Skip to main content

Redactie Beroepseer

Overheid behoort de legitimiteit van sturen met data te waarborgen en burgers te behoeden voor risico’s van data­sturing

In het advies Sturen of gestuurd worden? wijst de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) volksvertegenwoordigers en bestuurders, maar ook de ambtenaren die hen ondersteunen, op de dringende noodzaak om de legitimiteit van sturen met data te waarborgen. Hoewel datasturing vele kansen biedt, kan dat volgens de Raad pas succesvol zijn als de sturing niet alleen effectief en efficiënt is, maar ook legitiem. Dat wil zeggen dat:

  • partijen die sturen met data democratisch kunnen worden gecontroleerd;
  • machtsmisbruik en corruptie van deze partijen kan worden tegengegaan; en
  • het leervermogen van het openbaar bestuur kan worden versterkt.

Het openbaar bestuur heeft een achterstand in te halen

In het Voorwoord van het rapport schrijven voorzitter Han Polman en secretaris-directeur Rien Fraanje van ROB:

Het heeft lang geduurd voordat de overheid in de gaten kreeg dat digitalisering niet een autonome ontwikkeling is waar zij zich niet mee bezig hoeft te houden, maar juist een ontwikkeling is van disruptieve proporties die om een weloverwogen begeleiding en politieke inkadering vragen. Nu dat besef is ingedaald moeten politiek en bestuur van ver komen. De ontwikkelingen gaan snel en het openbaar bestuur heeft een achterstand in te halen. Dat maakt het extra urgent dat de overheid richting gaat geven.

Die urgentie spreekt ook uit dit advies. Digitalisering heeft de mogelijkheden om met data te sturen enorm uitgebreid en versneld. Dat levert tal van kansen op, ook voor de overheid. Tegelijk zijn daaraan grote risico’s en ethische vragen verbonden. In dit rapport – dat hij op eigen initiatief heeft opgesteld – waarschuwt de Raad voor Big Data, Big Nudging en Big Brother. De eerste verwijst naar de technologieën die het mogelijk maken om op grote schaal data te verzamelen, te analyseren en toe te passen. Met Big Nudging bedoelt de Raad de ontwikkeling van psychologische beïnvloedingstechnieken in combinatie met Big Data. En met Big Brother wijst hij op de opkomst van machtige spelers in de samenleving die burgers nauwlettend in de gaten houden.

Om te kunnen profiteren van de kansen die sturen met data biedt, moet de overheid ook oog hebben voor de big risks die hiermee gepaard gaan. De Raad betoogt in dit advies dat de overheid de legitimiteit van sturen met data moet borgen door heel goed de publieke verantwoording te organiseren. Daarvoor is het nodig de aandacht te verleggen van de effectiviteit en efficiëntie naar de legitimiteit van sturen met data. Heel concreet betekent dat dat het in het publieke debat niet moet gaan om het verzamelen van data over burgers maar om het verzamelen van data over partijen die sturen met data. Niet de motieven en overwegingen van burgers moeten centraal staan, maar de motieven en overwegingen van partijen die sturen met data. En de focus moet worden verlegd van burgers die worden gestuurd met data naar burgers behoeden voor risico’s van data­sturing en ze het beleid laten mee – en bijsturen.

Inhoud Hoofdstuk 4: Een hoopvol perspectief op de legitimiteit van sturen met data

1. Hoofdconclusie: Het openbaar bestuur kan de legitimiteit van sturen met data waarborgen door publieke verantwoording hierover beter te organiseren.
2. Strategie 1: Versterk de kennispositie van bestuurders, volksvertegenwoordigers, ambtenaren en burgers.
3 Strategie 2: Vertaal publieke waarden naar een samenhangend beleid voor de inzet van data-technologie.
4. Strategie 3: Benut huidige verantwoordingsstructuren beter, pas deze zo nodig aan of creëer nieuwe structuren.
5. Slot: Laveer tussen hype en horror met hoop

Downloaden adviesrapport Sturen of gestuurd worden – Over de legitimiteit van sturen met data, Raad van het Openbaar Bestuurd, mei 2021: https://www.raadopenbaarbestuur.nl/documenten/publicaties/2021/05/25/advies-sturen-of-gestuurd-worden

Debat

De ROB neemt deel aan een debat in centrum De Balie in Amsterdam op vrijdag 29 juni 2021: Voorkom een tweede toeslagenaffaire. Overheidsdiscriminatie op basis van data: onkunde, onwil of allebei? Meer info bij De Balie: https://debalie.nl/programma/voorkom-een-tweede-toeslagenaffaire-29-06-2021/

 

Door associaties kunnen gewone mensen weer deelnemen aan besluitvorming

Hoe gewone mensen weer meer macht kunnen krijgen vertelt Bas van Bavel in maandblad Vrij Nederland in een interview met Dave Schut. Van Bavel is hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht en publiceerde in 2018 De onzichtbare hand, waarin hij de opkomst en neergang van markteconomieën beschrijft. Het idee dat wij onze economie veel beter hebben ingericht dan bijvoorbeeld Irak in de negende eeuw of de Italiaanse stadstaten in de zestiende eeuw, is volgens Van Bavel onjuist. “Wij denken dat de markteconomie iets nieuws is. Onze economie genereert groei, die groei levert welvaart op en dat proces is nu veel sterker dan vroeger, is de gedachte. Maar dat is niet zo. De markteconomie is er ook in eerdere periodes geweest. En die ontwikkelde zich steeds op dezelfde manier: aanvankelijk positief, maar uiteindelijk leidde ze tot stagnatie, ongelijkheid en afnemende vrijheid”.

