Skip to main content

Redactie Beroepseer

Treinschoonmaakster: “Ik wil iets goed doen, maar ik heb er gewoon te weinig tijd voor”

schoonmakenWie woensdag met de trein heeft gereisd, zal het ongetwijfeld hebben gemerkt. Het schoonmaakpersoneel heeft op dinsdagavond 29 april 2014 om 22.00 uur het werk stilgelegd.
De schoonmakers staken voor een betere CAO. Vakbond FNV Bondgenoten eist dat bij ziekte de eerste twee ziektedagen ook worden betaald. Nu is dat niet het geval. Daarnaast wil de Bond dat mensen meer tijd krijgen om hun werk te doen. Ook ligt er een eis voor een loonsverhoging van 50 cent per uur.
De werkgevers, verenigd in de Ondernemingsorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB), willen niet op de eisen ingaan. De werknemers richten zich daarom met hun acties op de bedrijven die de schoonmakers inhuren. Eén van die bedrijven is de NS.
Verslaggeefster Eefje Oomen van het Algemeen Dagblad liep een ochtend mee met de 28-jarige treinschoonmaakster Hülya.

… Ik heb het gele doekje, zoals Hülya streng instrueerde, gebruikt voor de vette krassen op de spiegel. Ik heb het blauwe doekje gepakt voor de bruine kringen op de wastafel. Ik heb het rode doekje genomen voor de besmeurde achterwand, het wc-deksel, de ijzeren pot…
Ik heb een rood hoofd van de inspanning en ik wil nu echt wel weten of het is gelukt. Of ik Hülya’s dagelijkse tempo een beetje heb geëvenaard?

Dat blijkt niet het geval. Totaal niet: ‘Je doet er veel te lang over. En je bent ook nog de deur vergeten. En de vlekken op het raam’.
De moeder van twee dochters die zelf al zeven jaar bij de NS schoonmaakt, heeft haar conclusie na mijn ochtendje poetsen in treinen van en naar Utrecht CS wel getrokken. Ik ben volledig ongeschikt. Ik ben te chaotisch, te traag, maar vooral veel te precies. En dat laatste is in de ‘professionele schoonmaak’ helemaal de bedoeling niet meer. Thuis, ja. Daar ruimt Hülya écht op. Maar hier, in de trein, is het ‘hup, hup, hup’.

Het nieuwe ‘resultaat gericht werken’

Hülya krijgt met één collega elke dag 19 minuten om een trein van achter naar voren, van onder tot boven, van coupé tot coupé schoon te krijgen. En dat betekent dat zij en haar collega alleen ‘het hoognodige’ doen. De wc’s voor het oog poetsen, de Metro’s van de tafels grissen, de afvalbakken legen. Daarbij heeft ze dan wel te maken met allerlei ‘bizarre regels’ van haar werkgever Hago waar ze zich aan moet zien te houden. Zo mag ze volgens het nieuwe ‘resultaat gericht werken’ een vlek van minder dan 2 centimeter laten zitten, maar niet drie vlekken van 2 centimeter. ‘Snap je ‘m nog?’
Het maakt ook niet zo uit, zegt Hülya, want het netto resultaat is altijd een viezere trein dan ze in haar hart zou willen. ‘Ik wil iets goed doen, maar ik heb er gewoon te weinig tijd voor’. Zelf zou ze nimmer een boterham op het treintafeltje leggen… ‘Die tafels worden nooit echt grondig met sop schoongemaakt’.

Hülya en de ongeveer zeshonderd andere schoonmakers bij de NS verdienen weinig. Hülya zelf houdt aan drie dagen achter uur werken maandelijks maar zevenhonderd euro netto over. De schoonmakers staken niet alleen om de karige lonen, ze doen het ook om de ziekteregeling die te zuinig is.
Maar de schoonmakers hebben hun werk ook stopgezet omdat er voor alles sluipenderwijs steeds minder tijd is. ‘Het werk dat we nu met z’n tweeën doen, deed ik vroeger met z’n vieren, en daarvoor met zijn zessen’.

