Skip to main content

Redactie Beroepseer

Het is nu de tijd voor elke school een visie te ontwikkelen op goed onderwijs

In het tijdschrift Didactief van januari/februari 2014 stond een discussie tussen vier hoogleraren over toetsing, dat volgens Dick van der Wateren bleef steken op het niveau van wel of geen afrekencultuur. Van de Wateren is docent aan een middelbare school in Haarlem. Hij becommentarieert op de site van Didactief in zijn blog Onderwijs is geen wedstrijd de discussie tussen de vier hoogleraren:

“Of er nu wel of niet wordt afgerekend in het Nederlandse onderwijs is op een bepaald moment een woordspelletje. In elk geval twee van de gesprekspartners, Scheerens en Maassen van den Brink, vinden dat toetsen moeten worden gebruikt om scholen ter verantwoording te roepen.

Echter, in tegenstelling tot de deelnemers aan het rondetafelgesprek hebben scholen en leraren zelf last van een afrekencultuur. Die houdt in dat ze verantwoordelijk worden gesteld voor de toets- en examenresultaten van hun leerlingen. Daar is op zich niets op tegen, mits rekening gehouden wordt met omstandigheden waarop scholen geen invloed hebben, zoals sociaal-economische achtergronden. En dat gebeurt niet altijd.

Bizarre schommelingen

Als we kijken naar de scholenranglijsten van Dronkers (De Volkskrant), dan zien we bizarre schommelingen. Bij sommige van de onderzochte scholen springen de cijfers heel wild op en neer, van een 3 (soms zelfs een 2) het ene jaar naar een 6 of een 7 het andere jaar, om een jaar later weer een paar punten omlaag te duikelen. Die grote verschillen zouden alleen te verklaren zijn als de scholen waarvan de cijfers sterk op- en neergaan jaar na jaar het grootste deel van hun personeel vervangen – een onwaarschijnlijk scenario.

Ook is vaak geen enkel verband te zien tussen bijvoorbeeld de vmbo-, havo- of vwo-afdeling van eenzelfde school. Ook dat is raar, want ik ken veel scholen waar docenten lesgeven in meerdere afdelingen tegelijk, waardoor vwo, havo en vmbo vrijwel nooit autonome eilanden binnen een school zijn. Vrijwel zeker spelen toevallige omstandigheden, zoals de samenstelling en achtergrond van een bepaalde leerjaargroep, instroom van de basisscholen en andere factoren, een veel belangrijker rol in de schommelingen.

Het is heel onwaarschijnlijk dat de Dronkers-cijfers een goede afspiegeling zijn van de kwaliteit van een school. Maar de manier waarop ze in de media worden gepubliceerd kan evengoed schadelijk zijn. Een school die van Dronkers een zware onvoldoende krijgt, zal dat zeker merken in de aanmeldingen het jaar daarop, ook al heeft dat cijfer niets met de kwaliteit van de school te maken.

Leerkrachten en docenten voelen kortom de druk van de afrekencultuur. Het is misschien nog niet zo erg als in de VS – maar moet het dan zover komen? – waar leraren op grond van uiterst aanvechtbare criteria worden ontslagen en openbare scholen worden gesloten. Maar ook hier voelen leerkrachten zich door de schoolleiding en het bestuur onder druk gezet om hoger te scoren en te trainen voor de Cito-eindtoets. Is dat erg? Ja, dat is erg, omdat kinderen dan terechtkomen op een niveau in het voortgezet onderwijs dat ze uiteindelijk niet aan kunnen. Dat is met name erg voor die kinderen, maar ook voor de scholen die daardoor lager scoren op allerlei lijstjes. En het is erg omdat door de toetstraining het onderwijs noodgedwongen versmalt. De hooggeleerde discussiepartners zouden er goed aan gedaan hebben zich te verdiepen in de omstandigheden waarmee scholen dagelijks te maken hebben en niet zo luchthartig te praten over ‘accountability’ (Maassen van den Brink).

Visie

Gert Biesta is van de vier deelnemers aan het rondetafelgesprek het meest kritisch over toetsen en (internationaal)vergelijken. In het gesprek noemt hij de drie pijlers van goed onderwijs: breed onderwijs dat aandacht besteedt aan drie dimensies:kwalificatie, dus dingen leren en vaardigheden verwerven, socialisatie en persoonsvorming. De werkelijke vraag is natuurlijk: wat is goed onderwijs? Biesta stelt terecht in ‘Het Alternatief’ dat die vraag eerst moet worden beantwoord, voordat er wordt nagedacht over onderwijsmethoden en toetsing. De Nederlandse overheid – en ook drie van de deelnemers aan deze ronde tafel – maken de fout te beginnen bij het eind, het beoordelen van de kwaliteit, of zo je wilt, het afrekenen. Daaraan vooraf moet natuurlijk de vraag gaan wat je wilt beoordelen – de inhoud van het onderwijs dus – en daaraan vooraf de vraag waartoe het onderwijs moet leiden. We moeten een visie ontwikkelen op goed onderwijs.

Iedere school zal zijn eigen visie moeten ontwikkelen die door alle geledingen wordt gedragen. Dat kunnen dus heel verschillende visies worden en daarmee valt er voor ouders en kinderen ook werkelijk wat te kiezen.

Tenslotte. Hoe beoordeel je goed onderwijs?

De politiek zal moeten kiezen. Gaan we voor de armoedige oplossing: testen, beoordelen op testresultaten, prestatiebeloning voor docenten met hoge testscores, naming and shaming van docenten met lage scores en ten slotte ontslag van deze ‘slechte’ docenten?

Of gaan we naar een manier van oordelen die recht doet aan kwaliteit? Een die gebaseerd is op vertrouwen in de expertise, de professionaliteit en het verantwoordelijkheidsgevoel van degenen die het onderwijs dagelijks uitvoeren – en niet op wantrouwen? Kinderen gaan niet naar school om te slagen voor een test, ze gaan naar school om zoveel mogelijk te leren. Onderwijs is geen wedstrijd wie de beste is”.

Onderwijs is geen wedstrijd (dossier Cito), door Dick van de Wateren, 3 maart 2014 op site van Didactief: http://didactiefonline.nl
Didactief is een onafhankelijk vakblad voor het onderwijs. Het bericht over actuele ontwikkelingen in onderwijs en onderwijsonderzoek. Daarnaast wil Didactief het debat over onderwijs stimuleren: http://didactiefonline.nl

Dick van de Wateren blogt voor Onderzoekonderwijs: http://onderzoekonderwijs.net
Hij is mede-auteur van het boek Het alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! (2013) waarvoor hij het hoofdstuk schreef: Zin en onzin van testen, vergelijken en afrekenen.

