraar niet meer weg te denken uit het debat over de kwaliteit van het onderwijs. Vandaar ook dat er aandacht is voor begrippen als teacher agency en de professionele ruimte van leraren. Dat is een mooie ontwikkeling. Beïnvloed hierdoor wordt het echter meer en meer gemeengoed om te gaan sturen op de kwaliteit van de leraar om de resultaten van leerlingen te verhogen. En daar schuilt nou juist het gevaar, zeggen Mark Priestley, Gert Biesta en Sarah Robinson …
Zij schrijven … dat het idee van de leraar als factor vooral gebruikt wordt in quasi-causale visies op de dynamiek van het onderwijs. Het werk van de leraar wordt dan als ‘input’ gezien en de prestaties van de leerling als ‘output’.
Dit is te simpel gesteld en resulteert in twee problemen. 1. De leraar is geen denkende, handelende, voelende en oordelende professional, die in interactie met en door middel van de omgeving handelt en 2. De leraar is een professional die – vanuit het input-output denken – dus ook kan worden afgerekend wanneer zijn handelen niet direct een aantoonbare invloed heeft op de prestaties van leerlingen. Volgens de auteurs is de taal van de leraar als cruciale ‘factor’ in dit geval dus niet automatisch een ondersteuning voor de professionaliteit van de leraar”.

Teacher agency

Zwart vervolgt dat de “auteurs liever zelf kijken naar het handelen van leraren in termen van wat in het Engels wordt aangeduid als ‘agency’. ‘Agency’ vatten ze op als het handelingsvermogen en de handelingsruimte van leraren. Deze hangen volgens hen niet alleen af van de individuele kwaliteiten en capaciteiten van leraren, maar ook van de materiële en sociale context waarin, waarmee en waardoor wordt gehandeld. Ze spreken van een samenspel van zowel de eigen inzet als beschikbare hulpmiddelen, en contextuele en structurele factoren in de omgeving. ‘Agency’ of professionele ruimte van docenten lijkt daarmee voor elk individu en in elke situatie uniek te zijn”.

Deze verklaring zette Zwart aan het denken, schrijft zij. De vraag is nu: “Hoe zien de schoolleiders die wij spreken eigenlijk die unieke ruimte van de leraren? Zien zij de uniciteit of toch ook algemeenheden? Hoe denken zij als het gaat om de genoemde input-output relatie? Welke rol heeft de schoolleider in het samenspel waarover Priestley en collega’s spreken? Vragen die we zeker verder moeten verkennen”.

Het blog Professionele ruimte nodigt betrokkenen uit mee te denken met het onderzoek: “Wij zijn erg benieuwd naar uw ervaringen met professionele ruimte, of u nu docent, schoolleider, bestuurder of zelf onderzoeker bent”.
Reageren kan via: www.professioneleruimte.info (Website is opgeheven)

Een onderzoeksproject naar professionele ruimte, door Pieter Boshuizen, Professionele ruimte, 20 mei 2015: www.professioneleruimte.info (Website is opgeheven)

Waarom de leraar geen factor moet zijn in het onderwijs, door Rosanne Zwart, Professionele ruimte, 26 oktober 2015: www.professioneleruimte.info (Website is opgeheven)

Zinvolle dialoog over professionele ruimte, door Pieter Boshuizen, Didactief Online, 21 oktober 2016: https://didactiefonline.nl

Het alternatief II: de ladder naar autonomie, René Kneyber & Jelmer Evers (red.), uitgeverij Phronese, 2015: www.uitgeverijphronese.nl

U P D A T E

Professionele ruimte: geen ‘one size fits all’. Opvattingen van leraren en schoolleiders over het inrichten en benutten van professionele ruimte in scholen, door Rosanne Zwart , Monika Louws, Itzél Zuiker, Helma Oolbekkink,
Han Leeferink, Harmen Schaap, Jacobiene Meirink, Anna van der Want en Paulien Meijer. Met medewerking van Jan van Tartwijk, Nationaal Regieorgaan, niet gedateerd: www.nro.nl/sites/nro/files/migrate/405-14-403-Eindrapportage-deelproject-1.pdf

