Skip to main content

Redactie Beroepseer

Ontbazen van de samenleving

Op zijn blog Betrokken wetenschap schrijft Herman van den Bosch over ontbazen. Van den Bosch is hoogleraar aan de Open Universiteit en gespecialiseerd in onderwijsinnovatie, ontwikkelen van programma’s en kwaliteitsmanagement. Hij doet onderzoek op het gebied van onderwijsmethoden en regionale invloed op het hoger onderwijs:

“Bedrijven en organisaties zijn een vat vol tegenstellingen. Om zich te handhaven moeten ze steeds efficiënter werken en innovatief zijn. Efficiënter werken gaat gepaard met meer werkdruk en control maar daarmee verdwijnen tevens de voorwaarden om te innoveren: Een klimaat dat medewerkers aanzet om te exploreren, tijd om nieuwe vindingen te laten uitkristalliseren en een platte organisatie met veel samenwerking en autonomie. Het gevolg is dat de meeste bedrijven en organisaties helemaal niet innovatief zijn en dat vroeg of laat in hun voortbestaan worden bedreigt als een ‘disruptor’ in hun vaarwater verschijnt.

De organisatie van bedrijven dateert uit de tijd waarin kostenvoordeel bereikt moest worden met massaproductie. Daarvoor moest arbeid in kleine stukjes worden geknipt en medewerkers leerden om hun taken snel en precies uit te voeren. Managers leidden alles in goede banen. De industriële revolutie heeft in korte tijd het ambacht weggevaagd: Voor het plezier van het maken van producten kwam het genot van het bezit daarvan in de plaats.

Als gevolg van twee ontwikkelingen heeft deze organisatievorm zijn langste tijd gehad:

  • Het bedenken en leveren van producten en diensten vereist opnieuw een vorm van ambachtelijkheid, niet voortkomend uit handarbeid maar uit toepassing van kennis. Kennis die ook volop nodig is om te innoveren.
  • Een snel groeiende groep neemt geen genoegen meer met de consumptiemaatschappij en haar uitwassen. Deze groep vraagt naar zinvol werk, gezond voedsel, delen in plaats van hebben en om innovatie, alleen als deze tot een betere kwaliteit van het bestaan leidt.

Beide ontwikkelingen raken de essentie van de manier waarop onze samenleving, de economie in het bijzonder, is georganiseerd. In essentie is er sprake van een nieuwe democratiseringsbeweging die burgers zeggenschap wil geven over arbeidsorganisaties zowel in de rol van producent als die van consument. Een van de personen die hier in de praktijk inhoud aan geeft is Ricardo Semler[1].

Omslag unbossDe auteurs van de nieuwe bestseller UNBOSS treden in zijn voetsporen. Dit zijn Lars Kolind en Jacob Bötter[2] maar in wezen is dit boek het resultaat van ‘crowdsourcing’ en hebben 80 personen meegeschreven.

In de ogen van de auteurs worden bestaande organisaties links en rechts ingehaald door ‘disruptors’, die veel betere producten maken tegen een veel lagere prijs, maar die vooral dienstbaar zijn. Ze verwachten ook dat grote bedrijven zichzelf zullen hervormen. Voor hoe dat moet gebeuren, geven ze geen recepten. Terecht wordt volstaan met het formuleren van enkele uitgangspunten.

De drie belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Realiseren van een ambitie is belangrijker dan winst. Ambities zijn bijvoorbeeld voorzien in ‘gezonde voeding tegen betaalbare prijs’. ‘mobiliteit voor iedereen op het moment dat dit nodig is’ , ‘zorgeloos gebruik van een computer thuis’, ‘zorg als deze niet kan worden gemist’.
  • Mechanismen zijn belangrijker dan structuren. De inrichting van het werk is aangepast aan het realiseren van de ambitie en verandert mee als de ambitie tot nieuwe activiteiten leidt. Er zijn geen afdelingen, structuren en de mate van taakverdeling wordt voortdurend bezien.
  • Alle medewerkers zijn geïnvolveerd en ze creëren deels hun eigen werk om hun betrokkenheid inhoud te geven.

In de nadere uitwerking van deze uitgangspunten blijkt verder dat de auteurs veel heil verwachten van samenwerking tussen bedrijven in netwerken en dat afnemers en klanten intensief bij de productie betrokken zijn. Onderzoek en ontwikkeling zijn sterk geïntegreerd en iedere medewerking levert hieraan op gezette tijden een passende bijdrage. Over beloning wordt in alle openheid gesproken.

Alle bedrijven – nieuwkomers en bestaand – zouden met deze ideeën aan de slag moeten. Hiervoor is alle aanleiding. Uit onderzoek is herhaaldelijk gebleken dat de meerderheid van de werknemers het management ziet als het voornaamste obstakel om zich in het werk te ontplooien en een bijdrage aan innovatie en ontwikkeling te leveren[3]. Zeker als managers zich in toenemende mate voorzien van exorbitante salarissen en de werkomstandigheden verslechteren door steeds verdergaande bezuinigingen.

In een volgende blogpost ga ik dieper in op het ontbazen van de samenleving, bedrijven en organisaties in het bijzonder”.

Noten
[1] Bekijk hier een uitvoerig interview met Ricardo Semler – ‘Het tijdperk van wijsheid is begonnen’: https://mtsprout.nl/leiderschap/persoonlijk-leiderschap/ricardo-semler-het-tijdperk-van-wijsheid-is-begonnen
Op dinsdag 24 juni organiseert De Baak in het NBC Congrescentrum te Nieuwegein van 12.45 – 18.00 uur een bijeenkomst “Making people powerfull @ work” waar Ricardo Semler zal spreken. Zie voor meer informatie: http://www.debaak.nl/events/ricardo-semler (Niet meer beschikbaar op site De Baak)

[2] Een samenvatting van het boek van Kolind en Bötter kan hier worden gedownload: http://unboss.com. Op 15 mei aanstaande zijn beide auteurs samen met Henk Volberda, Daan Roosegaarde, Marga Hoek e.a. te gast op de Grote innovatie & veranderdag in het CineMec te Ede. Voor meer informatie: http://www.overmanagement.nl/innovatiedag (Niet meer beschikbaar)