De verslaggeefster gaat het nog een keer proberen, in negentien minuten de trein schoon krijgen: Als ik nou minder netjes ben en het gas er goed op zet?  Bij het legen van de vuilnisemmers ga ik direct de fout in. Ik krijg de bakken amper open, laat staan gekanteld, en als de eerste omgaat, flikkeren er twee bijna volle cappuccinobekers, een stuk appel en vier sultana-wikkels op de grond.
En dan dat gezellige commentaar. ‘Kunnen jullie dat schoonmaken beter niet ‘s nachts doen’, snibt een oudere heer in gestreepte polo. En een meisje wijst me kortaf op een stoel. ‘Zit onder de koffie’.
Hallo. Zo lukt het dus nooit. Twee coupés in de intercity Den Bosch-Utrecht CS werk ik uiteindelijk af, en dan niet eens ‘resultaat gericht’, want volgens Hülya laat ik talloze vlekken zitten die ‘veel groter zijn dan twee centimeter’.
Als ik de NS later over mijn ervaringen vertel, zegt de woordvoerder dat de Spoorwegen ‘tevreden’ zijn over de kwaliteit die schoonmaakbedrijf Hago levert. ‘En verder gaan wij niet over het werkproces’.
De voorlichter van Hago benadrukt op haar beurt dat ze er ‘alles’ aan doen om de trein overdag zo opgeruimd mogelijk te houden. ‘Maar het is wel rollend materieel: schoonmakers hebben niet veel tijd. ‘s Nachts doen we het grondig’.
Ik vraag me het af na een ochtend in Hülya’s gele hesje. En ik vraag me vooral af of ik ooit nog onbekommerd een appel op het treintafeltje leg.

‘Zijn dat bloedvlekken daar op die wasbak?AD-verslaggever kruipt in de huid van een treinschoonmaker, door Eefje Oomen, Algemeen Dagblad, 1 mei 2014 (in papieren krant, niet digitaal).

Deel treinreizigers merkt gevolgen schoonmaakstaking. Omroep West, 29 april 2014: www.omroepwest.nl

Publiek professionalisme en Goed werk. Deel 3: De gemeenteambtenaar. “De mens als onderdeel van het geheel”

In deel 3 van de serie ‘Publiek professionalisme en Goed Werk’ is gemeenteambtenaar Marcel Morel aan het woord. Hij is coördinator van het cluster Juridische Zaken. Zijn werkveld is specifiek maar ook breed. Hij is al jaren gepassioneerd bezig met zijn werk, maar zijn hart ligt ook bij de natuur en het milieu. Voor hem geldt niet alleen het recht van de sterkste.

Klik hier voor het derde verhaal: De mens als onderdeel van het geheel, door Marc Dols: https://beroepseer.nl

Toelichting op de serie

Op de School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit Tilburg wordt sinds een aantal jaren het keuzevak ‘Publiek Professionalisme en Goed Werk’ gegeven. Dit vak is ontwikkeld door de docenten Thijs Jansen en Merlijn van Hulst.
Het doel van dit vak is derdejaars studenten Bestuurskunde kennis te laten maken met de leefwereld van publieke professionals. Veel van wat door politici en ambtenaren bedacht wordt als beleid, wat gewenst wordt door kiezers/burgers, kan uiteindelijk slechts gerealiseerd worden door professionals op de werkvloer.
Het realiseren van beleidsdoelen is in de praktijk vaak een strijd: bijvoorbeeld om met beperkte middelen goed werk te leveren. Daarom worden degenen die dit (moeten) doen wel ‘frontlijnwerkers’ genoemd. Dit ‘echte werk’ is tot nu toe in het internationale bestuurskundig onderzoek een van de kleinere onderzoeksobjecten gebleven. Daarin heeft traditioneel ten onrechte sterk de nadruk gelegen op publiek management en organisatie. Immers, de kwaliteit van de publieke dienstverlening hangt bepaald niet alleen van ‘aansturing’ door bestuur en management af. Deze hangt ook in sterke mate af van degenen die het echte werk doen: van artsen en verpleegkundigen, leraren, gezinsvoogden, re-integratiecoaches, politieagenten en anderen.

Klik hier voor lezen van de toelichting en de overige interviews: https://beroepseer.nl

Deel 1 verscheen op 5 april 2014: De kraamzorg. “Ik moest trouwen en alles liep anders”, door Pawan Mohanlal.

