Skip to main content

Redactie Beroepseer

Specialist Schaper wil persoonlijker behandeling in de zorg

Op managementsite.nl staat een interview met prof.dr. Nicolaas Schaper, hoogleraar Interne Geneeskunde aan het Maastricht Universitair Medisch Centrum over regelzucht, regelruimte, de positie van de professional en wat het betekent voor de rol van de arts als de patiënt centraal komt te staan. Schaper is gespecialiseerd in diabetes mellitus.
Guido van de Wiel vroeg hem allereerst iets te vertellen over de manier waarop momenteel de diabetesbehandeling in Nederland is geregeld.

Schaper: “Wij zijn in Nederland heel goed in het organiseren van de zorg en ik denk dat we het in veel opzichten ook goed geregeld hebben. De kwaliteit van de diabeteszorg is veel beter dan zo’n dertig jaar geleden. Maar we hebben door de cultuur van spreadsheetmanagement een systeem ontworpen waar iedere patiënt in moet passen. We persen de patiënt als het ware door dat systeem en denken vervolgens dat we de diabeteszorg goed geregeld hebben. Maar als je een gehaktmolen hebt en je draait er allerlei verschillende soorten vlees doorheen, dan krijg je toch maar één ding: gehakt. Dat is de fase waar we in Nederland beland zijn. Vroeger hadden we helemaal niks, toen konden we zelfs het vlees niet bereiden, dus dat is weliswaar een enorme verbetering, maar toch.
Door regels op te stellen en structuren te ontwerpen, is het probleem nog niet opgelost. Wij hebben binnenkort 1 miljoen mensen met diabetes in Nederland en diabetes lossen we voorlopig niet op. Diabetes is een chronische aandoening: iemand heeft het en houdt het, levenslang. Het is een uitdaging voor de komende tijd om de zorg zo te organiseren dat deze kosteneffectief is, maar dat die tegelijkertijd recht doet aan de individuele patiënt en zorgverlener. One size does not fit all.”

Het gevaar is dat bureaucratische handelingen een doel op zich worden

Wat betekent dit spreadsheetmanagement voor de patiënten in de praktijk?
Schaper: “Wij hebben onderzoek gedaan naar consultvoering en veel gesprekken opgenomen. Een mooi voorbeeld is de patiënt die overstuur binnenkomt en begint te vertellen over de echtscheiding waar hij of zij in is verwikkeld. Je hoort de praktijkondersteuner dan zeggen: Ja, dat is heel vervelend voor u. Maar wilt u nu even komen zitten, want ik moet uw bloeddruk meten en ik moet naar uw voeten kijken, want dit is uw jaarcontrole. Aan de ene kant geweldig, vroeger keek men maar zelden naar de voeten en jaarcontroles werden vaak niet gedaan, maar of die procedurele gang op dat moment koste wat kost moest worden gevolgd? Deze patiënt zit met een heel ander verhaal, maar die praktijkondersteuner blijft zich richten op het vullen van de spreadsheet. Dat afvinkgedrag wordt beloond: anders krijgt hij een geïrriteerde huisarts tegenover zich. Dat is verklaarbaar, want de zorgverzekeraar vindt dat er slechte zorg wordt geleverd als de spreadsheets niet zijn ingevuld.
Het gevaar ligt op de loer dat de bureaucratische handelingen een doel op zich worden. Checklists kunnen helpen, maar het wordt een probleem als we allerlei gegevens onder het mom van kwaliteitsindicatoren moeten aanleveren”.

Wat er nodig is

Tegen het eind van het interview vraagt Van de Wiel aan Schaper wat er nodig is?
Schaper: “Wij moeten als professionals meer vrijheidsgraden krijgen om per patiënt een individuele afweging te mogen maken. Nu wordt er vaak een te restrictief beleid gevoerd, waarin het protocol, geschreven voor de gemiddelde patiënt, centraal staat in plaats van de individuele patiënt. Het opzetten van proeftuinen waarin nieuwe medicamenten of andere interventies geïntroduceerd worden en nauwkeurig gevolgd worden, kan hierbij helpen. Tegelijkertijd mag de zorgverzekeraar in zo’n systeem van integrale bekostiging vragen dat het totale budget niet stijgt. Zo worden de zorgverleners gestimuleerd tot bezuinigingen in zorguitgaven die vervolgens weer gebruikt kunnen worden voor innovaties.

Het formuleren van richtlijnen heeft ons gebracht waar we nu staan in de diabeteszorg. Dat is in veel gevallen een heel goed uitgangspunt. Maar ik denk dat een richtlijn een leidraad moet zijn. We zijn nu op het punt gekomen dat we meer tailormade, geïndividualiseerde therapieën zouden moeten kunnen aanbieden. Het is daarvoor nodig om minder veeleisend te zijn als het gaat om het invullen van spreadsheets. De tijd die we daarmee winnen, dienen we in verdere ontwikkeling van een kwaliteitssysteem te steken, waarin professionals doen waar ze goed in zijn en ze verantwoording over de inhoud van zorg moeten afleggen aan hun cliënten en aan hun collegae. Ook de zorgverzekeraars moeten hierbij betrokken worden”.