[3] Het management van het bedrijf is voor veel werknemers een bron van ergernis. De zelfverrijking in de top van de organisatie zet kwaad bloed maar misschien is de toenemende regel- en verantwoordingsdruk die van het management uitgaat nog erger. Onderzoek in de VS wijst uit dat 65% van alle werknemers bereid is om van salarisverhoging af te zien als het werk boeiender zou zijn of als de leiding hun minder zou belemmeren. In de VS zeggen 600.000 mensen per jaar vrijwillig hun baan op en beginnen voor zichzelf. Het gaat vaak om de meest productieve en creatieve personen. Hun vertrek en demotivatie bij de achtergebleven werknemers kost de economie jaarlijks 300 miljard dollar. Zie: www.prweb.com/releases/2012/10/prweb10013402.htm (niet meer beschikbaar)

Ontbazen, door Herman van den Bosch, blog Betrokken wetenschap, 7 mei 2014: http://hmjvandenbosch.com

 U P D A T E

Lees hoe we kunnen ontbazen in de vervolgblog Ontbazen. Hoe? (14 mei 2014) van Herman van den Bosch op: http://hmjvandenbosch.com/2014/05/14/ontbazen-hoe/

“Er is geen blauwdruk voor ontbazen en het is zeker niet de bedoeling om het hele management de deur te wijzen. Het gaat er vooral om, het werk zo te organiseren dat kennis, creativiteit, energie en toewijding van medewerkers beter wordt benut. Dit betekent dat zij meer autonomie en zeggenschap moeten hebben. Managers zullen dan een minder prominente rol spelen en hun taak verschuift van regievoering naar het kanaliseren, afstemmen en ondersteunen van wat uit de medewerkers naar boven komt”.

In Ontbazen moet! (21 mei 2014) schrijft Herman van den Bosch hoe managerialisme de arbeidsverhoudingen verziekt, innovatie remt en steeds meer geld kost: http://hmjvandenbosch.com/2014/05/21/ontbazen-moet/

In zijn blog De bazen voorbij …, de vierde in de serie over ontbazen schrijft Herman van den Bosch dat ontbazen niet makkelijk zal gaan. Het hogere management en in zijn kielzog de lagere echelons zullen hun lucratieve posities in bedrijven en organisaties en hun informele lidmaatschap van de elite niet zo maar prijsgeven en de economische en bedrijfswetenschappen helpen hen daarbij.
Maar Van den Bosch ziet andere krachten aan het werk, die bezig zijn een nieuwe economie vorm te geven. Lees De bazen voorbij, 28 mei 2014:
http://hmjvandenbosch.com/2014/05/28/de-bazen-voorbij/

Van manager-scholen naar medewerker-scholen, de vijfde en laatste in de serie over ontbazen, schrijft Herman van den Bosch dat de op Amerikaanse leest geschoeide managersopleidingen (business schools en in het bijzonder hun vlaggenschip de MBA) al jaren bloot staan aan hevige kritiek, die er in essentie op neerkomt dat business schools – op enkele uitzonderingen na – geen professionele leidinggevenden opleiden, maar ‘zetbazen’ van de aandeelhouders met als voornaamste taak vergroten van de “shareholder value”. Deze kritiek is overigens enigszins naïef: Dit is precies wat de maatschappelijke elite van ze verwacht.
De huidige managementopleidingen zijn volgens de critici in minstens vier opzichten het vermogen kwijt geraakt om bedrijven en organisaties voor te bereiden op de toekomst.

Lees Ontbazen moet je leren.Van manager-scholen naar medewerker-scholen, 4 juni 2014: http://hmjvandenbosch.com/2014/06/04/ontbazen-moet-je-leren-van-manager-scholen-naar-medewerker-scholen/

De mythe van zelfredzaamheid ontmaskerd

omslag wie wil er nou niet zelfredzaam zijn 2Richard de Brabander doet onderzoek bij het lectoraat Dynamiek van de stad van Hogeschool Inholland Rotterdam. Hij heeft een artikel geschreven voor Sociale Vraagstukken over zelfredzaamheid, gebaseerd op zijn zojuist verschenen boek Wie wil er nou niet zelfredzaam zijn. De mythe van zelfredzaamheid:

Zelfredzaamheid, eigen regie en eigen verantwoordelijkheid zijn inmiddels verheven tot normen waaraan iedereen in principe en naar vermogen moet willen voldoen. Richard de Brabander plaatst vraagtekens bij de manier waarop deze centrale begrippen van de participatiesamenleving op zelfgenoegzame manier als vanzelfsprekend worden gebruikt.

In beleidsstukken en in de media, overal kunnen we het lezen: Nederland gaat van een verzorgingsstaat over in een participatiesamenleving ‘waarin burgers verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen omgeving en hun eigen leven’. De participatiesamenleving is het medicijn dat de overheid voorschrijft tegen de zieke verzorgingsstaat, die niet alleen veel geld kost, maar bovenal burgers afhankelijk en lui maakt. Met bijbehorende waarden als zelfredzaamheid en eigen regie biedt zij een even noodzakelijk als wenselijk antwoord op het falen van de verzorgingsstaat dat breed wordt omarmd.

Participatiesamenleving’ is geen neutraal begrip en behoeft wel degelijk uitleg

Dat het begrip populair is (in de zin van gewoon), wil nog niet zeggen dat het daarmee werkelijkheid is geworden en geen rechtvaardiging meer nodig heeft. De overgang van een verzorgingsstaat in een participatiesamenleving is een waardevooronderstelling (value assumption) die ongemerkt wordt voorgesteld als een feitelijke beschrijving van onze samenleving. Daardoor wordt de indruk gewekt dat participatiesamenleving een neutraal begrip is dat vanzelf spreekt en geen nadere rechtvaardiging of uitleg nodig heeft. De vanzelfsprekendheid waarmee de participatiesamenleving als panacee wordt opgediend maakt een onbelemmerd spreken en kritiekloze identificatie mogelijk.

De populariteit van de participatiesamenleving is het resultaat van een discourscoalitie. Beleidmakers bij gemeenten en instellingen, onderzoekers, trainers, docenten, sociaal werkers en ook critici nemen als verteller én personage deel aan het verhaal dat zij niet op hun naam kunnen zetten. En dit verhaal (re)construeert een werkelijkheid die het slechts lijkt te beschrijven. Binnen dit verhaal is het onmogelijk om sociale vraagstukken in andere termen dan zelfredzaamheid, eigen regie en participatie te bespreken. Dit betekent niet dat er geen discussie is, maar wel dat elk ander verhaal bij voorbaat in het defensief is gedrongen. Wie een ander verhaal wil vertellen heeft heel wat uit te leggen, terwijl degenen die het populaire verhaal doorvertellen het gelijk bij voorbaat aan hun kant hebben.