‘Sprekend leider’ Pierre Quadvlieg te gast op School voor Politie Leiderschap

In februari 2014 was Pierre Quaedvlieg uitgenodigd op de School voor Politie Leiderschap (SPL) om in het kader van de SPL-serie Sprekende leiders te komen spreken over het succes van Esdégé-Reigersdaal waarvan hij directeur is. Esdégé-Reigersdaal is een koepel voor zorg aan mensen met een handicap in Noord-Holland en behoort tot de tien beste werkgevers van Nederland van 2013 in de categorie meer dan duizend werknemers. In de gehandicaptenzorg is de organisatie uitgeroepen tot de beste, met een rapportcijfer voor algemene tevredenheid van 8,2.
Esdégé-Reigersdaal geldt in de gezondheidszorg als een voorloper op het gebied van van kleinschalig werken, professionele ruimte en zelfsturende teams
De School voor Politie Leiderschap ondersteunt operationeel, tactisch en strategisch politieleiders bij een leven-lang-leren en bij het realiseren en onderhouden van hun mentale, intellectuele en sociaal-emotionele fitheid. De SPL levert ook een bijdrage aan het ontwikkelen van kennis over politieleiderschap. Dat gebeurt op verschillende manieren, o.a. door leerprogramma’s, internationale leeractiviteiten en kennisontwikkeling over de politiepraktijk.

Aanleiding voor de uitnodiging van Quadvlieg was het gesprek dat Nathalie Kramers, plv. politiechef en hoofd Operatiën Noord-Nederland in juni 2013 had met antropoloog Annemarie van Dalen, auteur van het boek Zorgvernieuwing, over de verfrissende organisatieprincipes van Buurtzorg en Esdégé-Reigersdaal.

Quadvlieg kwam spreken over professionele ruimte, eigenzinnig leiderschap en het belang van het hitteschild. Aanwezig die middag op 6 februari waren ook Annemarie van Dalen en Nathalie Kramers die eerder op hun bijeenkomst van juni 2013 hadden geconstateerd  hoe politieleiders vaak nog op twee gedachten hinken: ze hebben vertrouwen in de kwaliteit en bevlogenheid van ‘hun’ mensen, maar tegelijk willen ze hen sturen en zorgen voor een ‘eenheid in denken en doen’ in de organisatie. Stoppen met hiërarchisch, controlerend besturen lukt alleen op basis van een gedeelde opvatting over wat goed politiewerk is, concludeerde Van Dalen toen: “En dat mis ik bij jullie”.

Op de site van de Politie Academie staat een verslag van de bijeenkomst met Quadvlieg:

Heel rustig brisant zijn

Pierre Quaedvlieg belichaamt letterlijk zijn verhaal, door de rust die hij uitstraalt en de tijd die hij neemt om te vertellen. Mensen die leiding geven aan een organisatie met 2700 mensen en een jaaromzet van 115 miljoen euro ogen doorgaans drukker en vooral belangrijker.
Tegelijk zorgt zijn toon ervoor dat een toehoorder niet meteen in de gaten heeft hoe brisant de principes van Esdégé-Reigersdaal eigenlijk zijn. Want ga maar na: deze grote organisatie heeft slechts drie organisatielagen: de leiding (raden van bestuur en toezicht) en de centrale diensten, die samen ondersteunend zijn aan zo’n zestig clusters, elk met een clustermanager, die relatief autonoom opereert. De clusters bestaan uit zo’n 15 tot maximaal 25 fte’s, maximaal zo’n 35 professionals.
Pierre Quaedvlieg, voorzitter van de Raad van Bestuur, draait zelf twee dagdelen per week mee in de organisatie. Hij laat daarbij de clusters bepalen wat hij komt doen: hij vergadert mee, voert coachende gesprekken of werkt mee met de zorg voor de bewoners.
En of dat nog niet genoeg is, doet hij ook nog uitspraken als: “Een systeem kan op papier waterdicht zijn, maar toch niet werken”. Of: “Goede kwaliteit van zorg is geen doel. Dat zijn onze cliënten”. Of: “Nieuwe clustermanagers zeg ik twee dingen: denk nooit dat ik het te druk heb voor jou. En: als jij voor gesloten deuren komt te staan in onze organisatie, wil ik het weten”.
Opmerkelijk. Ondertussen klinkt het allemaal even bedaard en eenvoudig.

Ingrediënten

Geen wonder dat de aanwezige politieleiders vooral luisteren. Ze herkennen in het verhaal van Quaedvlieg de spagaat tussen vertrouwen willen geven en sturing willen hebben, die ook in de politieorganisatie aanwezig is. Dat geldt bijvoorbeeld voor de wording van de Nationale Politie en de werkwijzen van de beoogde ‘robuuste basisteams’.
De maatschappelijke en politieke druk op de politie is groot, of het nu om de basiskwaliteit van het werk gaat of om de enorme aandacht voor incidenten. Grote druk zorgt voor de neiging alles te willen beheersen. Dat is jammer, want we mogen ervan uitgaan dat de politie veel zeer gemotiveerde vakmensen in dienst heeft, die graag verantwoordelijkheid dragen voor hun keuzes.

Een aantal ingrediënten uit het gesprek tussen de politieleiders met Quaedvlieg, politiechef Nathalie Kramers en organisatie-antropoloog Annemarie van Dalen:

  • Leiderschap heeft een persoonlijk karakter. Het gaat er niet om of een systeem op papier goed doordacht is, maar of de leiding in woord en daad aanwezig is. “Als het gaat om vertrouwen, verbinding en de menselijke maat, dan is je werk best een persoonlijk verhaal”, zei een van de politieleiders.
  • Leiders die hun professionals de regie geven, moeten accepteren dat er dingen mis gaan. “We kunnen niet alle risico uitbannen”, zei Quaedvlieg, “maar je moet je keuzes kunnen uitleggen”.
  • Het werk van leiders en stafdiensten moet ondersteunend zijn aan het eigenlijke werk. “Ik hoef mijn mensen niet te motiveren”, zei een politieleider, “dat zijn ze al. Mijn taak is het om hen niet te demotiveren, bijvoorbeeld met bestuurlijke drukte”.
  • De taal die de leiding gebruikt luistert nauw, die moet aansluiten bij het werk, niet bij het systeem. Zo heeft Quaedvlieg het niet over monitoren, maar over kritisch tegen het licht houden. Moeilijke taal gebruiken werkt in onze cultuur vaak statusverhogend, legde Annemarie van Dalen uit, maar het zorgt ook voor vervreemding. “Hebben we het over de plannings- en controlecyclus? Of zeggen we: ‘Laten we eens kijken naar wat we gaan doen en wat we gedaan hebben’?”

