Skip to main content

Redactie Beroepseer

Jelmer Evers: Hoe krijgen we een echt, geslaagd Lerarenregister?

In Nederland hebben we de neiging om alles weg te polderen. Dat is zeker het geval bij het lerarenregister. Oorspronkelijk bedoeld om de status van leraren op een lijn te krijgen met andere professionals: artsen, advocaten en ook verplegers bijvoorbeeld. Allemaal voorbeelden van beroepen met hun eigen register waarin je ingeschreven moet staan om je beroep uit te mogen oefenen. Zo niet bij leraren. Na de lerarenopleiding is er nergens de mogelijkheid om je als professional te registreren.

Bij veel beroepen heeft de beroepsgroep zelf de invulling en handhaving van een register ter hand genomen. Bij artsen is dit bijvoorbeeld een langdurig en moeizaam proces geweest. Hetzelfde geldt voor het lerarenregister. Er wordt constant aan getrokken door verschillende partijen. De overheid en de raden proberen steeds het register voor hun eigen doeleinden te gebruiken, terwijl het daadwerkelijke slagen ervan alleen maar bij de beroepsgroep kan liggen. In dit geval verenigd in de Onderwijscoöperatie. Die heeft goed werkt verricht doordat veel docentenorganisaties nu met een stem kunnen gaan praten. Het probleem is echter dat de Onderwijscoöperatie weinig legitimiteit en ook bekendheid geniet door het trapsgewijze lidmaatschap. Je bent lid via de lidorganisaties: de vakbonden, vakverenigingen en BON.

Om inspiratie op te doen hoe het ook kan kunnen we de Atlantische Oceaan oversteken. De Amerikanen zijn een stuk verder dan wij. Certificering is daar geregeld op statelijk niveau. De federale overheid heeft traditiegetrouw minder te zeggen over onderwijs. In de praktijk betekent dit dat elke staat een certificeringsproces eist van leraren. Je moet gecertificeerd zijn om les te kunnen geven, een teaching license. Daarmee behaal je een basiscertificicering die om de paar jaar vernieuwd moet worden. Je moet dus laten zien dat je aan professionalisering hebt gedaan. Tot zover komt dat redelijk overeen met ons lerarenregister.

In 1987 kwam een coalitie van leraren, vakbonden, politici en het bedrijfsleven tot de oprichting van de National Board of Professional Teaching Standards (NBPTS). De NBPTS is verantwoordelijk voor landelijke certificering van leraren. Het verschil met de staten is dat het voor- en door leraren wordt gedaan en dat de eisen enorm hoog zijn. Er zijn vijf kernwaarden geformuleerd waaruit een gedetailleerde beschrijving volgt waaraan leraren moeten voldoen. Leraren verkrijgen uiteindelijk een certificaat per vakgebied, die vakinhoudelijke en didactische eisen kunnen dus verschillen. Maar veertig procent slaagt bij de eerste certificeringspoging en zeventig procent is geslaagd na de derde poging. Hierdoor is een NBPTS een kwaliteitsstandaard geworden in plaats van een afvinklijstje van nascholingscursussen die zijn gevolgd.

Inmiddels is er over het lerarenregister een compromis uitgerold. Een verplichte registratie met het bijhouden van die registratie op vrijwillige basis. Ik ben tot de conclusie gekomen dat deze polderoptie ook kansen biedt. Het tweesporenbeleid is misschien zo gek nog niet. Een verplichte basislicentie opent de deur naar een meer flexibelere accreditatie van leraren. Zonder dat dat de kwaliteit in de weg hoeft te staan. Dat ligt bij ons als beroepsgroep. Daarnaast kunnen we een NBPTS-achtige kwalificatie invoeren, die van expert-leraar, waarvan goed is geformuleerd waaraan moet worden voldaan en het kwalificatieproces is veeleisend. De algemene formulering ligt dan bij de beroepsgroep en aanvullende vakinhoudelijke eisen worden geformuleerd en getoetst door de vakverenigingen. Die dan eindelijk ook meer gewicht krijgen. Aan die expert-leraar zit ook een hoger salaris verbonden en toegang tot teacher-leadership trajecten die ook in ons hele onderwijsbestel worden gecreëerd. Voorwaarde hiervoor is wel dat de Onderwijscoöperatie hervormt, registreren is inspraak. Legitimiteit is een voorwaarde om dit tot een succes te maken.

De weg naar goed onderwijs ligt onder andere bij goede docenten die hun eigen kwaliteit bewaken, het raamwerk van het register en de Onderwijscoöperatie ligt er al. Laten we er nu voor zorgen dat het daadwerkelijk een succes wordt.

Een echt register, blog Jelmer Evers, 16 juni 2014: www.jelmerevers.nl

Gert Biesta over de vorming van de democratische professional

In zijn artikel De vorming van de democratische professional onderzoekt Gert Biesta de relatie tussen professionaliteit en democratie. Biesta is hoogleraar Theorie en beleid van onderwijs en opvoeding aan de Universiteit van Luxemburg en schrijver van een aantal boeken w.o. Goed onderwijs en de cultuur van het meten en The beautiful risk of education.

Biesta laat in zijn artikel zien dat de verwachtingen die wij koesteren van de moderne professionals het democratische gehalte van professioneel handelen ondergraven en dat er geen sprake is van verdere democratisering, maar van wat Biesta noemt ‘een post-democratische verstoring van professionaliteit’. Hij onderscheidt drie verstoringen:
1. de transformatie van cliënten, patiënten en ook van studenten tot klanten;
2. de transformatie van een democratische verantwoordingscultuur tot een technisch-bureaucratische afrekencultuur;
3. de transformatie van professionele kennis tot ‘evidence’ (en het eraan gekoppelde fenomeen van ‘evidence-based’ werken).

Weigeren met dergelijke ontwikkelingen mee te gaan

Deze ontwikkelingen dienen begrepen te worden tegen de achtergrond van de transformatie van de verzorgingsstaat en de opkomst van neo-liberale vormen van besturen en regeren.
Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van een oriëntatie op sociale rechtvaardigheid en solidariteit naar de idee van een overheid als verstrekker van een beperkt pakket van publieke diensten en voorzieningen. Het neo-liberalisme heeft daarbij de rol van de overheid in belangrijke mate geherdefinieerd als die van de ‘regulator’ van de markt van publieke diensten en voorzieningen, waarbij het niet langer gaat om een substantiële (en dus politiek-democatische) definitie van de ‘common good’ maar om formele noties zoals ‘kwalitleit’, ‘keuze’ en ‘de klant is koning’.
De overheid is niet langer een centrale actor in het politieke debat over de ‘common good’ maar wordt een proces-manager van de ‘markt van welzijn en geluk’ die het als haar belangrijkste taak ziet om via standaards en inspectie de kwaliteit van de aangeboden ‘producten’ te garanderen. Kwaliteit wordt daarbij in strikt formele zin geoperationaliseerd, dat wil zeggen als de situatie waarin een bepaalde praktijk of manier van werken aan de standaard voldoet, maar waarbij de vraag of die standaards zelf betekenisvol zijn, letterlijk ‘buiten de orde’ is.

Het is onze taak om niet alleen de verstoringen zichtbaar te maken, maar ook om te weigeren met dergelijke ontwikkelingen mee te gaan, precies omdat ze het democratisch gehalte van professioneel werk niet versterken maar juist ondergraven.
Biesta: “Vaak betekent zo een weigering dat men zich op het eerste gezicht aan de conservatieve kant van de discussie lijkt te plaatsen door vast te willen houden aan het bestaande in plaats van mee te gaan met ‘de meest recente inzichten en ontwikkelingen’. De uitdaging […] is echter om te laten zien dat ‘de meest recente inzichten en ontwikkelingen’ niet automatisch beter zijn. Het gaat er anders gezegd om te progressieve potentie van op het eerste gezicht wellicht conservatieve of ouderwetse ideeën en praktijken te laten zien – iets waarbij wellicht inspiratie opgedaan kan worden bij het adagium van de Amerikaanse pedagoog George Counts die over zijn eigen werk zei: ‘I am a conservative – I believe in the conservation of radical ideas’.”

Professioneel handelen

Vervolgens gaat Biesta in op drie te onderscheiden kenmerken van professioneel handelen en de vorming van de democratische professional.
Het eerste kenmerk van professioneel handelen is de oriëntatie op menselijk welzijn: “Professioneel handelen is nooit uitsluitend technisch. Het gaat nooit (uitsluitend) om de productie van een bepaald effect of een bepaalde uitkomst, maar om het leveren van een bijdrage aan het realiseren van de ‘telos’ van de praktijk waarin het professionele handelen plaatsvindt. Ofschoon we het Griekse woord ‘telos’ met ‘doel’ zouden kunnen vertalen, is het beter op te vatten als de oriëntatie van een bepaalde praktijk, dat wil zeggen datgene wat de praktijk beoogt tot stand te brengen. In het Engels gaat het hier om het onderscheid tussen ‘purpose’ en ‘aim’, waarbij de eerste de meer algemene oriëntatie van de praktijk betreft, en de tweede naar meer concrete ‘uitkomsten’.

