Skip to main content

Redactie Beroepseer

Blog van Jeroen Pepers over ruimte voor de professional

Jeroen Pepers schrijft regelmatig een blog over met zijn werk verband houdende thema’s. Hij is directeur van de Stichting Arbeidsmarkt en Opleidingsfonds (A+O fonds) Gemeenten, opgericht in 1993 door de sociale partners in deze sector. Het fonds bevordert en ondersteunt vernieuwende activiteiten in de sector op het gebied van arbeidsmarkt en personeelsbeleid.
In een serie van drie artikelen schreef hij over “de overheid verandert, de professional verandert mee” en liet hij zijn gedachten gaan over hoe de overheid in het jaar 2063 zal functioneren. In zijn blog Ruimte voor de professional schrijft hij dat… “het tijd- en plaatsonafhankelijk werken ervoor zorgt dat medewerkers meer buiten het gezichtsveld van het management werken en dat de digitalisering leidt tot plattere organisaties met minder management. Toch worstelen veel organisaties ermee? Waarom is dat zo?”, vraagt Pepers zich af.

Zijn antwoord: “De worsteling wordt in mijn ogen veroorzaakt door het onvermogen van organisaties om heersende sturingsparadigma’s aan te passen. Dat is geen onwil van het management, het is eerder handelingsverlegenheid. Men weet niet hoe.

Kern van de worsteling ligt in het ‘oprakelen’ van de vraag ‘waartoe’ de professional zijn werk doet. De professional heeft meer ruimte nodig om zijn professie uit te kunnen oefenen, zijn toegevoegde waarde te kunnen leveren. Dat raakt het raison d’etre van de organisatie, het ‘waartoe’. Wouter Hart heeft daar recent een heel aardig boek over geschreven (met als titel ‘Verdraaide organisaties’). Het “waartoe” van de organisatie staat vaak niet centraal bij de managementsystemen. Er wordt vanuit systemen naar binnen geredeneerd en niet vanuit het “waartoe” naar buiten toe. Het “waartoe” van een school is bijvoorbeeld het leren van een kind. De performance van de docent die dat leren in gang zet en stimuleert, is waar het binnen de schoolorganisatie om zou moeten gaan. Alle systemen en management die deze performance frustreren, zouden moeten worden aangepast. Toch gebeurt dat niet en blijven systemen onnodig een beroep doen op professionals. Let wel: systemen zijn niet ‘slecht’ of ‘goed’, ze moeten alleen de performance van de professional ondersteunen of versterken. Gesprekken over de ruimte van de professional raken precies dit punt en confronteren het management ermee.

Geen resultaatsturing zonder sturing op waarden

In het verlengde van de ‘waartoe’-vraag, liggen de doelen van de sturingsmethodes. Veel organisaties kiezen daarbij voor resultaatsturing. Ook vaak als antwoord op het tijd- en plaatsonafhankelijk werken. Een ongelukkige keuze volgens mij, als het tenminste daarbij blijft. Resultaatsturing is een prima aanpak maar dan wel graag in combinatie met sturing op waarden. Veel professionals komen in situaties waarbij resultaat maar een uitkomst is en het proces van groot belang voor relaties en andere (toekomstige) resultaten. Je kunt politieagenten bijvoorbeeld wel aansturen door een x-aantal bonnen te eisen in een periode maar als dezelfde agenten de burgers nodig hebben voor andere organisatiedoelen, is het de vraag of dit sturingsmodel effectief is.

De benoemde resultaten waarop gestuurd wordt, vragen om een directe verbinding met de bovengenoemde “waartoe” en “performance”. Het is die performance die je wilt versterken met je resultaatsturing om daarmee het waartoe van je organisatie dichterbij te halen. Voor veel publieke organisatie is bijvoorbeeld het ‘waartoe’ niet altijd in een reeks van concrete resultaten te benoemen. Dat betekent dat er een groot gebied over blijft waar de professional keuzes in maakt in de praktijk van alledag. Het is precies op dit gebied dat begrippen als “vraaggericht werken” of, bij ambtenaren, “betrokkenheid van de burgers” een invulling krijgen in de praktijk door de keuzes van de professional. Van belang dus, maar niet ‘vast te timmeren’ in reeksen SMART-geformuleerde resultaten. Ruimte voor de professional vraagt dan ook om het uitdragen van waarden door de organisatie.

Welke waarden? Bij elke performance van een professional zijn er prestaties en risico’s. De professional maakt in de waan van alledag keuzes die prestaties verbeteren of verkleinen en risico’s vergroten of verkleinen. Waarden vanuit de organisatie kunnen de professional helpen om deze keuzes te maken. Zoals waarden als ‘zorgvuldigheid’, ‘integriteit’ maar ook ‘klantvriendelijkheid’ of ‘vraaggerichtheid’.

De vraag naar ruimte door de professional roept een fundamentele heroriëntatie op bij het management op hun sturingsparadigma’s. Dat zorgt voor een worsteling en handelingsverlegenheid. Een worsteling die het management tot een goed einde moet zien te brengen. Want de werkelijkheid van de professional wacht niet op u, manager”.