Ontwikkeling

Pierre Quaedvlieg is van huis uit orthopedagoog, en is dat in zekere zin nog steeds. Hij is gericht op de ontwikkeling van mensen, individueel en in groepen. Geconfronteerd met een probleem ziet hij niet iets wat weg moet, maar een kans om verder te groeien. “Het is heel goed dat de politie mensen laat meekijken en dat jullie dat samen bespreken. Zo kun je leren, jezelf ontwikkelen”.
Hij herkende in het gesprek met de politieleiders de thema’s uit zijn eigen organisatie: hoe geef je professionals ruimte? Hoe waarborgen we kwaliteit? Hoe verbinden we mensen en diensten? Hoe stellen we grenzen? Wie dienen we?
Een belangrijk gesprek, vond Quaedvlieg. Maar hij voegde eraan toe: “Ik schrok ervan te horen dat er politiemensen zijn die nooit overleg hebben. Het stelselmatige gesprek over of we het goede doen is essentieel voor de kwaliteit van ons werk”.

Tenslotte en ter overweging

Waarom bestaat je organisatie? Waarom doe je het werk wat je doet? Wat is je opgave? Voor Pierre Quaedvlieg zijn die vragen leidend. Zijn verbazing over dat bij veel andere professionals en organisaties niet (meer) zo is, prikkelt natuurlijk. Het is eigenlijk vreemd dat Esdégé Reigersdaal opvalt.
Quaedvlieg liet tijdens Sprekende Leiders zien hoe hij zelf de verbinding openhoudt. Uitvoerende professionals denken met hem mee over de inrichting van de organisatie. Hij kent en is aanspreekbaar voor zijn cliënten. Hij organiseert zijn werk zo dat het uiteindelijke doel van zijn werk voortdurend in beeld blijft.

“De kern is: hoe help ik het politiewerk?”, verslag bijeenkomst 6 februari 2014 op de School voor Politie Leiderschap, op website van Politie Academie: www.politieacademie.nl

Nieuwlichterij 3: Nathalie Kramers in gesprek met Annemarie van Dalen, door Piet-Hein Peeters, Politie Academie, 24 november 2014: www.politieacademie.nl

Zorgvernieuwing. Over anders besturen en organiseren, door Annemarie van Dalen, 2012: https://beroepseer.nl

Zie video met Annemarie van Dalen, Zorgvernieuwing vraagt om anders organiseren: https://beroepseer.nl

Waarom dokters zelfmoord plegen

Pamela Wible schrijft in een blog dat ze in haar twintigjarige loopbaan als huisarts nog nooit een patiënt heeft gehad die zelfmoord heeft gepleegd: “Ik heb alleen collega’s, vrienden, geliefden – allen mannen – verloren die wel zelfmoord hebben gepleegd”. Hoe komt dat?

Hier volgt haar antwoord:

“Ik weet alleen dit:

Een dokter beleeft de meeste vreugde aan de relatie met de patient

Lopende bandgeneeskunde ondergraaft de relatie dokter-patiënt

De meeste dokters lijden aan een burn-out, zijn overwerkt of uitgeput

Veel dokters brengen weinig tijd door met hun gezin

Workaholics worden bewonderd in de geneeskunde

De geneeskunde waardeert wedijveren meer dan zorgen voor

Veel dokters werken in de overlevingsmodus

Dokters worden niet geacht fouten te maken

Zorgen voor zieke mensen kan jou zieker maken als je niet voor jezelf zorgt

De opleiding geneeskunde beschouwt het lichaam vaak als gescheiden van geest

Sommige medische studenten vinden dat ze afstuderen met een posttraumatisch stress syndroom

Teveel pijn en ellende meemaken en niet genieten is ongezond

Voor een dokter is vragen om hulp zwakheid

Het reductionistische medische model ontmenselijkt de patiënt en de dokter

Veel dokters zijn emotioneel onthecht (vooral mannelijke dokters)

Dokters zijn obsessieve perfectionisten in een niet-perfect zorgsysteem

Dokters zijn het sociale vangnet van een land met weinig middelen om patiënten te helpen

Sommige dokters voelen zich contractarbeiders

Sterven wordt gezien als falen

Dokters zorgen niet erg goed voor zichzelf of voor elkaar

Veel dokters ontkennen het hoge percentage zelfmoorden van dokters

Dokters worden vaak geïntimideerd door verzekeraars, personeel en patienten

Dokter zijn is meer dan een baan, het is een roeping, een identiteit

Dokters zijn vaak sociaal geïsoleerd

Dokters kunnen niet gewoon mens zijn. Ze zijn 24/7 dokter

Dokters kunnen psychisch veel pijn voelen

Dokters kunnen zich machteloos voelen

Dokters kunnen zich als gevangen voelen. Sommigen zien geen uitweg uit hun lijden

Dokters hebben makkelijk toegang tot drugs en vuurwapens

Dokters hebben dezelfde problemen als ieder ander

Docters hebben huwelijksmoeilijkheden. Ze scheiden.

Dokters zijn verslaafd aan drugs en alcohol

Dokters hebben het financieel moeilijk en hebben grote schulden

Dokters lijden aan mentale ziekten

Dokters zijn mensen”.

Pamela Wible stamt uit een familie van artsen die haar adviseerden geen arts te worden. Maar ze volgde haar hart, zoals ze op haar blog schrijft, om te ontdekken dat, wilde ze haar patiënten genezen, ze eerst haar beroep zou moeten genezen. Ze organiseerde bijeenkomsten in gemeentehuizen van Lane County, een van de 36 counties met ruim driehonderdduizend inwoners van de Amerikaanse staat Oregon en nodigde hen uit hun ideale kliniek te ontwerpen. In 2005 werd Dr. Wible’s kliniek geopend en dat was meteen het begin van een beweging waarin burgers in heel Amerika hun eigen kliniek ontwerpen. Haar ontwerp is onderdeel van de leerstof van medische opleidingen en van een programma op Harvard School of Public Health dat trends onderzoekt in de Amerikaanse gezondheidszorg. Wible schreef het in 2012 verschenen boek Pet Goats & Pap Smears: 101 Medical Adventures to Open Your Heart & Mind.
Pamela Wible heeft een eigen blog over “politiek, gezondheidszorg, en de mensheid”. Ze nodigt lezers uit tot commentaar: Pamela Wible MD – America’s leading voice for ideal medical care. https://www.idealmedicalcare.org/

Het artikel Why doctors commit suicide schreef Pamela Wible op de site van Kevin MD, 18 februari 2014: www.kevinmd.com/blog
De site Kevin MD, in 2004 begonnen door Kevin Pho, is een platform voor artsen, chirurgen, specialisten, verpleegkundigen, beleidsmakers en patiënten.