De coronacrisis maakt de kloof tussen arm en rijk alleen nog maar groter, concludeerde Oxfam Novib eerder dit jaar. Voor Van Bavel is dat geen verrassing:  “Mensen dachten dat we corona goed konden gebruiken. We begonnen weer op nul, was het idee. Maar rampen op zichzelf zijn echt geen gamechangers”.

We zien nu in de praktijk iets anders

We hebben het in veel opzichten beter dan duizend jaar geleden. Maar, zegt Van Bavel, “technologie is bijvoorbeeld cumulatief, daar bouw je op voort. En deze ontwikkeling heeft bijgedragen aan wat wij ervaren als lineaire vooruitgang. Maar de mate waarin een samenleving erin slaagt om die technologische vooruitgang om te zetten in brede welvaart, die wisselt. Dat zit in de manier waarop economie en samenleving zijn ingericht, en die inrichting vertoont géén doorgaande lijn.
Wij zijn ervan overtuigd dat bedrijven in competitieve markten door concurrentie worden gedwongen om te blijven investeren in de reële economie, dus in een nieuwe fabriek of een nieuwe machine. Die investeringen leiden tot productiviteitsgroei, oftewel economische groei, en die economische groei vertaalt zich in welvaartsgroei. Maar we zien nu in de praktijk iets anders. Het gedeelte van de winsten van bedrijven dat wordt geherinvesteerd in de reële economie is in Nederland op dit moment minder dan 20 procent – het laagste percentage sinds de Tweede Wereldoorlog.

Met investeringen in de reële economie kun je misschien 3 tot 5 procent winst per jaar behalen, in veel gevallen nog minder. Maar als je dat geld belegt in financiële markten, zoals een hedgefund of vastgoed, of als je er eigen aandelen mee inkoopt, dan kom je makkelijk tot 9 of 10 procent. En als je erin slaagt om een deel van de markt te beheersen, dus wanneer je een monopoliepositie hebt, krijg je nog hogere marges. Die opties zijn dus allemaal veel aantrekkelijker dan investeren in de reële economie. Iemand die een vermogen heeft opgebouwd, mag zelf bepalen hoe hij dat investeert. Dus dat de eigenaar van Facebook of Amazon kiest voor een hogere winst – daar is niks illegaals aan, niks immoreels. Dat is gewoon een logische keuze”.

Associaties: vrijwillige aaneensluiting

Aan het slot van het interview gaat Van Bavel in op associaties: “We hebben in onze gedachten altijd een soort tegenstelling: markt en staat. Dat zijn de enige twee systemen waarin we nog kunnen denken. Maar er is nog een derde, en dat is het associatieve systeem, gebouwd op vrijwillige aaneensluiting. Dan moet je denken aan politieke partijen, vakbewegingen, verenigingen, coöperaties. Zo’n associatie organiseert zich in een formele organisatie, met eigen regels, statuten en doelstellingen. Het mooie is dat die organisaties zelf ook speler kunnen worden in het toewijzen van grond, arbeid en kapitaal. Je kunt die factoren verdelen via de markt, door competitie, via de staat, door sturing, maar dus ook via het associatieve systeem. Wanneer een associatie via de eigen spelregels de vruchten ervan verdeelt, dan haal je het uit die twee andere systemen en geef je het terug aan je eigen leden. Dit klinkt misschien heel utopisch of vreemd, maar er zijn heel simpele voorbeelden te noemen”.

Voorbeelden die Van Bavel noemt zijn onder meer de Duitse topvoetbalclubs en de woningbouwverenigingen van vroeger.

Lees het hele interview: Associaties kunnen gewone mensen meer macht geven door Dave Schut, Vrij Nederland no 5, 2021 jaargang 82. Online verschenen onder de titel Zo kunnen gewone mensen weer meer macht krijgen, 7 juni 2021:  www.vn.nl/associaties-bas-van-bavel/

 

Lege kantoren: Thuiswerkers beseffen de waarde van met elkaar vertoeven in dezelfde fysieke ruimte

Het zijn de de informele, ongeplande interacties en rituelen die het belangrijkst zijn in een werkomgeving. Nu we thuis werken missen we die toevallige ontmoetingen. Wat zijn de gevolgen?
Gillian Tett schrijft in een artikel in het Engelse dagblad The Guardian hoe groot het gemis is. Haar artikel is ontleend aan haar nieuwe, in juni 2021 verschenen boek Anthro-Vision: How anthropology can explain business and life. Daarin onthult ze hoe antropologie het gedrag van mensen in bedrijven kan verklaren. Ze schetst hoe antropologie consumentengewoonten helpt verklaren – winkelen – en ontrafelt de subtiele culturele verschuivingen sinds de opkomst van groene investeringen. Ze onderzoekt hoe antropologie licht kan werpen op de werkplek, door de ‘onzichtbare stammen’ op kantoor te identificeren en aan te geven welke rituelen een team samenbinden. Ze laat ook zien hoe we antropologie in ons eigen leven kunnen gebruiken: om ons te helpen betere beslissingen te nemen, beter met risico’s om te gaan en zelfs om erachter te komen wat onze collega’s echt denken.

De tendens is juist het omgekeerde

In de zomer van 2020 organiseerde Daniel Beunza, een spraakzame Spaanse sociale wetenschapper die doceert aan de Cass business school in Londen, een serie videogesprekken met een dozijn bankiers in de VS en Europa. Beunza wilde weten hoe zij een trading desk*) hadden gerund terwijl ze thuis hadden gewerkt.

