Skip to main content

Redactie Beroepseer

Technocratisch management

Over de invloed van technocratisch management op bedrijven, economie en politiek

Twintig jaar geleden, schrijft Daniel Markovits, toen hij begon met schrijven over economische ongelijkheid, leek meritocratie eerder een remedie voor de kwaal dan de oorzaak ervan te zijn. Meritocratie werd in de jaren zestig geïntroduceerd door Kingman Brewster, voorzitter van Yale-universiteit in de V.S.  Toelating tot de universiteit gebeurde voortaan niet meer op basis van afkomst maar op basis van merites, d.w.z. talent, inzet en prestaties. De bedoeling was een eind te maken aan de privileges van een bevoorrechte klasse en een begin met toelating van louter getalenteerde studenten. Een belangrijk kenmerk van meritocratie is sociale mobiliteit.
Omslag boek The Meritocracy Trap van Daniel MarkovitsDaniel Markovits is hoogleraar aan Yale Law School en auteur van het in 2019 verschenen boek The Meritocracy Trap, een studie naar de valse beloften van de meritocratie als oorzaak van de huidige economische ongelijkheid en de steeds zichtbaar wordende tweedeling in de maatschappij.

In zijn artikel How McKinsey Destroyed the Middle Class in het Amerikaanse tijdschrift The Atlantic gaat Markovits uitgebreid in op de manier waarop technocratisch management niet in staat blijkt een eind te maken aan de structurele ongelijkheid. Voor Markovits vormen management consultants – organisatie-adviseurs – de kern van de economische ongelijkheid en de vernietiging van de middenklasse in de V.S. In dit licht plaatst hij ook het wantrouwen van de linkervleugel van de Democratische Partij jegens Pete Buttigieg, een van de Democratische kandidaten voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen van november 2020.

Buttigieg heeft gewerkt voor McKinsey & Company, een van de grootste organisatie-adviesbureaus ter wereld. Het wantrouwen betreft niet zozeer het feit dat Buttigieg bij McKinsey heeft gewerkt, maar de centrale rol van de adviezen van McKinsey in de toename van ongelijkheid en de vorming van een kastenstelsel in de Amerikaanse samenleving.

Van kassamedewerker tot afdelingschef

Organisatie-adviseurs adviseren managers hoe ze een bedrijf moeten runnen. McKinsey alleen al adviseert negentig van de honderd grootste bedrijven van de wereld.
Managers produceren geen goederen en verlenen geen diensten. Zij maken plannen voor de goederen en diensten van een bedrijf en coördineren de productiemedewerkers of arbeiders die het eigenlijke werk doen. Omdat complexe goederen en diensten veel planning en coördinatie nodig hebben, voegt management (ook al is het indirect productief) veel waarde toe. Managers als een klasse apart vangen veel van deze waarde in de vorm van salaris. Het antwoord op de vraag naar wie de nieuwe manager wordt, heeft altijd grote gevolgen voor een bedrijf.

Markovits schetst gedetailleerd hoe organisatie-adviesbureaus als McKinsey Amerikaanse bedrijven hebben getransformeerd tot concerns die uitpuilen van technocratische managers. Parallel aan die ontwikkeling begon ook de teloorgang van de Amerikaanse vakbonden.
In de jaren zestig liet nog een derde van de arbeiders/werknemers van particuliere bedrijven zich vertegenwoordigen door de vakbond. Vandaag is nog slechts een op de tien lid van een vakbond.
Arbeiders werden vanwege hun jarenlange ervaring en scholing in het bedrijf managers van de werkvloer. Ze waren belast met planning en coördinatie van de ontwikkeling van hun eigen werk ten behoeve van de belangen van hun werkgever. In de vorige eeuw had een bedrijf een pijplijn waardoorheen functies aan de top konden worden bereikt. Vandaar de uitdrukking: Van postkamer tot kantoorhoekkamer.

Zelfs mensen met de eenvoudigste baan hadden een kans op promotie. In de jaren dertig kwam het voor dat een kassamedewerker kon opklimmen tot afdelingschef van een supermarktketen. De bij McDonalds aangestelde Ed Rensi werkte zich in de jaren zestig omhoog van hamburger-omdraaier tot CEO. Uit een onderzoek van het tijdschrift Fortune in 1952 blijkt dat tweederde van de hogere leidinggevenden van een bedrijf meer dan twintig jaar in dienst was van dat bedrijf.
Het middenmanagement was in staat tot planning en coördinatie van de productie, onafhankelijk van de controle van een controlerende bestuurs-elite. Ze deelden niet alleen de verantwoordelijkheden maar ook het inkomen en de status, verkregen door leiding te geven aan hun bedrijf.
In de eerste helft van de twintigste eeuw speelden organisatie-adviesbureaus nog maar een bescheiden rol in de Amerikaanse bedrijfsvoering. De eerste adviseurs waren overigens vakmensen, ingenieurs of technici, die fabriekseigenaren adviseerden hoe ze efficiënter en beter konden werken, een noodzakelijke stap vanwege industriële productie-eisen.