Bekijk de TEDx talk video van Pamela Wible over zelfmoord bij artsen, opgenomen in november 2013: www.youtube.com/watch?v=5cvHgGM-cRI

Vlaamse academici blijven in verzet: tegen registreren publicaties en verbureaucratiseerde universiteit

griekse zuilenProf. Gustaaf Cornelis, hoogleraar wetenschapsfilosofie aan de Vrije Universiteit van Brussel (VUB) weigert om zijn wetenschappelijke publicaties dit jaar te registreren. Op deze manier wil hij zich verzetten tegen een verdere kwantificering van het academisch onderzoek. Zijn verzetsdaad is echter niet zonder risico’s.
In De Moeial, het studentenblad van de VUB, schrijft Stéphanie Romans dat professoren in principe verplicht zijn om hun publicaties te registeren in de database van hun universiteit. Zo kan de universiteit zien wie veel en wie weinig publiceert en vervolgens de financiële middelen verdelen onder de faculteiten. Cornelis verzet zich tegen deze kwantificering van het wetenschappelijk onderzoek en weigert daarom zijn publicaties uit 2013 te registreren. “Het is een puur kwantitatief systeem; de inhoud van publicaties is niet van belang. Ik sta niet alleen: Nobelprijswinnaar Randy Schekman had al tot een vergelijkbare boycot opgeroepen van de tijdschriften Nature en Science”.

In zijn boek Eerlijke wetenschap, dat in het najaar van 2013 verscheen, maakte Cornelis al korte metten met de kwantificering van de wetenschap. Nu voegt hij de daad bij het woord. “Iedereen klaagt over het systeem, en daarom wil ik nu iets doen. De deadline voor de registratie van publicaties loopt volgende week ten einde en ik ben niet van plan om mijn werk te registreren”.

Dat betekent niet dat de professor niet gewerkt heeft. Hij schreef wel degelijk wetenschappelijke publicaties, gaf lezingen en zelfs de nationale media wisten hem na zijn laatste boek te vinden. “De registratie van wetenschappelijke output is echter niet alleen oneerlijk door het uitsluitend kwantitatieve karakter, het neemt ook nog eens veel tijd in beslag. Alle universiteiten gebruiken andere systemen die niet op elkaar aansluiten. Ik ben heus niet honderd procent tegen registratie. Sterker nog, registratie en controle zijn nodig, maar de enige reden voor de huidige registratie is kwantificering om het geld te verdelen. Dat is oneerlijk”.

Het gaat Cornelis in de eerste plaats om een debat over het huidige systeem. Aan de nieuwssite Brussel Nieuws vertelde hij: “De aanleiding was dat men plots aan iedereen kwam vragen om snel nog wat publicaties in te brengen, omdat dat nodig was voor de financiering. Die publicatiecultuur zorgt voor een slechte werksfeer en moet veranderen”. Cornelis vindt ook dat hij als wetenschapsfilosoof een beetje consequent moet blijven. “Als ik schrijf dat ik tegen dat kwantitatieve systeem ben, kan ik toch niet gewoon blijven voortdoen?”

Cornelis is niet de enige academicus die met kritiek komt in eigen land. In augustus 2013 kwamen meer dan 150 Vlaamse wetenschappers bijeen om als Actiegroep Hoger Onderwijs te protesteren tegen de publicatiedruk. Historicus Koen Aerts van de Universiteit van Gent had, met negen andere jonge onderzoekers, het voortouw genomen in het protest:
“Vroeger waren publicaties een middel om over onderzoek te communiceren. Vandaag zijn ze een doel op zichzelf geworden. (…) Deze obsessie met publicaties en kwantiteit staat de kerntaken van de universiteit in de weg. (…) Onderzoekers moeten opnieuw tijd krijgen om innovatief onderzoek te doen, degelijk onderwijs te geven en zich in te zetten voor de maatschappij”.

“Ik neem vrijaf om te kunnen werken”

Het rommelt in België nog meer onder academici. Vier dagen voordat Cornelis met zijn boycot kwam, vertelde Johan Braeckman, hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Gent in het tv-programma Reyers Laat dat hij vanaf begin februari een jaar onbetaald verlof heeft genomen om “eindelijk eens ongestoord en grondig te kunnen lezen en nadenken. Dat is de essentie van mijn werk, maar aan de universiteit hebben we er nauwelijks nog tijd voor”. Absurd genoeg wil dat zeggen dat iemand zijn werk neerlegt om het echte werk te kunnen doen.
Braeckman was van 2003 – 2008 bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en is oprichter van “De maakbare mens”, een vrijzinnige, humanistische organisatie die het publiek wil informeren over medische en biotechnologische ontwikkelingen en wil stimuleren tot een maatschappelijk en ethisch debat over die ontwikkelingen.

Het is gebleken dat Braeckman met zijn verlofjaar een snaar heeft geraakt. Hij kreeg veel reacties en media-aandacht. In een interview bij hem thuis met Dorien Knockaert van het Vlaamse dagblad De Standaard zei hij, staande voor de alle wanden van zijn woonkamer bedekkende boekenkasten: “Kijk, dit is het verzameld werk van Darwin: 29 boeken. Maar zijn brievencollectie is nog vijf keer zo groot. Dat was hoe hij werkte: hij las, hij ging wandelen, hij schreef brieven… en de neerslag van dat alles vormde zijn wetenschappelijk werk. Wie het vandaag zo aanpakt, wordt als een fossiel beschouwd. Maar Darwin wist wel oneindig veel meer dan de gemiddelde bioloog van vandaag. Want wanneer zou een bioloog nog zoveel lezen?”

Dat is nu dus anders. Biologen moeten e-mails beantwoorden, en als ze hoogleraar zijn ook doctoraten begeleiden, budgetten binnenhalen, wetenschappelijke artikelen publiceren, evaluatieformulieren invullen en nog meer e-mails beantwoorden. Maar, zoals Johan Braeckman zei: “Het vergt traagheid, rust en stilte om waardevolle zaken te leren kennen”.