In een praktijk zoals het onderwijs betekent dit dat het handelen van educatieve professionals niet (louter) is gericht op het produceren of laten produceren van ‘leeropbrengsten’ […] maar uiteindelijk gericht is op het meeromvattende doel (‘purpose’) van het onderwijs. Professioneel pedagogisch handelen dient daarom altijd de vraag naar de ‘telos’ van het onderwijs in beeld te houden, wat wil zeggen: de vraag naar wat onderwijsprocessen beogen tot stand te brengen”.
Een vraag is bijvoorbeeld of het legitiem is het onderwijs vorm te geven als een maatschappelijke sorteermachine of dat onderwijs ook altijd een bijdrage zou moeten leveren aan de emancipatie van haar studenten?

Een tweede kenmerk van professioneel handelen is het feit dat de professional niet simpelweg datgene aanlevert wat de klant wenst, maar een rol speelt in de vraag of wat cliënten/patiënten/studenten zeggen dat ze wensen inderdaad ook wenselijk is. Kan wat gewenst wordt ook wenselijk worden geacht?
Het derde kenmerk van professionaliteit betreft het feit dat er sprake is van relaties van gezag, waarbij gezag kort gedefinieerd zou kunnen worden als ‘aanvaarde autoriteit’.

De relatie tussen professionaliteit en democratie herstellen

Biesta besluit met een conclusie over de vorming van de democratische professional. Democratisch wil hier zeggen: gericht zijn op de waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Democratie dient altijd begrepen te worden als een proces van transformatie waarbij het gaat om de vraag wat op individueel niveau gewenst wordt, ook op collectief niveau als wenselijk kan worden beschouwd.

De democatische professional dient zich bewust te zijn van de pre-democratische, de democratische en de post-democratische ‘gestalten’ van de professionaliteit. Alleen dan kan de relatie tussen professionaliteit en democratie hersteld worden. Het is niet voldoende om te blijven hangen in een romantisch verlangen naar een tijd waarin er meer professionele ruimte was. Die ruimte zal op een concrete manier herwonnen moeten worden en een eerste stap in die richting vraagt om inzicht waar, hoe, en met welke argumenten die ruimte is ondergaven en uitgehold.

De vorming van de democratische professional. Over professionaliteit, normativiteit en democratie, door Gert Biesta, gepubliceerd in Waardenwerk: Journal of Humanistic Studies
no 56, mei 2014: 7-18. Klik hier om het hele artikel te lezen: https://beroepseer.nl

President Gerechtshof Leendert Verheij reflecteert in toespraak op inhoud rechterlijke functie

“We verwelkomen vandaag in deze feestelijke zitting maar liefst acht nieuwe raadsheren*). Zo dadelijk stellen zij zichzelf in een speciaal voor deze zitting gemaakte filmpresentatie nader aan u voor. Het is wat mij betreft gebruikelijk om bij gelegenheid van zo’n feestelijke installatie ook iets te zeggen over een onderwerp dat voor de rechtspraak van belang is. Dat geeft iets aan van de omstandigheden waarin de nieuw geïnstalleerden hun werk doen en de opgaven, of zo u wilt uitdagingen die deze omstandigheden met zich meebrengen. Vandaag wil ik – niet voor het eerst overigens – reflecteren op de vraag wat de rechterlijke functie in de kern eigenlijk inhoudt en hoe zelfbewuste rechters zich sterk kunnen maken voor hun onafhankelijkheid”.

Deze woorden werden uitgesproken door Leendert Verheij, president van het Gerechtshof van Den Haag op 17 juni 2014. Hij vervolgt: “Een kleine twee weken geleden vond de jaarlijkse themamiddag van dit hof plaats. Gastspreker was de voormalige vice-president van de Raad van State, Mr. H.D. Tjeenk Willink. Hij sprak over het onderwerp ‘De zelfbewuste rechter’. Blijkens de uitnodiging zet Herman Tjeenk Willink – net als velen van ons – vraagtekens bij de nadruk die wordt gelegd op organisatie, financieel beheer en management. Hij signaleert daarnaast ontwikkelingen op het gebied van politiek en bestuur, die volgens hem afbreuk doen aan het karakter van rechtspraak als collectief goed. Hij pleit voor een nieuw evenwicht tussen wetgever, bestuur en rechter. Daarvoor is volgens hem van groot belang dat duidelijk is wat de functies van wetgever, bestuur en rechter inhouden.

Tjeenk Willink heeft er bij herhaling voor gepleit dat rechters zelf voortdurend nadenken over de vraag wat de rechterlijke functie eigenlijk inhoudt”.

Volgens de Israëlische opperrechter Barak, aangehaald door Tjeenk Willink op de themamiddag, kan de rechterlijke functie worden onderscheiden in:
– het overbruggen van de kloof tussen het recht en de concrete, steeds veranderende samenleving” enerzijds
– en de bescherming van constitutie en democratie anderzijds.

Het publieke vertrouwen

Tjeenk Willink benadrukt in navolging van Barak, aldus Verheij in zijn toespraak, “dat de rechter in zijn werk betrokken moet zijn bij de maatschappij en alert op de veranderingen die zich daarin voordoen. Zijn functioneren moet gericht zijn op de instandhouding en de versterking van zowel de democratie als de rechtsstaat. Niet alleen dus op de rechtsstaat, maar ook op de waarden van de democratie omdat de rechtsstaat niet zonder de democratie kan.

Rechterlijke onafhankelijkheid brengt, volgens Tjeenk Willink, ook onafhankelijkheid met zich mee ten opzichte van de publieke opinie. Niet dat de publieke opinie de rechter koud moet laten. Dat moet wel met de, wat Tjeenk Willink noemt ‘opinion populaire’, de ongereflecteerde, ongefilterde, kritiekloze openbare mening die zich slechts spiegelt aan het eigenbelang. Maar het moet niet met de, wat hij noemt, ‘opinion publique’, de openbare mening die tot stand komt in een publiek debat van actieve burgers waarin het algemeen belang centraal wordt gesteld. Daar zal de rechter acht op moeten slaan en haar moeten betrekken bij de beoordeling en beslissing van de aan hem voorgelegde zaak, omdat dat debat een aanduiding geeft van wat hij in navolging van Barak noemt ‘the needs of society’.

De rechter zal tenslotte, als voorwaarde voor zijn functioneren, het publieke vertrouwen moeten behouden”.

Veel gehoorde kritiek

Aan het slot van zijn toespraak gaat Verheij in op veel gehoorde kritiek. Dat de rechtspraak in Nederland te zeer geïnfecteerd is met het zogenaamde ‘New Public Management’-denken, waarin teveel wordt gedacht in termen van zuinigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid. Zijn rechters nog wel rechter, of zijn ze verworden tot ‘beslisambtenaren’? die op hun doorlooptijden en productie-afspraken kunnen worden afgerekend?
Verheij pleit, en hij doet dat al jaren, voor “een steeds opnieuw nadenken over een gedeeld kwaliteitsbegrip binnen de rechtspraak, dat veel meer omvat dan alleen juridisch inhoudelijke kwaliteit. En ik heb ook bij herhaling gepleit voor meer reflectie en een grotere externe oriëntatie”.

Noot
*) Rechters van het gerechtshof worden raadsheren genoemd.

Lees de gehele Installatietoespraak van Leendert Verheij van 17 juni 2014 op de site van De Rechtspraak: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/installatietoespraak-20140617.pdf (Niet meer beschikbaar)

Uitreiking Ververs Onderwijsprijzen 2014: Unieke uitslag met twee extra winnaars

De slotbijeenkomst van de Ververs Awards 2014 in Utrecht waar op dinsdag 17 juni 2014 de winnaars van de stimuleringsprijzen voor het onderwijs werden bekend gemaakt, verliep anders dan in voorgaande jaren. De Ververs Award is een prijs voor een inspirerende toekomstvisie op het onderwijs en in het leven geroepen om het inhoudelijke gesprek over ons toekomstige onderwijs op gang te brengen en te houden.
Voor 2014 zou de Ververs Foundation niet één maar twee prijzen uitreiken: de Verversprijs voor Innovatieve onderwijspraktijk en een nieuwe prijs, de Ververs Innovatieprijs 2021 voor de meest inspirerende onderwijsinnovatie. Aan beide prijzen is een bedrag van € 5000,- verbonden.