Achter zelfredzaamheid en eigen regie schuilt onverschilligheid

Ik ben niet tegen zelfredzaamheid en eigen regie of participatie. Wel zet ik vraagtekens bij de manier waarop deze begrippen op zelfgenoegzame manier als vanzelfsprekend worden gebruikt. Want gewoon of vanzelfsprekend, zo zegt de vermaarde Nederlandse essayist Cornelis Verhoeven, ‘zijn alleen de dingen waarover wij hebben besloten niet meer na te denken’. In het gedachteloos herhalen van wat vanzelf spreekt gaat onverschilligheid schuil. Niet het beroep op zelfredzaamheid en eigen regie, maar het ritueel waarmee dit beroep op ons wordt gedaan leidt tot onverschilligheid. Wie onverschillig is, heeft geen oog voor verschil, voor het andere dat niet binnen het verhaal past. Dat werd een wethouder in Deventer verweten toen zij voorstelde om vrijwilligers en werklozen in te zetten bij de persoonlijke verzorging van mensen. Niet haar voorstel, maar de laconieke manier waarop zij dat onverstoorbaar verdedigde door enkel een beroep te doen op ‘de kanteling die de gemeente voorstaat’ wekte enorm veel wrevel. Maar dit verwijt treft misschien niet zozeer de persoon van de wethouder als wel het beleid als zodanig. Beleid is in de kern onverschillig, omdat het zich in algemeenheden uitspreekt en geen uitzondering toelaat. Het realiseren van beleidsdoelen vraagt ook steeds vaker om eenduidigheid.

Wie zichzelf redt krijgt respect, wie afhankelijk is verliest het

De rituele herhaling waarmee wordt gezegd dat we van een verzorgingsstaat overgaan in een participatiesamenleving ontneemt ons het zicht op een andere mogelijkheid. Een vraag die we volgens mij moeten stellen is: waarom wordt de crisis van de verzorgingsstaat gediagnosticeerd als een gebrek aan eigen regie en eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid en niet bijvoorbeeld in termen van gebrek aan betrokkenheid of geluk. Het antwoord op deze vraag is volgens de Britse socioloog Richard Sennett …

Lees de volledige tekst van De mythe van zelfredzaamheid ontmaskerd, door Richard de Brabander, website Sociale Vraagstukken, 10 mei 2014: www.socialevraagstukken.nl

Meer info over boek Wie wil er nou niet zelfredzaam zijnDe mythe van zelfredzaamheid ontmaskerd, door Richard de Brabander, 2014: https://www.academia.edu/26191843/De_mythe_van_zelfredzaamheid_ontmaskerd_1

Geen rooskleurig beeld van dagelijkse praktijk van het openbaar bestuur

Ongeveer een kwart van alle ambtenaren ziet een collega wel eens in de fout gaan op zijn werk. Ambtenaren zouden zich onder meer schuldig maken aan intimidatie, machtsmisbruik en verspilling.

Dat blijkt uit onderzoek van de Vrije Universiteit (VU), in opdracht van het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector. De VU ondervroeg 7315 ambtenaren. 22 procent daarvan zag de afgelopen twee jaar een integriteitsschending op de werkvloer.

Grimmige werksfeer

De meeste ambtenaren melden misstanden op het gebied van gedrag. In verschillende lagen van de overheid zou sprake zijn van een “grimmige werksfeer”, waarin ambtenaren worden gepest, geïntimideerd of bedreigd. Ook vrouwonvriendelijk gedrag komt voor.

Daarnaast maken ambtenaren soms misbruik van bevoegdheden, wordt gezegd. Sommige mensen zetten ondergeschikten onder druk om iets te doen dat tegen het beleid ingaat. Ook worden klokkenluiders niet goed behandeld, blijkt uit het onderzoek.

Ook melden ambtenaren wanprestaties en verspilling. Zo doen mensen boodschappen onder werktijd of gaan ze te vroeg naar huis. Sommige ambtenaren drinken op hun werk, of bezoeken pornowebsites.

Vriendjespolitiek

Daarnaast melden ambtenaren bij de VU vergrijpen die veelal samenhangen met iemands functie. Vriendjespolitiek bijvoorbeeld, of het privé-gebruik van zaken als een laptop of dienstauto.

Een klein aantal ambtenaren meldt wangedrag van collega’s in hun vrije tijd, zoals dealen of prostitueebezoek. Anderen zouden giften aannemen.

“Geen rooskleurig beeld”

De uitkomsten van het onderzoek geven “geen rooskleurig beeld van de dagelijkse praktijk van het openbaar bestuur”, staat in het rapport. “Er gaat nog wel eens iets mis.”

De onderzoekers pleiten daarom voor een goed integriteitsbeleid op de werkvloer en goede interne meldsystemen. Ook drukken ze ambtenaren op het hart waakzaam te zijn.

Zie: Ambtenaar: collega misdraagt zich, NOS, 25 april 2014: http://nos.nl

Aard en omvang van integriteitsschendingen binnen de Nederlandse overheid, door Dr. Gjalt de Graaf, Tebbine Strüwer BSc: www.integriteitoverheid.nl

Onderzoek: Werkdruk veroorzaakt psychische aandoeningen bij academici

Het Engelse Dagblad The Guardian heeft onderzoek gedaan naar academici met psychische problemen. Academici, promovendi en onderdirecteuren stellen de universiteit verantwoordelijk voor hun conditie. Zware werkdruk, gebrek aan steun en alleen staan zijn de voornaamste oorzaken.
Tweederde van de meer dan 2.500 academici reageerden op de vragen. Hoofddocenten en medewerkers tussen 55 en 64 jaar legden vooral het verband tussen werk en conditie.
De helft van de academici van de UK en overzeese gebiedsdelen vindt dat de werkdruk invloed heeft op hun geestelijke gezondheid. 44 Procent van de degenen die reageerden tussen de 25 en 64 jaar zegt dat gebrek aan steun vooral een oorzaak is.