Beunza had twee decennia lang de werkvloer van banken bestudeerd, en had een paradox opgemerkt. Aan het eind van de twintigste eeuw hadden digitale technologieën hun intrede gedaan in de financiële wereld, waardoor de markten zich in cyberspace bevonden en het meeste financiële werk – in theorie – buiten het kantoor kon worden gedaan. “Voor 1.400 dollar per maand kun je de [Bloomberg] machine thuis hebben. Je kunt beschikken over de beste informatie, alle gegevens tot je beschikking”, kreeg Beunza in 2000 te horen van het hoofd van een handelsdesk op Wall Street, die hij ‘Bob’ noemde. Maar de digitale revolutie had er niet toe geleid dat de kantoren en handelskamers van banken waren verdwenen. “De tendens is juist het omgekeerde”, zei Bob. “Banken bouwen steeds grotere handelskamers”.

Waarom? Beunza had jaren financiers als Bob geobserveerd om een antwoord te vinden. Nu, tijdens de lockdown, kregen veel leidinggevenden en personeelsafdelingen te maken met dezelfde vraag: wat is er gewonnen en wat is er verloren als iedereen thuis werkt? Maar terwijl de meeste financiële bedrijven zich concentreerden op directe vragen, vond Beunza dat er meer aandacht moest worden besteed aan een ander soort vragen. De meeste bedrijven vroegen bijvoorbeeld of personeel dat op afstand werkte nog steeds toegang zou hebben tot informatie, zich deel zou voelen van een team en in staat zou zijn met collega’s te communiceren? Beunza vindt dat er meer gezocht kan worden naar een antwoord op de vraag hoe mensen zich gedragen als groep. Welke rituelen en symbolen gebruiken ze om een gemeenschappelijk wereldbeeld te smeden? Om praktische zorgen over kosten en baten van werken op afstand weg te nemen, is het nodig dat we dieper ingaan op deze kwesties.

Ruwe consensus en zingeving

Kantoorpersoneel neemt de besluiten niet alleen op basis van modellen en handleidingen of van rationele logica, maar door als groep informatie uit verschillende bronnen te halen. Daarom zijn rituelen, symbolen en ruimte belangrijk. “Wat we op kantoor doen, is meestal niet wat mensen denken dat we doen”, vertelde Beunza aan Gillian Tett: “Het gaat erom hoe we door de wereld navigeren”. En deze navigatiepraktijken worden slecht begrepen door bijvoorbeeld financiers – vooral in het digitale tijdperk.

De technici die het internet hebben gecreëerd, hebben altijd ingezien dat mensen en hun rituelen belangrijk zijn. Sinds de oprichting in 1986 biedt de Internet Engineering Task Force (IETF) een plaats waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en gezamenlijk het internet ontwerpen. De leden wilden ontwerpen kunnen kiezen op basis van ‘ruwe consensus’, omdat zij geloofden dat het internet een egalitaire gemeenschap moest zijn waarin iedereen kan participeren, zonder hiërarchieën of dwang. “Wij verwerpen: koningen, presidenten en stemmen. Wij geloven in ruwe consensus en lopende code” (rough consensus and running code). Dat was en is nog steeds een van de belangrijkste mantra’s.

Om een ‘ruwe consensus’ te bevorderen, bedachten de IETF-leden een bijzonder ritueel: neuriën. Als ze een cruciaal besluit moesten nemen, vroeg de groep of iedereen wilde neuriën om ‘yay’ of ‘nay’ aan te geven – en ging men verder op basis van de luidste reactie. Het neuriëen werkte voor de technici beter dan stemmen zou doen, dat altijd verdeeldheid zichtbaar maakt in een groep.
Neuriën past niet goed bij het beeld dat we van technologie hebben, maar het benadrukt een essentiële waarheid over hoe mensen navigeren in de wereld van arbeid, op kantoor, online of waar dan ook: ook al denken we dat we rationele, logische wezens zijn, we nemen beslissingen in sociale groepen door een breed scala aan signalen op te vangen.
De beste manier om dit te begrijpen is misschien door een idee te gebruiken van antropologen die eind twintigste eeuw bij bedrijven als Xerox werkten, en dat sindsdien door Beunza en anderen op Wall Street wordt gebruikt: ‘sense-making’ ofwel zingeving. Dat wil zeggen het proces waarbij mensen betekenis geven aan hun – gezamenlijke – ervaringen.

Problemen zijn evenzeer sociaal en cultureel als technisch van aard

Een van de eersten die het begrip ‘sense-making’ ontwikkelde was John Seely Brown. JSB, zoals hij meestal werd genoemd, was niet opgeleid als antropoloog. Hij studeerde wiskunde en natuurkunde in het begin van de jaren zestig, en promoveerde in 1970 in de computerwetenschappen, net toen het idee van het internet opkwam. Hij doceerde vervolgens geavanceerde computerwetenschappen aan de universiteit van Californië, met een bijzondere belangstelling voor Artificial Intelligence. Rond die tijd raakte hij, nadat hij een aantal sociologen en antropologen had ontmoet, gefascineerd door de vraag hoe sociale patronen ook de ontwikkeling van digitale hulpmiddelen beïnvloeden.
Hij solliciteerde naar een baan bij Xerox’s Palo Alto Research Center (Parc), een researchbranche van het in Connecticut gevestigde bedrijf en opgezet in 1969 in Silicon Valley. Xerox was beroemd vanwege de ontwikkeling van het fotokopieerapparaat, maar heeft ook veel andere digitale innovaties gebracht.