VUB-professor boycot registratie van wetenschappelijke publicaties, door Stéphanie Romans, 24 februari 2014, De Moeial: www.demoeial.be

Publicatiedruk: VUB-professor weigert publicaties te registreren, 25 februari 2014, Brussel nieuws: www.brusselnieuws.be

Vlaamse academici in opstand tegen publicatiedruk, Blogs Beroepseer, 22 augustus 2013: https://beroepseer.nl

‘Je kunt niet én Kant lezen én je e-mail bijhouden’, Interview met Johan Braeckman, door Dorien Knockaert, 22 februari 2014, De Standaard: www.standaard.be

Amerikaans cardioloog over dilemma’s in de geneeskunde: Als dokters moeten liegen

Komende zomer 2014 verschijnt er een nieuw boek van de Amerikaanse cardioloog Sandeep Jauhar: Doctored – The Disillusionment of an American Physician, over hoe een Amerikaanse dokter aan de hand van zijn eigen belevenissen het Amerikaanse zorgstelsel minutieus doorlicht.
Zijn vorige boek Intern: A Doctor’s Initiation uit 2008 ging over de eerste stagejaren van zijn carrière als arts in een prestigieus New Yorks ziekenhuis.
In een artikel in The New York Times schrijft hij dat dokters soms een geheim moeten kunnen bewaren. Hij geeft een voorbeeld uit zijn eigen praktijk: “Ik moest op een dag een 22-jarige Jamaicaanse man meedelen dat hij leed aan ernstig hartfalen. De vader van de waarschuwde me dat zijn zoon overstuur zou raken van de diagnose. ‘Ik zou er alles voor geven als u hem zou meedelen dat het goed met hem zal gaan’, smeekte de vader”.
Hoewel dokters geacht worden hun patiënten alle relevante medische informatie te geven, aldus Jauhar, was het duidelijk dat deze jongeman het slechte nieuws niet aankon:”Hij lag op zijn buik, huilde en weigerde zich om te draaien en met mij te praten: Dus deed ik precies wat zijn vader had verzocht. Na een paar dagen heb ik hem op zijn gemak gesteld en verteld hoe hij ervoor stond. Dokters moeten weten wanneer ze iets geheim moeten houden”.

De “waardigheid van het risico”

Het achterhouden van informatie voor deze patiënt had duidelijk een morele grond. Dokters mogen geen schade aanrichten. De filosofie die daarachter schuilgaat is paternalisme. Paternalisme komt van het beeld van een vaderfiguur in een gezin. De vader wordt gemotiveerd door het welzijn van zijn kinderen. Hij handelt in hun belang.
Dit soort paternalisme werd ooit breed gedeeld in de geneeskunde. In de negentiende eeuw hadden artsen de “heilige plicht” “alles wat ertoe neigde de patiënt te ontmoedigen” te mijden. Maar de tijden zijn veranderd. Het ethische mantra in de huidige geneeskunde is de autonomie van de patiënt. Patiënten zijn eigenaar van de informatie over hun eigen gezondheid. Ze hebben het recht hun eigen zorg te regelen en om dat te doen moeten ze volledig worden geïnformeerd. “Als dokters ‘zorgen’ we niet zozeer meer ‘voor’ hen, maar ‘met hen’ “.

Ondanks deze ontwikkelingen is er volgens Jauhar zeker nog plaats voor ouderwets paternalisme, “hoewel de beslissing in te gaan tegen de wensen van een patiënt of informatie achter te houden een van de hachelijkste is die we als dokter kunnen nemen”.
Goed bedoeld paternalisme kan heel schadelijk zijn. De relatie dokter-patiënt is gebaseerd op vertrouwen en paternalisme kan niet alleen de relatie in opspraak brengen maar ook
het artsenberoep ondermijnen. Onderzoek heeft aangetoond dat patienten die misleid zijn door hun arts, ook als het goed bedoeld was, boos en teleurgesteld waren en zelfs zelfmoord hebben overwogen.
“Wie zijn wij om te beslissen welke waarheden patiënten aankunnen?” Patiënten kunnen natuurlijk spijt krijgen van hun beslissing die ze naderhand als verkeerd beschouwen. Maar volgens medisch ethica Katie Watson “dient de prijs van spijt achteraf te worden afgewogen tegen ‘de waardigheid van het risico’: het feit dat pijn of spijt achteraf ook een gelegenheid kunnen zijn om te groeien”.
‘De waardigheid van het risico’ is in feite de mogelijkheid hebben moeilijke dingen te proberen en de gevolgen ervan te accepteren. Watson schreef dat het achteraf betreuren van een beslissing tot op zekere hoogte schadelijk kan zijn voor een patiënt, maar dat uitschakeling of beperking van het beslissingsvermogen van volwassen mensen erger is. De autonomie van de patiënt staat hier op de eerste plaats.

Autonomie is een tweesnijdend zwaard

Maar Jauhar heeft ervaren dat autonomie een tweesnijdend zwaard is. Het kan botsen met andere morele waarden, zoals de plicht van de dokter het best mogelijke te doen voor zijn patiënten. De lat van zelf beslissen door een patiënt moet hoger worden gelegd naarmate de gevolgen van de beslissing ernstiger worden. Als door een beslissing tengevolge van een verkeerd advies de patient zou komen te overlijden, ben je dan niet verplicht als arts de patiënt ervoor te behoeden zichzelf schade toe te brengen, vraagt Jauhar zich af?

Jauhar schrijft dat hij jaar in jaar uit met deze vraag geworsteld heeft. Ethiek in de geneeskunde is niet absoluut.

“Maar het is natuurlijk wel zo dat als een dokter gelooft dat paternalisme gerechtvaardigd is, hij dat zo ‘zacht’ mogelijk moet toepassen. Zacht paternalisme houdt in: onderhandelen, een patiënt overtuigen de dingen vanuit jouw standpunt te zien. Hard paternalisme daarentegen is dwingend. Het is meestal de methode van ouders. Als ouder heb je de plicht te voorkomen dat je kinderen verkeerde beslissingen nemen of zichzelf lichamelijk letsel toebrengen”.

Maar zelfs voor hard paternalisme is er plaats in de geneeskunde. “Ik herinner me een patiënt die ik een paar jaar geleden behandelde. Hij was in de vijftig en kreeg een stent geplaatst om een kransslagader open te houden. Hij kreeg ook bloedverdunners tegen bloedstolling, maar een paar dagen later had hij bloed in zijn longen. Hij moest worden geïntubeerd met een buisje of hij zou komen te overlijden. Nu had ik vernomen dat hij de artsen had gezegd dat hij nooit geïntubeerd wilde worden”.
Jauhar wist dat het bloeden zou ophouden waarna het busje weer verwijderd kon worden. Het alternatief was hem zien verdrinken in zijn eigen bloed: “Ik wist niet hoe het gesprek verlopen was met de andere artsen en ik kon niet met hem praten omdat hij bijna buiten bewustzijn was vanwege zuurstofgebrek. Met een bezwaard gemoed heb ik hem geïntubeerd. Het was een heftig karwei. Het bloeden in de longen bleef dagenlang aanhouden en er waren veel bloedtransfusies nodig, maar het hield uiteindelijk op. Hij had aanhoudende koorts. Na enkele dagen verbeterde zijn conditie, een week later kon het buisje worden verwijderd.
Toen ik hem ging opzoeken, herkende hij me niet. ‘Toen u erg ziek was, was ik een van de dokters die heeft beslist het buisje te plaatsen’, vertelde ik hem. Hij knikte en keek me onderzoekend aan. ‘Ik weet dat u het buisje niet wilde’, vervolgde ik, ‘maar als we dat niet hadden gedaan, zou u nu dood zijn’.
Hij knikte wederom. ‘Het is zwaar geweest’, zei hij tenslotte met een hese stem van de twee weken intubatie.