Lees het hele interview met prof. Schaper: Ons zorgsysteem is soms de grootste vijand van de patiënt, 10 juni 2014, Management site: www.managementsite.nl

In augustus 2014 verschijnt het boek Organiseren met toekomst – van agile tot zelfsturing, onder redactie van Guido van de Wiel, uitg. Academic Service.

Jeugdzorgmedewerkers bieden Staatssecretaris Van Rijn petitie aan

Een delegatie van jeugdzorgmedewerkers biedt Staatssecretaris Van Rijn op donderdag 12 juni 2014 een petitie aan. Ze hebben ruim 1300 handtekeningen verzameld onder medewerkers bij Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, Gelderland en Zuid-Holland. Met de petitie vragen ze aandacht voor het feit dat grofweg de helft van de werkgelegenheid bij bovengenoemde organisaties op het spel staat.

Met de petitie vragen de medewerkers aandacht voor het feit dat de werkgelegenheid in de Jeugdzorg fors onder druk staat. Dit als gevolg van de nieuwe Jeugdwet die per 1 januari 2015 in werking treedt én de daarmee gepaard gaande bezuinigingen van 15 procent op het huidige budget in de sector. De petitie wordt tussen 16.45 tot 17.15 uur bij VWS aangeboden.

Werkgelegenheid
Uit de arbeidsmarktrapportage die in opdracht van VWS is uitgevoerd en uit analyses van het UWV komt een schrikbarend beeld naar voren: de werkgelegenheid in de sector Jeugdzorg zal met 20 tot 30 procent krimpen. Dit betreft 6.000 tot 9.000 fte. Aangezien er relatief veel parttimers in onze sector werken gaat het hier om maar liefst 8.000 á 12.000 mensen.

Ernstige zorgen
De medewerkers in dienst bij Bureau Jeugdzorg Gelderland, Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant en Bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland maken zich ernstige zorgen. Voor de organisaties waar zij werkzaam zijn lijken de gevolgen namelijk nog dramatischer dan hierboven beschreven. Grofweg de helft van de werkgelegenheid bij deze organisaties staat op het spel.

Niet voor niets heeft van Rijn in deze periode de bestuurders van hun organisaties uitgenodigd om over die gevolgen met van Rijn het gesprek aan te gaan. Medewerkers maken zich niet alleen ernstig zorgen over de continuïteit van de zorg voor kwetsbare kinderen, maar zeker ook over de continuïteit van het werk.

Eisen

Medewerkers vragen aan Staatssecretaris van Rijn:

  • Om op 1 januari 2015 geen gat te laten ontstaan waar de kwetsbare kinderen de dupe van worden. Ze willen dat van Rijn, vanuit zijn systeemverantwoordelijkheid voor de Jeugdzorg, de continuïteit van zorg garandeert.
  • Om er op toe te zien dat ervaren werknemers niet tussen wal en schip raken. Als werk overgaat naar een andere zorgaanbieder of gemeente, op te leggen dat de werknemers het werk volgen en overgenomen worden door de nieuwe zorgaanbieder.
  • Om er voor te zorgen dat als er toch werknemers ontslagen moeten worden er voldoende geld is om een fatsoenlijk sociaal plan te kunnen afspreken.

Jeugdzorgmedewerkers bieden Staatssecretaris Van Rijn petitie aan, website Abvakabo FNV, 11 juni 2014: www.abvakabofnv.nl (Artikel is niet meer beschikbaar; deze site bestaat niet meer. Zie voortaan site FNV, sector Zorg & Welzijn: www.fnv.nl/cao-sector/zorg-welzijn)

Wat is nodig om mensen gemotiveerd aan het werk te houden? Vanavond op t.v. bij Hollandse Zaken

hollandse zakenHet televisieprogramma Hollandse Zaken van omroep Max is vanavond, woensdag 11 juni 2014, gewijd aan de manager en de werknemers op de werkvloer naar aanleiding van de uitkomst van een grote enquête.

Begin juni 2014 maakte de Amsterdamse thuiszorgorganisatie Amstelring bekend 600 mensen te ontslaan. De vakbond wijst o.a. dure interimmanagers en een mislukt, miljoenen kostend tijdsbesparingsproject aan als de oorzaak van dit massa-ontslag.
Amstelring lijkt het zoveelste voorbeeld van mismanagement in de publieke sector: zorg, onderwijs en woningcorporaties. Werknemers worden horendol van alle verplichte rapportages, protocollen, innovaties en peperdure experimenten die het management hen oplegt. Er wordt al bijna tien jaar over geklaagd, maar de arbeidsomstandigheden op de werkvloer lijken niet te verbeteren. Het management legt de oorzaak bij de overheid en de verplichte marktwerking.