Een ander die als een van de eersten gebruik maakte van ‘sense-making’ in de financiële wereld is sociaal wetenschapper Patricia Ensworth. Vanaf de jaren tachtig besloot zij de sociale wetenschap te gebruiken om te helpen verklaren waarom IT-kwesties zoveel angst opwekken in de financiële wereld. Haar onderzoek toonde al snel aan dat de problemen evenzeer sociaal en cultureel als technisch van aard waren. In een van haar eerste projecten ontdekte zij dat Amerikaanse software-programmeurs  verbijsterd waren over het feit dat hun intern ontwikkelde softwareprogramma’s bleven haperen – totdat zij uitlegde dat kantoorgewoonten op andere locaties anders waren.

De toevallige, informele uitwisseling van informatie

Wat zou er gebeuren met het maken van zinnige keuzes als mensen ineens niet meer naar kantoor mogen om daar te werken? Die vraag stelde Beunza zich al eerder in 2000 maar sinds de verspreiding van Covid-19 deden financiële instellingen plotseling wat Bob had gezegd dat ze nooit zouden doen: handelaren met hun Bloomberg-terminals naar huis sturen. Dus nam Beunza in de loop van de zomer contact op met zijn oude contacten op Wall Street om een belangrijke vraag te stellen: wat is er gebeurd?
De financiers vertelden hem dat zij het relatief eenvoudig hadden gevonden sommig werk op afstand te doen, althans op korte termijn: thuiswerken was gemakkelijk als je computercode schreef of juridische documenten moest scannen. Teams die al lang samenwerkten, konden ook goed samenwerken via videoverbindingen.

Het echte probleem was de toevallige uitwisseling van informatie. “Het moeilijkst na te bootsen is de informatie waarvan je niet wist dat je ze nodig had”, merkte Charles Bristow op, een handelaar bij JP Morgan. “Je hoort wat geluiden komen uit een kamer op de gang even verderop, of je hoort een woord dat een gedachte bij je oproept. Als je thuis werkt, weet je niet dat je zulke informatie nodig hebt”. Thuiswerken maakte het ook moeilijk om jongere bankiers te leren hoe ze moesten denken en zich gedragen; fysieke ervaringen waren cruciaal om een leerling de gewoonten van een financiële instelling bij te brengen.
Beunza was niet verbaasd te horen dat de financiers de handelaren zo snel mogelijk weer op kantoor wilden hebben; evenmin dat de meesten gedurende de crisis enkele teams op kantoor hadden laten werken. Het verbaasde hem ook niet dat toen banken als JPMorgan begonnen met het terughalen van een aantal mensen – aanvankelijk vijftig procent – zij veel tijd besteedden aan het bedenken van systemen om mensen te laten ‘rouleren’. Het ging er niet om complete teams binnen te halen, maar mensen uit verschillende groepen. Het was de beste manier voor die o zo belangrijke toevallige informatie-uitwisseling in een halfvol kantoor.

Prestaties

Maar een van de markantste onthullingen van Beunza betrof de prestaties. Toen hij de financiers bij de grootste Amerikaanse en Europese banken vroeg hoe het hen was vergaan tijdens de wilde onrust op de markt in het voorjaar van 2020 vertelden de bankiers hem dat “hun handelsteams op kantoor het veel en veel beter hadden gedaan dan de thuiswerkers”. In het najaar van 2020 zei Beunza tegen Tett dat de “banken op Wall Street meer teams op kantoor hielden en zij schijnen het veel beter gedaan te hebben dan de Europeanen”. Dat zou het gevolg kunnen zijn geweest van storingen op thuiswerkende tech-platforms. Maar Beunza schreef het toe aan iets anders: de personen op kantoor hadden meer toevallige informatie-uitwisseling en sense-making. En in tijden van stress blijkt dat dubbel belangrijk te zijn.

Noot
*) Trading desk of dealing desk is een fysieke locatie waar transacties voor koop en verkoop van effecten plaatsvinden. Afhankelijk van het type financiële instelling kan de trading desk worden bemand door handelaren die voor eigen rekening werken, makelaars die optreden als tussenpersoon tussen kopers en verkopers, of een mengeling van beide.


The empty office: what we lose when we work from home
, door Gillian Tett, The Guardian, 3 juni 2021: www.theguardian.com/
Gillian Tett is voorzitter van de Amerikaanse redactieraad bij de Financial Times en auteur van boeken als Fool’s gold (2009) en Anthro-Vision: How anthropology can explain business and life (2021, Random House).

 

 

Foto bovenaan is van Matthew Rings

Robots pikken onze banen niet in. Over robots, banen en de toekomst van werk

Apocalyptische visies over robots die de plaats van werknemers innemen zijn niet alleen verkeerd, maar hebben ook de aandacht afgeleid van belangrijkere trends. Er wordt al jaren heftig gediscussieerd over de invloed van robotisering op de werkgelegenheid. Er wordt gezegd dat de effecten groot zullen zijn. Maar dat valt nog te bezien. Het is nog maar de vraag of de effecten positief dan wel negatief zijn. Ze zijn in ieder geval niet groot genoeg om de berichten daarover en de daarmee gepaard gaande angst bij het publiek te rechtvaardigen. Volgens een Eurobarometer-enquête uit 2017 gelooft 72 procent van de Europeanen dat “robots en kunstmatige intelligentie de banen van mensen inpikken”.

Andere kijk

Dergelijke opvattingen over robotisering en werkgelegehneid zijn een toonbeeld van overdrijving en kenmerkend voor het debat over de toekomst van arbeid. In een in mei 2021 gepubliceerd artikel geven drie auteurs het debat over industriële robots in Europa een andere, minder dramatische wending. Het is geschreven door Enrique Fernández-Macías, David Klenert en José-Ignacio Antón en getiteld Not so disruptive yet? Characteristics, distribution and determinants of robots in Europe.