De Ververs Innovatieprijs 2021 ging naar Sjef Drummen, directielid van de Niekée-school in Roermond. Drummen heeft met collega’s een ‘nieuw type onderwijs voor een persoonlijke leerroute’ ontworpen, Agora geheten, dat in het nieuwe schoolseizoen, in september 2014, van start gaat op de Niekée-school. Deze nieuwe vorm van onderwijs staat open voor leerlingen van VMBO tot VWO. Uitgangspunt is dat leren een continu proces is waarbij vooral digitale middelen worden ingezet en er geen klassieke lessen meer bestaan. Er wordt wel gezegd dat Agora het eind van het traditionele onderwijs inluidt.

Op de slotbijeenkomst hielden de drie genomineerden, die op 8 mei 2014 waren bekend gemaakt, voor de Innovatieve onderwijspraktijk-prijs een bevlogen verhaal. De jury ging in beraad over:

Arjan van der Meij laat als leraar op Christelijk College De Populier in Den Haag in de zogenaamde FABklas leerlingen zelf onderzoeken en ontwerpen. Achterliggende gedachte is dat creativiteit in banen van de toekomst steeds belangrijker wordt. Daarom moeten leerlingen op dit vlak gevoed en uitgedaagd worden. In de FABklas zijn leerlingen van klas 2 t/m klas 6 eens per drie weken bezig met hun eigen uitvindingen.

Pieter Snel is als onderwijsontwikkelaar nauw betrokken bij de opzet van het Tiener College in Gorinchem. Het Tiener College is een programmalijn met persoonlijk en innovatief onderwijs voor 10-14 jaar. Doel van de programmalijn Tiener College is ‘alles eruit halen wat er in zit’. Leerlingen werken in een omgeving die uitnodigt en traint om zelf eigenaar te worden van hun eigen leren.

Heleen Terwijn heeft IMC Weekendschool in Amsterdam opgericht (nu 10 vestigingen in het land) met als doel jongeren zelfstandig, gemotiveerd hun plaats te laten vinden in de samenleving. Hiervoor is nodig dat ze zowel zichzelf (hun interesses, hun kwaliteiten), als de samenleving leren kennen – plus het lef ontwikkelen om hun interesses te volgen. Elke zondag krijgen leerlingen tussen 10 en 14 jaar er les van professionals die met plezier hun vak uitoefenen.

Lastig kiezen

Het bleek voor de jury een zeer lastige opgave om te moeten kiezen uit drie fantastische initiatieven met heel verschillende accenten. Een uitspraak van een van de juryleden was daarvoor tekenend: “We gunnen alle leerlingen de optelsom van deze drie onderwijspraktijken”. Daarop greep de naamgever van de prijzen – de tachtigjarige Mijndert Ververs*)– in en verdubbelde hij het prijzengeld: “Ik wil mooie ontwikkelingen die in het onderwijs tot stand worden gebracht belonen en ondersteunen. Dan moeten we niet willen kiezen”. En zo werden tot ieders verbazing alle drie genomineerden tot winnaar uitgeroepen.

ververs award 2014

Geheel links Pieter Snel. Derde van links: Arjan van der Meij. In het midden Mijndert Ververs
met naast hem Heleen Terwijn. Geheel rechts: Sjef Drummen

Noot
*) Mijndert Ververs (1933) richtte in 1999 de Ververs Foundation op met als doel de bevordering van het ontwerpen, ontwikkelen en gebruiken van innovatieve leermiddelen. De stichting ondersteunt dit doel door – waar mogelijk – baanbrekende vernieuwingen op gang te helpen middels het verstrekken van opdrachten en/of subsidies.
Totaan zijn pensionering in 1995 bekleedde Mijndert Ververs verschillende directiefuncties bij de uitgeverijen Wolters Noordhoff, Wolters Samson en Wolters Kluwer.

Unieke uitslag Ververs Awards 2014, 18 juni 2014, Ververs Foundation. Op deze site staan ook de videopresentaties van de winnaars en uitgebreide info over de Ververs stichting: www.verversaward.nl

O.a FABklas wint Verversaward 2014, door Jan Lepeltak op zijn site Learning Focus, 17 juni 2014: www.learningfocus.nl

Niekée feliciteert Sjef Drummen, Niekée Roermond, 18 juni 2014: www.niekee.nl (niet meer beschikbaar op site van Niekée).

Zie ook twee video’s op site Beroepseer:
Met Sjef Drummen: Agora: nieuw type onderwijs voor een persoonlijke leerroute: https://beroepseer.nl
Met Arjan van der Meij: Maken moet weer terug in het onderwijs: https://beroepseer.nl

Pieter Klein van RTL Nieuws over ophef in de media

Pieter Klein, adjunct-hoofdredacteur van RTL Nieuws schrijft regelmatig een column over wat hem bezighoudt in zijn werk en privéleven. In zijn column Angstzweet en ophef schrijft hij over bestuurders en hun verwijt dat “de media het hebben gedaan”:

“Het was weer zo’n dag waarop bestuurders vonden dat de media het hadden gedaan. Er was ophef ontstaan in de media, en die ophef ging maar niet weg – rotophef! – en omdat de ophef bleef woekeren, sneuvelde de top van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), en kwam Guido van Woerkom op de valreep tot het inzicht dat de Nationale ombudsman boven iedere twijfel verheven moet zijn.

Uiteraard leidt ophef tot vertekening van de werkelijkheid, soms ook tot een eenzijdig of onvolledig beeld, en als bloedhondenijver gepaard gaat met de geur van wilde beesten, en je het angstzweet van de opgejaagde bestuurder bijna kunt ruiken, tja, dan laat het resultaat van medialogica soms een grotesk gezicht zien.

Ophef. Ophef komt en gaat, en verdwijnt regelmatig als sneeuw voor de zon. Persoonlijk ben ik er vaak voorstander van als ophef wat langer voortduurt, en zich richt op inhoud: oorzaken, effecten, context. Maar als bestuurders spreken over ‘ophef’, of ‘het beeld in de media’ , of ‘de beeldvorming’, dan klinkt er vaak iets misprijzends in door, een veelzeggende verongelijktheid die grenst aan gekwetstheid. Alsof hun onrecht wordt aangedaan. Alsof er geen (gegronde) redenen waren voor wat later ophef is gaan heten. Ontkenning. Relativering. Vergoelijking.

In de brief waarin Guido van Woerkom zijn lier aan de wilgen hangt, noemt hij tot twee keer de verslaggeving ‘in de media’: over z’n Marokkaanse taxichauffeur, en over z’n oprotpremie van drie ton bij de ANWB, waar hij moest vertrekken. Voor het eerste bood hij excuus aan. En: de exit-regeling was conform oude afspraken. En, let op, nu komt het: ‘Desondanks ben ik – wederom – onderwerp van publiek debat geworden’. Desondanks, dat woord zegt het allemaal. Ik ben zielig.

Niet het feit dat aarzeling ontstond over zijn geschiktheid gegeven het profiel, niet de – te laat – herhaalde excuses, niet de – te – krappe Kamermeerderheid voor zijn benoeming als Ombudsman, niet de interne kritiek bij de ANWB op zijn functioneren, niet de discutabele hoogte van de vertrekregeling, nee, vanwege de verslaggeving in de media ziet Guido van Woerkom het niet meer zitten. Snapt niemand dan z’n goede intenties? Immers, ‘het belang van de positie van Nationale ombudsman is mij steeds duidelijker geworden’… Rotmedia!

We zien hetzelfde fenomeen bij de bonte stoet figuranten die voorbijtrekt in het parlementair onderzoek naar de bestuurlijke grootheidswaanzin bij woningcorporaties, kennelijk allemaal slachtoffer van hetzes, karaktermoorden en mediahypes.

Eenzelfde sentiment kwam vorige week via de tamtam tot me, uit de binnenkamer van de macht, naar aanleiding van de ‘ophef’ over de vakantiewoning van Willem-Alexander en Máxima in Griekenland; ergernis over de berichtgeving. Alsof er nu geen indringende, relevante vragen aan de orde zijn. Het deed me denken aan de bittere manier waarop de huidige koning en zijn vrouw afscheid namen van hun geplande vakantiehuis in Mozambique – vanwege de ‘voortgaande publiciteit en discussie’.

Als je verstrikt raakt in je eigen gelijk, of in het geloof in goede bedoelingen, leidt dat onherroepelijk tot tunnelvisie, en vervreemding van de werkelijkheid. Het fraaiste voorbeeld is dezer dagen wel de val van Theo Langejan, baas van de NZa.

Niet de zelfmoord van een van zijn ondergeschikten – een klokkenluider die misstanden onthulde – vormde aanleiding zich op zijn positie te beraden, welnee. Zelfs ook niet de onthulling van zijn opmerkelijke declaratiegedrag – het zich laten fêteren door partijen in een sector waar hij toezicht op moet houden – vormde aanleiding op te stappen. Nee, het was de ‘recente berichtgeving’ daarover die hem deed besluiten zijn functie neer te leggen. Och, arme.