‘Ik weet het’, antwoordde ik.

‘Maar ik dank u’ , zei hij”.

When Doctors Need to Lie, door Sandeep Jauhar, 22 februari 2014, Sunday Review, The New York Times: www.nytimes.com

In een ander artikel, The Lies That Doctors and Patients Tell, schrijft Sandeep Jauhar hoe hij een 88-jarige patiënte probeerde te behandelen tegen beter weten in, 20 februari 2014, Weblog The New York Times: http://well.blogs.nytimes.com

Katie Watson, Reframing regret, Journal of the American Medical Association, 1 januari 2014: http://jama.jamanetwork.com

Narcistische elites ondermijnen het publieke belang

Op 27 februari 2014 neemt Marianna Fotaki deel aan een discussie op het Literary Festival van de London School of Economics and Political Science dat gewijd is aan het essay over narcisme dat Sigmund Freud honderd jaar geleden schreef: Zur Einführung des Narzißmus. Prof. Fotaki is hoogleraar bedrijfsethiek aan de Universiteit van Warwick en gasthoogleraar aan de Universiteit van Manchester. In een blog op de site van de London School of Economics schreef zij een artikel over hoe narcistische elites onze instituties ondermijnen die juist tot doel hebben het publieke belang te bevorderen.

Narcissus is een figuur uit de Griekse mythologie, een knappe jongeman die stierf doordat hij verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld. De term narcisme – voor het eerste gebruikt door Sigmund Freud – is in de afgelopen honderd jaar deel gaan uitmaken van de populaire cultuur, de zakenwereld en de politiek.

Psychoanalytische ideeën vormen een belangrijk raamwerk om de opkomst van de narcistische cultuur in de wereld van arbeid, bestuur en organisatie te kunnen begrijpen. Narcisme is van toepassing op mensen die niet in staat zijn tot empathie, zich niet kunnen binden aan een ander en zich in het geheel niet bewust zijn van de noden van andere mensen of zelfs maar van hun bestaan.
Volgens Fotaki kunnen we narcisme steeds meer waarnemen bij leiders in de zakenwereld. Oorzaak is het late kapitalisme dat gekenmerkt wordt door een toenemende onzekerheid en een meedogenloos streven naar innovatie. In 2000 merkte Michael Maccoby op dat narcisten goed nieuws zijn voor bedrijven, omdat zij passie hebben en nieuwe wegen durven inslaan.

Ze luisteren alleen naar dingen die ze willen horen

Maar zelfs productieve narcisten vormen een risico als ze gescheiden worden van de gevolgen van hun beslissingen en handelingen en als ze er niet direct door geraakt worden. Ze streven ten koste van alles naar het vermijden van het pijnlijke besef van falen. Dat zou een smet kunnen werpen op hun imago. Ze luisteren alleen naar dingen die ze willen horen, ze zijn niet in staat van anderen te leren. Bestuursvoorzitters van grote corporaties worden in de media getypeerd als “psychopaten” die zich vaardig en zonder scrupules een weg weten te banen naar de hoogste treden van de maatschappelijke ladder. Ze zouden fundamenteel verschillen van de rest van de mensheid. Maar dat is nu een onjuist beeld dat het wijdverbreide narcisme en zijn mechanismen vertroebelt.

Susan Long heeft overtuigend aangevoerd dat telkens wanneer instrumentaliteit de relationaliteit*) gaat overheersen, hele samenlevingen gevangen kunnen raken in een toestand van pathologische perversie. Dat wil zeggen dat bij een overheersend narcisme andere mensen (of hele groepen anderen) niet worden beschouwd als de anderen – zijnde als onszelf – maar als gebruiksvoorwerpen. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer markten als anonieme “virtuele” structuren worden beschouwd en werknemers worden behandeld als te exploiteren marktwaar. Dat soort gedragingen is pathologisch pervers omdat mensen de toestand weigeren te erkennen die ze zelf door hun narcisme hebben gecreëerd.

Publiek beleid is ondergeschikt gemaakt aan deze pathologische afwijkingen. Het loskoppelen van risico en verantwoordelijkheid in de financiële sector betrof niet alleen de perverse prikkels die mensen hebben aangezet tot hebzucht ten tijde van de financiële zeepbel, die wel uit elkaar móest spatten, het betrof ook de beleidsmakers die losgekoppeld werden van de o zo voorspelbare gevolgen van dat beleid.

Een ander voorbeeld is de radicale ommezwaai die Europa heeft gemaakt op het gebied van publiek beleid. In plaats van een fatsoenlijke loonpolitiek, toegang tot betaalbare gezondheidszorg, openbaar onderwijs en een schoon milieu, is men in toenemende mate druk bezig met de inwilliging van een vermeende wens van burgers. Zij zouden hun voorkeur willen uitspreken over de manier waarop de openbare diensten ingericht moeten worden.

Als rechtvaardiging wordt aangevoerd dat burgers wat te kiezen willen hebben tussen verschillende dienstverrichters vanwege de beste kwaliteit. Maar op het gebied van de gezondheidszorg is dat nog maar de vraag. De bewijzen daarvoor ontbreken. In werkelijkheid biedt de keuzelogica van de consument ruim baan aan individualisme en narcistische zelfbevrediging door het ondermijnen van de instituties die de bevordering van het publiek belang tot doel hebben.
Het opnieuw inrichten van openbare instellingen tot “efficiënte” (lees: flexibele en overbodige) business units, de wijdverbreide privatisering van gemeenschappelijke middelen en de vermindering van de waarde van de publieke zaak, zijn nog maar enkele van de manieren waarop dit gebeurt.

Opnieuw betrokken raken bij politieke processen

Fotaki ziet in Groot-Brittannië de gevolgen van deze veranderingen bij de National Health Service**). Het opleggen van een marktethos op medewerkers in de zorg en de nadruk op metingen en het behalen van doelen, heeft geleid tot vervorming van de zorg. Onderzoek heeft aangetoond dat op lange termijn de toestand van kwetsbare en afhankelijke patiënten met psychische aandoeningen ontkend wordt en dat vooral de complexiteit van het behandelen van mensen met psychische problemen systematisch genegeerd wordt. Wat er voor in de plaats komt is nog meer werkdruk en eisen aan het adres van een toch al overwerkte staf medewerkers om wat meer compassie te tonen. Evenzogoed wordt de behoefte van de kant van patiënten aan meer relationele aspecten van de zorg genegeerd omdat die niet past in het lopende bandmodel waarbij een bezoek aan de huisarts afgehandeld moet worden binnen tien minuten.