In de eerste plaats wordt de overgrote meerderheid van de vandaag in gebruik zijnde robots ingezet in de verwerkende industrie. Ze worden heel weinig gebruikt voor economische doeleinden, meestal voor huishoudelijke apparaten – zoals de robotstofzuiger – en speelgoed. Aangezien slechts 15% van alle werknemers in geavanceerde economieën werkzaam is in de verwerkende industrie, maakt dit de potentiële invloed van robots aanzienlijk kleiner.
Bovendien wordt driekwart van de robots in de verwerkende industrie ingezet in slechts drie subsectoren: auto’s, rubber en kunststof, en metaalproducten. Een rol hierbij speelt de geografische concentratie, met name in Duitsland. 27 procent van het totale aantal robots in Europa in 2017 bevond zich in de Duitse automobielindustrie, die minder dan 1 procent van de totale Europese werkgelegenheid vertegenwoordigt.

In de tweede plaats voeren de huidige industriële robots in wezen fysieke taken uit, zoals het verplaatsen en nauwkeurig sturen van voorwerpen binnen gestandaardiseerde industriële processen. Zij zijn in het geheel niet antropomorf. In feite lijken de meeste op mechanische armen, eindigend in een bewegende vorm die op een menselijke hand lijkt. Hoewel zij over het algemeen diverse assen hebben waarmee zij in verschillende richtingen kunnen bewegen, bewegen zij zich binnen een vooraf bepaalde, afgebakende ruimte. En ook al kunnen zij worden geherprogrammeerd voor andere specifieke taken, meestal blijven zij fysiek beperkt tot het verrichten van een specifieke handeling.

In wezen zijn deze robots de nieuwste en meest geavanceerde iteratie*) van automatiseringstechnologieën die al vele tientallen jaren in de verwerkende industrie worden gebruikt. Ze zijn ietsje beter omdat zij flexibeler en nauwkeuriger zijn, maar zij luiden niet de ontwrichting of discontinuïteit in waarover zo vaak wordt geschreven. In de Europese verwerkende industrie zullen zij eerder andere (minder geavanceerde) robots verdringen dan werknemers.

Zelfs in de verwerkende industrie is de hoeveelheid arbeid die door robots kan worden vervangen vrij klein, deels als gevolg van voorgaande automatiseringsgolven. De meeste menselijke arbeid in geavanceerde economieën wordt nu besteed aan taken die gericht zijn op sociale interactie, het verwerken van complexe informatie of het oplossen van problemen. De taken die robots kunnen uitvoeren – repetitieve, manuele taken waarbij kracht en/of behendigheid vereist zijn – zijn reeds vrij marginaal, zelfs binnen de verwerkende industrie. Het potentieel voor arbeidsvervanging is dus beperkt.

Misleidend en schadelijk

Hoe kan het dan dat het idee van “robots die onze banen inpikken” zo overheersend is geworden in openbare debatten over de toekomst van werk? Het idee van technologie als een onverbiddelijke kracht die onze manier van leven bedreigt, spreekt zeer tot de verbeelding van het publiek en is een terugkerend thema in de geschiedenis van het sociaaleconomische gedachtegoed. Het lijkt op te duiken in perioden waarin een economische crisis met negatief effect op de werkgelegenheid samenvalt met een zichtbare verspreiding en versnelling van technische veranderingen. Zo’n situatie deed zich voor in de jaren 2010, de periode van de nasleep van de financiële crisis en de consolidering van de digitale revolutie.

Het verhaal is evenwel misleidend en kan schadelijk zijn voor het publieke debat. Overdreven ideeën over een dreigende robocalyps hebben de economische onrust waarschijnlijk vergroot en kunnen het debat in de richting van verkeerde reacties op beleidsgebied hebben gestuurd.

Automatisering krijgt vaak de schuld van verontrustende ontwikkelingen op de Europese arbeidsmarkt, zoals toenemende loonongelijkheid of polarisatie van arbeidskansen. Dat leidt de aandacht af van directer oorzaken: deregulering van de arbeidsmarkt, verzwakking van collectieve onderhandelingen, daling van overheidsuitgaven, vermindering van staatskapitaal (bijv. sociale huisvesting), het verplaatsen van de productie naar een ander land of belastingontwijking door de superrijken.

Het gaat in de eerste plaats niet om banenverlies

De auteurs ontkennen niet dat robots, of meer in het algemeen recente automatiseringstechnologieën, enige invloed hebben gehad op de werkgelegenheid in Europa. Maar deze ontwikkeling is niet zo ontwrichtend geweest en is niet zo snel gegaan als vaak wordt gesuggereerd. Er is eerder sprake van een geleidelijk en gering effect dat seculiere trends**) in de verwerkende industrie volgt.
De auteurs sluiten evenmin uit dat andere, met de digitale revolutie samenhangende technologieën een belangrijk effect op de werkgelegenheid hebben. Met name de toenemende digitalisering van de dienstverlening, sterk versneld door de noodzaak van sociale distantie tijdens de pandemie, kan op middellange termijn leiden tot een verlies van werkgelegenheid. Maar ook dat mag niet aan de automatisering worden toegeschreven: in sommige gevallen – zoals bij online-bankieren of zelfbedieningskassa’s – levert de klant de arbeidskracht. In andere gevallen – zoals in de detailhandel – brengt de verschuiving naar internet een enorme marktconcentratie met zich mee en is het verlies aan werkgelegenheid het gevolg van schaalvoordelen, grotere logistieke efficiëntie en wellicht slechter wordende arbeidsomstandigheden.