Uit een groot onderzoek van Hollandse Zaken onder 5500 leden van AbvaKabo, CNV Publieke Zaak en de Unie, waarbij zowel managers als medewerkers op de werkvloer werden ondervraagd, blijkt dat werknemers zich tekort gedaan voelen en dat managers in zorg, onderwijs en volkshuisvesting twijfelen aan hun eigen rol.

Naar voren komt dat 69 procent van de ondervraagde werknemers vindt dat regels en voorschriften van het management niet bijdragen aan betere dienstverlening.
Ook vinden werknemers in meerderheid dat managers vooral werk voor zichzelf creëren (54 procent) en een onevenredig groot beslag leggen op het budget van de organisatie (65 procent). Nog niet één op de vijf werknemers (18 procent) vindt dat managers passend worden beloond.

Zeventig procent van de managers denkt blijkens de enquête dat zij werknemers dagelijkse beslommeringen uit handen nemen. Zodoende kunnen werknemers zich concentreren op hun werk. Ruim acht van de tien werknemers is het hiermee oneens. Zij vinden juist dat managers hen met onnodige taken opzadelen. Toch zijn zowel managers als werknemers het met elkaar eens dat de groeiende hoeveelheid regels, resultaatgerichte afspraken en protocollen de achterliggende oorzaak van de managementcultuur zijn.

Vooral de zorg lijkt een tikkende tijdbom. Nieuwe plannen komen en gaan. Dure (interim)managers komen en gaan. En de gewone werknemer? Die buffelt door. Of wordt ontslagen.

In het programma komen aan het woord werknemers uit de zorg, AbvaKabo-bestuurder Lilian Marijnisssen en zorgmanagers. De vraag luidt: Wat is nodig om mensen gemotiveerd aan het werk te houden?
Presentatie: Cees Grimbergen
Op woensdag 11 juni 2014 om 20.25 uur op Nederland 2
De herhaling is op donderdag 12 juni 2014 om 9.45 uur, Nederland 2

De manager heeft het gedaan, Hollandse Zaken, Omroep Max: www.maxvandaag.nl/programmas/tv/hollandse-zaken/de-manager-heeft-het-gedaan/POW_00789923/

Manager twijfelt aan eigen rol, Skipr, koersbepalend in de zorg, 11 juni 2014: www.skipr.nl

Is de waarde van een universitaire studie in geld uit te drukken?

Ruim twintigduizend klachten van Britse studenten kwamen er binnen over de kwaliteit van het onderwijs op hun universiteit. Geschat wordt dat er er een bedrag aan schadeclaims moet worden uitbetaald dat kan oplopen tot twee miljoen Engelse ponden. A.N. Wilson geeft in het Britse dagblad The Telegraph commentaar op de klacht dat het onderwijs het geld niet waard zou zijn. Daarbij blikt hij met weemoed terug op zijn eigen tijd op de universiteit. Wilson, geboren in 1950, is een Engelse schrijver/columnist en staat bekend om zijn kritische geest. Hij schrijft: “Natuurlijk zal een oude brompot als ik spottend lachen en zich voorstellen wat er gebeurd zou zijn als de leerlingen van Maurice Bowra hun geld terug hadden gevraagd omdat zij al zijn grappen al een keer eerder hadden gehoord, of als de leerlingen van F.R. Leavis hem hadden aangeklaagd omdat hij T.S. Eliot niet naar waarde had weten te schatten?”
Bowra, een beruchte, invloedrijke Oxford-don die bijna iedereen van betekenis had ontmoet in de wereld van literatuur en politiek, was van 1938 tot 1970 hoofd van Wadham College van de Universiteit van Oxford.

Degenen die tegen het betalen van collegegelden waren omdat ze dachten dat het de minder draagkrachtigen zou afschrikken, hadden deze komische ontwikkeling niet kunnen voorzien, vervolgt Wilson: “Ik kreeg les van de zoon van J.R.R. Tolkien; Tolkien kreeg les van de bijzondere linguïst Wright die in de mijnen van Noord-Oost Engeland had gewerkt voordat hij naar Oxford kwam. Geen Brideshead voor hem. Hij raakte nooit zijn sterke accent kwijt en zei een keer aan het slot van een college tegen Tolkien, die zelf een arme man was die nooit naar Oxford was gekomen als hij had moeten betalen: ‘Mijn advies, jongen, is Keltisch te gaan studeren'”.
Wright had een vooruitziende blik nu we weten dat ‘Keltisch’ een van de populairste elementen is van Tolkiens boek The Lord of the Rings.

Maar hoe bereken je de waarde in geld van een universitaire studie? Is een bepaalde opleiding £9,000 per jaar ‘waard’?
Volgens Wilson begon de narigheid op het moment waarop studenten collegegeld moesten gaan betalen. Als gevolg daarvan was het redelijk je af te vragen of de colleges, de lessen en de woonomstandigheden het geld wel waard waren?