Net iets minder dan de helft van de respondenten voelt zich alleen staan, anderen maken zich zorgen om de “intimiderende cultuur”, de onzekerheid over hun baan en de lange werktijden. De druk om te publiceren wordt door meer dan een derde van de 25 tot  34 jarigen gevoeld.

Onderzoek naar de geestelijke gezondheid van academici is niet veel verricht. Er zijn landelijke cijfers uit 2012 die uitwijzen dat 0,2 procent een psychisch probleem had.
Andere onderzoeken waren speciaal gericht op stress en welzijn van academisch personeel. Personeel van universiteiten is meer gestresst is dan de gemiddelde Britse werker. Het probleem is ook erger geworden in de afgelopen jaren.
Het onderzoek van de Guardian stuitte ook op een verschil in leeftijd en soorten instelling.

Onredelijke eisen van het management

Gevoelens van alleen staan komen vooral voor bij promovendi – 64% – en bij de 18 tot 34 jarigen, terwijl hoofddocenten en degenen boven de 45 jaar vinden dat onredelijke eisen van het management een belangrijke oorzaak zijn van hun geestelijke gesteldheid.

“Van ons academici van de 21ste eeuw wordt het onmogelijke verwacht” aldus Rosie Miles, hoofddocent Engels op de Universiteit van Wolverhampton: “Het is eenvoudigweg niet mogelijk om effectief onderzoek te doen, goed les te geven, de eindeloze administratieve eisen in te willigen, fondsen aan te schrijven voor subsidies, altijd beschikbaar te zijn voor studenten, werk na te kijken en een verstandig, gebalanceerd leven te leiden”.

Sally Hunt, algemeen-secretaris van de UCU – University and College Union – zegt: “Veel academici en ondersteunend personeel staan onder te zware druk. We weten dat deze mate van stress op het werk veel schade kan aanrichten aan de geestelijke en lichamelijke gezondheid.
Bezuinigingen, toegenomen werkdruk en steeds hogere verwachtingen van studenten en ouders die veel meer moeten betalen voor de studie, het wordt waarschijnlijk nog erger”.

Een onderzoek op kleine schaal op universiteiten in 2008 wees uit dat de vraag naar hulp bij psychische problemen in het hoger onderwijs significant toegenomen was sinds 2003. Hoewel er binnen en buiten de instellingen adressen zijn waar men hulp kan inroepen, is de vraag of dat voldoende is.
Tina Abbott, counselor van de Universiteit van Cardiff: “De problemen strekken zich uit van werkdruk tot moeilijke relaties met collega’s of managers en het moeten leven met onzekerheid en snelle veranderingen”.

Universiteiten behoren de problemen serieus te nemen

Ruth Grant, hoofd counseling van de Brunel-universiteit zegt dat ze een toename ziet van personeel dat hulp zoekt voor psychische problemen en dat komt voor een deel omdat de universiteit opener is geworden in het aanbieden van hulp.
Universiteiten behoren de uitkomsten zeer serieus te nemen, zegt Grant: “De getallen laten zien hoe het toegaat op sommige universiteiten, wat de oorzaak is van de meer dan normale stressniveaus. Als het personeel niet gelukkig is heeft dat directe invloed op de studenten.
Voor een deel is de oorzaak dat universiteiten bloot staan aan vele veranderingen, de doelen veranderen steeds.
Mensen voelen de grond onder hun voeten wegzakken, hun gevoel van veiligheid schommelt heen en weer door de veranderingen die zonder hun te raadplegen worden doorgevoerd. Ze hebben er geen controle over”.

Meer mannen – 59% – dan vrouwen – 45% – zeggen dat ze nergens last van hadden totdat ze de academische wereld waren binnengetreden. 68% Procent van de respondenten – hoogleraren en hoofddocenten hadden geen problemen voordat ze op de universiteit kwamen.
Promovendi en onderzoekers hadden waarschijnlijk daarvoor al problemen.

Ben Rich van de Monash-universiteit in Australië die leed aan depressies zegt dat de druk van het hedendaagse academische leven “verborgen geestelijke problemen als depressie versterkt. Er is een soort dissonantie die zich ontwikkelt op de universiteiten, waarbij degenen die aanleg hebben voor diep en grondig onderzoek van onderwerpen het gevoeligst zijn voor de paradoxen van het systeem die het bereiken van het gestelde doel verhinderen”.

Meer dan de heft van de academici zegt dat de problemen hun carrière heeft geblokkeerd. Vooral degenen in de leeftijdsgroep van 45 tot 55 jaar. En bijna allemaal zeggen ze dat hun gezien en hun sociale leven eronder te lijden hebben.

Overworked and isolated – work pressure fuels mental illness in academia, door Claire Shaw, The Guardian, 8 mei 2014: www.theguardian.com

Klik hier voor de uitkomsten van het onderzoek van The Guardian.

Het tweede machinetijdperk: Over werk, vooruitgang en welvaart in een technologische tijd

the second machine age 1Komen wij binnenkort zonder werk te zitten, omdat robots onze baan overbodig hebben gemaakt? Computers hebben geleerd ziekten te diagnosticeren, auto’s te besturen, te vertalen of proza te schrijven. Maar daar blijft het niet bij. Machines kunnen in de toekomst op eigen initiatief informatie met elkaar uitwisselen en gegevens delen.

De Amerikanen Erik Brynjolfsson en Andrew McAfee hebben een boek geschreven over hoe we ons kunnen voorbereiden, zowel zakelijk als in ons privéleven, op de voortrazende invloed van (computer)technologie op ons bestaan en over herdefiniëring van de relatie tussen mens en machine: The second machine age – Work, progress and prosperity in a time of brilliant technologies. Brynjolfsson is hoogleraar informatietechnologie aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT); McAfee is mede-directeur van het Center for Digital Business van de Sloan School of Management aan het MIT.

Steeds meer beginnen we de gevolgen te voelen van techniek, technologie en automatisering. Bedrijven kunnen het zich bijvoorbeeld veroorloven een leger van robots in te zetten voor productiewerk. De werkloosheid neemt toe, de lonen en salarissen dalen of stagneren, de middenklasse wordt gestaag uitgehold. We beginnen te beseffen dat het een structurele werkloosheid betreft.