Een ander perspectief op professionele ruimte in het onderwijs. Onderwijsraad, 27 september 2016: www.onderwijsraad.nl

 

professionele ruimte site

Het roer moet om in de GGZ. Nieuwe beweging in de GGZ komt met pamflet

Het roer moet om in de GGZ. Om dat voor elkaar te krijgen is er een nieuwe beweging gestart: De Nieuwe GGZ. Een van de initiatiefnemers is Jim van Os, hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit van Maastricht en auteur van het boek Schizofrenie bestaat niet.
De beweging heeft een pamflet gepubliceerd dat door ruim honderd GGZ-betrokkenen ondertekend is.

De Nieuwe GGZ wil alle partijen in de geestelijke gezondheidszorg mobiliseren om met elkaar in discussie te gaan, ideeën te verzamelen, vernieuwende samenwerkingsverbanden en projecten te starten en visie te ontwikkelen om de GGZ toekomstbestendig te maken.
De bedoeling is praktisch aan de slag te gaan met tastbare, toegepaste projecten: “We willen proeftuinen inrichten en een eCommunity vormgeven. We willen instellingen, gemeentes, behandelaren, huisartsen, zorgverzekeraars, en natuurlijk vooral cliënten en hun naasten, helpen om de overgang naar een nieuwe GGZ vorm te geven”.

De GGZ staat voor grote uitdagingen. De kloof tussen de zorgbehoeften van de cliënt en het werkbare aanbod blijft groot en deze verkleinen vraagt om innovatie en durf, aldus het pamflet. Grotere autonomie van de cliënt en meer aanwezige hulpverlening op momenten dat het nodig is, is een van de na te streven doelen. Net als het optimaliseren van de zorg aan individuele patiënten in hun persoonlijke sociaal-maatschappelijke context in plaats van uit te gaan van gemiddelde patiënten.

En wat vooral ook moet gebeuren is het terugdringen van de gecompliceerde interactie tussen de verschillende partijen – onder wie de zorgverzekeraars – in de geestelijke gezondheidszorg, de opeenvolgende budgettaire maatregelen en de groeiende administratieve en organisatielasten. Die hebben geleid tot zorgverschraling in organisaties, gedemotiveerde professionals en vervreemding van patiënten en hun omgeving.

Er moet een kwaliteitsslag gemaakt worden. De Nieuwe GGZ is er klaar voor.

Lees het pamflet van De Nieuwe GGZ, oktober 2015: www.denieuweggz.nl/nieuws/pamflet

De Nieuwe GGZ: www.denieuweggz.nl/

Nieuwe beweging wil roer om in ggz, door Simone Paauw, Medisch Contact, 21 oktober 2015:  www.medischcontact.nl

 

U  P  D  A  T  E

“GGZ-patiënten laten de mammoetinstellingen links liggen”. UM-hoogleraren: de geestelijke gezondheidszorg moet op de schop, door Maurice Timmermans, Observant, 11 november 2015: www.observantonline.nl

de nieuwe ggz

 

Documentaire over hoe een gemotiveerde jongere door bureaucratisme kansloos wordt gemaakt om te gaan leren en werken

De documentaire film Yahya en de 222 afwijzingen van Julia von Graevenitz is een schrijnend verslag van de zoektocht naar onderwijs en een stageplaats van Yahya, een Nederlandse jongen met een Marokkaanse achtergrond uit Amsterdam Nieuw-West die op zijn zestiende stopte met zijn vmbo-opleiding. Hij wilde geld verdienen en werkte zeven maanden bij Mcdonald’s, maar toen zijn contract niet werd verlengd, kwam hij thuis te zitten.
In Het Parool schrijft Emma Boelhouwer over hoe de film, die op 26 oktober 2015 wordt uitgezonden op NPO 2, tot stand is gekomen. Von Graevenitz was aanvankelijk van plan een documentaire te maken over straathoekwerkers van de maatschappelijke organisatie Streetcornerwork die jongeren zonder diploma opzoeken en proberen te motiveren terug te gaan naar school.
Bij Streetcornerwork kreeg Yahya sollicitatietraining en gaf hij te kennen dat hij iets met lassen wilde doen. Dat betaalt goed, had hij begrepen. Omdat hij niet voor een fulltime dagopleiding in aanmerking kwam vanwege zijn leeftijd en omdat hij geen vmbo-diploma had, moest hij leren en werken combineren en een leer-werkbedrijf vinden voor vier dagen in de week.