“Als je de woonomstandigheden zou beoordelen aan de hand van maatstaven die gelden voor een modern toeristenhotel, dan zouden ze niet door de beugel kunnen. […] maar we hadden tenminste een paar badkamers die we met elkaar deelden. De generatie voor ons moest in weer en wind grasvelden en pleinen oversteken als ze zoiets exotisch als een bad wilden nemen.

Het voedsel was tamelijk eenvoudig. Ik denk dat dat kwam omdat er alleen mannelijke studenten waren in mijn tijd en de meeste jonge mannen wilden alleen pasteien. Als de keukens hadden geprobeerd ons gezond voedsel voor te zetten, zou niemand het gegeten hebben. Dat zal nu wel beter zijn. Maar we waren daar niet vanwege een kamer met bad noch vanwege het eten.

Maar hoe zat het met het onderwijs. Was dat het geld ‘waard´?

Sommige colleges die ik bijgewoond heb waren grandioos. Ik herinner me vooral de schorre stem van Gabriel Turville-Petre met zijn analyses van de Edda waarvoor ik £90,000 zou hebben betaald als ik ze had gehad. Of de nauwgezette analyses van de Beowulf door professor Alastair Campbell die leken op de journaals in een ouderwetse bioscoop. Als hij aan het eind van een gedicht was gekomen, ging hij terug naar het begin en begon hij weer opnieuw. Zijn lessen verliepen asynchroon, zodat het mogelijk was dat hij op de eerste dag van een nieuwe termijn regel 1.037 behandelde.

De gortdroge colleges van Richard Hammer over oud-Engelse grammatica waren ook heel fijn als je ervan hield – en dat deed ik – maar ik weet niet of ze £9,000 waard waren, het equivalent van 90 mooie avonden in de opera.
[…]
De beste docenten waren waarschijnlijk degenen die voldoende moed hadden om strijdvaardig te zijn. ‘Hoe ben jij hier in vredesnaam binnengekomen meisje?’ was een bitse opmerking, in mijn tijd gemaakt door een van de beste Schotse classici van Oxford tegen een jonge vrouw die een blunder had begaan over Theocritus. Maar deze messcherpe Schotse klassieke geleerde had de universiteit nog in haar hoogtijdagen gekend en had genoten van de intellectuele vuistslagen van C.S. Lewis die de grote man erop had gewezen dat hij een blunder had begaan met Statius.
[…]
Maar zelfs als je het getroffen had met een innemende en briljante docent, zoals ik dat had met John Bayley, dan waren er ook dagen waarop je voelde dat de discussie over literatuur tot niets leidde en dan verlangde je naar het einde en het openen van de fles met sherry.
[ …]
Volgens mij zoeken moderne studenten die klagen over het onacceptabele niveau van het onderwijs mogelijk naar de verkeerde dingen in een universitaire docent. Tegen de tijd dat ze zijn geslaagd voor hun eindexamen en een studierichting hebben gekozen, zouden de jongeren mensen moeten zijn die zelfstandig denken, of daarmee een begin hebben gemaakt. De universiteit is de plek waar zo’n ontwikkeling wordt gevoed. Universitair onderwijs is geen flesvoeding. Zelfs bij disciplines als recht, medicijnen of scheikunde, waar een grote hoeveelheid feitenkennis nodig is, zou het vergaren van informatie gedaan moeten worden door de studenten zelf. Ik kom nog een keer terug bij C.S. Lewis. Een student vroeg hem eens of hij een soort samenvatting kon krijgen van de Faerie Queen van Spenser. De student werd elegant afgepoeierd met: ‘Ik ben je schoomeester niet’.

De universiteit is wat anders dan de school. De docenten zijn er niet voor jou om boeken te lezen, noch om jou te vertellen wat je moet denken. Ze zijn er om je te helpen denken, en dat is heel iets anders.

Dat is ook de reden waarom veel tijd van je studentenleven verspilde tijd moet zijn. Een termijn van acht weken vliegt voorbij. Als je in die tijd hopeloos verliefd bent geworden (of, en dat vergt nog meer verspilde tijd, met hoop verliefd); of als je een rol hebt gespeeld in een toneelstuk, of als je beter bent geworden met squash, of verzot bent geraakt op Zweedse films, dan heb je waarschijnlijk niet genoeg tijd doorgebracht met je vrienden. En vriendschap is het hoogste goed voor veel mensen op de universiteit. Het is de eerste keer van je leven dat je het huis uit bent, weg van de beperkte kring klasgenoten. Je kunt mogelijk iemand uit elke laag van de bevolking tegenkomen; op deze plek worden vriendschappen voor het leven gesloten.

Is het gek dat je in zulke omstandigheden je studie verwaarloost? Een beetje?

Voor andere studenten, die misschien minder geluk hebben, is de universiteit geen fijne tijd. Ze horen niet bij een magische kring. Ze hebben geen seksuele avonturen. Het onderwijs verveelt hun en ze kunnen niet wachten tot het afgelopen is.