Institutionalisering en sanctionering van het systeem van dergelijke praktijken, evenals instrumentaliteit dat er een onderdeel van is, wortelen in persoonlijke narcistische processen. Daarin wortelen ook minachting voor sociale en relationele verbanden en de pathologische loskoppeling van de eigen daden. Ze vormen een staat van pathologische perversie op maatschappelijk niveau. Het toenemende narcisme bij de bestuurlijke en politieke elite wordt ook door het grote publiek mogelijk gemaakt dat op hen het eigen verlangen naar macht projecteert, terwijl het de ambivalente gevoelens die uit dit verlangen oprijzen, uitbant. Het continuë vermarkten van openbare diensten illustreert niet alleen de ongevoeligheid van beleidsmakers voor de effecten van hun beleid op degenen die er minder van kunnen profiteren (bijvoorbeeld de minder bedeelde en minder opgeleide burgers), maar ook het appelleren aan het narcisme van kiezers. Het antwoord op de vraag hoeveel keus er mogelijk is en welke onvermijdelijke onderlinge afhankelijkheid er bij die keuze optreedt (keuze tussen rechtvaardigheid of kwaliteit en efficiëntie in de gezondheidszorg) gaan politici en hun kiesdistricten uit de weg.

Een narcistische ontkenning van de werkelijkheid leidt de aandacht van de burgers af van zeer noodzakelijke maatschappijkritiek. Begrijpen hoe narcisme het maken van beleid bepaalt en hoe het steeds meer op een sociaal destructieve manier werknemers overheerst en het publiek manipuleert, is een noodzakelijke eerste stap in de richting van opnieuw betrokken raken bij politieke processen.

Zie: Narcisistic elites are undermining the institutions created to promote public interest, door Marianna Fotaki, blog London School of Economics and Political Science, 21 februari 2014: https://blogs.lse.ac.uk

Noten
*) Instrumentaliteit: middelen gebruiken om een doel te bereiken (als oplossing van maatschappelijke problemen).
Relationaliteit = gericht op de ander, “de mens als knooppunt van relaties”.
**) National Health Service (NHS): het openbare gezondheidszorgstelsel van Groot-Brittannië.

Referenties

Narcissistic Leaders: The Incredible Pros, the Inevitable Cons, door Michael Maccoby in Harvard Business Review, januari 2004: http://hbr.org

The Perverse Organisation and its Deadly Sins, door Susan Long, Karnac Books, 2008: www.karnacbooks.com

What benefits will choice bring to patients? Literature review and assessment of implications, Journal of Health Services, Fesearch & Policy, juli 2008 vol. 13 no. 3 178-184: http://hsr.sagepub.com

Mental illness and its treatment today, door Dr. David Bel, Centre for Health and the Public Interest, december 2013: http://chpi.org.uk

On compassion, markets and ethics of care, door Marianna Fotaki, 27 november 2013, blog Centre for Health and the Public Interest: http://chpi.org.uk

Ten minute appointments are an ‘anachronism’, doctors agree, door Madlen Davies, 26 juni 2013, site Pulse magazine: www.pulsetoday.co.uk/news/lmcs-conferences/ten-minute-appointments-are-an-anachronism-doctors-agree/

Choice is yours: A psychodynamic exploration of health policymaking and its consequences for the English National Health Service, door Marianna Fotaki, in Human Relations journal, december 2006 vol. 59 no. 12 1711-1744: http://hum.sagepub.com


U P D A T E

Video Lecture: LSE Review of Books Literary Festival discussion: Sex and Psychopaths: celebrating 100 years of Freud’s On Narcissism, 26 maart 2914: https://blogs.lse.ac.uk

Pleidooi van Alderik Visser voor diepgaand en permanent debat over ‘zin’ en ‘doel’ van ons onderwijs

Docent, historicus en onderwijskundige in spe Alderik Visser schreef een hoofdstuk in het boek Het alternatief – weg met de afrekencultuur in het onderwijs!: Marktfilosofie en onderwijsutopie: leraren tussen ‘leefwereld’ en ‘systeem’.” Hij woonde in januari 2014 de Nieuwsjaarsborrel bij op het Wolfert College in Rotterdam. Voorafgaand aan de borrel was er een lezing van Jef Staes, expert op het gebied van business- en cultuurinnovatie. Staes wordt vaak uitgenodigd om te komen praten over gebrekkig functionerende organisaties en de remedie daartegen.
Visser geeft in zijn blog “Revoluties, technologie en Bildung” een reactie op Staes’ lezing die hij vond tegenvallen. Waarom?

Visser:
“Dat we vanwege internet, globalisering en/of hersenonderzoek een paradigma-wissel in het onderwijs nodig zouden hebben, daar heb ik de laatste tien jaar al wel vaker een babbeltje over gehoord […]
Kern van de betogen van al dit soort sprekers is steevast, dat de samenleving onder invloed van technologie ‘radicaal’ veranderd is, en dat ‘de school’ (elke school?) daarom net zo ‘radicaal’ veranderd moet. Zonder nadere, empirische analyse van haar premissen is dat een drogreden. Is de samenleving inderdaad wel veranderd door techniek en zo ja, hoe ‘radicaal’ is die verandering dan? En: in hoeverre kunnen en moeten scholen inderdaad op deze veronderstelde veranderingen reageren? En wie bepaalt eigenlijk wat scholen moeten, en op basis van welke overwegingen bepalen zij de richting van die verandering? Laten we eens naar zulke en soortgelijke vragen kijken.