Deel 2: De griffier. “Die faciliterende rol, daar doe je het voor”, door Mathieu Monteau, 15 april 2014.

 

Technologische sprongen, banenverlies en toenemende ongelijkheid

De opwinding van tech-mensen als ze het hebben over de dingen die op het punt staan te gebeuren op medisch gebied is moeilijk te overtreffen. Eric Horvitz, co-directeur van Microsoft Research vertelde over een systeem dat zeer nauwkeurig kan voorspellen hoeveel kans een zwangere vrouw loopt op een postnatale depressie door te kijken naar haar Twitterberichten. Je hoefde alleen maar te letten op hoe vaak ze de woorden ik en mij had gebruikt.

Eduardo Porter vervolgt zijn artikel in The New York Times over technologie en de toekomst van arbeid met een citaat van Ramesh Rao van het California Institute for Telecommunications and Information Technology in San Diego over hoe dokters die met behulp van video en audio op afstand de toestand van slachtoffers van een beroerte hadden beoordeeld in 98 procent van de gevallen de juiste instructies hadden geven.
Dit is nog maar het begin. “De echte innovatieve dingen hoeven alleen nog maar geactiveerd te worden”, zegt hij: “Wat er ook gebeurt, het zal ontwrichtend zijn”.

Maar dit is nog slechts het halve verhaal.

Een paar jaar geleden zou dit soort technologische ontwikkeling als louter goed nieuws worden ontvangen: een gelegenheid om de volksgezondheid en de levensstandaard te verbeteren. Bovendien zouden vermindering van zorgkosten en verhoging van productiviteit de leidende positie van de Verenigde Staten op het gebied van technologie wel eens kunnen consolideren.

Er is evenwel een groeiend pessimisme waar te nemen in het besef van de gevolgen van zulke innovaties. Het is een oude angst die altijd aanwezig is sinds Ned Ludd in het negentiende eeuwse Engeland twee textielmachines kapot sloeg. Met die daad begon de opstand van de Luddieten, de eerste georganiseerde activistenbeweging tegen technologische verandering.

De vraag rijst: Wat gebeurt er als technologie een vervanging voor arbeid wordt, in plaats van een aanvulling daarop?

J. Bradford Delong, hoogleraar economie aan de Universiteit van California in Berkeley heeft onlangs geschreven dat de hele geschiedenis door elke nieuwe machine die werk deed dat voorheen door mensenhanden en -spieren werd gedaan de vraag naar aanvullende menselijke vaardigheden deed stijgen, zoals van ogen, oren en hersenen.

Steeds minder banen voor mensen

Maar er is geen garantie dat dit altijd zo zal blijven. Sommige banen – van kindermeisjes of serveersters – zullen blijven bestaan, maar naarmate de informatietechnologie banen binnensluipt die voorheen voor het merendeel afhankelijk waren van denkkracht, dreigen er steeds minder banen over te blijven voor mensen.

Dit soort ketterse ideeën wil er niet in bij de heersende economen die uitgaan van de regel dat kapitaal – van grond en draaibanken tot computers en deeltjesversnellers – complementair is aan arbeid.
Het was een regel, geschreven door economen als Robert Solow die in 1987 de Nobelprijs voor economie won vanwege zijn theorie over hoe arbeid, kapitaal en technologische vooruitgang bijdragen aan economische groei. Solows model dat indertijd gebaseerd was op een bestendige economie zonder structurele veranderingen heeft het denken over economische groei van midden jaren vijftig tot midden jaren tachtig gedomineerd.

Maar het begint te dagen dat aan een lang gekoesterd geloof niet meer vastgehouden kan worden. Het deel van het nationaal inkomen*) dat naar werknemers gaat – in de vorm van lonen en uitkeringen – is de laatste vijftig jaar aan het dalen. Het nationaal inkomen bestaat voor het grootste deel uit winsten van corporaties sinds 1920, het jaar waarin de regering met het bijhouden van statistieken is begonnen.
In een recent interview geeft Solow toe dat zijn groeimodel niet meer opgaat: “Als er iets structureels gebeurt in de economie, kan dat het aandeel van kapitaal doen vermeerderen”.
Hij doelt daarmee op de technologie, waarschijnlijk niet de enige oorzaak van het dalen van het arbeidsaandeel. Hij doelt ook op “alledaagse oorzaken”, zoals de erosie van het minimumloon, de teloorgang van de invloed van vakbonden en nieuwe anti-arbeidswetten.