Het viel Von Graevenitz op hoe gemotiveerd en aimabel Yahya was. Ze nam zich voor niet meer mee te gaan naar andere huisbezoeken van Streetcornerwork maar deze jongen te blijven volgen. Dit wordt een mooi succesverhaal, dacht ze: over drie maanden heeft hij een opleiding gevonden en kan hij weer gaan werken aan zijn toekomst. Niets bleek minder waar.

Het was een mooi begin

Geen enkel lasbedrijf zei een leerling nodig te hebben. Yahya: “Je kunt mij niet vertellen dat al die bedrijven vol zaten. Deels denk ik dat het door mijn Marokkaanse naam komt. Deels natuurlijk doordat ik geen diploma had. Het leer-werkbedrijf betaalt je opleiding en dat durfden ze waarschijnlijk bij mij niet aan. Ik was een risicojongere”.

Uiteindelijk bood een scheepswerf Yahya werk aan. Zes maanden vegen, rommel opruimen en af en toe wat lassen. Yahya: “Het was een mooi begin. Daarna zou ik eindelijk door kunnen stromen naar het volgende mbo-niveau. Het gaat er vooral om dat je weer went aan een school- en werkritme”.
Na de zomervakantie bleek dat de opleiding vond dat de leerplek niet voldeed aan de eisen.

Dan wordt hij via de gemeente Amsterdam uitgenodigd voor een particulier initiatief dat voor risicojongeren als Yahya is bedoeld: Een school waar hij binnen tien weken een diploma kan halen met een baangarantie. Dolenthousiast meldt hij zich aan, maar het initiatief komt niet van de grond en blijkt uiteindelijk gebakken lucht. De initiatiefneemster verdwijnt van de aardbodem. Twee jaar en 222 afwijzingen verder staat Yahya met inmiddels hoge schulden er opnieuw alleen voor.

Een compleet ander verhaal

Von Graevenitz had na twee jaar filmen een compleet ander verhaal dan gedacht. Een jongen die zich door een woud van regels en afwijzingen worstelde, maar er uiteindelijk niet in slaagde zijn toekomstperspectief te verbeteren.
Terwijl ze orde in de chaos van haar materiaal schiep en het monteerde tot een geheel, dacht ze: dit kunnen we toch niet laten gebeuren? Na lang wikken en wegen, want er zijn in Nederland nog 35.000 jongeren zoals Yahya, besloot ze hem een leerplek aan te bieden bij Bosch Film als officemanager, zodat hij de opleiding facilitaire dienstverlening kon gaan doen.

Von Graevenitz wil laten zien dat er voor jongeren die spijt hebben van hun puberale keuze geen weg meer terug is. Ze worden volgens haar totaal kansloos gemaakt door het systeem. Yahya is tegenwoordig tot zijn eigen verbazing een voorbeeld.

Yahya werd 222 keer afgewezen en is nu een voorbeeld, door Emma Boelhouwer, Het Parool, 18 oktober 2015: www.parool.nl/nieuws/yahya-werd-222-keer-afgewezen-en-is-nu-een-voorbeeld~bbf0c7e6/

Yahya en de 222 afwijzingen wordt uitgezonden op maandag 26 oktober om 20.25 uur op NPO 2. De herhaling is dinsdag 27 oktober om 9.55 uur op NPO 2: https://www.npostart.nl/2doc/26-10-2015/KN_1674208

 

Ethiek nodig bij begrijpen en oplossen van complexe maatschappelijke vraagstukken

Dascha Düring en Ingrid Robeyns hadden op 5 oktober 2015 de eer om te mogen aanschuiven als “tafelwetenschappers” bij de Avond voor Wetenschap en Maatschappij, een jaarlijks terugkerende bijeenkomst in de Ridderzaal in Den Haag. Op het Academische filosofieblog Bij nader inzien doen zij verslag van de bijeenkomst waarvoor… “wetenschappers en de elite van Nederland uitgenodigd worden om over het belang van de wetenschap voor de samenleving te praten.