Tenslotte heeft de digitale revolutie weliswaar ontwrichtende effecten op de arbeidsmarkten gehad, maar het gaat daarbij niet in de eerste plaats om banenverlies. De digitalisering van economische activiteiten – productie, consumptie en kapitaalvorming – en de platformisering van arbeid zijn beide in een versneld tempo geraakt door de pandemie. Dat heeft onder meer tot gevolg dat de arbeidsorganisatie verandert, de marktconcentratie toeneemt en de doeltreffendheid van de arbeidsregelgeving en de instellingen voor collectieve onderhandeling worden uitgehold. Een verschuiving in het debat over de toekomst van werk naar deze tendenzen, die waarschijnlijk een grotere impact hebben, zou de discussie productiever maken.

——————-

Noten
*) Iteratie = herhaling; iteratief = herhalend. Een term uit de wiskunde en de informatica, bedoeld om aan te geven dat met een bepaald zich herhalend proces een berekening kan worden uitgevoerd.
**) De seculiere trend is een golfbeweging in het economisch tij, Seculiere cycli zijn de lange periodes – zo lang als decennia – die intreden om elk markttijdperk te definiëren.

Robots, jobs and the future of work, door Enrique Fernández-Macías, David Klenert and José-Ignacio Antón, Social Europe,  7 juni 2021: https://socialeurope.eu/robots-jobs-and-the-future-of-work

Social Europa (SE) publiceert opiniestukken en analyses over onderwerpen op het gebied van politiek, economie, werkgelegenheid en arbeid. Social Europa is onafhankelijk en heeft tot doel de democratische praktijk te helpen versterken door bij te dragen aan de openbare discussie over beleid aangaande dringende politieke en economische vraagstukken van onze tijd. Waarden als vrijheid, duurzaamheid en gelijkheid zijn de basis waarop medewerkers kwesties in politiek, economie, werkgelegenheid en arbeid onderzoeken.

Lid worden kan op: https://steadyhq.com/en/socialeurope/about

Not so disruptive yet? Characteristics, distribution and determinants of robots in Europe, door Enrique Fernández-Macías, David Klenert en José-Ignacio Antón, Structural Change and Economic Dynamics Vol. 58, 1 mei 2021 : www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0954349X21000321

 

Afbeelding bovenaan is van ImaArtist

Advies ‘Koersen op de samenleving’ aan nieuwe Tweede Kamer en Kabinet

In het rapport Koersen op de samenleving heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) voor het nieuwe kabinet en de Tweede Kamer de belangrijkste inzichten uit jarenlang onderzoek bij elkaar gezet. Daaruit zijn vijf afzonderlijke opgaven en kansrijke oplossingen nader uitgewerkt, vanuit de bril van burgers bezien:

– Democratie en institutioneel vertrouwen
– Kwetsbare groepen in het sociaal domein
– Samenleven in verscheidenheid
– Persoonlijke ontwikkeling en volwaardige participatie
– Verduurzaming vanuit burgerperspectief

Realistisch beeld

Het SCP heeft het advies o.a. ontwikkeld met het oog op de start van een nieuwe Tweede Kamer en de formatieperiode. Bij het vormgeven van het nieuwe regeerakkoord is het belangrijk dat er een realistisch beeld aanwezig is over wat burgers kunnen, willen en zullen doen in hun dagelijkse werkelijkheid. Dat gaat over begrip hebben van waar burgers kansen zien en waar ze tegenaan lopen. En hoe daar bij de vormgeving en uitvoering van beleid mee om kan worden gegaan. Politiek en samenleving hebben belang bij een goede dialoog met elkaar.

Democratie en het vertrouwen van burgers

Op dinsdag 13 april 2021 sprak informateur Herman Tjeenk Willink met directeur Kim Putters van het SCP als onderdeel van de informatiefase. Twee thema’s stonden centraal in dit gesprek: democratie en het vertrouwen van burgers, en de impact van de coronacrisis op vertrouwen en wat dit betekent voor het herstelbeleid. Naast Koersen op de samenleving overhandigde het SCP het signalement Democratie en institutioneel vertrouwen aan de informateur. Op 25 mei 2021 had Putters een gesprek met informateur Marriëtte Hamer, samen met de directeuren van het Centraal Planbureau (CPB) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Onderwerp van gesprek was de impact van de coronacrisi en de transitie van crisis naar herstel.

Koersen op de samenleving. Maatschappelijke opgaven en kansrijke oplossingen door de bril van burgers bezien, Sociaal en Cultureel Planbureau, 16 april 2021: https://digitaal.scp.nl/pdf/16-04-2021/koersen-op-de-samenleving.pdf

Democratie en institutioneel vertrouwen, Sociaal en Cultureel Planbureau, 16 april 2021: https://digitaal.scp.nl/pdf/16-04-2021/democratie-en-institutioneel-vertrouwen.pdf

Ruim 26 procent van medewerkers in de zorg wil vertrekken vanwege geringe waardering en te hoge werkdruk

Er dient zich een nieuw probleem aan in de zorg. Nu de versoepeling doorzet als gevolg van het afnemen van ziektegevallen tengevolge van de COVID-19-pandemie, moet er veel uitgestelde zorg worden ingehaald. Daarvoor zijn zorgprofessionals keihard nodig. Alleen blijkt dat die zorgmedewerkers er (straks) niet zijn. Volgens een peiling door beroepsorganisatie voor zorgprofessionals NU’91 onder bijna tweeduizend van hun leden blijkt dat 26% hun baan opgeeft.
De zorgmedewerkers – en dat geldt voor alle sectoren – vertrekken vanwege het uitblijven van waardering, hoge werkdruk en halvering van de zorgbonus.