Ruimte voor de professional, blog van Jeroen Pepers, 9 oktober 2013: http://jeroenpepers.wordpress.com (Website is opgeheven).


U P D A T E

De Verenigingsprofessional – Balanceren op inhoud, proces en relatie: https://deverenigingsprofessional.weebly.com/

Comeback van post-Keynesiaanse economen

De oprichting van een “genootschap voor de economie van na de crisis”, de Post-Crash Economics Society in oktober 2013 door studenten van de Universiteit van Manchester in Groot-Britannië*) heeft veel reacties opgeleverd. Steeds meer economen mengen zich in de discussie over de beperkte studieprogramma’s van hun vakgebied op de universiteiten. Hun kritiek is dat daar nog slechts de orthodoxe economie van de vrije markt behandeld wordt, alternatieve zienswijzen zijn naar de marge verdreven.

Ook post-Keynesiaanse academici mengen zich in de discussie en sluiten zich aan bij de roep om pluralistisch economie-onderwijs. Ze schrijven dat ze de ‘frustratie’ van studenten over de manier waarop economie wordt onderwezen op de Britse ondewijsinstellingen kunnen begrijpen.
Zij vinden ook dat de huidige economie bepaald wordt door de neoklassieke benadering van “micro-grondslagen”, waar rationele en op eigenbelang gerichte individuën belangrijker worden gevonden dan empirische waarschijnlijkheid. Deze dogmatische houding staat in scherp contrast met andere, open disciplines waar wel alternatieve paradigma’s behandeld worden. Studenten kunnen nu afstuderen in economie zonder dat ze hebben vernomen van de theorieën van Keynes, Marx of Minsky en zonder dat ze iets geleerd hebben over de economische depressie van de jaren dertig.

Intellectuele monocultuur

Er bestaat een levendige gemeenschap van pluralistische economen in Groot-Brittannië, maar deze academici worden in hun vakgebied gemarginaliseerd. De gebrekkige manier waarop economie onderwezen wordt, houdt direct verband met een intellectuele monocultuur, die wordt versterkt door het financieringssysteem van openbare universiteiten**) en die gebaseerd is op publicatieranglijsten met een voorkeur voor orthodoxie en een afkeer van intellectuele diversiteit.

De Post Keynesian Economics Study Group (PKSG) wijdt zich aan voor de “echte-wereld” relevant economisch onderzoek en onderwijs. De post-Keynesiaanse benadering benadrukt het fundamentele belang van de effectieve vraag in de macro-economie, de uitdagingen die veroorzaakt worden door financiële instabiliteit in een wereld van geglobaliseerde kapitaalstromen, de invloed van ongelijkheid op economische groei en het gevolg van onzekere vooruitzichten.

“Volgens ons”, aldus de studiegroep, “kunnen deze thema’s die zo cruciaal zijn voor de huidige tijd, niet zomaar worden ingevoegd in de standaardmodellen van het huidige onderwijs die de economie behandelt als een zich snel aan zichzelf aanpassende efficiënte staat van evenwicht van volledige werkgelegenheid.
We juichen het initiatief van de studenten toe en hopen dat hun kritiek wordt gehoord.
De oplossing voor de nutteloosheid van het economie-onderwijs is niet het hele vakgebied opdoeken, maar te blijven hameren op vernieuwing van de historische kernpunten zoals de aard van groei, werkloosheid, financiele instabiliteit en inkomensverdeling”.

Lees het artikel Post-Keynesians are staging a comeback in The Guardian, 18 november 2013: www.theguardian.com

Zie de website van de studiegroep: The UK Forum for Post Keynesian Economics: www.postkeynesian.net

*) Britse studenten richten genootschap op voor alternatieve economiestudie op Blogs Beroepseer: https://beroepseer.nl

**) Research Excellence FrameworK: www.ref.ac.uk

Gemeenten krijgen van rijksoverheid meer regels opgelegd, en minder ruimte voor maatwerk

Staatssecretaris Jetta Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aanpassingen voor de Wet Werk en Bijstand (WWB) naar de Tweede Kamer gestuurd. Het moet van Den Haag allemaal een stuk strenger. En op welke manier het strenger moet, staat nauwkeurig omschreven. Meer regels dus. En minder ruimte voor maatwerk. Vroeger was hulp doel van beleid en probeerden we fraude te bestrijden. Nu lijkt het voorkomen van fraude het doel van beleid en kunnen we steeds minder hulp bieden. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Wethouder René Peters van Sociale zaken, jeugd, onderwijs en integratie in de gemeente Oss heeft een blog gewijd aan Minister Klijnsma’s aanpassingen. Hij vindt het onverteerbaar dat burgers de dupe gaan worden van in Den Haag vastgestelde te rigide regels. Hij schrijft:

“In 2004 kregen gemeenten meer beleidsruimte om via maatwerk mensen aan het werk te helpen. Daarin waren gemeenten over het algemeen succesvol. Mensen die hun fatsoen hielden, zelf hun best deden om aan het werk te komen en zich aan afspraken hielden, konden rekenen op de gemeente om hen op weg te helpen. En zo hoort het ook. Hulp is goed, maar is niet vrijblijvend. Van mensen mag iets verwacht worden. Daar is helemaal niets mis mee. Maar met de nieuwe regels vanuit Den Haag is het gedaan met de beleidsvrijheid van gemeenten. Heel nauwkeurig wordt beschreven waar gemeenten (en vooral ook uitkeringsgerechtigden) zich aan moeten houden.