Het zou kunnen dat voor hen de ervaring ‘het niet waard’ was. Maar zelfs in die gevallen betwijfel ik dat. Het geheimzinnige aan universitair onderwijs is dat de baten pas jaren later zichtbaar worden. Je beseft dat specifieke vermogens – vooral zelfstandig denken – niet ontwikkeld zouden zijn zonder die drie studiejaren, ook al lijk je ze indertijd verknoeid te hebben.
Daarom is het ook belachelijk die tijd een geldelijke waarde toe te kennen. Universiteit is de beste methode die we kennen om een jong mens te helpen zich te ontwikkelen van de quasi-kinderlijkheid van een 18-jarige tot de prille volwassenheid van een 21- of 22-jarige. Universiteiten zijn geen scholen voor beroepsonderwijs. Ze geven je geen ‘kwalificaties’. De ervaring die ze je bieden kan niet volledig gemeten worden.

Maar als de universiteit goed voor je uitpakt, dan zullen de vriendschappen, de verspilde tijd en de tijd die je hebt doorgebracht met het eersteklas intellect van je docenten, voor altijd meer waard zijn en blijven dan alle goud in de wereld bij elkaar”.

A university education is priceless, door A.N. Wilson, The Telegraph, 4 juni 2014: www.telegraph.co.uk

U P D A T E

Lees bijvoorbeeld ook het artikel van Kees Kraaijeveld in Vrij Nederland, Het sociale leenstelsel voedt hebzucht, statuszucht en ongelijkheid, 13 juni 2014: www.vn.nl

Bijna helft van onze banen gaat over 20 jaar verdwijnen door automatisering en robotisering

kost automatisering banen 2 Wat gaan automatisering en robotisering van arbeid betekenen voor ons beroep en onze baan. Wetenschappers van de Universiteit van Oxford hebben becijferd dat over twintig jaar 47% van onze banen niet meer bestaat. Veel mensen worden vervangen door computers: van caissières tot apothekers, van vertalers tot chauffeurs, van accountants tot chirurgen.
Is er al iets te merken van het verdwijnen van banen?

Journaliste Elena Lindemans ging op zoek naar een antwoord voor het televisieprogramma Economische Zaken. Ze begon op de Tweede Maasvlakte, waar een van de allermodernste terminals bijna klaar is om in gebruik te worden genomen. Het blijkt dat in de toekomst 300 á 400 mensen nodig zijn in plaats van 700 á 800 voor dezelfde hoeveelheid werk.
“Op het imposante haventerrein zie ik vooral machines en geen mensen. Wat is het hier leeg en stil”, zegt Lindemans.
Voertuigen worden beheerd door systemen en niet meer door mensen. De kraanmachinist zit nu in zijn kantoor met een joystick voor beeldschermen en lost op die manier de schepen van hun lading. Hij vindt het leuk, zegt hij: “Het is beter voor mijn lichaam”.
De zelfrijdende auto is ook geen toekomstmuziek meer. Google heeft onlangs een nieuw model gepresenteerd zonder stuur, gas- en rempedaal dat mogelijk in 2015 op de markt komt.
Op de vraag of het een goed idee is dat robots het stuur gaan overnemen, antwoordt Rinie van Est van het Rathenau Instituut dat de gevolgen van automatisering voor onze maatschappij onderzoekt, dat we op een heel andere manier met mobiliteit zullen omgaan. Vrachtwagenchauffeurs, taxichauffeurs, koeriersdiensten zullen verdwijnen. Maar er zullen ook weer nieuwe banen bijkomen.

In een verpleeghuis in Oostende wordt een robot met de naam Zora – aanvankelijk ontworpen om bewoners te helpen met revalidatie-oefeningen – ingezet om interactieve dingen te doen, zoals spelletjes spelen met de ouderen en oefeningen met aan dementie lijdende mensen. Zora kan ook de krant voorlezen.
Journalisten laten zich assisteren door computerprogramma’s die informatie verzamelen en de Radboud Universiteit is bezig met het ontwerpen van een computerprogramma dat zelfstandig een tekst kan samenstellen over een gegeven onderwerp.

Aan het slot komt Rutger Bregman, historicus en schrijver, aan het woord die vertelt dat er weliswaar veel banen verloren zullen gaan in juist die segmenten waar we het niet zouden verwachten, zoals in de ITC en de administratie: “Ik denk wel dat het werk veel onzekerder wordt voor veel mensen. Maar ik geloof dat we ergens in deze eeuw af moeten van het dogma dat je per se moet werken voor je geld”. Hij is een voorstander van een basisinkomen: “We leven in een tijd dat de geschiedenis veel sneller gaat dan ooit. Wat nu een utopie is, kan straks werkelijkheid worden. De verzorgingsstaat was ook ondenkbaar”.