Per tafel zitten er zo’n 12 tafelgasten uit de politiek, het bestuur, bedrijfsleven, media, cultuur en wetenschap. Twee tafelwetenschappers – doorgaans een hoogleraar die dan een energieke en getalenteerde promovendus mag meebrengen (charmant betiteld als “side-kick”), krijgen 10 minuten de tijd om een stelling te verdedigen, waarna de tafelgasten erover kunnen discussiëren.

De vraag die we gevraagd werden te beantwoorden, was welke grote vraag ons vakgebied de komende 20 jaar zal beantwoorden? Ons antwoord op deze vraag is dat er niet zo’n vraag bestaat, maar dat heeft ons er niet van weerhouden om een direct hieraan gerelateerde stelling te verdedigen. Wie ons verhaal wil horen, leze verder!”

Klik hier voor verder lezen van de blog Grote maatschappelijke problemen: niet zonder de ethiek! Academisch filosofieblog Bij nader inzien, 12 oktober 2015: http://bijnaderinzien.org

De stelling van beide schrijfsters is dat de uitdagingen van onze tijd een normatieve component hebben, en dat daarom voor het begrijpen en oplossen ervan ook de inbreng van de morele filosofie of ethiek nodig is. Een belangrijke opdracht die de ethiek de komende 20 jaar dan ook op zich moet nemen, is om haar expertise in te zetten bij het ontwikkelen van perspectieven op wat wij kunnen en moeten doen in het licht van complexe maatschappelijke vraagstukken die even complexe maatschappelijke antwoorden vereisen.
Een uitdaging voor onze tijd bijvoorbeeld is het beantwoorden van de vraag: Wat is een menswaardig leven?

De schrijfsters stippen ook het verschil tussen een filosofisch standpunt en een mening aan. Een filosofisch standpunt is gestoeld op redenen en argumenten waarvan wij moeten kunnen denken dat ze voor iedereen overtuigend zijn. Een mening is niet op zo’n manier begrensd, maar kan op van alles berusten – bijvoorbeeld ook op een onderbuikgevoel – en is in die zin subjectief.

De beste houtdraaier

De beste houtdraaier

door Jordi Lammers

Mijn broertje mocht zich tot vanavond de beste houtdraaier van Nederland noemen. Daarna zou een klasgenoot het stokje van hem overnemen. Samen met mijn vader had hij op de vorige open dag, precies een jaar geleden, de mooiste houten schaal van de school gedraaid, een klus waar ze de hele middag mee bezig waren geweest. De week daarop bleef hij herhalen dat de juryvoorzitter nog nooit zo’n mooie schaal had gezien.

Om zijn nek hing de plastic medaille die hij vorig jaar gewonnen had. De mensen mochten immers best zien dat hij de beste houtdraaier van zijn afdeling was. Met de strenge, genadeloze blik van een fabrieksdirecteur liep hij langzaam langs de machines. Soms stopte hij om iemand op zijn houding te wijzen, ‘die werkarm’, zei hij dan, ‘die moet je helemaal strekken, onthoud dat.’ Toen hij zag dat een jongen kauwgom onder een machine plakte, sloeg hij uit ergernis tweemaal op zijn voorhoofd. Daarna legde hij me uit wat het verschil was tussen schrapend draaien en snijdend draaien. Om de zoveel zinnen herhaalde hij dat je moest blijven oefenen, oefenen, oefenen, anders zou je nooit zo goed als zijn leraar worden. Ik probeerde actief te luisteren, maar zijn eindeloze kennis over houtdraaien vermoeide me. Bovendien kwam ik net terug van de universiteit, waar ik tot het vroege avondschemer aan mijn scriptie had gewerkt.