Gemeenten en DIVOSA*) zijn hier op zijn zachtst gezegd niet blij mee. “Het wetsvoorstel dwingt gemeenten capaciteit die bedoeld is om mensen aan het werk te helpen, te besteden aan extra bureaucratie. De regels zijn veelal extra eisen waar werkzoekenden aan moeten voldoen, zoals bereidheid om te verhuizen, gedrag- en kledingvoorschriften en de verplichting tot een tegenprestatie. Een aantal verplichtingen is bovendien nauwelijks te handhaven”.
Voldoen mensen niet aan de regels, dan volgt onherroepelijk een maatregel (korting op de uitkering). Gemeenten krijgen niet de ruimte om in schrijnende gevallen een uitzondering te maken. Ik dacht dat straffen een middel was om gedrag te veranderen. Maar rigide straffen zonder te kijken naar omstandigheden is vooral een middel om mensen in ellende te storten. En heeft wat mij betreft geen enkele opvoedende waarde meer.

Misbruik en fraude moeten worden aangepakt. Geen enkel misverstand daarover. En in Oss doen we dat ook. Vrij effectief zelfs. Daar hebben we echt geen extra regels voor nodig. Waar het Rijk aan de ene kant gemeenten steeds meer verantwoordelijk maakt voor beleid, trekt het aan de andere kant de teugels steeds steviger aan. Maar meer verantwoordelijkheid in combinatie met minder beleidsvrijheid, dat gaat niet. En meer regels waardoor er minder maatwerk mogelijk is, is ook een slechte zaak. Maar het is echt onverteerbaar dat burgers de dupe zijn van te rigide regels die worden vastgesteld in Den Haag”.

Meer regels, minder maatwerk, blog van René Peters, 18 november 2013: https://renepetersoss.com

*) DIVOSA is de Nederlandse vereniging van gemeentelijke managers op het terrein van participatie, werk en inkomen: www.divosa.nl

Jos Lamé over a-sociaal organiseren

In het nieuwe nummer van Schoolbestuur staat een interview met Jos Lamé met, zoals we van hem gewend zijn, pittige uitspraken. Lamé was 31 jaar lang directeur van Riagg Rijnmond en ging zomer 2013 met pensioen. Meer dan eens stond hij in de publiciteit, bijvoorbeeld als hij het niet eens was met nieuwe overheidsmaatregelen. Zoals met de Rotterdamse meldcode tegen huiselijk geweld die achteraf volgens een rechterlijke uitspraak inging tegen de wet op de jeugdzorg.
In het interview legt Lamé uit wat hij verstaat onder “a-sociaal organiseren”, waarmee we in toenemende mate te maken krijgen in de maatschappij.

Enkele uitspraken uit het interview:

“Het kenmerk van het a-sociale organiseren is dat de besluitvorming over de vorm en inhoud van het werk is losgeweekt van de lokale context waarin de activiteiten plaatsvinden. Zowel gebruikers, dat wil zeggen patiënten, leerlingen en burgers, als de professionals en hun direct leidinggevenden hebben steeds minder invloed op hun eigen situatie. Besluiten worden in dit tijdperk van globalisering op steeds grotere afstand van de werkplek genomen en vervolgens gecommuniceerd in een discours waarin zaken systematisch worden gepresenteerd als onvermijdelijk, door iedereen gewenst, onbetwistbaar het beste en evidence based. De implementatie van die besluiten gaat vervolgens op basis van overmacht die steeds meer kan toenemen door de afbraak van de sociale zekerheid”.

“Wie niet meegaat in het discours verliest zijn positie in het systeem. De situatie van het individu is daardoor toenemend precair, zoals Geert van Istendael in zijn Huizingalezing van 2012 betoogde. Hij wees op de Latijnse oorsprong van het woord. Precarius betekent onder meer ‘door bidden en smeken verkregen’ en ‘van een anders wil afhankelijk’. Istendael waarschuwt voor de relatie tussen de crises waarin we in Europa telkens weer verkeren en de niets ontziende afbraak van een belangrijke Europesekernwaarde: de onderlinge solidariteit”.

Instellingen in een precaire situatie brengen en tot volgzame instrumenten maken

“Het concept ‘Riagg’ is bedacht in de jaren zeventig, geëffectueerd begin ’80 en moest een alternatief vormen voor de traditionele instituten. Kennelijk vielen toen een aantal zaken samen. De aandacht voor de mens, het individu en zijn emancipatie van onderdrukkende systemen was ‘hot’, psychologie en therapie waren ‘in”.