Een normaal mens zou door z’n werkgever met pek en veren het pand uit worden gegooid, zonder salaris, maar meneer Langejan wordt keurig opgeborgen in de Algemene Bestuursdienst, de coterie van topambtenaren die vergroeid is met macht, de club die elkaar ad-interimklussen toespeelt en af en toe iemand in een nieuwe vacature schuift.

En zo schuift de ophef langzaam op naar de verantwoordelijk minister van VWS, Edith Schippers. Zij zet alles op alles om niet zelf besmet te raken door de ophef – vandaar het onderzoek naar de misstanden bij de NZa, en nu het accountantsonderzoek naar declaratiepraktijken. Ik vermoed dat het wachten is op het moment waarop de ophef Schippers echt in het vizier krijgt.

Enfin, er zit dus een patroon in de cycli van ophef, en vooral: in de reactie van degenen die er onderwerp van zijn. Is het de al te menselijke neiging tot zelfrechtvaardiging die verblindt, een hang naar macht? Of zie je de tekenen van je eigen ondergang pas als het te laat is?

Angstzweet en ophef, door Pieter Klein, RTL Nieuws, 18 juni 2014: www.rtlnieuws.nl

Twaalf mythen en twaalf waarheden over een druk, onvervuld leven

omslag essentialism greg mckeown 2Vijftien jaar geleden vroeg Greg McKeown zich af waarom kundige mensen er niet in slagen door te breken naar een hoger niveau. Hij ging op zoek naar een antwoord en tot zijn verbazing bleek de reden succes te zijn.
Hij ging dat beseffen toen hij werkte met management-teams van innoverende bedrijven in Silicon Valley. Als ze hun aandacht gericht hielden op de juiste dingen, dan leidde dat tot succes. Maar het succes wakkerde mogelijkheden en kansen aan die de aandacht ondermijnden die nu juist tot dat succes had geleid. Met andere woorden: “Ik ontdekte dat succes een katalysator kan zijn voor falen. Als we niet opletten leidt succes tot wat Jim Collins1) beschrijft als ‘het ongedisciplineerde streven naar meer’. Dat geldt voor bedrijven, en dat geldt ook voor mensen”.

McKeown vervolgt: “Onlangs had ik een ontmoeting met een bekwame en gedreven manager en ik vroeg hem hoe het met hem ging. Hij reageerde prompt en begon te vertellen over wat hij allemaal deed: over zijn reizen, het op orde brengen van zijn zaken, de verandering van loopbaan en de talrijke bezigheden van zijn kinderen. Het klonk als een intensief maar bevredigend leven.
Daarna vroeg ik hem nog eens: ‘Hoe gaat het echt met je?’ Hij reageerde emotioneel op mijn vraag, het echte leven stroomde uit hem: de stress, de ergernissen bij het regelen van allerlei zaken, het gevoel geen tijd te hebben om na te denken, met zijn kinderen te spelen of ergens van te genieten”.

De agenda van de man was helemaal gevuld, maar hij leidde een onvervuld leven. Voor ieder van ons geldt dat een dergelijk leven leiden de zekerste weg is naar een leven vol spijt. McKeown wijst op de Australische verpleegster Bronnie Ware2) die een boek heeft geschreven over mensen die op sterven lagen en met wie ze had gesproken. Ze vertelden haar waarover ze spijt hadden. Bovenaan de lijst stond: “Ik wou dat ik de moed had gehad een leven te leiden waarin ik trouw was gebleven aan mezelf, in plaats van een leven te leiden dat anderen van me verwachtten”. Tweede op de lijst stond: “Ik wou dat ik niet zo hard gewerkt had”.

“Wat me fascineert in deze lijst”, aldus McKeown, “is dat niemand tegen zichzelf zegt: ‘Mijn doel is een leven leiden dat anderen van me verwachten en waarin ik niet trouw ben aan mezelf’. De vraag die ons bij de lurven zou moeten pakken is: ‘Waarom belanden mensen die intelligent, gedreven en succesvol zijn op een plek die ze niet wilden?'”

Manifest van een gespannen en onververvuld leven

En hoe staat het met u? McKeown vraagt het aan de lezers van zijn artikel Twaalf mythen die leiden naar een druk en onvervuld leven. Kent u dat gevoel dat u een zinvoller leven had kunnen leiden en dat uw wat-allemaal-nog-te-doen-lijstjes u daarvan hebben weerhouden? Heeft u wel eens het gevoel dat u om de tuin geleid wordt door zinloze dingen?

De vraag is: Waarom laten gewoonlijk kundige, gedreven mensen zich misleiden door onbelangrijke dingen?
Een van McKeowns verklaringen is: omdat we niet opletten. Ons leven wordt gedicteerd door ideeën die op een bepaald niveau overtuigend klinken maar in wezen mythen zijn. We gaan erin mee en beseffen niet hoe belastend ze zijn. Als we ons er eenmaal mee ingelaten hebben, dan nemen ze ons leven over en houden ons stilaan af van het doel dat we echt willen. McKeon heeft een lijst gemaakt, een Manifest van een gespannen en onvervuld leven. Er zijn twaalf mythen, met daarnaast twaalf waarheden om ze mee door te prikken.

cijfer 12Twaalf mythen en twaalf waarheden

Mythe 1: Ik heb het te druk met leven om over het leven na te denken.
Dit heeft een vriend in het voorbijgaan tegen McKeown gezegd. In de huidige tijd moet je altijd bezig zijn, ergens bij aangesloten zijn of ergens naartoe op weg zijn. Als je gespannen en onvoldaan wilt zijn, zorg er dan voor dat je geen tijd hebt om te denken, een boekgrondig te lezen, te beschouwen of inzicht te krijgen.
Waarheid: Om je aandacht ergens op te kunnen richten, heb je ruimte nodig.

Mythe 2: Als je het kan inpassen, dan moet je het inpassen.
Wil je meer salaris of meer tijd voor je gezin? Een gestrest en onvoldaan persoon geeft het juiste antwoord: Ja. Als je denkt dat je niet hoeft te kiezen en de dingen tegen elkaar kunt uitruilen, dan heb je het mis.
Waarheid: We kunnen wel proberen niet te kiezen, maar dat lukt niet. We moeten een keuze maken.

Mythe 3: Als iedereen het doet, moet ik het ook doen.
Doe alles wat in de mode is nu meteen. Laat de angst dat je iets misloopt je verteren. Doe mee aan de culturele luchtbel die het druk hebben verheerlijkt, of het constante gebruik van sociale media en e-mail. Schenk geen aandacht aan de zachte stem die tegen je zegt dat een ander soort leven mogelijk is. Loop mee met de massa.
Waarheid: Je zult er blij van worden als je iets overslaat. Probeer het eens.

Mythe 4: Alles is belangrijk.
Een teken van de verkeerde richting inslaan is als je denkt dat alles belangrijk is. Maak geen moeilijke keuzen en noem ze allemaal prioriteiten.
Waarheid: Je kunt niet overal de nadruk op leggen.

Mythe 5: Als je een teamspeler bent, moet je altijd overal ja op zeggen.
Wees de hele tijd iedereen behulpzaam. Maak je niet druk of je de taken wel aankan, wees een goede teamspeler.
Waarheid: Ja zeggen tegen iedereen is een vorm van waanzin.

Mythe 6: Mensen helpen is niet genoeg, ik moet ze ook redden.
Je moet goed oefenen om de problemen van anderen tot de jouwe te maken. Het is niet voldoende om te luisteren naar een probleem waar iemand tegenaan is gelopen. Neem het op je schouders en ga het oplossen. Maak je niet druk om grenzen. Maak het persoonlijk.
Waarheid: Je behoort je andermans problemen niet toe te eigenen.

Mythe 7: Als ik heb gezegd dat ik het doe dan doe ik het ook.
Doe zoals Edgar A. Guest schrijft in zijn beroemde gedicht : “Als de dingen op hun ergst zijn, geef dan niet op”. Als het in een gedicht staat, moet het wel waar zijn. Per slot van rekening houdt niemand van personen die er de brui aan geven.
Waarheid: Als je niet behoort te doen wat je doet, dan is het ook niet juist om het te doen.

Mythe 8: Ik werk tot vanavond laat door en zal de klus afmaken.
Als je het ooit over slaap hebt met iemand, denk er dan aan te vertellen hoe weinig slaap je hebt gehad de laatste tijd. Schep erover op dat je maar vijf uur hebt geslapen de vorige nacht. Het is goed om moe te zijn en dat ook toe te geven. Toon je niet zwak, of nog erger lui, door de zeggen dat je de volle acht uur slaap nodig hebt.
Waarheid: Mensen die meer slapen, presteren beter.