McKinsey nam de eerste employé met een mastertitel van Harvard Business School niet eerder in dienst dan in 1953. Dat ging gepaard met de eis een zogenaamde fedora ofwel deukhoed te dragen. Dat veranderde toen Jack Kennedy tot president van de V.S. werd verkozen. Hij weigerde hoeden te dragen, waarmee er een einde kwam aan de hoed in de mannenmode

In de jaren zestig werd McKinsey leidend. Er verschenen personeelsadvertenties in dagblad The New York Times en weekblad Time; een  nieuw elitisme was geboren. Concurrenten volgden. Bruce Henderson van de Boston Consulting Group plaatste advertenties in de studentenkrant van Harvard Business School en gaf te kennen niet op zoek te zijn naar ‘standaardstudenten’ maar naar personen met een studiebeurs, zoals de prestigieuze Rhodes scholarship of Marshall scholarship.

Management consulting en Finance

Organisatie-adviesbureaus oefenden steeds meer aantrekkingskracht uit op studenten en afgestudeerden van vooraanstaande universiteiten. De populairste studierichtingen op Harvard, Princeton en Yale zijn momenteel Management consulting en Finance. Bij Harvard Business School gaat regelmatig een kwart van de nieuwe lichting studenten naar Consulting. Degenen die de Wharton Business School (Universiteit van Pennsylvania) verlaten gaan bijna tien keer meer werken op een adviesbureau dan in productie en fabricage.

Vanaf de jaren zestig gaan de ontwikkelingen snel. Er komt een nieuw soort aandeelhouder. De Amerikaanse econoom Milton Friedman zet de toon in een artikel in Time in 1970 getiteld: De maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven is het verhogen van de winst. Hiermee is een nieuw tijdperk ingeluid van ambitieuze organisatie-adviseurs met een vast doel. Managers en bestuurders zijn voortaan gericht op de aandeelhouders van een onderneming.
Het academische management rukte verder op in de jaren tachtig en negentig en dat is ten koste gegaan van het middenmanagement dat zijn salaris gestaag zag dalen.

Het technocratische management waarmee we tegenwoordig te maken hebben is – hoe briljant het in veler ogen ook mag lijken – volgens Markovits in staat noch de structurele ongelijkheid op te heffen, noch de ontmanteling van de Amerikaanse middenklasse tegen te gaan.
De bestuurlijke methoden van managers en consultants hebben een enorme vraag gecreëerd naar precies die diensten die de consultants verlenen.
Markovits hoopt dat politiek en economie zich kunnen losrukken uit de wurggreep van de technocratische elites en dat politieke en economische bevoegdheden en macht weer in handen komen van alle andere mensen.

How McKinsey Destroyed the Middle Class, door Daniel Markovits, The Atlantic, 3 februari 2020: www.theatlantic.com/ideas/archive/2020/02/how-mckinsey-destroyed-middle-class/605878/

Hoe gaan ambtenaren om met bezuinigingen als het de eigen organisatie betreft?

“Hoe gaan ambtenaren binnen de Nederlandse overheid om met bezuinigingen gericht op hun eigen organisatie?” Het is de kernvraag in het onderzoek van de op 30 januari 2020 gepromoveerde bestuurskundige Eduard Schmidt aan de Universiteit van Leiden. Titel van zijn proefschrift: Perspectives on cutback management in public organisations : what public managers do.

Schmidt: “2008 was de start van de grootste financiële crisis sinds de jaren ‘30 van de vorige eeuw. Door de crisis voelden vele nationale overheden de noodzaak om bezuinigingen door te voeren, ook gericht op het eigen overheidsapparaat. Nederland was hierin geen uitzondering. Het kabinet-Rutte II sprak de wens uit om met een doelmatigere, efficiëntere en minder bureaucratische overheid vanaf 2017 structureel meer dan een miljard euro te besparen op de kosten van het overheidsapparaat. Deze bezuinigingen kwamen bovenop forse bezuinigingen die al sinds het kabinet-Balkenende I gemeengoed waren binnen de overheid. Veel publieke managers stonden daarmee opnieuw voor de taak om te snijden in eigen vlees.

Veel onderzoek naar bezuinigingen richt zich op het macroniveau, bijvoorbeeld op welke noodmaatregelen overheden namen om te zorgen dat de bankensector in de jaren van de financiële crisis overeind bleef. Onderzoek dat zich richt op het organisatieniveau en specifiek op de rol die publieke managers spelen in het management van bezuinigingen is dus grotendeels afwezig. Dat is jammer, want publieke managers hebben een belangrijke en complexe taak bij bezuinigingen op de eigen organisatie. Zo moeten publieke managers binnen hun functie omgaan met politieke superieuren, hun medewerkers en stakeholders buiten de eigen organisatie. Daarbij komt dat bezuinigingen bij de overheid veelal niet gepaard gaan met een vermindering of het stoppen van taken, maar dat veelal het “doing more with less” mantra dominant is. Publieke managers die bezuinigingen moeten doorvoeren staan dus veelal ook voor een veranderopgave. Ondanks dat bezuinigingen dus een belangrijke opgave zijn voor publieke managers, weten we relatief weinig over de rol die zij spelen bij het management van bezuinigingen op hun eigen organisatie. Dit proefschrift heeft daarom als onderzoeksvraag: Hoe gaan publieke managers binnen de Nederlandse overheid om met bezuinigingen gericht op hun eigen organisatie?”

Bezuiniging binnen het gevangeniswezen

Antwoorden heeft Schmidt gevonden door te kijken naar de wisselwerking tussen publieke managers en andere actoren binnen en buiten hun organisatie. Gelet is vooral op de rol van topambtenaren in de hoogste echelons van de overheid (secretaris-generaal, directeur-generaal en directeur). Topambtenaren moeten bij bezuinigingen samenwerken met politieke ambtsdragers en hebben tegelijkertijd te maken met medewerkers en andere belanghebbenden buiten de organisatie.