“Daarnaast had de enorme golf van babyboomers vanaf ’46 alleen al door hun aantal de traditionele gang van zaken in de instituten ontwricht. In alle fasen van ons leven gebeurde hetzelfde.
Van kleuterschooltje, tot universiteit … overal waar wij aankwamen moesten extra tafels en stoelen aangesleept worden, lokalen bijgebouwd, extra personeel aangetrokken, selectie-criteria aangepast en klassieke routines losgelaten worden. Nog los van ideeën en theorieën bewerkte alleen al die menselijke tsunami de de-institutionalisering
en de democratisering. Soms zelfs tegen wil en dank. Want de gevoelens waren soms paradoxaal. Zoals wanneer heel Nederland het zich ineens kan veroorloven om boven op dezelfde berg van de maagdelijke sneeuw en de intense stilte te genieten, die er daardoor nooit meer zal zijn.

“Daarnaast wordt financiële onzekerheid bewust gebruikt om instellingen in een precaire situatie te brengen, om instellingen tot volgzame instrumenten te maken in de uitvoering van een centrale visie. De kosten in de zorg nemen feitelijk niet af, maar verschuiven naar overhead”.

Versluierend jargon dat het tegendeel beoogt van wat het lijkt

“We helpen geen patiënten meer om beter te worden, maar we helpen steeds wisselende vertegenwoordigers van de macht om hun targets te halen. De verhoudingen zijn niet langer meer constructief, maar opnieuw puur instrumenteel. De gemeenschappelijke zoektocht naar nieuwe spannende inzichten is weer omgebogen naar een burgertruttige betweterigheid
van enkelen. En ook nu weer hoort daar een versluierend jargon bij dat het tegendeel beoogt van wat het lijkt te suggereren: de participerende samenleving. We moeten meer meebetalen aan onze eigen disciplinering binnen de nieuwe, totale instituten. Anders dan in het verleden is daar nu geen opname achter dikke muren voor nodig.
Door middel van de gedetailleerde digitale informatie die over ons beschikbaar is, leerlingvolgsystemen, elektronische patiëntendossiers, oudervragenlijsten, mogen we gewoon ‘thuis’ blijven wonen”

“Een organisatie waarin therapeuten op basis van angst voor hun hachje hun basiswaarden opzij moeten zetten en vanuit die positie hun patiënten moeten helpen om hun zelfvertrouwen te herwinnen en de regie in hun leven weer in eigen hand te nemen, kan geen goede zorg verlenen. Zeker als de patiënten ook nog meemaken hoe de behandelaar zich zwijgend moet voegen naar de publieke diskwalificatie.
In zo’n zieke context kan geen gezonde zorg geleverd worden. Ik denk dat hier duidelijk parallellen zijn met de positie van leerkrachten ten opzichte van hun leerlingen”.

Politiek is meer dan ooit een activiteit van een hele kleine groep geworden

“Ik heb regelmatig meegemaakt hoe we vanuit de gezondheidszorg met bezorgdheid keken naar de manier waarop de overheid haar hervormingen in het onderwijs doordrukte.
In die tijd werd nog enigszins naïef gedacht dat zoiets nooit op die schaal in de zorg zou kunnen plaatsvinden vanwege, grofweg gezegd, de zwaardere machtspositie van de medische wereld in vergelijking met het onderwijs. De gemiddelde burger zou meer zijn dokter steunen dan zijn leraar, omdat hij banger zou zijn voor wat er met zijn lijf gebeurt dan wat er met zijn kennis gebeurt. Met verbijstering heb ik aangezien hoe de Netelenbossen, Ginjaars en Wallages van hun tijd het onderwijs hebben kunnen ontwrichten.Nog erger vond ik dat de uitkomsten van de parlementaire onderzoekscommissie Onderwijsvernieuwing geen enkele invloed heeft gehad op het politieke handelen. De commissie was keihard in haar conclusies. Zij stelde vast dat de Tweede Kamer heeft zitten slapen en de ontspoorde bewindslieden te weinig tegengas heeft gegeven. In een soort Oprah Winfrey-achtige show ging vervolgens de hele Kamer door het stof en bekende schuld. Vanaf de volgende dag werd op dezelfde manier de jeugdhulpverlening en de gezondheidszorg aangepakt. En dat terwijl in dertig jaar de politiek nog meer dan ooit een activiteit van een hele kleine groep is geworden, die daarnaast ook steeds minder een georganiseerde relatie heeft met een corrigerende achterban”.

Lees het hele interview met Jos Lamé Opkomst en verval van een soort Praagse Lente, door Gerrit-Jan Meulenbeld in Schoolbestuur no 6, onderwijsmagazine voor bestuurders, toezichthouders en managers in het katholiek onderwijs, november 2013. Klik hier.

Website Schoolbestuur: www.meulenbeld-cc.nl

Jos Lamé is voortrekker van Stichting Beroepseer

 

 

Meester van het universum

film master of the universe bauderOp een leegstaande verdieping van een bank in Frankfurt vertelt de Duitse voormalige investeringsbankier Rainer Voss openhartig over de hypnotiserende dagelijkse praktijk van financiële dienstverlening, waarmee hij soms miljoenen dollar per dag verdiende. Net als veel andere jonge handelaren maakte Voss tijdens de kapitalistische gloriedagen in de jaren tachtig een bliksemcarrière waarin weinig vragen gesteld werden en de kansen tot in de hemel reikten.