De rek is eruit

Zo geeft 52% van de respondenten aan dat er meer ziekteverzuim is dan normaal. Zorgprofessionals, of hun collega’s, zijn uitgevallen omdat zij zelf besmet zijn geraakt met COVID-19. Maar ook de hoge werkdruk en mentale druk eisen hun tol. Langdurige uitval, door bijvoorbeeld burn-out, zorgt ervoor dat zorgprofessionals niet zomaar terugkeren op de werkvloer, waardoor gaten in de roosters ontstaan. Meer dan 60% geeft aan de werkdruk hoger te ervaren dan normaal. 13% geeft aan de pandemie als traumatisch te hebben ervaren, 49% vond het erg druk en 51% noemt het chaotisch. Stella Salden, voorzitter van NU’91: “Het zijn allemaal factoren die ervoor zorgen dat de rek in de zorg er nu echt uit is. Daar moet eerst iets aan worden gedaan, voor er überhaupt wordt gesproken over inhaalzorg”.

Weinig waardering

Andere redenen voor vertrek zijn de hoge werkdruk. Meer dan een jaar hebben de medewerkers op hun tandvlees gelopen en een groot maatschappelijk belang gediend door de zorg draaiende te houden.
In 2020 werd een zorgbonus van € 1.000 ingesteld op initiatief van Tweede Kamerlid Femke Merel van Kooten-Arissen. De bonus was bedoeld voor zorgwerkers die direct met de coronazorg te maken hebben. De bonus voor 2021 bedraagt € 500. Uit de peiling blijkt dat 64% het onacceptabel vindt dat de bonus wordt gehalveerd
Als argument wordt genoemd dat hierdoor zichtbaar wordt dat er sprake is van weinig waardering. Dit gebrek aan waardering wordt al langer genoemd als probleem. Ruim 26% geeft zelfs aan het vak te willen verlaten, onder andere vanwege geen waardering en de te hoge werkdruk. Daarnaast geeft 12% aan een andere functie te willen.

NU’91 pleit voor een passende waardering. Dus niet een eenmalige bonus maar een structurele loonsverhoging. Daarnaast zijn meer zeggenschap over het vak en doorgroeimogelijkheden van belang.
Met de achterban is NU’91 bezig aan een herstelplan dat aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zal worden aangeboden.

Zorgprofessionals verlaten vak door uitblijven waardering, hoge werkdruk en halvering zorgbonus, NU’91, 3 juni 2021: www.nu91.nl/nieuws/zorgprofessionals-verlaten-vak/

Verpleegkundigen en verzorgenden willen ‘Baas in eigen vak’ zijn

Verzorgenden, verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten vertellen in V&VN magazine hoe zij de zorg verbeteren door hun stem te laten horen. V&VN Magazine is het vakblad van de Vereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN).

De verpleegkundigen en verzorgenden lieten van zich horen in aanloop naar de Dag van de Verpleging op 12 mei die tot thema had: Baas in eigen vak: “Stel je voor… dat de beroepsgroep verpleging het voor het zeggen heeft in de zorginstellingen in Nederland. Hoe zou de zorg er dan uitzien?”

Hoe belangrijk het is om een stem te hebben, ondervond Regina Vlot, verzorgende individuele gezondheidszorg (VIG) begin 2020. Ze maakte zich druk over het beschermingsmateriaal van “abominabele kwaliteit” waar zij en haar collega’s in het verpleeghuis in moesten werken. Regina ging zelf op zoek naar ander materiaal. Toen ze daar over twitterde werd dat opgepakt door onder meer de Volkskrant en EenVandaag.
“Eindelijk, want in alle gesprekken over corona bungelden de verzorgenden ergens onderaan. Terwijl wij ook aan het bed staan, ook met een patiënt of cliënt in aanraking komen”.

Beroepstrots

Door zichtbaar te zijn inspireert Regina Vlot niet alleen collega’s, maar laat ze ook aan een breed publiek zien wat haar vak inhoudt: “V&VN heeft me daarom gevraagd om ambassadeur te worden voor verzorgenden, iets wat ik graag doe. Wat ik collega’s wil meegeven is dat ze trots op hun vak mogen en moeten zijn, maar vooral dat ze hun kwaliteiten moeten laten zien en voor zichzelf moeten opkomen. Ook al schop je dan heilige huisjes omver”.

Lees het hele artikel “Kom voor jezelf op, ook al schop je heilige huisjes omver” in V&VN Magazine 2-2021, door Saskia Smith: www.venvn.nl/nieuws/wij-maken-de-zorg-beter-regina-vlot/

Naast Regina Vlot komen aan het woord:

  • Lisette Kremers, IC-verpleegkundige van het Radboudumc in Nijmegen: “Wij zijn de experts in ons vakgebied”.
  • Christine Paauwe-Meijer, voormalig verpleegkundig directeur van het Prinsengrachtziekenhuis. Zij vertelt over de invloed van verpleegkundigen door de jaren heen: ‘Wij horen mee te beslissen in de top”
  • Teie Salomons, verpleegkundig specialist werkt in een zg. nurse led clinic, een kliniek die wordt gerund door geregistreerde verpleegkundigen.