Mythe 9: Als dingen niet goed uitkomen, forceer ze dan.
Als mensen zeggen: Ik geloof niet dat het goed uitkomt, beschouw dat dan als een uitdaging en bewijs het tegendeel. Let niet op de stress die je jezelf of anderen daarmee bezorgt. Eigenlijk moet je zo gewend raken aan de druk dat je die helemaal niet meer voelt. Negeer je stijve nek en je verkrampte schouders. Blijf jezelf wijsmaken dat je niet gespannen bent.
Waarheid: Je mag nooit iets forceren.

Mythe 10: Ik móet dit doen.
Het is goed om dat toe te geven, theoretisch gesproken dan, je hebt een keuze. Doe in de praktijk alsof je die keuze niet hebt. Dan kun je namelijk heel vaak “ik moet” zeggen en dat is handig als je te maken krijgt met conflicten. Als jouw bezigheid een klant of een vriend niet welgevallig is, dan is het goed omdat “het moet”. Niet dat je de oorzaak wilt zijn van gedoe, maar er is geen keus. Als je dit maar vaak genoeg herhaalt, dan geloof je op den duur zelf dat je geen keus hebt. Bravo!
Waarheid: Het vermogen om te kiezen kan niet weggenomen of weggegeven worden. Het kan alleen genegeerd worden.

Mythe 11: Meer is beter dan minder.
Het gaat erom meer te hebben dan een ander, of dat nu geld, aanzien of persoonlijke voldoening is. Facebook is een mooi uitgangspunt. Doel is meer vrienden te hebben dan anderen. Verkies oppervlakkige contacten boven echte relaties.
Waarheid: Kwaliteit prefereren boven kwantiteit maakt ons leven zinvoller, altijd.

Mythe 12: Ik heb nog genoeg tijd om dat te gaan doen.
Natuurlijk doe je niet precies wat je naar je gevoel zou moeten doen, maar er zal nog tijd zijn om te doen wat je wilt als je klaar bent met wat je moest doen. Dat komt nog. Het leven is lang.
Waarheid: Het leven is dramatisch kort.

Noten
1) Jim Collins is schrijver van diverse boeken, o.m. How the mighty fall en Great by choice. Een van zijn uitspraken: “Grootheid wordt niet veroorzaakt door omstandigheden. Grootheid is voornamelijk een kwestie van bewuste keuze, en discipline”.
2) Als ik het leven over mocht doen, door Bronnie Ware, uitg. Bruna, 2012.

Referentie

Dit artikel is ontleend aan het nieuwe boek van Greg McKeown: Essentialism, The Disciplined Pursuit of Less, 2014,  uitg. Random House: www.randomhouse.com
Zie: 12 Myths that Lead to a Busy, Unfulfilling Life, 15 mei 2014: https://gregmckeown.com/12-myths-lead-busy-unfulfilling-life/

Greg McKeown is schrijver en geeft lezingen over het belang van leven als een essentialist. Hij ontwierp de proefcursus Designing Your Life, Essentially voor het Institute of Design van de Stanford-universiteit in California. In 2012 werd Greg McKeown benoemd tot Young Global Leader door het Word Economic Forum.
Site van Greg Mceown: http://gregmckeown.com

Arts vertelt over de impact van een tuchtklacht op haar leven

Het is een taboe onder artsen: de tuchtklacht. Een specialist die het overkwam vertelt welke impact dat op haar leven heeft gehad. Ze doet haar verhaal anoniem: “Als je een verkeerde familie treft, dan hang je”.
Haar verhaal staat vermeld op de site van de stichting Patiëntveilig die tot doel heeft het uitwisselen van kennis en ervaring van (on)veilige zorg op een onafhankelijke, niet gekleurde en toegankelijke manier – ook buiten de muren van de eigen instelling. Daarbij staat niet de schuldvraag centraal, maar inzicht geven en concrete oplossingen beschrijven.

Er werd ‘moordenaar’ naar me geroepen

Ik geef dit interview voor mijn collega’s. Ik wil graag vertellen hoe ik het zie en dat zal herkenning geven. Tuchtzaken komen veel voor*) maar het is moeilijk om erover te spreken. Ik ken chirurgen die al vijf tuchtzaken hebben gehad. Gynaecologen gebeurt het vaak. Het hoort bij ons vak. Het liefst zou ik er ook in alle openheid over vertellen maar ik durf het niet voor het geval patiënten er lucht van krijgen en zeggen: “Wat? Word ik door een specialist behandeld die voor de tuchtrechter heeft gestaan?” Ik vrees dat patiënten me een minder goede dokter zullen vinden, waardoor ik hun vertrouwen niet volledig krijg.

Moordenaar
Mijn zaak is inmiddels jaren geleden. Ik zou niet snel genoeg de juiste diagnose hebben gesteld bij een 90-jarige patiënt, die overleed. De familie stapte naar de tuchtrechter. Tijdens een zitting werd er ‘moordenaar’ naar me geroepen. De klacht werd ongegrond verklaard, maar het regionaal tuchtcollege liet over één deel twijfel bestaan. Ik ben in beroep gegaan, want ik wilde mijn naam volledig gezuiverd hebben. Uiteindelijk ben ik door het Centraal Tuchtcollege geheel in het gelijk gesteld. Maar ik ben er vijf jaar mee bezig geweest.

Je staat er alleen voor. Ik kreeg geen steun van het ziekenhuis, noch van mijn toenmalige collega’s. Alle stadia van een rouwproces maak je mee: ontkennen, boosheid, verdriet, berusting, acceptatie en inzien dat het wellicht iets nuttigs oplevert. Ik heb drie zomervakanties aan mijn tuchtzaak besteed. Ik had toen nog jonge kinderen. Dan gingen zij met pappa naar het strand, maar mama zat binnen aan haar tuchtzaak te werken.

Vertrouwen
De tuchtklacht heeft mijn houding tegenover patiënten veranderd. In beginsel sta ik te strijden naast mijn patiënt. Een patiënt is soms onzeker, bang en geschrokken en verbindt zich aan zijn behandelaar. Voor een goede behandeling is vertrouwen noodzakelijk. Ik ben inmiddels extreem gevoelig of ik dat vertrouwen inderdaad geniet. Er zijn patiënten die niet op afspraken komen, de telefoon niet opnemen en de pillen die ik voorschrijf niet innemen. Vroeger was ik moederlijker. Ik dacht: ik begrijp het wel. Maar nu denk ik: hallo, je bent al drie keer niet geweest, wil je wel in zee met mij? Ik loop minder hard als een patiënt met chronische aandoeningen zich niet aan de afspraken houdt. Dat zegt wel iets. In die gevallen staan we niet naast, maar meer tegenover elkaar.

Defensiever
Bij mijn tuchtklacht bleek men een dagboek te hebben bijgehouden. Daarin stonden zaken als: “ze gebruikt met opzet moeilijke woorden”, “probeert ons om de tuin te leiden”, “neemt expres haar telefoon niet op”. Dat was nieuw voor mij, mensen kunnen van alles over je vastleggen met het doel je onderuit te halen. Ik ben sinds mijn tuchtzaak defensiever geworden. Mogelijke obstructie van patiënten ben ik vrij uitgebreid gaan noteren. Ik schrijf het droogjes op: “komt niet op afspraak”, “neemt medicijnen niet in”. Ik weet het, het leidt niet tot verbetering van mijn handelen.

Als ik mijn patiënten spreek, schrijf ik niet meer mee. Ik luister en kijk of de patiënt mij nog begrijpt. Alle antennes staan uit om te checken: heb ik de aandacht van mijn patiënt nog? Aan het einde van het consult vraag ik: “Begrijpt u het?” en “Bent u het er mee eens?” Als ze niet twee maal “ja” zeggen, blijf ik zitten. Dan zeg ik: “Ik heb een echt ‘ja’ van u nodig.” Mijn aantekeningen maak ik achteraf. De tuchtklacht heeft me zakelijker gemaakt, en dat voelt onprettig. Het is net als een keer te zijn belazerd in de liefde. Er is iets van de glans af.

In het begin was ik bang fouten te maken. Ik ben zeker minder onverschrokken dan voorheen. Om zekerder te zijn, vraag ik soms meer onderzoeken aan. Ook als het op basis van mijn kennis en ervaring misschien niet nodig is. Ik ben geen betere arts geworden, maar wel een duurdere. Om te voorkomen dat ik straks weer jaren moet procederen. En ook om ervoor te zorgen dat de tuchtrechter in dat geval zou zeggen: je hebt het goed gedaan. Voor teveel onderzoek is nog nooit iemand aangeklaagd en veroordeeld, voor te weinig al heel vaak.