Tegen het decor van glanzende kantoorflats slentert de inmiddels ontslagen vijftiger wat beschroomd over de verlaten handelsvloer en door de lege vergaderzalen en blikt hij terug op die voorbije, megalomane tijden – alsof Wall Street’s Gordon Gekko terugkeert op de plaats delict. Met zijn zes tot acht beeldschermen waande ook Voss zich destijds een master of the universe die met één druk op de knop invloed uitoefende aan de andere kant van de wereld.

Maar de wereld werd steeds minder overzichtelijk, gevolgen werden onvoorspelbaar, tot tenslotte de luchtbel uiteenspatte. Naast persoonlijke ontboezemingen laat Voss ook zijn licht schijnen op de huidige economische situatie in Europa, en verklaart hij waarom banken niet gauw van koers zullen veranderen of ooit transparant te werk kunnen gaan.

Een uniek, maar ontmoedigend inkijkje in deze wereldvreemde branche.

Master of the universe wordt zes maal vertoond op het International Documentary Film Festival Amsterdam (IDFA) dat gehouden wordt van 20 november tot 1 december 2013.

Zie hieronder de trailer.

Het eenzame beroep van arts

Artsen die dagelijks met de dood te maken hebben, kunnen met hun emoties nergens heen. Dat breekt hen op. Mariska Koster, zelf mede om die reden gestopt als longarts, roept op tot professionele opvang in haar artikel Arts heeft eenzaam beroep op de website van Medische Contact:

“Er is al veel gezegd over wat ‘de zaak Tuitjenhorn’ is gaan heten: een huisarts die buiten proportie handelt bij een stervende patiënt. Wat er precies bij deze huisarts heeft gespeeld blijft onduidelijk. Uit de reacties van collega’s blijkt wel dat velen zich alleen voelen staan als het gaat om het verwerken van emoties bij de zorg rond het levenseinde. Twee belangrijke vragen verdienen dan ook een antwoord. Wat doet het met een arts als die dag in dag uit omgaat met mensen die spoedig zullen gaan overlijden? En hoe voorkom je dat artsen daardoor ontsporen of opgebrand het vak verlaten? Een oproep voor professionele emotionele steun, en wel binnen de beroepsgroep zelf. Net als bij de brandweer.

Het went niet
Polikliniek, een oudere dame. Ik mag haar meteen. Een flinke vrouw, boerenbedrijf, zeven kinderen die haar op handen dragen. Pleuravocht. Een omineus teken, want ze woont vlakbij een vroegere asbestfabriek. En inderdaad: asbestkanker. Dodelijk, meestal binnen anderhalf jaar.
Ze hoort het slechte bericht kalm aan. Ik maak een tweede afspraak voor een paar dagen later, om verder te spreken over de vooruitzichten, haar wensen, mijn mogelijkheden. Maar bij die tweede afspraak is ze ziek en moet worden opgenomen. Infectie in de borstholte, bij de tumor. Veroorzaakt door mijn onderzoek.

Schaakmat, en we weten het allebei. Ik vind het verschrikkelijk. Juist deze vrouw. Maar zij is kalm. Ze vraagt of ik euthanasie bij haar wil toepassen. Ze weet dat ze gaat sterven, kijkt terug op een vol leven. Dit laatste stukje, aftakeling, dat past niet bij haar. En dat is ook zo. Dat past niet. Maar ik wil niet. Ik zeg: ‘Ik wil niet dat u doodgaat.’ Ze kijkt me aan en antwoordt: ‘Maar dat ga ik toch. Wat u ook doet.’
Een paar dagen achter elkaar ga ik na het werk bij haar zitten. Om te praten, om beiden te wennen aan het idee. Nou ja, om mij te laten wennen. Zij heeft de leiding. Haar man en kinderen zijn verdrietig, heel verdrietig. Zij ook, maar anders.

De verpleging weet van haar verzoek, en van mijn, niet aarzeling, maar behoefte aan tijd. Mevrouw heeft een eigen kamer en overdag een verpleegkundige die alleen voor haar hoeft te zorgen: broeder Ed. Hij wil het graag doen en komt ook buiten werktijd. We spreken over de procedure, over de SCEN-arts, over de middelen. En dan ineens is er de dag en de tijd.

Het gaat zoals zij het wil. Ze neemt afscheid van haar man en kinderen, ik laat de middelen inlopen en ze glijdt weg de dood in. Ze ligt er rustig bij. Ik zie haar nog voor me, het zachte avondlicht op haar dode gezicht. Even later sta ik op de gang te klappertanden en te snikken. Broeder Ed geeft me thee en komt bij me zitten. ‘Gaat het een beetje? Wat goed van je, dit valt niet mee, hè?’
Euthanasie valt niet mee. En nee, het went niet, ook niet als je het vaker doet. Het wordt alleen maar moeilijker. Tot het niet meer gaat.