Maar de technologie speelt duidelijk een rol. Solow: “Over tien of vijftien jaar zullen we meer weten, maar als ik de gegevens nu zou moeten interpreteren, dan zou ik zeggen dat, als de economie meer kapitaalgericht wordt, het kapitaalaandeel van het nationaal inkomen zal stijgen”.

Steeds grotere inkomensverschillen

Deze verschuiving vindt wereldwijd plaats. In een recent artikel van de Quarterly Journal of Economics beweren Loukas Karabarbounis en Brent Neiman van de Booth School of Business van de Universiteit van Chicago, dat het deel van het nationaal inkomen dat naar werknemers gaat wereldwijd is gedaald. Aangezien de kosten van kapitaalinvesteringen relatief lager zijn geworden dan de arbeidskosten, is het zakenleven snel overgegaan tot het vervangen van werknemers door technologie.

Sinds medio jaren zeventig is er wereldwijd een trend zichtbaar. Kapitaal en arbeid zijn meer inwisselbaar dan wat economische standaardmodellen ons doen geloven, aldus professor Neiman: “Dit gebeurt overal ter wereld. Het is wereldwijd dé trend”.
De mogelijke gevolgen zijn niet best. De grote verschillen in inkomen die almaar groter worden sinds de jaren tachtig, zullen nog groter worden.

Maar het is niet makkelijk precies te voorspellen hoe de verhouding tussen inkomen uit kapitaal en uit arbeid zal zijn in de komende tien jaar. Een collega van Solow, Daron Acmoglu van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) vertelde dat “technologie in de toekomst er ook toe kan bijdragen dat het aandeel van arbeid toeneemt”.

Tyler Cowen, hoogleraar economie aan de George Mason-universiteit in Virginia is van mening dat de definities van arbeid en kapitaal nogal willekeurig zijn. Hij zoekt liever naar relatief schaarse productiefactoren waarvan hij er twee heeft gevonden: natuurlijke hulpbronnen die in snel tempo verminderen, en goede ideeën die grotere markten kunnen bereiken dan ooit tevoren.
Als je een van deze twee bezit, dan kun je de meeste vruchten plukken van de groei.

Lange tijd was een principe in de economie dat technologische verandering leidt tot inkomensongelijkheid door een hogere beloning van vaardigheden dankzij een dynamiek die skill-biased technical change (SBTC) wordt genoemd. Technologische vooruitgang zou ten goede komen aan hoogopgeleiden, terwijl routinematig lager geschoold werk wordt gesubstitueerd door kapitaal.
De verliezers zijn werknemers wier baan vervangen kan worden door machines, in de textielindustrie bijvoorbeeld. Degenen wier werk meer waard wordt door machines zijn de winnaars. Denk aan de handelaren van Wall Street die zich bedienen van ultrasnelle computers.

Een nieuwe route naar meer ongelijkheid

Maar, het wordt steeds duidelijker dat dit niet het hele verhaal is. De hardnekkige daling in het arbeidsaandeel van het inkomen wijst op een andere dynamiek. Noem het capital-biased technical change. Hierbij worden werknemers met een fatsoenlijk loon vervangen door machines, ongeacht hun vaardigheden.

Een voorbeeld daarvan laat het onderzoek zien van de Canadese economen Paul Beadry, David Green en Benjamin Sand. Zij ontdekten dat de vraag naar hoog gekwalificeerde werknemers in de V.S. het hoogtepunt bereikte in 2000 en daarna begon af te nemen, zelfs toen hun aantal bleef toenemen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het omlaagdrukken van hoog gekwalificeerde werknemers op de ladder van vaardigheden, die op hun beurt de minder geschoolde werkers omlaagdrukten.