Nieuwe vaardigheden leren

omslag the second machine ageVolgens Brynjolfsson en McAfee kunnen we leren van het eerste machinetijdperk van ongeveer tweehonderd jaar geleden. In Engeland vernietigden de wevers de nieuwe textielmachines. Ze hadden een punt, ze verloren immers hun baan, maar uiteindelijk kwamen er nieuwe banen bij. Technologie vernietigt banen, maar creëert ook nieuwe en na verloop van tijd komen er evenveel bij als er verdwenen zijn. Dat kan wel even duren. Het kost tijd om nieuwe vaardigheden te leren. Vroeger werkte negentig procent van de Amerikanen in de landbouw, nu is dat minder dan twee procent. Dat verschil heeft uiteindelijk niet tot werkloosheid geleid. De boeren gingen werken in de nieuwe industrieën en ondernemers hielpen mee te bepalen wat voor nieuwe er kwamen.

In de afgelopen vijftien jaar is het verdwijnen en creëren van nieuwe banen van elkaar losgekoppeld. Brynjofsson en McAfee zouden dan ook graag zien dat er wat meer ondernemerschap zou komen: “Toen we de gegevens bekeken, zagen we dat in de jaren 2000 er minder nieuwe ondernemingen en banen waren dan in de jaren negentig en tachtig. We denken nu wel dat we in een tijd van ondernemerschap leven, maar in bepaalde opzichten is dat niet het geval. Dit moeten we verbeteren”.

Een veel gestelde vraag is wat voor economische constructie we nodig hebben om adequaat te kunnen omgaan met al deze nieuwe ontwikkelingen? McAfee is er niet voor radicaal te reageren, maar juist zorgvuldig. Het is niet nodig de barricaden van het kapitalisme te bestormen en de economie opnieuw uit te uitvinden. Ook demonisering van het kapitalisme leidt niet tot oplossingen.
Het grootste probleem anno 2014 is dat het steeds moeilijker wordt rond te komen van het inkomen dat je met een fulltime baan verdient. De barrières die een fatsoenlijk inkomen waarvan je kunt leven blokkeren moeten wel worden weggehaald. Dat kunnen we bijvoorbeeld doen door verhoging van de waarde van werk en het verlagen van belasting op arbeid. Kijken of dat werkt en dan pas overwegen of we het kapitalisme moeten afschaffen, aldus McAfee.

Twee hoofdtrendsthe second machine age 2

Momenteel zijn er twee hoofdtrends waar te nemen – globalisering en technologie – naast een aantal kleinere, zoals veranderingen op cultuurgebied en de vakbeweging. Werk dat een tijd geleden verplaatst werd naar de lagelonen-landen, komt momenteel weer terug naar de Verenigde Staten. Apple maakt zijn Mac Pro computers tegenwoordig in Austin, Texas. Dat gebeurt evenwel niet vanwege de lage lonen, maar omdat er nog nauwelijks menselijke arbeid aan te pas komt. Dat gebeurt ook met veel ander werk, waaronder kenniswerk.
In China vindt hetzelfde plaats. Er werken momenteel twintig miljoen minder mensen in de industrie dan vijftien à twintig jaar geleden. Het werk wordt niet verplaatst naar bijvoorbeeld Vietnam, maar naar een robot of een computerprogramma.
Ook de toename van ongelijkheid in bijna alle landen is een zorgelijke ontwikkeling. De ontwikkelingslanden zitten zelfs vooraan in de rij van ongelijkheid. Historisch gezien kwamen zulke landen uit de armoede door een onwikkeling van – tijdelijk – laagbetaald werk naar de status van middenklasse of hoger. Als die opwaartse weg wordt afgesneden is dat pijnlijk. Een zelfde patroon wordt door economen wereldwijd waargenomen.

Volgens Brynjolfsson en McAfee hebben we twee keuzen om de grote verbouwing van de samenleving vorm te geven. We kunnen het verleden tegen de toekomst beschermen, of we beschermen de toekomst tegen het verleden.
We zullen nog wel even de natuurlijke neiging voelen om machines kapot te slaan, bestaande banen en beroepen te bevriezen of geld te steken in verkeerde banenplannen, maar al die beschermende maatregelen zullen niet helpen tegen de nieuwe tijdgeest. Deze beschermende maatregelen zullen eerder destructief dan nuttig blijken. Het afremmen van nieuwe ideeën en technologieën is ook geen antwoord. We moeten ons in hoog tempo aanpassen en de de regering behoort daarbij een rol te spelen.

Brynjolfsson en McAfee adviseren in elk geval “universeel, openbaar onderwijs” waar de nodige vaardigheden worden geleerd. Een ander nuttig advies is het aanmoedigen van ondernemerschap.
Onderwijs moet wel opnieuw worden uitgevonden. Er is onderwijs nodig dat straalt van creativiteit, dat in staat stelt tot het bedenken van nieuwe methoden om creatief te zijn en nieuwe dingen met elkaar te combineren. Wat dat betreft sluit de Makersbeweging heel goed aan bij de nieuwe ontwikkelingen. Naast de werkloosheid komt het ook voor dat directeuren van bedrijven en fabrieken naarstig op zoek zijn naar bekwaam personeel dat ze niet kunnen vinden. Het gaat erom ons aanpassingsvermogen te trainen en met passie ons eigen werk te doen. Menselijk werk zal er altijd nodig zijn. Er is werk dat nooit door machines kan worden gedaan.

“Wij zijn voorzichtig optimistisch”

Er bestaat geen gouden tip die Brynjolfsson of McAfee ons kunnen aanreiken om de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien. “Wij zijn geen beleidsmakers. Wij concentreren ons op de diagnose, om te zien wat er aan de hand is. Onze uitkomsten van onderzoek laten we aan u zien. We hebben drie hoofdstukken gewijd aan potentiële oplossingen voor problemen”. Op het MIT zijn beiden begonnen met een nieuw initiatief voor digitale economie, waar mensen bij elkaar komen om brandende vragen bij de horens te vatten.