Een voorbeeld is de analyse van de bezuinigingen binnen het gevangeniswezen.

“De resultaten laten zien dat bezuinigingen de interactie tussen politici en publieke managers onder druk zetten. Publieke managers werden buitengesloten van de besluitvorming, vanwege het risico op het lekken van informatie over de bezuiniging. Doordat publieke managers niet meer betrokken werden in de besluitvorming, wisten zij niet hoe er bezuinigd zou worden en waarop. Daarmee kwam de verantwoordelijkheid van publieke managers voor het managen van de bezuiniging in het nauw. Bovendien leidde deze situatie tot steeds meer weerstand van publieke managers (en hun personeel) tegen de bezuinigingen, die begrepen kan worden als het breken van balans van de onderhandeling. De weerstand tegen de bezuinigingen leidde tot grote politiek druk, waarna de Tweede Kamer de verantwoordelijke politici terug naar de tekentafel stuurde. Dat moment betekende dat zowel politici als managers op zoek moesten naar een nieuwe balans in de onderhandeling, om samen vorm te geven aan de bezuiniging. Doordat publieke managers weer terug aan tafel mochten komen en opnieuw in de besluitvorming werden meegenomen, konden zij ook invloed uitoefenen op de uitwerking van de bezuinigingen.
[…]
De conclusie is daarmee dat de ruimte die publieke managers hebben voor bezuinigingsmanagement mede afhankelijk is van hoe de Public Service Bargain zich ontwikkelt onder druk van bezuinigingen”.

Boodschap

Schmidt sluit zijn proefschrift af met de boodschap dat het belangrijk is aandacht te blijven houden voor bezuinigingen en de effecten ervan op overheidsorganisaties. Het is belangrijk te beseffen dat publieke organisaties ook in goede tijden soms moeten bezuinigingen, bijvoorbeeld vanwege politieke keuzes. Juist omdat bezuinigingen zo’n impact kunnen hebben en veel van het management vragen, is het belangrijk om het onderwerp te blijven bestuderen.
Omdat bezuinigingen een rol spelen bij verschillende hervormingen en veranderingen in de publieke sector, zowel in goede als in slechte economische tijden, is het belangrijk om de financiële kaders nadrukkelijker mee te nemen in onderzoek naar veranderingen en prestaties van publieke organisaties. De verschillende casestudies uit het onderzoek lenen zich voor studiemateriaal voor toekomstige ambtenaren die willen leren over bezuinigingsmanagement. Als publieke managers van de toekomst kunnen zij met bezuinigingen geconfronteerd worden. In zulke situaties is het belangrijk dat zij toegang hebben tot de ervaringen en de kennis van hun voorgangers en collega’s in openbare functies. Dat is niet overbodig in een wereld waar publieke organisaties vrijwel constant moeten veranderen en vernieuwen.

Downloaden van: Perspectives on cutback management in public organisations : what public managers do, door J.E.T.Schmidt, januari 2020: https://scholarlypublications.universiteitleiden.nl/access/item%3A2983647/view
Samenvatting: https://scholarlypublications.universiteitleiden.nl/handle/1887/83488

Topambtenaren hebben het zwaar, door Yolanda de Koster, Binnenlands Bestuur, 6 februari 2020: www.binnenlandsbestuur.nl

 

Afbeelding bovenaan is van Peter Fertig

akademie_van_kunsten

Tien nieuwe leden voor de Akademie van Kunsten

Tien nieuwe leden treden toe tot de Akademie van Kunsten. Het gaat om: Hanna Bervoets, Maxim Februari, Michaël Dudok de Wit, Raaf Hekkema, Theo Jansen*), Igone de Jongh, John Körmeling, Halina Reijn, Typhoon en Dries Verhoeven.

De Akademie van Kunsten is een nog jonge tak van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en heeft tot doel de stem te vertolken van de kunsten in de Nederlandse samenleving (inclusief de politiek) en het bevorderen van de interactie tussen de kunsten onderling, de kunst en de maatschappij en tussen wetenschap en kunst.

De Akademie van Kunsten telt 50 leden uit de hele breedte van de kunsten en is sinds 2014 de plek voor debat over de waarde van kunst in de samenleving en de plek voor verbinding tussen kunst en wetenschap.

Jaarlijks kiest de Akademie nieuwe leden op basis van aantoonbare artistieke prestaties. Leden van de Akademie van Kunsten zijn nieuwsgierige en geëngageerde makers; ze zijn voor vijf jaar lid. De nieuwe leden worden op 19 maart 2020 geïnstalleerd.

Voorzitter van de Akademie van Kunsten sinds 2019 is dichteres Anne Vegter.

Klik hier voor gedetailleerde info over de tien nieuwe leden: https://knaw.nl

Akademie van Kunsten: www.akademievankunsten.nl/nl


*) Theo Jansen werd in 2018 uitgeroepen tot Kunstenaar van het jaar. Lees meer over Theo Jansen, en bekijk de video: https://beroepseer.nl/

‘Wachten op de robots’. Onderzoek naar de ‘onzichtbare’ microwerkers op digitale platforms

‘Microwerk is onzichtbaar voor het merendeel der mensen en trekt weinig de aandacht.
Professor Paola Tubaro, onderzoeker aan Centre National de la Recherche Scientifique (CNRS), Parijs

Zonder mensen geen machines… En ook geen ‘digitale’ economie. Om technologie op een intelligente manier toe te passen, voeren wereldwijd miljoenen mensen taken uit: van het sorteren van songs in afspeellijsten tot het transcriberen van ontvangstbewijzen, van het taggen van afbeeldingen tot het afluisteren van gesprekken via luidsprekers. Deze fragmentarische, zich steeds herhalende microtaken vormen het geheime ingrediënt van kunstmatige intelligentie.
Deze ‘onzichtbare’ arbeidskrachten worden wel microwerkers genoemd, of ‘klikwerkers’, of ze nu in India, Madagaskar Kenia of op de Filipijnen wonen.