Deze dynamiek opent een nieuwe route naar meer ongelijkheid: de toename van geërfde rijkdom, een actueel thema dat diepgaand is onderzocht door de Franse econoom Thomas Piketty die momenteel met zijn nieuwe boek Capital in the Twenty-First Century over de gevolgen van de ongelijkheid in bezit en vermogen internationaal furore maakt. Een kleine groep mensen wordt steeds rijker doordat hun vermogen sneller groeit dan de economie. Arbeid wordt een steeds minder bepalende factor voor rijkdom.

En wat zijn de prognoses voor goede banen in de geneeskunde? Beleidsmakers houden zich vast aan de hoop dat de Amerikaanse werknemer van de middenklasse in de toekomst zal kunnen blijven steunen op een groeiende gezondheidsindustrie. Maar de technologie kan deze belofte ook makkelijk breken.

“Banen in de gezondheidszorg mogen nu zeker zijn”, aldus Gordon Hanson, hoogleraar economie aan de Universiteit van California in San Diego, “maar ons gevoel over wat zekerheid is wordt steeds opnieuw ondergraven door de gevolgen van technologische vooruitgang”.

Of, zoals Rao het zei: “Voor een diagnose van een depressie aan de hand van Twitterberichten heb je geen medische opleiding nodig”.
De enige zekere weg naar de toekomst schijnt al bezaaid te zijn met heel veel geld.

Noot
*)
Nationaal inkomen is de som van de primaire inkomens van de ingezetenen van een land in een jaar. Primaire inkomens zijn inkomens die men ontvangt als beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren: loon + pacht + huur + rente + winst. Het nationaal inkomen kan bruto of netto en tegen marktprijzen of tegen factorkosten worden berekend.

Zie artikel Tech Leaps, Job Losses and Rising Inequality, door Eduardo Porter, The New York Times, 15 april 2014: www.nytimes.com

Voorzitter Gerlach Cerfontaine van Arts en Auto: Terug naar de menselijke maat

De voorzitter van de Vereniging Arts en Auto (VvAA) Gerlach Cerfontaine wil dat het roer om gaat. De ontwikkelingen in de gezondheidszorg dwingen hem stelling te nemen, schrijft hij:

“Wie mij heeft gevolgd of kent, weet dat het onderwerp mij al lange tijd aan het hart gaat. De laatste tijd zelfs in toenemende mate. De situatie in de gezondheidszorg waarbij regeldruk en controledrang zorgprofessionals uitputten en de relatie met de patiënt steeds vaker en heviger onder druk komt te staan, dwingt me ertoe stelling te nemen. Als voorzitter van Vereniging VvAA, als voormalig arts en als mens. Want er is een vraag die zich tegenwoordig steeds dwingender aan me opdringt: wat mag barmhartigheid eigenlijk kosten?

Barmhartigheid, mededogen, empathie, compassie. Sleutelbegrippen in ons werk en onze werkrelaties. Maar ze zijn niet terug te vinden in DBC’s of DOT’s en ze zijn niet om te rekenen in tijd of euro’s. De patiënt voelt zich niet meer gekend en de professional bezwijkt bijna onder de druk. Een buitenproportionele druk, opgelegd door het systeem dat in crisis lijkt. Een crisis die nog eens verergert omdat voor de behandeling ervan gekozen is voor het opleggen van steeds meer mechanistische regels. Waardoor het te weinig over de inhoud en te veel over de middelen gaat.

We moeten terug naar de menselijke maat. Naar de fysiotherapeut die niet vooral druk is met zijn administratie, de medisch specialist die tijd heeft om naar de patiënt te luisteren en de huisarts die gewoon een huisbezoek kan afleggen omdat hij dat nodig vindt. Zonder specifiek declarabele reden. Het bestuur van Vereniging VvAA gaat zich uitdrukkelijk bezighouden met het faciliteren van zorgprofessionals als het gaat om het terugbrengen van (com)passie in de zorg. Want het roer moet om en samen kunnen we daarvoor zorgen. Via Arts en Auto houden we u op de hoogte van onze initiatieven”.