Om werkloosheid te bestrijden en banen voor de toekomst zeker te stellen, het zal geen makkelijke weg zijn die we genoodzaakt zijn af te leggen. De beide auteurs zeiden dat heel stellig tijdens een presentatie voor medewerkers van Google, aan de vooravond van de publicatie van hun boek. Ze deden een beroep op hun gehoor om mee te denken over de vele kwesties. De bijeenkomst is op video opgenomen en geeft een verbluffende kijk op de werkelijkheid waarin we momenteel leven en waarin we mogelijk in de toekomst gaan leven. De beide auteurs zien bewustwording van de feiten en de werkelijkheid als de voornaamste stap op de weg naar een wereld waarin we de juiste oplossingen vinden en de juiste beslissingen nemen en waarin het goed toeven is. Ze zijn niet pessimistisch, niet overmatig optimistisch, maar wel voorzichtig optimistisch. Het ligt helemaal aan onszelf hoe de toekomst eruit gaat zien.

Zie hieronder de video: Erik Brynjolfsson & Andrew McAfee, The second machine age. Authors at Google, 27 januari 2014. Duur: ruim een uur, met ondertiteling in het Engels.

Het boek The second machine age – Work, progress, and prosperity in a time of brilliant technologies, door Erik Brynjolfsson en Andrew Mcafee is gepubliceerd in februari 2014 bij uitgeverij Norton: http://books.wwnorton.com

Op de foto bovenaan: Erik Brynjolfsson (links) en Andrew McAfee tijdens hun presentatie aan de vooravond van de publicatie van hun boek op een bijeenkomst voor medewerkers van Google, 27 januari 2014

Sander de Hosson nieuwe voortrekker van Beroepseer

sander de hossonSander de Hosson (1977), longarts in het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen, is de nieuwe voortrekker van Beroepseer. Zijn aandachtsgebieden zijn met name longkanker en palliatieve zorg. Hij is onder meer hoofdredacteur van de boeken Probleemgeoriënteerd denken in de Palliatieve Zorg, Probleemgeoriënteerd denken in de Longgeneeskunde en co-auteur van De Thoraxfoto, een stapsgewijze beoordeling en het nog te verschijnen leerboek De CT-thorax.
Hij is actief in het stimuleren van kennis en kunde over palliatieve zorg in Nederland en spreekt geregeld over dit onderwerp voor artsen, verpleegkundigen en patiënten.

Adviezen van De Hosson: “Bij ziekten die niet te genezen zijn zoals uitgezaaide longkanker gaat veel aandacht en onderzoek uit naar het verlengen van de tijd die er nog is. Maar juist in de latere fasen van een ongeneeslijke ziekte is het niet de tijd, maar de kwaliteit die telt. Benauwdheid en pijn kan een mens in de laatste levensfase erg veel hinder bezorgen en het is de palliatieve zorg die alles in dienst stelt om deze klachten zo goed mogelijk te verminderen. Daarbij staat de mens als geheel centraal, ook is er in de palliatieve zorg veel aandacht voor de psyche, het sociale netwerk en existentiele problematiek. Het is mijn overtuiging dat palliatieve zorg een minstens zo belangrijke behandeling is als chemotherapie of ‘targeted therapy’ en dat zou tot uitdrukking mogen komen in aandacht en onderzoek naar deze zo belangrijke vorm van geneeskunde”.

De Hosson schrijft regelmatig blogs op zijn eigen weblog en op Artsennet die met name gaan over palliatieve zorg en longziekten. Hij heet de lezer op zijn weblog welkom met het motto: “Bij een goed leven, hoort een goede dood”.
Lees bijvoorbeeld de blogs Saint Emilion Grand Cru van 28 april 2014 of Betoverend – een ode van 18 maart 2014: http://shosson.webnode.nl

Rector vindt predicaat ‘excellente school’ helemaal niet nodig

Sinds staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs op 12 april 2014 bekend heeft gemaakt welke scholen zich ‘excellent’ mogen noemen, worden de 76 scholen die het predicaat hebben ontvangen overspoeld met aanmeldingen.
Excellente scholen zijn scholen die zowel op de kernvakken als daarbuiten excellente resultaten behalen. Ook kijkt de jury die de predicaten uitdeelt, naar de aandacht die de school heeft voor leerlingen die het erg goed doen of voor leerlingen die juist extra hulp in de klas nodig hebben.

Het Haagse gymnasium Sorghvliet heeft helemaal geen behoefte aan het keurmerk. Rector Hans Rookmaaker schrijft in het Algemeen Dagblad van 3 mei 2014 waarom:
“Het kwam weer opmerkelijk bij elkaar. Ik las in de krant een artikel over excellentie in het onderwijs. Zojuist opende ik een brief met het verzoek om Sorghvliet aan te melden voor een beoordeling ter verkrijging van het predicaat ‘excellente school’. En bij een vergadering werd mij gevraagd waarom Sorghvliet geen excellente school is.

Natuurlijk steunen we de achterliggende bedoeling: zo goed mogelijk onderwijs op excellente scholen met aandacht voor de speciale behoeftes van leerlingen, of dat nu extra ondersteuning is of extra uitdaging en programma’s voor de superslimmen. Niet tevreden zijn met middelmaat, maar een ieder het maximale laten halen uit zijn capaciteiten. Scholen die daarin in voldoende mate slagen, verdienen inderdaad het predicaat excellent.
Nu is het niet moeilijk om vast te stellen welke scholen excellent zijn. Op de – helaas niet erg gebruikersvriendelijke – site van de onderwijsinspectie worden de prestaties van alle middelbare scholen in ons land duidelijk in kaart gebracht. Iedereen kan daar zo zien wat de goede scholen in een bepaalde regio zijn. En voor digibeten die de weg kwijtraken op deze site, geeft Elsevier ieder jaar nog een duidelijk overzicht van dezelfde gegevens als op de inspectiesite met plusjes en minnetjes; ook hier wordt heel duidelijk welke scholen goede prestaties leveren

Kwaliteit

Maar natuurlijk: je kunt steeds maar doorgaan dezelfde gegevens in allerlei vormen weer te geven. De VO-Raad verzon Vensters voor Verantwoording, waar naast de harde cijfers ook veel achtergrondinformatie over de deelnemende scholen is te vinden. En nu dus ook een commissie die beoordeelt of scholen die zich ervoor aangemeld hebben inderdaad excellent zijn of niet. En dat proces om excellente school te worden, kost die scholen behoorlijk veel tijd en inspanning. Er moeten allerlei gegevens en bewijsstukken geproduceerd worden. Tijd die misschien beter in de kwaliteit van het onderwijs gestoken kan worden.