Mei-nummer 2021 van V&VN: www.venvn.nl/nieuws/v-vn-magazine-baasineigenvak/

In de video Hoe maakt meer zeggenschap voor onze beroepsgroep de zorg beter? delen verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten hun ervaringen en tips:

Waarom ons zorgverzekeringsstelsel onnodig duur is. Ruil het in voor de ‘slimheidsolidaire zorgverzekeraar 3.0’

Hans van der Schaaf legt uit:

  • Waarom ons zorgverzekeringsstelsel onnodig duur is
  • Hoe het ons als verzekerden besteelt
  • En onze zorgprofessionals overbelast en frustreert
  • ‘Concurrentie’ in de zorg werkt niet
  • ‘Slimheidsolidariteit’ wel!

Hij stelt voor het huidige zorgverzekeringsstelsel in te ruilen voor de slimheidsolidaire zorgverzekeraar 3.0. Dat scheelt volgens hem heel veel geld aan zorgpremie en ‘ander vervelend gedoe’.

Van der Schaaf was in 1990 en 1991 beleidsmedewerker bij een subkoepel van particuliere zorgverzekeraars en heeft van dichtbij meegemaakt hoe ons huidige zorgstelsel is ontstaan. Wat waren de redenen om het toenmalige stelsel te veranderen? Wat zijn de oorzaken van de huidige chaos in de zorg? Hoe komt het dat we als verzekerden onnodig veel geld betalen?

Lees hier het hele artikel Waarom ons zorgverzekeringsstelsel onnodig duur is, door Hans van der Schaaf, 28 mei 2021: https://beroepseer.nl

 

Foto bovenaan is van Steve Buissinne

Over het gebruik van voorzieningen in het sociaal domein: Jeugdwet, Participatiewet en Wmo

Gemeenten bieden binnen het sociaal domein hulp vanuit de Jeugdwet, Participatiewet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In de periode 2015-2019 is vooral een stijging te zien in het gebruik van voorzieningen binnen de Wmo en de Jeugdzorg, zo blijkt uit het rapport Voorzieningen in 3D van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Deze voorzieningen worden gebruikt door de kwetsbare groepen waarvoor ze bedoeld zijn. Tegelijkertijd zijn niet alle kwetsbare mensen in beeld bij gemeenten, terwijl zij soms wel hulp nodig hebben. Het SCP ziet ook groter aandeel van multi-gebruik huishoudens: de groep huishoudens waarbinnen meerdere problemen zich opstapelen en die daarom extra risico loopt.

In de recente evaluatie Sociaal domein op koers concludeerde het SCP dat na 5 jaar de doelstellingen van de decentralisaties nog niet zijn bereikt en dat er nog geen sprake is van een transformatie (anders werken in het sociaal domein). Het huidige onderzoek onderstreept deze conclusie. Bij de start van de decentralisatie was er de aanname dat een tijdige inzet van lichte voorzieningen het gebruik van zware voorzieningen zou voorkomen. Er is echter geen sprake van een daling van het gebruik van zware voorzieningen. Het is daarom voor gemeenten belangrijk meer zicht te krijgen op het gebruik en niet-gebruik van voorzieningen en op de effectiviteit van de inzet van voorzieningen. Bovendien is het monitoren van het gebruik van voorzieningen bij de meest kwetsbaarste groep van belang om verdere escalatie van problemen te voorkomen, zeker gezien de effecten van corona op deze groepen.

Directeur Kim Putters van SCP in Voorwoord van het rapport:

“Jaarlijks maken ongeveer twee miljoen mensen gebruik van voorzieningen in het sociaal domein: i.e. voorzieningen die vallen onder de Participatiewet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet. Deze voorzieningen, die onder verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen, vormen een belangrijke bron van ondersteuning voor kwetsbare groepen in de samenleving. Voor sturing binnen het sociaal domein is goede informatie over het gebruik van voorzieningen nodig. Met deze rapportage en met toekomstige activiteiten wil het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een bijdrage leveren aan een goede kennisinfrastructuur binnen het sociaal domein.

Op verzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties rapporteerde het SCP reeds drie keer in zogenoemde Overall rapportages over ontwikkelingen in het sociaal domein. De focus lag daarbij op kwaliteit van leven en het gebruik van voorzieningen. Door de coronapandemie was het niet mogelijk om voor deze rapportage enquêtes te houden, die de basis zijn voor de beschrijving van de kwaliteit van leven. Daarom gaat dit rapport uitsluitend over het gebruik van voorzieningen. Vanuit verschillende perspectieven kijken we naar: de ontwikkeling van het gebruik over de jaren heen (inmiddels over zeven opeenvolgende jaren); multigebruik (gebruik van voorzieningen over wetten heen); en regionale verschillen in gebruik. De gegevens zijn afkomstig uit registraties. Daarmee ontstaat echter geen volledig beeld van het gebruik van voorzieningen, laat staan van de behoefte
daaraan. In deze rapportage brengen we daarom ook zo goed mogelijk potentiële gebruikersgroepen in kaart. Eind vorig jaar bracht het scp een evaluatie uit van vijf jaar decentralisaties. Het huidige rapport onderstreept veel van de knelpunten die in deze evaluatie werden gesignaleerd”.

Downloaden Voorzieningen in 3D – Gebruik van voorzieningen in het sociaal domein 2015-2019 vanuit verschillende perspectieven: personen, huishoudens, regio’s en trends, door Roelof Schellingerhout, Evelien Eggink, Jeroen Boelhouwer en Ingrid Ooms, Sociaal en Cultureel Planbureau, mei 2021: www.scp.nl/publicaties/publicaties/2021/05/31/voorzieningen-in-3d