Het roer om, door Gerlach Cerfontaine, Arts en auto, 23 april 2014: www.artsenauto.nl

Voor Jelmer Renema gaat Science in Transition niet ver genoeg

Volgens fysicus Jelmer Renema gaat Science in Transition niet ver genoeg. Science in Transition is in 2013 opgericht door een groep wetenschappers die een fundamentele discussie wil voeren over het systeem en de financiering van de wetenschap.
In een gastbijdrage op de blog van Active Science doet Renema verslag van het slotdebat van de reeks Vertrouwen in wetenschap*) dat op 14 april 2014 plaatsvond in Amsterdam en waar het ging over een toekomstbestendige wetenschap.
Hij schrijft:

“Iemand die het lukt om een aula vol wetenschappers te laten luisteren naar wetenschapsbeleid heeft zijn zaken goed voor elkaar: de meeste wetenschappers willen zo min mogelijk met het universitaire bestuur te maken hebben. De spreker, dekaan Miedema, stond voor een volle zaal omdat hij sprak namens Science in Transition, een werkgroep die de structurele problemen binnen de wetenschap wil aanpakken. Helaas bleef de discussie beperkt tot technocratische voorstellen, waardoor de reikwijdte van de voorgestelde veranderingen nooit groot genoeg kan zijn om echt het verschil te maken.

De feiten die in het verhaal aangedragen werden waren schrikbarend: als we Miedema mogen geloven is de wetenschap door en door rot. In sommige vakgebieden bijvoorbeeld blijkt de overgrote meerderheid van het onderzoek niet reproduceerbaar te zijn – als je het nog een keer probeert komt er iets anders uit. Dat is niet alleen slecht voor de stand van de wetenschap, het kan ook direct levens kosten als het onderzoek bijvoorbeeld gaat over de bijwerkingen van een medicijn.

Diepe crisis

Miedema sprak over de dolgedraaide cyclus van publiceren en geld aanvragen: geld is nodig voor publicaties, en het succes van die publicaties zet zich weer om in geld, waardoor er weer gepubliceerd kan worden. Deze cyclus zorgt voor allerlei problemen. Iedereen die in de wetenschap actief is weet zal aan den lijve ervaren hebben dat deze manier van werken leidt tot onzinnig onderzoek dat alleen gedaan wordt om dat het aansluit op de laatste hype.

De crisis die Science in Transition aankaart, zit heel diep. Hij gaat over de vraag waarom we wetenschap doen, wie bepaalt welke wetenschap wel en niet gedaan wordt, en over hoe we mensen belonen voor hun werkt. Toch hield Miedema zijn betoog bewust klein. Hij hamerde erop dat hij slechts een beetje aan de knoppen wil draaien. Bijregelen, en ‘geen ideologie’ – in zijn woorden –, dat is het devies, en dat is precies de zwakte van het hele project.

Niet neutraal

Die zelfopgelegde oogkleppen van het pragmatisme beperken de reikwijdte van wat Science in Transition te melden heeft. Hetgene waar Science in Transition in feite campagne tegen voert wordt New Public Management genoemd, een manier van het organiseren van de (semi-)overheid die ingang vond in de jaren 80. In deze manier van denken ligt de nadruk op markt en competitie als mechanismes van toewijzing van schaarse goederen (in dit geval: onderzoeksgeld), en wordt er veel gebruik gemaakt van kwantitatieve sturing. De kernwoorden van NPM zijn precies de three M’s – Markets, Managers and Measurement – waar in de lezing kritiek op geleverd werd.

Het probleem is nu, dat deze managementfilosofie helemaal niet ideologisch neutraal is: hij hangt nauw samen met het neoliberalisme dat onze maatschappij zoveel ellende bezorgt. De hele manier waarop wetenschap georganiseerd is is een soort lachspiegel-versie van de vrije markt: als je gelooft dat concurrentie de enige functionerende organisatievorm is, en dat maatschappelijk belang niet legitiem is (immers: there is no such thing as society), dan is het logisch dat je vindt dat onderzoeksgroepen georganiseerd moeten worden als bedrijfjes, die concurreren om overheidsgeld. Wil je daar wat aan veranderen, dan zul je de aannames die er achter zitten ter discussie moeten stellen, en je niet alleen beperken tot het laten zien van de voorspelbaar desastreuze gevolgen.