Het is fijn dat er helderheid is over de prestaties van de scholen. Dat stelt ouders en leerlingen in staat om een goede schoolkeuze te maken. Maar je hoeft hetzelfde toch niet steeds maar weer opnieuw vast te stellen. Een goede school blijft diezelfde goede school in alle onderzoeken: het gaat immers steeds om dezelfde gegevens. En een school wordt er echt niet beter van als je extra vaak constateert dat de resultaten goed zijn. Waarom tijd verspillen aan procedures om door een commissie erkend te worden als excellente school, terwijl dat al uit de beschikbare, openbare, voor iedereen toegankelijke gegevens blijkt? Sorghvliet draait al jaren mee in de top van het Nederlandse onderwijs. Om de zoveel jaar behoort Sorghvliet zelfs tot de top-vijf van ons land”.

Een goede school heeft het predicaat excellent niet nodig, door Hans Rookmaaker, Algemeen Dagblad, 3 mei 2014 (niet digitaal)

Sander de Hosson

Sander de Hosson (1977) is longarts in het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen. Zijn aandachtsgebieden zijn met name longkanker en palliatieve zorg. Hij is onder meer hoofdredacteur van de boeken Probleemgeoriënteerd denken in de Palliatieve Zorg, Probleemgeoriënteerd denken in de Longgeneeskunde en co-auteur van De Thoraxfoto, een stapsgewijze beoordeling en het nog te verschijnen leerboek De CT-thorax.
Hij is actief in het stimuleren van kennis en kunde over palliatieve zorg in Nederland en spreekt geregeld over dit onderwerp voor artsen, verpleegkundigen en patiënten.

Adviezen van De Hosson: “Bij ziekten die niet te genezen zijn zoals uitgezaaide longkanker gaat veel aandacht en onderzoek uit naar het verlengen van de tijd die er nog is. Maar juist in de latere fasen van een ongeneeslijke ziekte is het niet de tijd, maar de kwaliteit die telt. Benauwdheid en pijn kan een mens in de laatste levensfase erg veel hinder bezorgen en het is de palliatieve zorg die alles in dienst stelt om deze klachten zo goed mogelijk te verminderen. Daarbij staat de mens als geheel centraal, ook is er in de palliatieve zorg veel aandacht voor de psyche, het sociale netwerk en existentiële problematiek. Het is mijn overtuiging dat palliatieve zorg een minstens zo belangrijke behandeling is als chemotherapie of ‘targeted therapy’ en dat zou tot uitdrukking mogen komen in aandacht en onderzoek naar deze zo belangrijke vorm van geneeskunde”.

Provocatieve professionals gewenst met kritische vragen

Het expliciet bespreken van normen, die iedereen heeft, kan een hele functionele leerervaring zijn. Normatieve professionalisering kan omschreven worden als ‘de bewustwording van het krachtenveld van verschillende normen – maatschappelijke, organisatorische, professionele en persoonlijke – waarin de professional zich bevindt en het zoeken naar de juiste rechtvaardigingsgrond voor het professionele handelen, die per situatie kan verschillen en om een afweging – vooraf, tijdens en achteraf – vraagt’.
Ton Bruining schrijft op zijn blog Leer-kracht hoe hij met Leo van den Brom in 2011 een themareeks was gestart over normatieve professionalisering voor het tijdschrift voor human resource development (HRD): Opleiding & Ontwikkeling. In totaal zijn er zeventien artikelen gepubliceerd, de laatste in 2013.
Bruining is opleidingskundige en adviseur/onderzoeker voor het onderwijsadviesbureau KPC Groep. Leo van den Brom is zelfstandig bedrijfsfilosoof en docent wiskunde.

In het inleidende artikel over normatieve professionalisering, Hart voor de zaak, schrijven de auteurs dat moderne professionals moeten kunnen omgaan met de gespannen verhoudingen tussen de logica van het bestuur, de wensen van de ‘klant’ en de wetenschappelijke en technische eisen van de beroepsuitoefening: “Je werk goed doen gaat niet langer meer over het simpelweg volgen van het protocol. Sterker nog, je werk goed doen gaat er eerder over dat je in staat bent helder te rechtvaardigen waarom het protocol in deze particuliere situatie niet voldoet. Maar het gaat verder dan dat. Er ontstaan zelfs dilemma’s door een specifieke keuze voor een bepaalde structuur. Neem het voorbeeld van de matrixorganisatie. Wanneer je als productmanager van een produktlijn in een landenteam zit, moet je het belang dienen van twee lijnen. En die belangen kunnen, zeker in een grote multinational, wel eens loodrecht op elkaar staan”.
In het tweede artikel, getiteld Goed in gesprek, hebbende de auteurs een gesprek met Harry Kunneman, hoogleraar aan de Universiteit van Humanistiek, leerstoel Sociale en politieke theorie, en Edgar Karssing, econoom/filosoof en hoofddocent verbonden aan het Instituut voor bedrijfsethiek van de Nyenrolde Business Universiteit.
Volgens Karssing moeten professionals de ruimte hebben om in hun organisatie te kunnen functioneren en om trots te kunnen zijn op hun werk. “Dat betekent niet dat je maar kunt doen wat je wilt, maar wel dat je standaarden ontwikkelt, en je daaraan houdt en dat je je kunt verantwoorden” .

Bureaucratie beschermt juist tegen politieke impulsen

Het zevende artikel, Goed werk door provocatieve professionals, bevat een interview met Hugo Letiche, emeritus hoogleraar Practice van de Universiteit voor Humanistiek en René ten Bos, hoogleraar organisatiefilosofie aan de Radboud Universiteit: “Bureaucratie en technologie perken het werk van professionals in. Om goed werk te kunnen blijven verrichten, zijn provocatieve professionals nodig die kritische vragen stellen”.