Nieuwe technologieën moeten ons leven gemakkelijker maken. Lindemans concludeert dat als er steeds minder banen zijn door technologie, wij arbeid anders moeten gaan waarderen en ervoor zorgen dat iedereen, met of zonder werk, toch een gezonde financiële basis heeft.

EZ: Voor jou tien robots? Zesde aflevering van de televisieserie Economische Zaken, uitgezonden op 6 juni 2014 op Ned. 2. Duur: 25 minuten. https://www.npostart.nl/ez/06-06-2014/VARA_101357548

Waarschuwing voor nog meer regeldruk in de GGZ

Joep Verbugt, voorzitter Raad van Bestuur van GGZ Eindhoven en de Kempen (GGzE) en bestuurslid van GGZ Nederland is bang dat de geestelijke gezondheidszorg straks nog meer geld kwijt is aan wat hij noemt de ‘doorgeschoten regeldrift’.

Uit onderzoek blijkt dat de geestelijke gezondheidszorg in heel Nederland nu al eenvijfde van het jaarbudget van vijf miljard besteedt aan administratie en verantwoording van de kosten en regels. Verbugt voorziet een toename daarvan als de GGZ overgaat naar de gemeenten.

Na 1 januari 2015 worden zowel de jeugdzorg van de GGZ als een deel van de langdurige geestelijke gezondheidszorg door de gemeenten betaald. “We krijgen dan bijvoorbeeld in deze regio te maken met 20 gemeenten. Als die allemaal met regels komen die we moeten verantwoorden dan lopen de administratiekosten nog verder op. Terwijl je dat geld wil besteden aan de zorg voor clienten,” zegt Verbugt.

“Meer kijken naar eindresultaat”

De GGzE-topman waarschuwt voor nog meer regeldruk. Hij benadrukt dat controles op de uitgaven terecht zijn. “Maar in plaats van te kijken of de procedures en de processen kloppen zouden we moeten kijken naar het eindresultaat: worden onze cliënten zelfredzamer? Nemen ze meer deel aan de samenleving?”

In Nederland hebben steeds meer mensen geestelijke gezondheidszorg nodig. De GGzE hielp vorig jaar tien procent meer cliënten, dankzij onder andere een betere samenwerking met huisartsen.

Zie Topman Verbugt van GGzE luidt noodklok over ‘doorgeschoten regeldrift’, door Tonny Vossen, Omroep Brabant, 6 juni 2014: www.omroepbrabant.nl

Marco Snoek promoveert op ontwikkeling van leiderschap van leraren

omslag proefschrift marco snoekOp 25 juni 2014 promoveert Marco Snoek op het proefschrift Developing teacher leadership and its impact in schools. Snoek is sinds 2003 als lector Leren & Innoveren verbonden aan de Hogeschool van Amsterdam. Binnen het lectoraat houdt hij zich bezig met professionaliteit en leiderschap van leraren en lerarenopleiders. In november 2013 werd Snoek verkozen tot Lector van het jaar. De jury koos voor Snoek omdat hij samen met studenten de professie van docenten vernieuwt. In 2012 werd hij door het bestuur van de Vereniging Lerarenopleiders Nederland benoemd tot erelid.

In Snoeks onderzoek heeft de term ‘leiderschap van leraren’ betrekking op een actieve en verantwoordelijke rol voor leraren die het niveau van het individuele leraarschap in de context van het klaslokaal overstijgt. Leiderschap van leraren heeft betrekking op activiteiten die te maken hebben met onderzoek door leraren, innovatie en het inspireren van collega’s en de school als geheel. Dit leiderschap kan vastgelegd worden in formele leiderschapsposities, gedelegeerd en gemandateerd vanuit de schoolleiding aan specifieke ervaren of excellente leraren.
Maar het kan ook dynamisch van karakter zijn, wanneer ervan uitgegaan wordt dat iedere leraar de potentie heeft om leiderschap uit te oefenen als onderdeel van zijn rol als leraar, wanneer leiderschap is verdeeld over het hele team en wanneer de rol van leiders en volgers over de tijd kan variëren.

Post-initiële leerarrangementen

Leiderschap van leraren vraagt specifieke kennis en vaardigheden. De initiële lerarenopleiding bereidt aankomende leraren echter nauwelijks voor op leiderschapsrollen, waardoor veel leraren slecht voorbereid zijn om niet alleen binnen de context van het eigen leslokaal leiderschap uit te oefenen, maar ook daarbuiten. Voor het ontwikkelen van leiderschap zijn daarom specifieke post-initiële leerarrangementen nodig. De relatie tussen leerarrangementen en hun uiteindelijke impact op de schoolpraktijk is echter complex. Die relatie veronderstelt een causale relatie tussen het ontwerp van het leerarrangement en de kennis en vaardigheden die de deelnemers aan dat arrangement ontwikkelen, een causale relatie tussen de ontwikkelde kennis en vaardigheden en een verandering in de feitelijke rollen en het handelen van leraren in de school, en een causale relatie tussen nieuwe rollen en ander handelen en de uiteindelijke uitkomsten in de school, in termen van leerresultaten van leerlingen of concrete schoolontwikkeling.