De grenzen van technocratie

Doordat SiT zijn kritiek inkleedt in de technocratische taal van het ‘beetje bijsturen’ maakt het zich enorm kwetsbaar voor co-optatie door de mensen die het systeem willen houden zoals het is. Dat is nu ook al aan het gebeuren: Minister Bussemaker prees de SiT-ers als ‘competente rebellen’, die oog hebben voor het probleem van ‘een sector [die] erg bezig is te doen wat men zélf vooral belangrijk vindt’. Zo wordt de kritiek moeiteloos omgebogen naar impliciete steun voor een verdere neoliberale machtsgreep in de vorm van het topsectorenbeleid.

De maatschappelijke keuzes die liggen achter de manier waarop wij wetenschap doen zijn ideologisch van aard, of SiT dat nou wil onderkennen of niet. Ze raken de verdeling van macht in onze maatschappij: wie bepaalt er, wie welk onderzoek mag doen? Dat is een essentieel politieke vraag, die je met technocratie niet oplost.

Ik had daarom zeer gemengde gevoelens bij de lezing van SiT. Enerzijds was ik blij dat mensen met invloed onafhankelijk de linkse waarheden aan het herontdekken zijn: dat het vrije-marktmodel perverse prikkels produceert als je het buiten het bedrijfsleven toepast, dat concurrentie slechts een van de drijfveren in de maatschappij moet zijn en niet de enige, en bovenal: dat in rationeel eigenbelang opererende individuen niet altijd in staat zijn om problemen van collectieve aard op te lossen. Tegelijkertijd is het jammer dat de analyse niet scherp genoeg is om echt wat te veranderen”.

Noot
*) Over de debatreeks Vertrouwen in wetenschap zie nieuwsbericht van 26 februari 2014 op site Rijksoverheid: www.rijksoverheid.nl (bericht niet meer beschikbaar op site Rijksoverheid).

Debat over vertrouwen in de wetenschap, Science in Transition, 10 maart 2014: https://scienceintransition.nl/agenda/debat-over-vertrouwen-in-de-wetenschap

Science in Transition gaat niet ver genoeg, door Jelmer Renema op blog Active Science, 22 april 2014: http://activescience.wordpress.com
Active Science wordt beheerd door Marco de Baar, deeltijd hoogleraar aan de Technische Universiteit Eindhoven en groepsleider bij FOM-instituut DIFFER dat funderend onderzoek doet naar duurzame energie in de vorm van kernfusie en solar fuels.

Science in transition: www.scienceintransition.nl

Over eigenaarschap in het publieke domein

omslag dat is onze zaak rmo
Wie is eigenaar van de publieke zaak? En wie legt er verantwoording af voor de aanpak van maatschappelijke problemen?
De verhouding tussen overheid en samenleving is aan het schuiven en is al geruime tijd onderwerp van debat. Het maatschappelijk initiatief bloeit en de overheid is geneigd tot ruimere kaders voor publieke voorzieningen. Tegelijk is het loslaten van oude structuren lastig.

Dat bleek ook tijdens een door de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken georganiseerd symposium Accepteer het verschil op 6 november 2013. De bijeenkomst stond in het teken van de kabinetsnota Doe-democratie en het RMO-advies Terugtreden is vooruitzien. Beleidsmakers, bestuurders en professionals gingen met elkaar in debat.

Om de opgedane inzichten voor een breder publiek toegankelijk te maken en verder te brengen, heeft de RMO Albert Jan Kruiter en Willemijn van der Zwaard gevraagd de bevindingen van het symposium te verwerken in een essay.
Het essay, getiteld Dat is onze zaak – Over eigenaarschap in het publieke domein, bevat een analyse van hoe mensen de afgelopen decennia van de publieke zaak vervreemd zijn geraakt. Daarnaast doen de auteurs concrete suggesties om het tij te keren. Hoe burgers, maatschappelijke organisaties en de overheid weer op een nieuwe manier verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de organisatie van publieke voorzieningen.

De omgang met verschil lijkt het kerndilemma dat hoort bij een terugtredende overheid. Op papier klinkt dat tamelijk onschuldig, maar in de praktijk rijzen allerlei prangende vragen. Aan de ene kant is er weinig onenigheid over de koers van een terugtredende overheid en een intredende samenleving; aan de andere kant zijn er nog veel hobbels en knelpunten om de gewenste verandering daadwerkelijk te realiseren.