Nooit een misser maken is onmogelijk. De tuchtrechter zegt: u mag fouten maken, mits we kunnen zien dat u niet te lang op het foute pad bleef zitten. Ik leg daarom schriftelijk vast waarom ik rechtsaf ging, en als dat onjuist bleek, wanneer en hoe ik van koers veranderde. Er zijn natuurlijk wel limieten aan. Het afzetten van het verkeerde been leidt uiteraard tot een veroordeling. Al was het maar omdat er in dat geval structureel iets mis is in de manier waarop je je hebt georganiseerd.

Honderden beslissingen
Ik heb gisteren nog een labuitslag gemist. Het is niet ernstig. Die man wordt daarom vandaag opgenomen, en niet twee dagen geleden. Het zal niet leiden tot een slechtere gezondheid bij deze patiënt, maar het was toch echt een fout. Ik analyseer iedere keer als ik merk dat ik een misser heb: Waar lag het aan? Kon het anders? Was het dan beter gegaan? We nemen als artsen elke dag risico’s. Misschien neem ik wel een honderd beslissingen op een dag. Die zijn misschien niet allemaal optimaal. Maar dat weet je vaak pas achteraf. Als je dan een verkeerde familie treft, dan hang je. Ik denk wel eens dat dat de kern is: omdat we arts zijn worden we gedwongen risico’s te nemen door onze beslissingen. Risico’s die gaan over gezondheid van patiënten, zij die zich aan ons toevertrouwen. Alle artsen hebben zich bereid verklaard dat te doen. Als je er over nadenkt is juist dat zo ongelofelijk moeilijk, het gaat helemaal over vertrouwen.

We verkeren in de lastige situatie dat juist het vertrouwen in artsen is gedaald, terwijl de verwachtingen toenemen. In de kranten staan artikelen met koppen als: ‘Kanker straks niet meer dodelijk’. De realiteit is dat kanker nog altijd wel dodelijk kan zijn. De laatste dertig jaar zijn de behandelmogelijkheden enorm toegenomen. Er zijn talloze behandelingen die je bij kanker kunt toepassen. Patiënten krijgen terecht hogere verwachtingen. Daardoor worden ze mondiger. Er zijn patiënten die zeggen: “U wilt behandeling A doen, maar B is beter.” Ik vind het fijn als ze met een uitdraai van Google komen. Maar ik voorspel ook dat we straks een situatie hebben dat patiënten onze succespercentages willen zien. Van individuele artsen, terwijl het meestal teamwork is.

Door de vele mogelijkheden neemt echter ook de complexiteit van ons werk logaritmisch toe. Het probleem is dat ik niet de optimale zorg kan leveren omdat de organisatie hier nog niet op is aangepast. Er is bijvoorbeeld nog altijd sprake van verzuiling van vakgroepen: radiologen bij radiologen enzovoorts. We zullen toe gaan naar ‘aandoening gerelateerde behandelteams.’

Een goede dood
In mijn maatschap zijn we behoorlijk open. We bespreken de complicaties, de problemen, onze fouten en ook de tuchtzaken. Ik had onlangs nog zo’n moeilijk geval. Een patiënt van 100 jaar werd na een operatie ziek. Dat gebeurt vaker bij mensen op hoge leeftijd. Met de familie hebben we besproken of hun moeder wel gereanimeerd moest worden als het mis zou gaan. Terwijl de rest inzag dat we dat niet moesten willen, was er één familielid die zich daar niet bij wilde neerleggen. Maar als voor deze oude patiënten hun tijd is gekomen, zie ik de goede dood aankomen. Ik kan dan wel op de ribben rammen en een plastic buis de luchtpijp in schuiven, maar dan verziek je een goede dood. En dat vind ik pas echt rampzalig. Voor de patiënt en voor mij. Een goede dood de kamer uit jagen door een reanimatie bij een 100-jarige, daar lig ik wakker van. Meestal overlijdt zo’n patiënt toch maar dan is het dus een slechte dood. Dat ene kind wilde echter een klacht tegen mij indienen. Ik ben opnieuw met de familie om de tafel gaan zitten in een ultieme poging om die persoon te overtuigen. Er ligt een uitspraak van de tuchtrechter dat we mogen besluiten tot niet-reanimatie. We zijn niet verplicht om zinloos medisch te handelen. Maar dan moet je wel je uiterste best gedaan hebben om de familie mee te krijgen. En ja, ik ben niet helemaal zeker meer wanneer ik nu mijn uiterste best heb gedaan.

Geofferd
Onlangs is er ook tegen een collega van mij een tuchtzaak aangespannen. Tot zijn verbazing was hij opeens erg emotioneel toen hij het tegen andere specialisten vertelde. Ik kan me daar alles bij voorstellen. Je wordt geofferd voor een goed doel: het opsporen en vervolgen van artsen die teveel of te grote fouten maken, zoals Jansen Steur.

Tuchtrecht gaat over wie echt veroordeeld zou moeten worden. Ik vind het een waardevol instituut. Ik ben bereid me langs de meetlat te laten leggen. Het is onderdeel van onze eed; ik zal me open en toetsbaar opstellen. Maar de prijs is hoog. Want het betekent dat je ook goede mensen meetrekt. En het raakt je ten diepste. Want ik vond het tuchtproces zelf zwaar en beschadigend, onafhankelijk van de uitspraak die voor mij niet als een overwinning voelde. Het recht zegevierde niet omdat ik het proces zelf als beschadigend heb ervaren. Ik voelde me geofferd.

Feit is dat ik tegenwoordig een deel van mijn energie besteed aan de vraag: ga ik een klacht krijgen en zo ja hoe voorkom ik dat? Als ik maar het geringste vermoeden heb dat patiënten niet zo tevreden zijn, dan organiseer ik vlot nog een gesprek, en zo nodig daarna nogmaals. Als ik nog een keer een tuchtzaak meemaak, dan weet ik niet of ik nog arts blijf. Het is beschadigend, ik zie en voel de littekens nog steeds. Toch vind ik dat het systeem zo zou moeten blijven. Al onze patiënten moeten het recht houden te klagen en te procederen, maar voor mij was het een hoge prijs.”

Noot
*) In 2013 werden er 1640 klachten ingediend. Dat is een stijging ten opzichte van 2012. Het merendeel – 65 procent – van de afgehandelde klachten betrof artsen. 85 procent van de klachten werd ongegrond verklaard.

De impact van een tuchtklacht – “Er werd ‘moordenaar’ naar me geroepen”, Patiëntveilig, 11 juni 2014: www.patientveilig.nl.
De site heeft een nieuwe naam gekregen. Artikel is verplaatst naar: Zorgveilig. Zie: http://www.zorgveiligverhalen.nl/verhaal/er-werd-moordenaar-naar-me-geroepen/

Open Brief over afschaffing Artikel 13 Zorgverzekerings wet: Een zwarte dag

In de Volkskrant van donderdag 5 juni verscheen een opiniestuk van econoom en D66-bestuurslid Michiel Verkoulen*) waarin hij betoogt dat de zorgverzekeringswet noodzakelijkerwijs versoberd wordt, maar dat de vrije artsenkeuze blijft bestaan. Ook tijdens het BNR Zorgdebat op dinsdag 4 juni**) verdedigde hij het aanpassen van artikel 13.
Ton Lassing, Voorzitter van de Nederlandse organisatie voor Wondverpleegkundigen (NOVW) reageert met onderstaande open brief op de site van Arts en Auto.

Geachte heer Verkoulen,

Het is niet mijn gewoonte om publiekelijk te reageren op geschreven krantenartikelen. Maar na het bijwonen van het Zorgdebat van BNR en uw zeer eenzijdige artikel in de Volkskrant neem ik de moeite, met mijn 50 jaar ervaring in de gezondheidszorg, om u toch het een en ander uit te leggen. In de hoop dat u bereid bent om dit zorgvuldig te lezen. Ook de Volkskrant heb ik dit verhaal toegestuurd, aangezien ik van een kwaliteitskrant voor het gewone volk toch iets meer diepgang had verwacht.

U schrijft op 5 juni in uw opiniebijdrage: “Met de afschaffing van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet vindt wel een versobering plaats, maar het is mogelijk je eigen arts te kiezen. Inkoopmacht van verzekeraars klinkt misschien oneerlijk maar is broodnodig. Het idee bestaat dat de vrije artsenkeuze wordt afgeschaft door het schrappen van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet. Maar is dat wel zo? En wat zijn de gedachten achter de voorgestelde wetswijziging?”

Dit is toch echt naar mijn mening een drogredenering: de veronderstelling dat het afschaffen van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet, voornamelijk de vrije artsenkeuze, gaat om een simpele versobering, maar dat men zijn eigen medisch specialist mag blijven kiezen. Artikel 13 is namelijk een vastgesteld grondrecht, dat nu helaas van ons is gestolen door VVD, PvdA, ChristenUnie, SGP en D66. U kunt er toch niet omheen dat voor menigeen die ‘vrije keuze’ bij medisch specialisten en geestelijke gezondheidszorg niet meer mogelijk is? En dat is nog steeds het grootste gedeelte van de bevolking, aangezien slechts een kwart van de mensen in bezit is van een restitutiepolis. Of er straks meer restitutiepolissen worden afgenomen, is zowel voor u als voor mij een open vraag. Dus geen enkele zekerheid.