Aan het slot van de samenvatting in het Nederlands van zijn proefschrift schrijft Snoek waartoe zijn inzichten kunnen leiden in het onderwijs:

Implicaties voor praktijk en beleid

De inzichten die in dit onderzoeksproject ontwikkeld zijn, hebben verschillende implicaties voor scholen, lerarenopleidingen, (de beroepsgroep van) leraren en de overheid.

Scholen kunnen hun innovatiecapaciteit vergroten door de cruciale rol van leraren bij innovatieprocessen te erkennen en door de ontwikkeling van leiderschap en innovatiecapaciteit van leraren binnen scholen te stimuleren en te ondersteunen. Door personeelsbeleid expliciet te verbinden aan de strategische agenda van de school, worden schoolontwikkeling en professionele ontwikkeling van individuen sterker gekoppeld. Daarbij moet rekening gehouden worden met interne grenzen tussen organisatieniveaus en beleidsafdelingen.

Het introduceren van leiderschap van leraren in scholen die daar weinig ervaring mee hebben, vraagt om heldere posities en een duidelijk mandaat voor ‘teacher leaders’. Daarbij zullen zowel schoolleiders als ‘teacher leaders’ zich bewust moeten zijn van en aandacht moeten besteden aan de spanning tussen strategisch gespreid leiderschap en cultureel ingebed leiderschap. Dit kan helpen om een balans te vinden tussen structuur en controle aan de ene kant en vertrouwen en zelfsturing aan de andere kant.

Basiselementen van leiderschap kunnen al in de curricula voor de initiële lerarenopleidingen een plek krijgen. Bovendien kunnen lerarenopleiders ook op het terrein van leiderschap rolmodel zijn voor hun studenten.

Partnerschappen tussen scholen en lerarenopleidingen kunnen meer vorm krijgen aan de hand van de metafoor van ‘boundary crossing’ in plaats van de metafoor van ‘transfer’. Daarbij is behoefte aan boundary objecten die gelijkwaardige samenwerking stimuleren over institutionele grenzen heen. Deze partnerschappen bieden mogelijkheden voor collectieve post-initiële leerarrangementen waarbij de focus ligt op gezamenlijke agenda’s die zich niet beperken tot schoolontwikkeling, maar ook de ontwikkeling van de opleiding meenemen. Dit vereist een nieuwe flexibiliteit van lerarenopleidingen om meer open curricula te ontwikkelen en om leidinggevenden en managers binnen scholen te betrekken bij het ontwerpen van maatwerkprogramma’s. Daarvoor is een verandering in mentale modellen van opleiders nodig, uitgaande van flexibiliteit en ondernemerschap. In interne leerarrangementen zoals academische opleidingsscholen zouden leeropbrengsten van leraren meer expliciet gemaakt kunnen worden op zo’n wijze dat ze beoordeeld kunnen worden en kunnen leiden tot formele kwalificaties.

Leraren kunnen de professionele ruimte nemen om niet alleen invloed uit te oefenen op hun eigen handelen met hun leerlingen, maar ook op het onderwijs en leren in de school en op het beroep als geheel. Die leiderschapsrol kan ondersteund worden door de ontwikkeling van leiderschapskwaliteiten. In de bekwaamheidseisen voor leraren zou daarom meer expliciete aandacht moeten komen voor leiderschapscompetenties van leraren. Initiatieven vanuit de beroepsgroep van leraren, de Onderwijscoöperatie, moeten individuele professionele ontwikkeling (bijvoorbeeld in relatie tot het Lerarenregister) meer expliciet verbinden met schoolontwikkeling. Dit kan de impact van individuele professionaliseringstrajecten op schoolontwikkeling versterken.

Nationaal beleid rond onderwijs kan bijdragen aan het versterken van de sleutelrol van leraren in het sturen en ontwikkelen van onderwijs en leren, door leraren expliciet te betrekken in het proces van beleidsontwikkeling. Beleid ten aanzien van de kwaliteit en ontwikkeling van leraren zal niet alleen aandacht moeten besteden aan de ontwikkeling van leiderschapscapaciteiten van leraren (bijvoorbeeld door het stimuleren van masteropleidingen voor leraren), maar ook expliciet rekening moeten houden met het feit dat deze capaciteiten alleen tot hun recht kunnen komen in scholen die open staan voor nieuwe vormen van gedeeld leiderschap.

De overheid kan het partnerschap tussen lerarenopleidingen en scholen gericht op ontwikkeling van leraren én schoolontwikkeling verder stimuleren. Dat kan door het lerarenbeleid niet te baseren op mentale modellen die gebaseerd zijn op ‘transfer’ en die leiden tot gescheiden rollen en verantwoordelijkheden voor lerarenopleidingen en scholen. In plaats daarvan zouden sturingsmechanismen de partnerschappen tussen opleiding en school als vertrekpunt moeten nemen, de onderlinge verbondenheid van leerarrangementen en schoolcontext moeten erkennen, en het strategisch alignment van opleidingsdoelen en innovatieagenda’s van scholen sterker moeten stimuleren.