Omslag boek En attendent les robots van Antonio CasilliIn zijn boek En attendant les robots, enquête sur le travail du clic (Wachten op de robots, een onderzoek naar klikwerk) analyseert Antonio Casilli het alom heersende, veel angst veroorzakende idee van het verdwijnen van arbeid en het over de hele wereld verspreide werk op ‘klikboerderijen’. Casilli is een Frans-Italiaanse socioloog gespecialiseerd in internet-privacy en digitale arbeid. Hij is universitair hoofddocent digitale geesteswetenschappen aan Télécom Paris Tech en onderzoeker aan de École des hautes études en sciences sociales in Parijs.
Hij zegt dat de digitale revolutie niet bestaat uit de grootscheepse vervanging van arbeidskrachten door robots, maar uit grote onzekerheid over arbeid en arbeidsomstandigheden.

De nieuwe proletariërs verrichten stukwerk op mondiale platforms. Zij zijn onzichtbaar en vallen daardoor buiten elke jurisdictie. Ze werken vaak thuis en krijgen weinig betaald, vooral degenen die wonen in lagelonenlanden. Dit soort menselijk computerwerk vormt een sleutelrol in de hedendaagse automatisering, ondanks de bewering dat ‘machines mensen vervangen’. Dat gaat niet gebeuren volgens Casilli: “We zullen altijd dit soort eenvoudige, onzichtbare, digitale arbeid nodig hebben. Digitale arbeid is niet een tussenfase, maar een structureel onderdeel van de automatisering van productieprocessen”.

Data-verzamelen

Al onze digitale activiteiten produceren gegevens (data). Deze informatie wordt verzameld door grote informatieplatforms en omgezet in geld. Data-verzamelen is bezig het virtuele zwarte goud van de 21ste eeuw te worden.

Een belangrijk vraag is of we allemaal digitale werkkrachten zijn geworden? Casilli richt zich vooral op het vermogen van digitale platforms om werkkrachten in te zetten die zij eerder als consument dan als producent beschouwen.
Vrije toegang tot bepaalde digitale diensten is louter een illusie. Elke muisklik voedt een uitgebreide advertentiemarkt en produceert gegevens die dienen als grondstof voor kunstmatige intelligentie. Elk commentaar en elke ‘like’, post of foto voldoet aan de voorwaarde: waarde produceren. Dit soort digitaal werk wordt óf slecht betaald óf helemaal niet betaald aangezien niemand gecompenseerd wordt voor de waarde die er gecreëerd wordt. Maar het is werk: een bron van waarde die gelokaliseerd en gemeten is, toegankelijk gemaakt en vastgelegd in een overeenkomst met algemene gebruikersvoorwaarden van platforms.
We dienen te beseffen dat deze data de basis vormen van de machinaal lerende modellen die gebruikt worden voor de technologie van bijvoorbeeld zelfrijdende auto’s of automatisch vertalen.
Achter de automatisering van een bepaalde taak, zoals gezichts- of tekstherkenning, staan mensen die in de werkelijke wereld toepassingen voeden door bijvoorbeeld het typen van woorden of het indiceren van wolken op afbeeldingen van de lucht.

Gelijk aan de manier waarop wijsheid van oudsher ontstaat, zo leren machines uit zichzelf. Maar om hun algoritmen te leren zich aan te passen of hun diensten te verbeteren, hebben platforms heel veel mensen nodig om hun dat te leren en vervolgens te toetsen. Het bekendste voorbeeld is de Mechanical Turk, een dienst van het Amerikaanse e-commercebedrijf Amazon. Ironisch genoeg verwijst de naam naar een verzinsel uit de achttiende eeuw, waarin een automatische schaakspeler – de Mechanische Turk – in staat was te winnen van menselijke tegenstanders. Maar, de Mechanische Turk werd in werkelijkheid bediend door een mens die in de machine zat.

Zo leunen zogenaamde ‘smart’-diensten zwaar op ongeschoolde arbeidskrachten. Voor dit werk – ontworpen om machines van dienst te zijn – worden de digitale werkers slecht betaald. Deze nieuwe soort arbeid noemen we taskified – taakbeheerd – aangezien de menselijke handeling wordt gereduceerd tot een enkele muisklik. We noemen het ook datafied– gegevensbeheerd – vanwege het produceren van gegevens.
Voor deze nieuwe soorten arbeid gelden geen loonnormen. Desondanks wordt er de laatste jaren tegen techplatforms geregeld actie gevoerd voor bepaalde rechten. Denk aan de werkers bij Uber en Deliveroo die naar de rechter zijn gestapt met de eis om een werknemerscontract.