Retoriek
Sinds de school in haar moderne vorm bestaat willen mensen haar hervormen. Het leerstofjaarklassensysteem doet geen recht aan het individu, dat immers specifieke noden en wensen heeft waaraan een meester in een klas met dertig tot vijftig leerlingen nauwelijks aandacht kan besteden. Bovendien is schools leren per definitie kunstmatig: om hen de wereld te leren kennen stoppen we kinderen in gebouwen die als het ware buiten die wereld gesitueerd zijn. Zeker al sinds Rousseau (1762) wordt dat wereldvreemde ‘boekenweten’ van die school tegenover het ‘echte’ weten geplaats, ‘natuurlijk’ en ‘spontaan’ leren tegenover de eenvormigheid en de tucht van het klassikale system (Oelkers 1989, 1995). Alle onderwijshervormers tappen meer dan tweehonderd jaar al uit ditzelfde vaatje: ‘oud’ leren is klassikaal, schools, saai en kind-onvriendelijk; ‘nieuw’ leren is geïndividualiseerd, ‘vrij’, levendig en ‘natuurlijk’, en bovendien meer toegesneden op de ‘echte’ behoeften van kinderen.
Retorisch is dat een sterke figuur: vrijwel geen mens wil graag voor ouderwets doorgaan, en waarlijk niemand kan toch tegen kindgericht onderwijs, tegen onze heilige kinderen zijn? Het probleem is echter dat de school als instituut niet alleen, en helaas vaak niet eens primair pedagogisch is. Als wezenlijk onderdeel van een hooggespecialiseerde samenleving heeft zij zich in zekere mate te voegen naar de eisen van politiek-bestuurlijke en economische rationaliteit. Jonge mensen moeten in duizendtallen gekwalificeerd de arbeidsmarkt op en dat kan nu eenmaal alleen georganiseerd worden als massaal, klassikaal, en niet als individueel onderwijs. Onderwijshistoricus Larry Cuban, die onderzoek deed naar verschillende golven van onderwijsvernieuwing in de V.S., spreekt in dit verband van een immanente, en ook wereldwijde ‘grammar of schooling’: na aanvankelijk enthousiasme over en experimenteer-drift rond ‘nieuw’ leren gleden en glijden vernieuwende scholen en docenten na verloop van tijd steevast terug in een meer traditionele modus. Niet alleen voor de financierende overheid, ook voor docenten zelf is het leerstofjaarklassensysteem met haar focus op de grote middengroep namelijk domweg de meest efficiënte manier om hun werk vorm te geven (Tyack & Cuban 1995). Retoriek over de talenten en de individualiteit van heilige kinderen kan daar helaas niets aan veranderen.

[…]

Belevingswereld
Een andere krachtige mythe in het huidige discours is dat het docenten met moderne media meer gemakkelijk aansluiting zouden vinden bij de belevingswereld van kinderen en jongeren. De vraag is niet alleen of dat wel zo is, de vraag is ook of we dat als school wel moeten willen. De Duitse pedagoog Thomas Ziehe heeft als een van de weinigen het lef die laatste vraag negatief te beantwoorden. Mede onder invloed van moderne media, aldus Ziehe, groeit nu een generatie jongeren op die zich 24/7 wentelt in de populaire cultuur, en zich daarmee als het ware opsluit in zelf-geconstrueerde, ernstig vertekende ‘zelfwerelden’ (Eigenwelten). Totaal opgaand in gemediëerde omgevingen van internet, games, sterrendom, reality-TV en social media weten veel van die jongeren (jongens?) zo zoetjesaan niet meer wat ‘werkelijk’ is in deze wereld, wat daarin waardevol is, nastrevenswaardig of überhaupt ‘waar’ (vgl. Hentig 2002). In plaats van zich aan te passen aan deze alomtegenwoordigheid van imaginaire werelden zonder houvast of doel zou de school juist zelfbewust een tegenwicht moeten bieden. Dat wil onder meer zeggen dat docenten niet moeten hurken om aansluiting te willen vinden bij de ‘belevingswereld’ van de jeugd, maar juist met verve de ‘hogere’ cultuur van de middenklasse uit moeten dragen als richtsnoer voor een succesvol en waarde(n)vol leven. Sowieso komt in onderwijs aan docenten – niet aan media – een centrale rol toe: zij zijn het die vorm en inhoud moeten geven aan het hiërarchische ritueel dat we een ‘les’ noemen, en leerlingen daarin moeten verleiden mee op reis te gaan naar verre, vreemde oorden. Smeken om motivatie door lessen ‘op te leuken’ heeft mogelijk een averechts effect; alleen door radicaal in te zetten op onbekende, soms ook moeilijke, weerbarstige inhoud, en leerlingen de pret ook dáarvan in te laten zien, kan waarachtig leren plaatsvinden”.

Visser brengt vervolgens nog ter sprake hoe sinds de jaren negentig schoolmanagers zich het jargon en het instrumentarium van het bedrijfsleven hebben eigengemaakt en hoe het onderwijs onder invloed van een verkeerd begrepen ‘marktdenken’ juist meer lineair en verticaal, d.w.z. hiërarchisch gestructureerd is. Wil er echt iets veranderen dan is een diepgaand en mogelijk permanent debat van docenten over ‘zin’ en ‘doel’ van het onderwijs noodzakelijk.
Klik hier voor lezen van het hele artikel “Revoluties, technologie en Bildung”, Onderwijsblog door Alderik Visser, 26 januari 2014: http://alderikvisser.blogspot.nl

Doe mee met de enquête naar de bankierseed

Zal de bankierseed het vertrouwen in de financiële sector vergroten of is het een loos gebaar? Dat is wat de onderzoekers dr. Tom Loonen van de Vrije Universiteit (VU) en prof.dr. Mark Rutgers van de Universiteit van Amsterdam (UvA) willen weten.
In samenwerking met Fondsnieuws en Het Financieele Dagblad starten zij op 17 februari 2014 met een onderzoek naar het mogelijke effect van de eed. Zij zijn benieuwd naar uw mening over dit onderwerp. Of u nu consument bent of bankier.

Vorig jaar werd de bankierseed ingevoerd voor bestuurders en commissarissen van financiële instellingen. Het kabinet wil dit nu uitbreiden naar alle medewerkers met klantcontact. Een wetsvoorstel dat dit regelt, ligt momenteel bij de Raad van State.
‘De bankierseed is als het ware een sluitstuk op een heel pakket aan maatregelen om de financiële sector na de financiële crisis verder te reguleren, zegt Loonen. Hij is verbonden aan de opleiding investment management van de VU en de VBA, de beroepsvereniging voor beleggingsprofessionals.

Wie de eed of belofte aflegt, zweert of belooft zijn functie integer en zorgvuldig uit te oefenen, de belangen van de klant centraal te stellen en het vertrouwen in het bankwezen te bevorderen. De eed wordt besloten met: Zo waarlijk helpe mij God Almachtig of: Dat verklaar en beloof ik.

Wat vindt u hiervan? Zullen bankiers die een eed gezworen hebben minder snel over de schreef gaan? Zal de bankierseed het vertrouwen in de financiële sector vergroten?

Doe mee met het onderzoek en vul de vragenlijst in. De uitkomsten van het onderzoek worden vanaf eind maart 2014 gepubliceerd.
Ga naar het artikel Onderzoek van de bankierseed op de site van Fondsnieuws en klik daarin – laatste alinea – de vragenlijst aan: www.fondsnieuws.nl

Zie ook artikel De bankierseed is een opmerkelijk iets, door Barbara Nieuwenhuijsen, Fondsnieuws, 17 februari 2014: Klik hier.

U P D A T E

Onderzoekers: Bankierseed misschien wel schadelijk, Fondsnieuws, 30 april 2014: www.fondsnieuws.nl