De promotie vindt plaats op 25 juni 2014 om 13.00 uur in de Aula van de Universiteit van Amsterdam, Oude Lutherse kerk, Singel 411, Amsterdam

Downloaden Proefschrift en samenvatting in Nederlands van Het ontwikkelen van leiderschap van leraren en de invloed daarvan in scholen: https://beroepseer.nl

Zie ook: Gastblog Marco Snoek: Leiderschap van leraren tussen werkvloer en management, Distributed Leadership, 4 juni 2014: http://distributedleadership.nl (Artikel niet meer beschikbaar; site opgeheven)

Zorgbestuurders praten teveel als bankdirecteuren

Laurent de Vries, bestuurder van de Veluwse zorgorganisatie Viattence en voormalig boegbeeld van GGD Nederland, vindt dat de financiering van de zorg teveel is gericht op productie waardoor zorginstellingen financieel gedreven zijn in plaats van zorggedreven. Hij pleit voor meer barmhartigheid in de zorg. Hij vroeg aan beslissers in de gezondheidszorg wat zij graag zouden veranderen en hun boodschap, verhaal, suggestie of belofte te verspreiden via sociale media op Change Day van 26 juni 2014.

De Vries in zijn blog op de site van Volgens Nederland: “Ouderenzorg is zo’n honderd jaar geleden ontstaan op wijkniveau, zonder bemoeienis van de overheid. Het voortbestaan van instellingen is in de loop der tijd echter belangrijker geworden dan de eigenlijke taak; de zorg voor ouderen. Daardoor gaat het in de zorg teveel over budgetten, instituties, over het stelsel en te weinig over de mens. Sommige zorgbestuurders praten teveel als bankdirecteuren. Ze hebben het over productie, winst en zzp-mixen (een mix van zorgzwaartepakketten, op basis waarvan instellingen worden betaald door de overheid). De financiering van de zorg is gericht op productie. Zorginstellingen zijn financieel gedreven in plaats van zorggedreven.”

Verdienmodel
“De zorg zou juist gericht moeten zijn op zo min mogelijk productie. We moeten terug naar de basis, naar barmhartigheid in de zorg. Iemands hand vasthouden kan een wereld van verschil maken, maar er is geen verdienmodel van te maken. Als ik bedden leeg laat staan omdat ik ouderen wil helpen zo lang mogelijk thuis te blijven wonen, word ik afgestraft.”

Preventie
“Ik geloof in preventie maar daar krijg je in de zorg geen geld voor. We moeten een bonus zetten op het voorkómen van ziekten in plaats van op het behandelen ervan. In de ouderenzorg geven we mensen die moeite hebben met bewegen, fysiotherapie. Maar veel van hen zouden al opknappen als we ze uit bed halen en stimuleren om meer te bewegen. Daaraan kan fysiotherapie een bijdrage leveren.”

Kassa!
“Als iemand iets mankeert, willen we meteen medicijnen verstrekken. Het is het business model van de farmaceutische industrie, die voor alles een middel ontwikkelt en daar veel geld aan verdient. Een hoge bloeddruk, bijvoorbeeld, is kassa! De medicijnen daartegen moeten elke dag worden geslikt. Elk medicijn heeft bovendien bijwerkingen, waartegen de farmaceuten nog meer pillen ontwikkelen.”

Met de hand
“Kortom: er moeten dingen veranderen in de zorg. We moeten niet kijken naar wat politici voor ons kunnen doen maar kijken wat we zelf kunnen doen. Den Haag volgt de werkelijkheid, niet andersom. Dat mensen langer thuis willen blijven wonen, komt echt niet doordat politici dat hebben bedacht. We moeten terug naar de essentie van de gezondheidszorg. Er moet meer naar de patiënt worden geluisterd. Ondervoeding, bijvoorbeeld, is een probleem in veel verzorgingshuizen. De meeste zetten mes en vork neer, maar ouderen krijgen meer binnen als ze met de hand eten, dat is smakelijker en makkelijker. Het bestek moet niet centraal worden gesteld, maar de voeding zelf”.

Zorgbestuurder praat als CEO van bank – In de aanloop naar Change Day 2014, door Laurent de Vries, 30 mei 2014, op site Volgens Nederland waar vijf belangrijke thema’s – mobiliteit, werk, gezondheid, pensioen en veiligheid – besproken worden in artikelen, columns en huiskamergesprekken: www.volgensnederland.nl (website is opgeheven).

Deel op 26 juni 2014 je boodschap of belofte van Change Day via de sociale media. Change Day is een internationale beweging. Doel van deze dag is aandacht voor de kwaliteit van de zorg: http://changedaynederland.nl (website is opgeheven).