De dood zit naast me
Mijn aandachtsgebied is longkanker. Ik zie bange mensen, verdrietige mensen, wanhopige mensen. Ze komen met hun echtgenoten, met hun kinderen. En ik moet ze vertellen dat ze doodgaan.

De secretaresses plannen voor slechtnieuwsgesprekken een halfuur. Nee, de dokter heeft niet genoeg aan tien minuten. Op een volle dag voer ik zeven van dat soort gesprekken.
Elk gesprek zit de dood naast me. Elk gesprek komt erop neer dat ik een vader, een moeder, een echtgenoot de dood aanzeg. Elk gesprek een mokerslag voor de mensen tegenover mij. Ze reageren verdrietig, boos, ongelovig, of dof, gelaten.

Ik ben goed geworden in deze gesprekken. Maar aan het eind van de dag zit ik met een emmer vol tranen. Niet per se mijn eigen tranen. Wel tranen. Ik, specialist achter het bureau, professioneel, warm, empathisch, rustig. Een baken van rust in een zee vol ellende. Maar ergens achter in de spreekkamer sta ik zelf geluidloos te gillen.

Na zo’n dag thuiskomen is vervreemdend. Blije kinderen, kleurige verhalen. Maar een mama die nog heel ver weg is.

Emotionele steun
Arts word je door vier jaar theoretische studie en vele jaren praktijkonderwijs. Het praktijkdeel heeft alle kenmerken van een socialisatieproces. Iedereen die coassistenten begeleidt weet dat ze na een paar weken het gedrag van hun opleider imiteren. En omdat artsen tijdens hun opleiding niet geleerd hebben om te gaan met hun emoties, dragen zij dat op hun beurt ook niet over op de coassistenten. En zo blijft ook het beeld bestaan van de dokter die alles overziet. Die, door kennis en ervaring gedragen, een wijze beslissing neemt. De dokter die oordeelt en macht heeft over leven en dood, en wiens beslissingen nooit ter discussie staan. Dit beeld, uit een voorbije tijd, is zeer hardnekkig. Zeker ook bij artsen zelf, die vinden dat ze het zelf moeten zien te redden, onfeilbaar moeten zijn, en dus geen plaats mogen inruimen voor eigen emoties.

Inherent aan dit zelfbeeld is solitair zijn, eenzaamheid zelfs. ‘Een dokter vraagt geen steun, die heeft dat niet nodig.’ Een beeld dat de essentiële menselijkheid van de arts ontkent. Wel bestaat er een sterk groepsgevoel, maar dan meer van het soort dat militairen in oorlogssituaties ook hebben: je kunt er met collega’s wel harde grappen over maken, omdat je weet dat de ander hetzelfde meemaakt als jij, maar er is geen mogelijkheid de ellende die je tegenkomt onder woorden te brengen. Voor de gewone wereld zijn deze soldaten dikwijls niet meer geschikt.

Ik denk vaak dat dit de reden is achter het grote aantal huwelijken tussen artsen onderling, en tussen artsen en paramedici/verpleegkundigen. They’ve been out there too.

Terugtrekken
In de opleiding zowel als in de uitoefening van het artsenvak leer je niet op een zinvolle manier om te gaan met de emoties die dit beroep met zich meebrengt. Het is ieder voor zich. En dat leidt ertoe dat mensen zich terugtrekken. In allerlei opzichten. In het vak: de dokter is er voor de chemo, de zuster voor de gesprekken. In een specialisme: als microbioloog gaan alle emoties voor je deur langs. In gedrag: de botte hork. In de wetenschap: minder zorg, meer artikelen. In het management: meer grip op je werkomgeving. In afwijkend gedrag: alcohol, seks, medicijnen. En in letterlijk terugtrekken: parttime gaan werken, of er helemaal mee stoppen. Allemaal tekenen van een beroepsgroep in nood.

Ook ik trok mij terug. In het begin van mijn loopbaan dacht ik dat het aan mij lag, dat mijn gevoelens van verwarring en ontsteltenis niet klopten en dat je zulke gevoelens niet hoorde te hebben. Later, toen ik mijn emoties niet meer wilde negeren en er met collega’s over probeerde te spreken, kreeg ik de kous op de kop. Er waren twee soorten reacties: ‘Dat hoort erbij’. En: ‘Je wou toch zelf oncologie doen?’ Ja. Dat wou ik ook. En?

Ik probeerde mijn gevoelens nog een tijdlang te negeren, maar op een gegeven moment lukte dat niet meer. Totdat ik uiteindelijk geen andere mogelijkheid zag dan te stoppen als longarts, en verder te gaan buiten de directe patiëntenzorg. Het gevolg van mijn persoonlijke psychische opmaak, in combinatie met een emotioneel belastende werkomgeving die volstrekt niet is ingericht op het psychisch en emotioneel gezond houden van de meest belaste werknemers.