We stonden voor een draaibank. ‘Wil jij ook?’ vroeg mijn broertje. Hij knakte zijn vingers en pakte daarna een blok hout van de tafel. ‘Berkenhout’ zei hij, ‘een beetje taai, maar zacht genoeg om mee te beginnen.’ Met een onhandige beweging nam ik het blok van hem over. Het gewicht trok aan mijn bovenarmen, het scheelde niet veel of het gevaarte was op mijn tenen gevallen. ‘Houd je koppie erbij’, beval mijn broertje. Hij klonk als mijn voetbaltrainer.

Voordat ik aan de slag kon gaan, checkte hij mijn outfit. Langzaam liet hij zijn ogen naar beneden glijden. Ik volgde zijn blik en zag dat er rondom mijn voeten talloze houtkrullen lagen. ‘Waar zijn je werkschoenen?’, vroeg hij verwijtend, ‘je weet toch dat je werkschoenen moet dragen?’

Even later wurmde ik mijn voeten in twee enorme bruine schoenen, die, tot mijn grote spijt, minstens twee maten te klein waren. Ik besloot er maar niets van te zeggen en trok mijn knellende tenen lijdzaam in. Ondertussen sprak mijn broertje over de meest uiteenlopende gevaren, van afgehakte vingers tot dikke houtsplinters in je ogen. ‘Het is verschrikkelijk’ zei hij, ‘de ambulance staat bijna wekelijks op de stoep.’ Ik werd afgeleid door een jongen die zo onopvallend mogelijk twee beitels in zijn nektasje propte. Toen hij me zag staren, pakte hij er met een minachtende grijns nog een hamer bij.

Rustig spietste mijn broertje het berkenhout om de stenen as. Zijn mouwen waren bijna tot aan zijn schouders opgestroopt. Ik zag nu pas hoe breed zijn bovenarmen waren. Tijdens het aandraaien van de schroeven hoefde hij niet eens naar de draaibank te kijken, hij handelde volledig op de tast. Ik wist al jaren dat hij het vooral van zijn handen moest hebben, op zijn achtste had hij met behulp van de gereedschapskoffer van mijn vader het kapotte lampje in de douche gemaakt. Een wonder, vonden we toen. Maar dat hij zo kalm en doelgericht te werk kon gaan, maakte me zelfs een beetje jaloers. Ik was weliswaar een uitstekende student met uitstekende cijfers, maar de passie die mijn broertje had voor een paar houten planken ontbeerde ik.

Het draaien was verschrikkelijk. Ik werd doodzenuwachtig van mijn broertje die te pas en te onpas aanwijzingen gaf: de ene keer moest ik de beitel dichter bij het hout houden en de andere keer was ik te voorzichtig. ‘Kijk’, zei mijn broertje, ‘houtdraaien is net als een wheelie maken, of je gaat er helemaal voor en het lukt een keertje, of je blijft voor altijd met je wiel op het fietspad.’ Ik kon me niet voorstellen dat hij die vergelijking zelf bedacht had. Toen ik er vol voor ging, en de beitel hard tegen het draaiende hout drukte, vlogen de houtsnippers in het rond. ‘Niet zo hard!’ riep mijn broertje. Uit onmacht smeet ik de beitel op de vloer, waardoor het laagje stof brak en omhoogschoot. ‘Sorry, ik kan het gewoon niet. Nu niet en morgen ook niet.’

Toen de open dag was afgelopen, liepen we samen naar het fietsenrek. Het was al donker, mijn broertje zei dat het vreemd voelde om rond deze tijd de school te verlaten. Achter ons inventariseerde een groepje jongens wat ze vandaag gestolen hadden: twee beitels, een hamer, drie lijmpotjes en het koffielepeltje van de meester. Ik had geen jas meegenomen, de enige bescherming die ik had was een blauw colbertje. ‘Heb je het niet koud?’, vroeg mijn broertje. Zijn jas had een bontkraag die zo groot was dat hij deze winter geen oorwarmers hoefde te kopen. Ik loog dat het wel meeviel.

Voordat hij zijn sleutel in zijn fiets stak, zei mijn broertje hoe fijn hij het vond dat ik er vanavond bij was geweest. ‘En dat alles niet even goed ging… niet mee zitten. Volgens mij heb jij weer andere kwaliteiten.’

http://jordiilammers.tumblr.com