Collectief middel voor onderhandeling

Caselli ziet drie manieren voor digitale werkers om baanonzekerheid te bestrijden en op te komen voor sociale, economische en politieke erkenning van digitaal werk.
Traditioneel arbeidsrecht – werknemers met een vast salaris – kan leiden tot de erkenning van de status van Uber- en plaformmedewerkers. Maar een afhankelijke arbeidssituatie mag geen uniforme, kant-en-klare oplossing zijn. Men is ook in toenemende mate bezig met de oprichting van coöperatieve platforms waar gebruikers eigenaar worden van productiemiddelen en algoritmen.

Toch zijn er volgens Casilli grenzen aan deze ontwikkelingen. Hij ziet een derde mogelijkheid als oplossing. Als het op onze gegevens aankomt, zijn we geen kleinschalige eigenaar of kleinschalige ondernemer. We zijn kleinschalige gegevensmedewerkers. En deze persoonlijke gegevens, die noch privé noch openbaar zijn, zijn eigendom van iedereen en niemand. Onze privacy moet een collectief middel voor onderhandeling worden. Het is nodig dat er instituties komen om echt gemeenschappelijk bezit te creëren. Het internet is een nieuw strijdtoneel.

Data zijn ongeëvenaarde handelswaar

Zullen dergelijke maatregelen onze persoonlijke gegevens minder persoonlijk maken? We produceren allemaal gegevens. Maar deze gegevens zijn in feite een collectieve bron die platformen zich hebben toegeëigend en geprivatiseerd. In plaats van personen een voor een te betalen voor hun gegevens, zouden deze platforms de waarde die aan deze gegevens wordt ontleend moeten teruggeven aan nationale of internationale autoriteiten via billijke belastingheffing.
In mei 2018 trad de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in werking in de Europese Unie die de regels voor de verwerking van persoonsgegevens door particuliere bedrijven en overheidsinstanties in de hele Europese Unie standaardiseert. Gegevens worden gezien als een persoonlijke eigenschap in plaats van bezit. Daarom kan in theorie iedereen op elk willekeurig moment toestemming geven voor het gebruik van gegevens of de toestemming weer intrekken.

Het opzetten van een belastingstelsel volgens Casill’s ideeën zou de mogelijkheid zijn tot een onvoorwaardelijk basisinkomen. Alleen al het muisklikken of delen van informatie zou personen het recht kunnen geven op royalties en elke gebruiker voor het plaatsen van inhoud online op betaling daarvoor. Dat inkomen zou bijgevolg niet worden gekoppeld aan de uitgevoerde taken, maar zou de waarde bevestigen die wordt gecreëerd door middel van deze bijdragen.
In 2020 zijn volgens schatting meer dan twintig miljard apparaten verbonden met het Internet der dingen – the Internet of Things (IoT). De datamarkt kan een bedrag van bijna 430 miljard dollar per jaar opleveren. Dat bedrag staat gelijk aan eenderde van het BNP van Frankrijk.
Data zijn ongeëvenaarde handelswaar.

En attendant les robots, enquête sur le travail du clic, door Antonio A. Casilli, Éditions du Seuil, 400 p., 2019: www.seuil.com

From personal data to artificial intelligence: who benefits from our clicking? door Anne-Sophie Boutaud, I’M Tech, 22 februari 2019: https://imtech.imt.fr/en/2019/02/22/from-personal-data-to-ai/

Book presentation: “En attendant les robots”, Ca’ Foscari – University of Venice: www.unive.it

The ‘microworkers’making your digital life possible, BBC News, door Ana Lucia Gonzalez, 2 augustus 2019: www.bbc.com

Schrödingers cat

Arjan van der Meij: “Ik ben natuurkundeleraar”

Arjan van der Meij schreef de gastcolumn Ik ben natuurkundeleraar voor Van 12 tot 18, vaktijdschrift en platform voor het voortgezet onderwijs (tien keer per jaar). Van der Meij is leraar natuurkunde op het Christelijk College de Populier in Den Haag.

De column is ook te lezen op platform Medium: https://medium.com/@arjanvandermeij/ik-ben-natuurkundeleraar-99a0e0e32516

Tekst column van Arjan van der Meij, natuurkundeleraar

Van 12 tot 18, januari 2020: www.van12tot18.nl

 

Afbeelding bovenaan is van Gerd Altmann: Schrödingers kat

Omslag KNAW-advies Evenwicht in het wetenschapssysteem

Volgens KNAW moet budget voor ongebonden onderzoek bij NWO worden verhoogd

Onderzoeksfinancier NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek), besteedt momenteel twee keer zoveel geld aan strategisch onderzoek als aan ongebonden onderzoek. Die twee typen wetenschappelijk onderzoek zijn even belangrijk en daarom moet de verhouding tussen beide in evenwicht worden gebracht, schrijft de KNAW in het rapport Evenwicht in het wetenschapssysteem – De verhouding tussen ongebonden en strategisch onderzoek.

Daarvoor moet het budget voor ongebonden onderzoek bij NWO worden verhoogd. Minister Van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) had de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) gevraagd te bekijken hoe de onderzoeksmiddelen, met name die van NWO, het best verdeeld kunnen worden over thematisch en vrij onderzoek.

Van ‘projectificering’ naar ‘rolling grants’

Vanwege het krappe wetenschapsbudget in ons land is er een run op NWO-programma’s, met als gevolg onaanvaardbaar lage honoreringspercentages en een onvoorspelbare uitkomst van selectieprocedures. Wetenschappers zijn sterk afhankelijk geworden van competitieve onderzoeksfinanciering (bij NWO en Europese programma’s) en er is sprake van ‘projectificering’ van onderzoek, waarbij wetenschappers werken van subsidieproject naar subsidieproject. Om deze problemen het hoofd te bieden wil de KNAW een permanent fonds bij de universiteiten en onderzoeksinstellingen met rolling grants waarbij wetenschappers minder de competitie hoeven aan te gaan en meer rust krijgen in hun werk. De universiteiten moeten een visie ontwikkelen op talentbeleid en op de verschillende vormen van onderzoeksfinanciering voor wetenschappers gedurende hun hele loopbaan.