Een chirurg staat een hele nacht te opereren om een patiënt te redden. Maar het lukt niet, en de patiënt sterft. Een brandweerman gaat een brandend huis in om een man te redden. Maar het lukt niet, en de man sterft.

De brandweerman krijgt professionele opvang. De chirurg krijgt koffie. En gaat visite lopen, of begint met zijn spreekuur.

Als er uit de zaak in Tuitjenhorn iets goeds kan voortkomen, dan is het een breed besef dat ook goede dokters compleet van de brug kunnen kantelen en dat emotionele steun in dit zware beroep noodzakelijk is. Zo noodzakelijk dat je het eigenlijk niet aan het individu zelf kunt overlaten om dat te organiseren.
Bij de brandweer en politie is psychologische steun na incidenten professioneel geregeld. Als we menselijke dokters willen houden en goede dokters willen behouden voor het vak, is dat een voorbeeld dat navolging verdient”.

Zie: Arts heeft eenzaam beroep, door Mariska Koster, Medisch Contact, 15 november 2013: www.medischcontact.nl

 U P D A T E

Artsen, leer praten over de dood, Mariska Koster in programma Dit is de dag, EO-Radio, 18  november 2013: www.eo.nl (Niet meer beschikbaar op site EO)

Voor hoelang nog kunnen wij zelf ons werk kiezen?

Bonnie Kavoussi studeert economie aan de Universiteit van Michigan. Eerder heeft ze geschiedenis gestudeerd aan de Universiteit van Harvard en schreef ze over economie voor de Huffington Post. Ze vraagt zich af in haar blog of we in de toekomst nog wel ons eigen werk kunnen kiezen:
“Simon Kuper schreef in de Financial Times dat door de ‘economische crisis en de veranderingen in de technologie’ wij niet meer ons werk zijn. Hij beweert dat sinds werknemers minder invloed hebben, zij heel vaak niet meer het beroep kunnen uitoefenen dat ze graag zouden willen. En als ze wel het beroep van hun keuze uitoefenen, wordt de carrière als minder zinvol ervaren vanwege toenemende eisen, lagere lonen en verdwijnende zekerheden.

Het verlies aan invloed van werknemers is te zien in een grafiek van de Federal Reserve Bank van St. Louis*).

grafiek share of labour compensation

De beloning van arbeid heeft een dieptepunt bereikt en was nog nooit zo laag in vergelijking met mensen met kapitaal, aandelen en bezittingen.

Er is veel voor te zeggen dat we in de eerste plaats nooit ons werk zijn geweest en dat we onze identiteit zouden moeten ontlenen aan onze relaties, hobbies en interessen buiten het werk. Waarom zou het werk dat wij doen moeten bepalen wie we zijn? We zouden moeten werken om te leven en niet moeten leven om te werken.

Als we even doordenken, is het wellicht een geluk bij een ongeluk dat werk niet meer onze identiteit bepaalt. Misschien kunnen we ons nu concentreren op dingen die er het meest toe doen. Werkgevers hebben ons immers nooit in dienst genomen om ons doelen te laten nastreven die we zelf zouden willen.

Nu werknemers hun invloed zijn kwijtgeraakt vanwege hoge werkloosheid, hebben ze ook minder tijd om zich te wijden aan interessen buiten het werk. Voldoende geld verdienen om te kunnen eten, voor een dak boven je hoofd en onderhoud van je gezin gaan voor alles. Deze levensbehoeften zijn nogal onzeker geworden. Zodoende wordt werk zelfs een groter onderdeel van de identiteit van mensen, en dan niet uit vrije keus.

Met drie solliciterende werklozen op elke vacature, moeten baanlozen en parttimers zich meer inspannen om een baan te vinden die past bij hun vaardigheden en vorige inkomen: een baan die er misschien nooit komt. En veel voltijdswerknemers – zelfs met de beste banen – moeten werken met het gegeven dat hun leven in feite door hun baas wordt bepaald. Dat betekent voor veel mensen de hele dag non-stop doorwerken. ‘s Avonds laat en in de weekeinden werken zijn de norm geworden.

Als werknemers zo onder druk staan, dan zullen ze waarschijnlijk niet veel belangstelling tonen voor dingen buiten het werk, bezoek aan familie of vrienden of het aanknopen van nieuwe relaties. Het is gebleken dat Amerikanen dagelijks slechts 21 minuten van hun tijd besteden aan een sociaal leven en 6 minuten aan een of andere vorm van ontspanning die niet voorkomt in het Amerikaanse tijdsbestedingsonderzoek ATUS. Je kunt dat ook aflezen uit de dalende huwelijks-en geboortecijfers van Amerikanen. Als er steeds minder economische zekerheid is, zijn mensen ook minder bereid zich in te zetten voor de lange termijn.

Werknemers zijn nu nog hun werk, en dat komt zuiver door de tijd die zij moeten wijden aan hun werk. Ze zijn bezig hun levensstandaard te handhaven, niet meer omdat zij van hun werk houden en zich niet kunnen voorstellen dat ze iets anders zouden doen. Als werkgevers alle macht en invloed hebben, laten zij je net zolang werken als zij willen. Zo hou je niet genoeg tijd over om iets anders te doen.