Letiche plaatst een kanttekening bij de geluiden van professionals die klagen over de bureaucratie die een goede dienstverlening frustreert: “De koppeling van professionals en bureaucratie heeft sinds de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog voor enorme ontwikkelingen gezorgd (…) Vooral de afgelopen jaren heeft ‘bureaucratie’ een te negatieve lading gekregen(…) Modieuze kritici vinden dat de bureaucratie onethisch en ouderwets is. Maar bureaucratie beschermt juist tegen politieke impulsen. Ze beschermt burgers bijvoorbeeld tegen politici die zich om populistische redenen tegen een bevolkingsgroep keren. De bureaucratie is een formele onpersoonlijkheid, zonder affectie en enthousiasme, zonder boosheid en vooroordelen” .
De invloed van wetenschap en technologie op het werk van professionals is volgens Letiche enorm: “We zijn dichtbij een verregaande ‘automatisering van de professional’. Veel van het werk dat artsen, leraren en politieagenten doen, kan straks uitgevoerd worden door robots”. Dat is niet iets wat Letiche toejuicht: “De invloed van beroepsbeoefenaren wordt uitgehold, de dienstverlening verliest haar menselijke gezicht en de professional is niet meer de vakman van weleer”.
De waarde van bureaucratische systemen moet volgens Letiche dan ook niet overschat worden. “Managers moeten zich realiseren dat planning en controle slechts op deelgebieden mogelijk zijn. De frontliniewerker is het belangrijkste zintuig van de organisatie. Primaire taak van het management is het verschaffen van een zingevend verhaal voor de organisatie en in samenhang daarmee richtlijnen voor het operationele werk, randvoorwaarden voor zelforganisatie en zorg voor de kwaliteit van het werk: maatschappelijk, vakinhoudelijk en ethisch”.

Afbraak van het professionalisme

Volgens Ten Bos is de afbraak van het professionalisme al enkele decennia aan de gang: “Zo voerde Margaret Thatcher een verbeten strijd tegen professionals in de gezondheidszorg, die ze beschouwde als gedegenereerde adel die zich op basis van verouderde denkbeelden en idealen wenste te onttrekken aan de markteconomie”. Ten Bos vindt dat het niet slecht is ‘dat er gaten in het bastion van de klassieke professional worden geschoten’. Er is volgens hem een einde gekomen aan de morele superioriteit van de klassieke professionals die zich beroepen op onbetwijfelbare en objectieve kennis. Hij vervolgt: “Er wordt veel heil verwacht van het evidence based denken, maar daar zit een denkfout in. Het pleidooi voor het evidence based werken is gebaseerd op het idee dat de problemen in de wereld ingewikkeld, complicated, zijn en dat die met de juiste procedures eenvoudig zijn op te lossen”. Die voorstelling bevat de belofte dat orde kan worden gebracht en dat problemen kunnen worden opgelost door ingewikkelde zaken open te vouwen en verborgen factoren aan het licht te brengen.
Volgens Letiche is de wereld minder uitlegbaar dan wel wordt gedacht. Een complexe wereld, waarin mensen en hun wensen, activiteiten en problemen veelzijdig en op allerlei manieren verweven zijn, is volgens hem niet eenvoudig en evidence based te uit te leggen en te sturen met procedures en meet- en regelsystemen: “Dat is een idee-fixe. Veel problemen in de publieke dienstverlening bijvoorbeeld zijn eerder rafelig, meervoudig en moeilijk te verhelpen. Ze zijn niet ingewikkeld, maar complex”.

Discussies over ethiek in organisaties verworden tot rationele procedures

In zijn boek Rationele engelen uit 2003 gaat Ten Bos in op de discussies over ethiek in organisaties. Die nemen volgens hem de morele problemen van organisaties niet weg, omdat ze verworden tot rationele procedures ontdaan van de gevoelsdimensie. Mensen die een voorkeur hebben voor zulke mechanische moraliteit noemt Ten Bos ‘rationele engelen’. Het zijn mensen die ver van de werkvloer afstaan en zich niet inlaten met de morsige praktijken van alledag, die spreken over integriteit. Ze participeren nooit, maar calculeren zich suf. Ten Bos bekritiseert een simplistische behandeling van de morele dimensie: “In een bedrijfsethiek van procedures, regels, codes en belanghebbendenanalyses is weinig ruimte voor existentiële twijfel en onzekerheid, voor gevoelens als verontwaardiging en angst, droefheid en verveling. Deze zogenaamd negatieve emoties zijn als zand in de overlevingsmachine: ze maken een soepel functioneren van het bedrijf lastiger. Organisaties maken fouten die men wanhopig en krampachtig probeert in te vullen met dezelfde rationliteit als die de problemen veroorzaakt”.

Een beweging van professionals tegen de eigen beroepsgroep en organisatie

Letiche ziet dat de hedendaagse professional een behoudende professional is geworden “die geniet van de welvaart, wat ten koste gaat van de creativiteit die zo kenmerkend was voor de traditionele professional”.
Hij roept op tot een tegenbeweging, vanuit een eigentijds perspectief en die moet komen van professionals die het lef hebben om te laten weten wat in de praktijk relevant is, en van authentieke leiders, die van de gebaande paden durven gaan. Letiche: “Een beweging tegen de eigen beroepsgroep en de eigen organisatie is niet eenvoudig. Het vraagt durf om te provoceren en ook om de eigen normen en waarden kritisch te bevragen. Authentieke leiders stellen zulke kritische en provocatieve vragen en durven de systeemgrenzen te overschrijden”.

Ten Bos pleit voor een andere vorming van de moderne professional: “In plaats van het pandoer van Van Bijsterveldt over zelfvertrouwen, prestaties en trots door het uitvoeren van taken, pleit ik voor echte gesprekken over dingen, voor het plezier beleven aan de taaiheid van vakken als wiskunde”.
Ten Bos is kritisch op de tendens van beroepsopleidingen om veel te investeren in communicatietrainingen: “Ik zie het in de opleiding van artsen en bedrijfskundigen. Wie niet bereid is om het anders te doen, is overgeleverd aan middelmatigheid, met af en toe iets briljants”.

Letiche en Ten Bos gooien veel heilige huisjes omver. Het boek Beroepszeer – Waarom Nederland niet goed werkt uit 2005 dat de aanzet gaf tot de oprichting van Stichting Beroepseer en indertijd insloeg als een bom, krijgt ook een veeg uit de pan. Het boek blijkt na al die jaren nog steeds een open zenuw te raken.
Maar temidden van alle discussies, kritiek en ideeën over professionaliteit, staat één ding in elk geval vast. Professionals èn managers zullen provocatief en moedig moeten zijn.

Hart voor de zaak, normatieve professionalisering op blog Leer-kracht, door Ton Bruining, 14 april 2014: http://leer-kracht.blogspot.nl
In de blog staan links naar de titels van de artikelenreeks, in PDF te lezen op internet.