NWO

De KNAW adviseert NWO, dat overigens al volop bezig is met het terugdringen van de druk op het wetenschapssysteem, om de voorwaarden in haar onderzoeksprogramma’s te vereenvoudigen, het aantal ervan terug te dringen en ze beter met elkaar in lijn te brengen.

Tussen de voorgestelde pijlers voor ongebonden en strategisch onderzoek moet een duidelijk onderscheid komen.

In de strategische pijler is winst te behalen met meer synergie, bijvoorbeeld tussen de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) en het Kennis- en Innovatiecontract (KIC, de topsectoren).

In vruchtbare bodem

Volgens de KNAW zullen haar aanbevelingen in vruchtbare bodem vallen bij het ministerie van OCW vanwege de concrete uitspraak over ‘vrij en ongebonden’ onderzoek in de in december 2019 verschenen Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek: ‘Houdbaar voor de toekomst’: “Het is een uitdaging voor Nederland om als kenniseconomie competitief te blijven in een globaliserende wereld waarin door een aantal landen fors extra wordt geïnvesteerd in onderwijs en onderzoek. Onderzoek speelt daarbij een belangrijke rol. Het gaat zowel om kennis uit fundamenteel onderzoek als om kennis uit toegepast en praktijkgericht onderzoek. Beide dragen bij aan de kenniseconomie en kunnen maatschappelijke impact hebben. Een sterke basis van vrij en ongebonden onderzoek is hiervoor onverminderd van belang”.

Downloaden van rapport Evenwicht in het wetenschapssysteem. De verhouding tussen ongebonden en strategisch onderzoek. Amsterdam, 2019, KNAW: https://storage.knaw.nl/2022-05/20200129-evenwicht-in-het-wetenschapssysteem.pdf

Houdbaar voor de toekomst, Rijksoverheid, 2 december 2019: www.rijksoverheid.nl

Downloaden Houdbaar voor de toekomst – Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, december 2019: https://open.overheid.nl/

Hieronder video met toelichting op het KNAW-rapport door Bert Weckhuysen

28 januari 2020 ‘Europese Dag van de Privacy’

Vandaag, dinsdag 28 januari 2020 is het Europese Dag van de Privacy. In Nijmegen schenkt het Centrum voor Postacademisch Juridisch Onderwijs aandacht aan privacy tijdens het symposium Volgt u het nog of wordt u gevolgd? en in Den Haag is de Nationale privacy Conferentie georganiseerd door het Platform voor de Informatiesamenleving en Privacy First. Vanmiddag worden daar in Nieuwspoort in Den Haag de Nederlandse Privacy Awards uitgereikt.

Follow the money – het multimediaal platform voor financieel-economische onderzoeksjournalistiek – heeft een onthullend artikel gepubliceerd op deze dag: Alle kinderen nauwgezet in beeld met big data, geschreven door Elize Lam.

Het blijkt dat monitoring in de jeugdgezondheidszorg al geruime tijd is ingeburgerd: kinderen worden goed in de gaten gehouden. De nieuwe stap is om persoonlijke data over kinderen te combineren met die van hun ouders, hun buurt en hun sociale context, om zo ‘risicovolle’ situaties eerder op te kunnen sporen en wellicht zelfs te voorkomen. Big data wint inmiddels ook terrein binnen de jeugdhulp en het onderwijs.

Vergaande methoden van gegevens verzamelen

Een manier van verzamelen van gegevens is door de inhoud van elektronische kinddossiers te koppelen aan CBS-microdata (gegevens op persoons- en adresniveau). Ook worden algoritmes gebruikt om dossiers op ‘signalen’ te onderzoeken.

Organisaties die kinderrechten bepleiten, zoals het Kinderrechtencollectief, zijn voorstander van het koppelen van gegevens en het gebruik van microdata. Naar hun mening is dit nuttig om te toetsen of het VN-Kinderrechtenverdrag wordt nageleefd en om na te gaan of hulp of beleid aansluit bij de vraag.

Kinderen minutieus volgen gebeurt niet alleen in Nederland: Schotland begon daarmee al eerder, via het overheidsprogramma ‘Getting it right for every child’ (GIRFEC). Dit programma is zeer omstreden; inmiddels zijn delen ervan weer afgeschaft. De Schotse aanpak kan niettemin op groeiende aanhang in Nederland rekenen. Het ministerie van VWS liet de Tweede Kamer op 27 januari 2020 weten dat het geen reden ziet GIRFEC in Nederland in te voeren. Er zijn echter al gemeenten en instanties die met onderdelen ervan werken.

Niet alleen komen door big data steeds meer ouders en gezinnen onder een vergrootglas te liggen: er wordt inmiddels ook gespeurd naar mensen die nog geen gezin hebben, maar wel als potentieel kwetsbare ouder worden aangemerkt.

Daarnaast zijn zulke computermodellen minder objectief dan gedacht: ze incorporeren vaak vooroordelen, gaan uit van slecht gedefinieerde ‘signalen’ van mishandeling of verwaarlozing, en sturen bovendien de blik van professionals die ermee werken.