Door de belabberde economie verdienen we niet alleen minder geld, we hebben ook minder tijd om degene te worden die we in wezen zijn”.

Zie: We still are our jobs, but no longer by choice, Bonnie Kavoussi’s Blog, 9 november 2013: http://bonniekavoussi.blogspot.com/2013/

*) Bron grafiek: Feenstra, Robert C., Robert Inklaar and Marcel P. Timmer (2013), “The Next Generation of the Penn World Table”: www.rug.nl/ggdc/docs/the_next_generation_of_the_penn_world_table.pdf
Penworth Table, Groningen Growth and Development Centre: www.rug.nl/ggdc/productivity/pwt/

Unemployed Job Seekers per Opening, Department of Labor, New York State: https://dol.ny.gov/unemployed-job-seekers-opening

What Americans Actually Do All Day Long, In 2 Graphics, Lam Thuy Vo, NPR, 29 augustus 2012: www.npr.org/sections/money/2012/08/29/160244277/what-americans-actually-do-all-day-long-in-2-graphics

Marriage rate lowest in a century, EurekAlert, Bowling Green State University, 18 juli 2013: www.eurekalert.org/pub_releases/2013-07/bgsu-mrl071813.php

Baby bust: U.S. births at record low, , CNN Business, 6 september 2013: https://money.cnn.com/2013/09/06/news/economy/birth-rate-low/

We hebben waarden nodig die onze wereld vergroten

“Als we kijken naar de toekomst van onze wereld, staan we voor grote, complexe vragen. Willen we hier constructieve antwoorden op vinden, dan hebben we ‘grotere’ waarden nodig die onze blik op de wereld verruimen”, aldus prof.dr. Harry Kunneman, hoogleraar Sociale filosofie aan de Universiteit voor Humanistiek. De professionele omgeving is bij uitstek een plek waar deze waarden ontwikkeld kunnen worden. Dinsdag 12 november 2013 houdt Kunneman in Utrecht zijn oratie getiteld Kleine waarden en grote waarden. Normatieve professionalisering als politiek perspectief.

In zijn oratie beschouwt Harry Kunneman de politieke betekenis van zogenaamde normatieve professionalisering. Normatieve professionalisering gaat over de normen en waarden die ons professionele handelen mede bepalen, en over het vermogen om hier op te reflecteren. Kunneman: “Deze waarden worden gevormd op verschillende niveaus. Je hebt de normativiteit van wettelijke en economische kaders, van staat en markt, van politieke perspectieven en ideologieën. Ook zijn er normen en waarden, deugden en attitudes die horen bij een bepaald beroep. Een politieman bewaakt de orde, een onderwijzer onderwijst, een bankier bankiert. Deze zijn deels cultureel bepaald. En er zijn normen en waarden die geworteld zijn in de eigen leefwereld van professionals. Hoe zij persoonlijk kijken naar gender, etniciteit, sociaal-economische verschillen.”

Kunneman benadrukt dat het belangrijk is op deze waarden te reflecteren, ze kritisch te bezien en verder te ontwikkelen. En dat kan bij uitstek in professionele omgevingen. Hij beschouwt dit ‘werkend leerproces’ als een belangrijk politiek alternatief voor het dominante, neoliberale ontwikkelingsdenken.

Kunneman: “Ik vind dat er in de tijd waarin we leven grote vragen op ons afkomen. Ik ben hierover zowel verontrust als hoopvol. De verontrusting komt voort uit de constatering dat de waarden waarop onze wereldsamenleving zich in hoofdzaak oriënteert te klein zijn in verhouding tot de omvang en de complexiteit van de mondiale vragen waar wij voor staan. De hoop komt voort uit de eigentijdse groei van het besef dat wij grotere waarden nodig hebben: waarden die ons helpen om onze wereld te vergroten in plaats van te verkleinen en de complexiteit van de vragen waar wij voor staan aan te gaan in plaats van te verdringen.”

Prof.dr. Harry Kunneman was van 1990 tot 2013 hoogleraar Sociale en politieke theorie aan de Universiteit voor Humanistiek. In september 2013 is hij benoemd tot persoonlijk hoogleraar Sociale filosofie, in het bijzonder theorie en praktijk van normatieve professionalisering. Kunneman ontwikkelde een postmoderne kijk op humanisme met behulp van de theorie van de Duitse humanistische socioloog en filosoof Jürgen Habermas, en werd vooral bekend met Het Dikke Ik, een kritische beschouwing op onze samenleving. De laatste jaren richt hij zich op vragen rond postmoderne moraliteit, waarin normatieve professionalisering een belangrijke rol speelt.

Oratie Harry Kunneman: Dinsdag 12 november 2013, 16.15 uur in de aula van het Academiegebouw Universiteit Utrecht, Domplein 29: www.uvh.nl
Voorafgaand aan de oratie vindt een symposium plaats, Werk dat deugt en deugd doet. Meer info: www.uvh.nl/actueel/agenda/werk-dat-deugt-en-deugd-doet