Zelf werk ik al meer dan 45 jaar als communicatie-expert in de gezondheidszorg. Ben zo eigenwijs om te zeggen dat ik weet waar ik over spreek. Ben zelf non-profit voorzitter van een beroepsorganisatie in de zorg en heb met grote regelmaat te maken met VWS, CVZ (Zorginstituut Nederland), NZa en zorgverzekeraars. Het is iedere keer weer teleurstellend om te constateren dat je mag meepraten, je kennis mag inleveren, maar niet mag meebeslissen en dus geen stem hebt bij dergelijke organisaties. Dat is de praktijk en daar heb ik meer dan bewijs voor. Ik zie daar in uw betoog in de Volkskrant niets van terug en ook niet bij uw verdediging in het debat bij BNR. Ik kan dan ook niets anders dan constateren dat u geen oog heeft voor de praktijk of andere argumentaties.

Wat betreft de kwaliteitseisen het volgende: De enige partijen die kwaliteitseisen kunnen opstellen, zijn de werkers in de zorg zelf. Dat geldt voor iedere beroepsgroep. Zij hebben immers dagelijks te maken met de zorg die wordt gegeven, zijn daarvoor opgeleid en hebben er verstand van. Natuurlijk moeten de door hen opgestelde kwaliteitseisen worden getoetst, dat geldt voor de werkers en voor de zorgaanbieders. Toetsing moet plaatsvinden door een onafhankelijk instituut en zeker geen zorgverzekeraars die grote financiële belangen hebben.

Een goede stap in die richting is de omzetting van CVZ naar het Zorginstituut Nederland. Kwaliteitseisen, richtlijnen of protocollen moesten in het verleden altijd in de extra tijd en non-profit worden gemaakt door de werkers in het veld en werden doorgaans slechts gebruikt als intern toetsinstrument binnen de beroepsgroep. De overheid had er geen geld voor over. Dat partijen in het werkveld het desondanks deden in het belang van de patiënt, is alleen maar te prijzen.

Het Zorginstituut Nederland maakt het nu eindelijk mogelijk dat de kwaliteitseisen wel worden vastgelegd. Zorgaanbieders die niet voldoen aan kwaliteitseisen, kunnen dan worden geweerd. Dus ook daar is het afschaffen van artikel 13 overbodig, als het Zorginstituut Nederland zijn best blijft doen. Dat rechters vinden dat zorgaanbieders zonder contract toch zeker 80 procent vergoed moeten krijgen, is een heel logische uitspraak. Want de overheid had al veel eerder moeten zorgen voor een Kwaliteitsinstituut en dat heeft ze zelf nagelaten. Dus de rechter heeft geen andere keus.

Wat opvalt in uw betoog in de Volkskrant is dat u het woord ‘macht’ gebruikt. U zou dit niet moeten gebruiken in een dergelijk artikel dat bol staat van aannames waarom artikel 13 moet verdwijnen. Maar uw betoog wordt nauwelijks onderbouwd met echte evidence. Dat is volgens mij ook de reden dat u het woord ‘macht’ of ‘inkoopmacht’ gebruikt. Een verderfelijk woord, aangezien het woord ‘inkoopoverleg’ of ‘gezamenlijke kennis’ en ‘kunde’ voor alle partijen betere woorden zouden zijn. Met de woordkeuze in uw artikel geeft u uw visitekaartje af, als het gaat om zorgverzekeraars en is ‘(inkoop)macht’ in uw verhaal duidelijk.

Het woord macht hoor en zie ik helaas ook terug bij alle behandelaars in de zorg die contracten krijgen voorgeschoteld van zorgverzekeraars die onaanvaardbaar zijn, maar die ze toch moeten accepteren, het ‘take it or leave it’ concept. Ook daar heb ik veel voorbeelden van. Het woord macht zie en hoor ik ook terug bij bedrijven die producten of innovaties leveren in de gezondheidszorg. De zorgverzekeraars bepalen nu of het product goed of slecht is. Waarom zal een bedrijf nog innoveren als het geen of nauwelijks kans maakt met een nieuw product in de index? Het woord macht zie ik ook terug bij patiënten, waar zorgverzekeraars uitmaken of iets wel of niet vergoed wordt, terwijl het om hun eigen geld gaat.

U stelt dat er, om de balans te bewaken, een ‘sterke zorgverzekeraar’ moet zijn. Ik kan u vertellen, die komt er niet. Want waar blijkt dat uit? Welke evidence is er dat er een ‘sterke zorgverzekeraar’ is of zal komen? De acht laatste jaren dat ik intensief met zorgverzekeraars heb gewerkt, luisteren ze niet naar behandelaars of beroepsorganisaties. En ik verzeker u, ze gaan ook niet luisteren. Waarom zouden ze; ze hebben nu al de absolute zeggenschap. En ze krijgen steeds meer van mevrouw Schippers.

U heeft ook geen enkel bewijs dat de zorgverzekeraars nu bij het afschaffen van artikel 13 nog meer hun best gaan doen. Ze hebben een slechte reputatie opgebouwd, zijn slecht benaderbaar en hebben onvoldoende kennis. Dat hebben ze al vele jaren meer dan bewezen. Ze hebben het gewoon niet, hun cultuur/visie is anders! U mist echt een stuk praktijk. Vermoedelijk heeft het ermee te maken aan welke kant u zit.

De rol van de zorgverzekeraar is in ons stelsel cruciaal, schrijft u. Dat is regelrechte onzin, ook dat is gebleken. Cruciaal zijn ‘kwaliteitsnormen’ die getoetst moeten worden en dat moet worden vormgegeven en gecontroleerd door onafhankelijk partijen die geen belang of geldelijk gewin hebben. Cruciaal is dat patiënten krijgen waar ze voor betaald hebben en geadviseerd worden door onafhankelijke behandelaars. Ook daar moet nog veel in gebeuren. Cruciaal is ook, dat degenen die betaald hebben, ook recht krijgen op de zorg die ze echt nodig hebben. Zorgverzekeraars kunnen dat niet beoordelen. Zij functioneren niet in de dagelijkse zorgpraktijk.

Moeten we het overlaten aan de zorgverzekeraars? Zorgverzekeraars hebben grote belangen, dat tonen ze elke dag. Door de hoge salarissen van bestuursleden, het streven de winsten hoog te houden en door het voortdurend niet nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheden. En de politiek die kijkt ernaar. Nog steeds hebben ze dit soort zaken niet aangepakt, ondanks de Balkenende norm van €228.000,- zitten er nog vele bestuursleden in de zorg dik boven deze norm. Dat geldt ook voor bestuursleden ouderenzorg zoals Trouw onlangs meldde. Dat is geld van de verzekerden, daar moet je verantwoord en integer mee omgaan.

Wil je vertrouwen kweken, dan moet er bij zorgverzekeraars en zeker bij de bestuurders veel aan de integriteit veranderen. Een recent voorbeeld uit mijn dagelijkse praktijk als voorzitter van de beroepsorganisatie NOVW: wij en de andere leden van het overkoepelende orgaan voor wondzorg, het Wondplatform, wilden graag kwaliteitseisen gaan vastleggen binnen ons werkveld van de wondzorg en zochten hiervoor financiële steun bij de zorgverzekeraars. Het is tenslotte een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Het antwoord was uiteraard negatief en dus blijft het alleen de verantwoordelijkheid van de werkers in de zorg. Zo gaat het voortdurend. En ik kan u nog vele voorbeelden leveren uit de praktijk.

Waarom dan het protest schrijft u? U weet het antwoord zelf: 84 procent van de mensen wil dit niet. Bij het BNR debat was u de enige voorstander van dit plan. Het was misschien moedig dat u het verdedigde, maar u hoorde volgens mij nauwelijks wat er echt werd gezegd. En dat was niet zo vreemd. U was gevraagd om het afschaffen van artikel 13 te verdedigen, want zorgverzekeraars/politiek zelf komen niet opdagen. Doen ze niet, hoort ook niet bij hun cultuur. Opnieuw een gemiste kans om positief over te komen. Als zo veel mensen het niet willen, dat denk ik dat u als econoom meer moet gaan nadenken over de argumenten van patiënten en behandelaars. Zij hebben dagelijks met zorgverzekeraars te maken. En dat u die argumentatie uit de dagelijkse praktijk niet meeneemt, is heel erg spijtig.