Lees het hele artikel van Elize Lam: Alle kinderen nauwgezet in beeld met big data, Follow the money, 28 januari 2020: https://www.ftm.nl/artikelen/alle-kinderen-in-beeld-big-data
(Follow the money kan een maand op proef worden gelezen bij gratis registeren).

Nationale Privacy conferentie: https://beroepseer.nl/event/nationale-privacy-conferentie/

Dag van de privacy 2020 – volgt u het nog of wordt u gevolgd?: https://beroepseer.nl/event/dag-van-de-privacy-2020-volgt-u-het-nog-of-wordt-u-gevolgd/

U P D A T E

Winnaars Nederlandse Privacy Awards 2020 bekend! Privacy First, 28 januari 2020: https://privacyfirst.kinsta.cloud/artikelen/winnaars-nederlandse-privacy-awards-2020-bekend/

 

Afbeelding bovenaan is van Tumisu

Omslag De leraar aan tafel

Hoe kan het ministerie van OCW de leraar aan tafel krijgen en betrekken bij onderwijsbeleid?

“Wij hoeven echt niet alles zelf te regelen, maar we moeten wel vertegenwoordigd
worden door mensen die echt weten hoe het werkt op de werkvloer: leraren dus!”

“Uiteindelijk ervaar ik in overleg met sommige bestuurders dat ik toch ‘maar docent’
ben en niet de bewegingsvrijheid krijg die mijn invloed op dat moment vraagt”

Als je leraren aan het woord laat over hun betrokkenheid bij beleid, krijg je een uniform antwoord: zij willen meer en beter betrokken zijn. Bovenstaande citaten zijn afkomstig van de Lerarencommunity, een online platform van tweehonderdvijftig leraren. De citaten illustreren dat – wanneer je leraren ernaar vraagt – zij weliswaar graag betrokken zijn, maar niet onder elke voorwaarde. En ook niet willekeurig of zomaar altijd.
Over wat dan wel de gewenste voorwaarden zijn en waarom het zo lastig blijkt om leraren meer en beter te betrekken bij beleid gaat het rapport De leraar aan tafel – Hoe het ministerie van OCW kan bijdragen aan lerarenbetrokkenheid in beleid. Het rapport is onderdeel van het meerjarige interdepartementale kennisprogramma Intelligent Bestuur.

Leraar-ambtenaren

Om ‘lerarenbetrokkenheid’, zoals het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de pogingen om leraren bij beleidsvorming te betrekken noemt, te vergroten, zijn er de afgelopen jaren allerlei manieren bedacht om dat te bereiken. Het betreft deels traditionele manieren maar ook allerlei nieuwe manieren. Zo zijn er speciale ‘leraar-ambtenaren’ aangesteld, die behalve lesgeven op school op het ministerie werken en daar meedenken en een tegengeluid laten horen bij het maken van beleid.
Onderzocht zijn de relatie, verhouding, omgangsvormen en manieren van interactie tussen leraren en het ministerie. Er is gekeken of leraren eigen ideeën hebben, over bijvoorbeeld de rol van het ministerie. Lerarenbetrokkenheid kan namelijk ook zelforganisatie betekenen. Het is niet alleen de leraar die meedenkt over beleid, het kan ook de leraar zijn die, door wel of niet het ministerie te betrekken, professionele standaarden ontwikkelt, die niet per se in het verlengde liggen van wat het ministerie wil.

Conclusie

Het essay eindigt met een conclusie, zeven aanbevelingen en twee bijlagen:

“De belangrijkste observatie van onze analyse is dat het leraren niet goed lukt om zich als een professionele beroepsgroep te formeren. Er is weinig inhoudelijke organisatiegraad. Daar waar er wel wordt georganiseerd is dat op het niveau van de arbeidsvoorwaarden en werkdruk. Het Leraren-register, wat een vehikel had kunnen zijn voor zelfbeheer, is door het veld afgewezen en voorlopig ‘teruggegeven’ aan het ministerie. Er zijn wel voorbeelden van georganiseerde professionalisering door leraren, maar die beperken zich qua schaal tot bepaalde groepen en een voorhoede van enthousiastelingen. Tot vormen van systematische vertegenwoordiging van de beroepsgroep als geheel groeien die initiatieven niet uit en dat lijkt ook niet de inzet ervan te zijn. Dat roept de vraag op wie eigenlijk de wens heeft dat leraren zich als beroepsgroep organiseren. Leeft die ambitie wel bij leraren zelf?”

De zeven aanbevelingen

1. Bouw vanuit de verschillende elementen (sturingsperspectief, inhoudelijke strategie en actorstrategie) een strategie die past bij de aard van het vraagstuk én die intern coherent is.

2. Daartoe dient het ministerie de doelen rond professionaliteit en betrokkenheid nader te definiëren en expliciteren, om op basis hiervan de eigen incoherenties weg te nemen.

3. Neem het sturingsperspectief van Societal Reslience als de basis voor strategie-ontwerp, wat betekent dat ook de inhoudelijke strategie en de actorstrategie in lijn hiermee mee moeten veranderen.

4. Tot nu toe is het leraren niet of niet goed gelukt om zichzelf te organiseren; het ministerie zal moeten zoeken naar interventies die helpen bij het organiseren van zelfsturing, ofwel: op zoek naar gestuurde zelfsturing.

5. Ga het gesprek aan over sluipende professionalisering, die uiteindelijk voor zowel het ministerie als de beroepsgroep een negatieve uitkomst heeft, omdat het resulteert in een verlies van controle over het vak. Omdat beide partijen veel te verliezen hebben, kan dit zorgen voor een gedeelde basis en aanknopingspunt in het gesprek tussen leraren en het ministerie.

6. Organiseer het gesprek met leraren vanuit een positie van gelijkwaardigheid, waarin leraren niet tegenover of onder, maar naast het ministerie staan. Het ministerie kan daartoe niet dwingen, omdat het niet zou helpen iets op te leggen; het begint juist bij naast elkaar staan. Vervolgens is het zoeken naar een begin van een gelijkwaardig gesprek.

7. Om zelforganisatie en zelfsturing te ‘helpen’, moet het ministerie breken met de generatieve beelden van coproductie, vertegenwoordiging en inspraak en deze vervangen voor hele andere beelden, puttend uit zaken als relatietherapie en dilemmalogica; deze bieden passende richting voor een werkelijk gelijkwaardig gesprek waarbij de startvraag niet meer is ‘hoe gaan we dit doen?’, maar where should we begin?

Er zijn twee bijlagen aan het essay toegevoegd. De eerste is getiteld: Overzicht dominante strategieën achter 10 jaar beleidspogingen tot betrokkenheid. De tweede Geanalyseerd bronmateriaal en gesprekspartners. Er zijn 53 beleidsdocumenten geanalyseerd voor dit essay, waaronder akkoorden, actieplannen, programma’s en parlementaire documenten als Kamerbrieven en rapporten.

Downloaden van De leraar aan tafel – Hoe het ministerie van OCW kan bijdragen aan lerarenbetrokkenheid in beleid, door Martijn van der Steen, Andrea Frankowski, Tjebbe Römer, Nancy Chin-A-Fat, uitgave van Nederlandse School voor Openbaar Bestuur NSOB), 2019:  www.nsob.nl

Omslag discussiestuk Toekomst van ons onderwijs

Michelle van Dijk over Toekomst van ons onderwijs: ‘De zoveelste vernieuwing die de Dijsselbloem-toets niet doorstaat’

Een brede coalitie van onderwijsorganisaties heeft de handen ineengeslagen: de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS), Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv), VO-raad, MBO Raad, PO-Raad, Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS), Vereniging Hogescholen, Vereniging van Universiteiten (VSNU), Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB MBO), CNV Overheid, CNV Onderwijs, Interstedelijk Studenten Overleg, Landelijke Studentenvakbond en Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang. Met het op 21 januari 2020 gepubliceerde discussiestuk Toekomst van ons onderwijs roept deze coalitie op tot een brede dialoog. In de komende maanden wil de coalitie daarover in gesprek gaan met iedereen binnen en buiten het onderwijsveld die het onderwijs een warm hart toedraagt. Er zijn daartoe verschillende bijeenkomsten gepland, bijvoorbeeld op 20 februari en 23 maart 2020.

In de Inleiding houdt de coalitie een Pleidooi voor groot onderhoud aan het Nederlandse onderwijssysteem:

“Om ervoor te zorgen dat alle leerlingen en studenten de kans krijgen het optimale uit hun talenten te halen en dat werken in het onderwijs aantrekkelijk blijft, is groot onderhoud aan het onderwijssysteem nodig. Naast investeringen door de overheid vraagt dit vooral om een heldere koers voor de toekomst. In dit discussiestuk schetsen we daarvoor ankerpunten. Daarover willen we de komende maanden in gesprek gaan met iedereen binnen en buiten het onderwijsveld die het onderwijs een warm hart toedraagt. We schetsen in dit document de grote opgaven waarvoor het onderwijs staat en slaan als onderwijsveld de handen ineen. Deze opgaven kunnen we echter alleen realiseren als ook politiek en overheid de handschoen oppakken met commitment, bekostiging en beleid voor de lange termijn. Want richting bepalen voor het onderwijs van de toekomst doe je voor volgende generaties en niet voor één volgend kabinet”.

Klik hier voor downloaden van Toekomst van ons onderwijs: https://beroepseer.nl

Intussen zijn er al reacties op Toekomst van ons onderwijs gekomen, onder anderen van lerares Michelle van Dijk, getiteld: De verkeerde koers voor ons onderwijs. Zij vindt het discussiestuk een radicale toekomstdroom en losgezongen van de werkelijke problematiek in het onderwijs. Ze vraagt zich af of dit stuk niet slechts een bliksemafleider is voor de onderwijsstaking van komende week. Maar schrijft ze, “we moeten de discussie wel aangaan om te voorkomen dat we nog veel dieper in de problemen komen”.

De zoveelste vernieuwing

Voor Michelle van Dijk lijkt dit discussiestuk “de zoveelste vernieuwing die de Dijsselbloem-toets niet doorstaat. En we hebben een dikke huid gekregen, het is niet ons gekwetste ego dat hier opspeelt: maar zonder onze inhoudelijke inbreng komen er blijkbaar hele slechte plannen op tafel. Genoeg is genoeg. Het discussiestuk koerst af op een afgrond waar we straks niet meer uit kunnen klimmen. Geef de docent de tijd en de autonomie, dan doen wij wat ons vak is: de jeugd de toekomst geven, dankzij een stevige kennisbasis”.

Klik hier voor De verkeerde koers voor ons onderwijs, door Michelle van Dijk,Blog Michelle van Dijk schrijft, 26 januari 2020: https://michellevandijkschrijft.nl