Natuurlijk worden er ook drogredenen aangevoerd, maar een intelligent mens als u moet juist die drogreden naar de prullenbak kunnen verwijzen en de goede reden te voorschijn halen. Maar ik hoorde alleen maar termen bij u als ‘wellicht’ en ‘mogelijk’, ‘het idee bestaat’ of ‘het zal allemaal beter worden, als we de zorgverzekeraars meer macht geven’. Hoe simpel. We krijgen vast later de woorden: ‘met de wetenschap van nu had ik het eigenlijk anders gedaan’.

Wat gaat gebeuren! We krijgen een hausse aan polissen, die door chronisch zieken en ouderen onmogelijk kunnen worden beoordeeld of ze goed voor hen zijn. Er zijn maar vier grote zorgverzekeraars en we hebben nu al ik weet niet hoeveel polissen en er komen er dus nog veel meer. Schippers had zelfs nog een eigen drogreden op tv: Zij neemt zelf ook de goedkoopste. Dat klinkt toch geweldig! Klinkt voor mij een beetje als die verkoper die bij twijfel over de schoenen die ik aan het passen ben, als laatste zetje tegen mij zegt: ‘Ze zijn geweldig meneer, ik heb ze zelf ook.’ Ik vraag mij af of de minister straks ook nog blij is met haar goedkope polis met zorg onder de regie van de zorgverzekeraars, als ze straks ouder is of chronisch ziek wordt (wat ik overigens niet hoop voor haar). Zieke mensen kunnen prima kiezen, maar wel met een bekwame en integere behandelaar die ze kunnen vertrouwen en niet met een zorgverzekeraar die onvoldoende praktische medische kennis heeft en onbereikbaar is voor de patiënt.

Als laatste nog deze ‘prachtige’ zin in uw artikel: “Een deel van het protest komt voort uit een diepgevoelde ontevredenheid bij een aantal zorgaanbieders over ons zorgstelsel en de rol van de verzekeraar daarin. Soms is dat terecht.” Een bijzondere constatering. Zoals aangegeven het is namelijk niet een ‘deel’ – het is 100 procent van de zorgaanbieders en ook nog eens bij ons als beroepsorganisaties – en het is ook niet ‘soms’. U was er tijdens het BNR-debat zelf getuige van. En u voelt het goed aan. U vervolgt met ‘onze gezondheid is ons veel waard’. Wat is er dan tegen ‘het behoud van vrije keuze’.

U hoeft zich nu geen zorgen meer te maken, ons grondrecht artikel 13 is, zoals gezegd, al gestolen. Zelfs ‘sociale’ en ‘christelijke’ politieke partijen hebben daar aan deelgenomen. Wat is ‘sociaal’ en wat is ‘christelijk’. Liberale partijen die staan voor vrijheid van keuze, hebben ‘keuze’ geschrapt. Hoe liberaal.

Voor mij als lid van D66 een reden om mijn lidmaatschap op te zeggen; dat heb ik ook direct gedaan. D66 heeft zijn sociale kant met dit akkoord totaal verloren. Stem al tientallen jaren op D66. Hoe erg is dat! Na 45 jaar in het vak gezondheidszorg verlies ik het vertrouwen in de politiek. De miljard bezuiniging had op vele andere manier kunnen worden ingevuld maar zeker niet met het afschaffen van een grondrecht. En de gedachten achter de wetswijziging, dat hoef ik u niet uit te leggen, dat weet u als landelijk bestuurslid van D66 heel goed, dat is hier niet nodig om te bespreken, zijn alleen maar platte woorden als ‘geld’ en ‘bezuiniging’ op een snelle manier. Ik hoef u dus ook niet meer uit te leggen wat voor zwarte dag het afschaffen van het langgeleden verworven artikel 13 is voor de liberale democratie. De toekomst zal het leren.

Vriendelijke groeten,

Ton Lassing Voorzitter

Zwarte dag, Open brief van Ton Lassing, 12 juni 2014, Arts en Auto: www.artsenauto.nl

Noot
*)
De vrije keuze voor uw arts blijft bestaan’, De Volkskrant, 5 juni 2914: www.volkskrant.nl/

U P D A T E

**) Verslag Zorgdebat over Vrije artsenkeuze, VVaA: www.vvaa.nl/voor-leden/zorgdebat/debatten/vrije-artsenkeuze

Zie ook het artikel Strijd over vrije artsenkeuze gaat verder in Tweede Kamer op site Follow the money, 16 juni 2014: www.ftm.nl

Ethicus Gert van Dijk: “Artsen moeten soms de moed hebben om van de richtlijn af te wijken”

Gert van Dijk is secretaris van de Ethische Commissie van het Erasmus Medisch Centrum en lid van de regionale Toetsingscommissie euthanasie. In het tijdschrift Arts en Auto vertelt hij dat hij zich verbaast over de worsteling in de zorg over het begrip kwaliteit, waarbij overheid en samenleving om het hardst roepen dat de kwaliteit van zorg transparanter moet, maar waarbij niemand kan aangeven wat kwaliteit nu precies is: “Daardoor worden in het systeem prikkels ingebouwd waarbij het niet zeker is of deze de kwaliteit bevorderen. Ziekenhuizen worden tegenwoordig afgerekend op sterftecijfers: een lager sterftecijfer zou een betere kwaliteit betekenen. Maar daar kun je vraagtekens bij plaatsen. Neem een ziekenhuis waar artsen veel overleggen met hun patiënten en er goede palliatieve zorg is. Het is bekend dat patiënten in die situatie vaak minder agressieve behandelingen kiezen. Daardoor zijn de sterftecijfers in dat ziekenhuis misschien hoger, maar hoeft er geen sprake te zijn van kwalitatief mindere zorg”.

Meer transparantie en minder administratie zijn twee krachten die elkaar tegenwerken

Ook een korte periode tussen diagnose en behandeling wordt vaak als indicator gezien voor goede zorg. Niet altijd terecht, meent Van Dijk. “Als die behandeling bijvoorbeeld een operatie inhoudt, kan het óók betekenen dat de arts toewerkt naar een operatie, terwijl dat kwalitatief gezien niet per se de beste behandeling hoeft te zijn. In sommige situaties, zoals bij bepaalde vormen van borst- of prostaatkanker, is het een reële optie om af te wachten hoe de ziekte zich ontwikkelt. Zo kan een prikkel die bedoeld is om de kwaliteit te bevorderen, een prikkel worden om tot agressieve geneeskunde over te gaan. Het is zeer de vraag of de patiënt daar altijd bij gebaat is”.

Sowieso is het ontwikkelen van deugdelijke kwaliteitsindicatoren in de zorg een lastig punt, meent Van Dijk. “Je kunt kwaliteit in zijn algemeenheid niet uitdrukken in een cijfer. Tegelijkertijd: hoe meer indicatoren, des te groter de administratieve last voor de zorgprofessional. Dat is de paradox: iedereen wil meer inzicht in kwaliteit, maar dat betekent tegelijk dat zorgverleners domweg meer papieren moeten invullen. Meer transparantie en minder administratie zijn twee krachten die elkaar tegenwerken”.

Veel vragen van patiënten zijn zingevingsvragen

Van Dijk heeft de rol van de arts de afgelopen decennia flink zien veranderen: “Vroeger was er een duidelijke arbeidsverdeling tussen artsen en geestelijken. Door de secularisering zijn mensen met zingevingsvragen steeds vaker bij hun arts gaan aankloppen. Dat stelt nieuwe eisen aan artsen, want als arts moet je wel in staat zijn met dergelijke vraagstukken om te gaan. En je moet ook weten dat veel vragen naar medische zorg in feite zingevingsvragen zijn. Hoe moet ik met mijn laatste levensfase omgaan?, is zo’n vraag. Het is voor de hand liggend om op dergelijke vragen een medisch antwoord te geven. Maar als je als arts in staat bent te herkennen dat het eigenlijk een zingevingsvraag is, verdwijnen veel medische vragen als sneeuw voor de zon. Dat kan ook leiden tot minder vraag naar medische zorg. Maar hoe minder tijd een arts heeft, des te groter wordt de kans dat de patiënt met een recept de deur uit loopt.”

Volgens Van Dijk moet in de laatste levensfase de vraag ‘Welke behandeling wilt u?’ vervangen worden door de vraag ‘Wat is voor u nog belangrijk?’. “Dat stelt nieuwe eisen aan artsen. Zij moeten in staat zijn dat soort gesprekken te voeren. Veel geneeskunde is tegenwoordig ouderengeneeskunde en mede daardoor is het echt een praatberoep geworden. Ik sprak laatst een oncoloog die aangaf dat hij er veel tijd in steekt om mensen af te raden door te gaan met behandelingen. Goed dat daar dus ook een vergoeding voor komt.”

Lees het hele interview met Gert van Dijk: Ruim baan voor eigen afwegingen, door Roel Notten, Arts en Auto, juni 2014: www.artsenauto.nl