Dat is onze zaak –  Over eigenaarschap in het publieke domein, door Albert Jan Kruiter & Willemijn van der Zwaard, 61 p., Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, april 2014:
Klik hier voor lezen en downloaden: https://beroepseer.nl

De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) adviseert regering en parlement over sociale verhoudingen in Nederland: www.adviesorgaan-rmo.nl (Website is opgeheven. RMO is in 2015 met de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) gefuseerd tot de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS).

Verslag van bijeenkomst in de Balie over Teaching profession summit in Nieuw-Zeeland

summit teaching profession new zealand march 2014Jan Lepeltak heeft een kritisch verslag met bespiegelingen geschreven van de bijeenkomst: Lessen uit Nieuw-Zeeland: opbrengsten van de International Summit on the Teaching Profession, die plaatsvond in De Balie te Amsterdam op 17 april 2014: “Of het nu ook kwam door de paasdagen is niet duidelijk, maar het woord passie voor onderwijs lag op ieders mond bestorven in de Balie. Afgelopen week waren een kleine 100 personen in de Amsterdamse Balie bijeen om te luisteren naar de ervaringen van Nederlandse deelnemers aan de The fourth International Summit on the Teaching Profession 2014 die recent in Nieuw Zeeland plaats vond. Minister Bussemaker en Annet Kil (Onderwijscoöperatie) verdienen een dikke pluim omdat zij er voor zorgden dat Nederland de enige delegatie had waar ook echte leraren deel van uitmaakten. In de meeste hogere ambtelijke internationale en politieke regionen geldt nog steeds wat Gerard Reve ooit stelde: Men bespreekt de prijs van de wol niet met schapen. Het waren o.a. de leraren van het jaar 2013 die mee mochten. Zij deden verslag van hun bezoek, samen met de aanwezige Jet Bussemaker. Er waren aardige presentaties van o.a. Sarah Albone en Jan Willen van den Bos. Wat de meeste indruk op heen heeft gemaakt waren toch de schoolbezoeken. En natuurlijk de gedeelde passie voor het onderwijs van de collega’s op de bezochte scholen.

Nieuw Zeeland is een interessant land dat met 4,5 miljoen inwoners 8 maal groter is dan Nederland. Er zijn interessante overeenkomsten tussen ons land en Nieuw Zeeland. Ook in Nieuw Zeeland is bijna 20% van de scholen klein en ruraal. Wat vergelijkbaar is met Nederland, al betekent het begrip ruraal natuurlijk niet helemaal hetzelfde. Er is nog een groot verschil. Men piekert er in Nieuw Zeeland niet over om kleine scholen te sluiten. In tegendeel, in een strategische beleidsvisie tot 2050 stelt de overheid “smaller learning communities will change the role and configuration of schools”. Scholen worden flexibele, open en adaptieve onderwijsplekken waarbij men vertrouwt op nieuwe technologie. Omgevings- en milieuaspecten spelen daarbij als onderwijsthema een belangrijke rol. Graag had ik daar wat meer over gehoord, maar helaas.

Dreigt achterstand?

Inmiddels dreigt Nederland op dit gebied een achterstand op te bouwen die herinneringen oproept aan het midden van de jaren ’80 van de vorige eeuw. Toen bereikten de computers pas na ontwikkelingen in de VS en UK en druk in Nederland het reguliere onderwijs. Daarbij speelde initiatief van het bedrijfsleven (IBM en Philips) een belangrijke rol. Toen ging het om IT. Nu gaat het niet om de C van ICT. Vormen van bijvoorbeeld e-learning/blended learning, CSCL (Computer Supported Collaborative Learning), gebruik elo’s en social media etc. ze spelen op de meerderheid der scholen nog een vrij marginale rol.
Veel lijkt door OCW aan de markt over gelaten te worden, van de Ipad-scholen tot aan BYOD-ontwikkelingen, tablets en de dreigende verdwijning van honderden kleine scholen.
Als het om ICT gaat lijkt de overheid de regie grotendeels kwijt te zijn. Bedrijven als Samsung nemen nu (gelukkig) het voortouw. OCW neem je verantwoordelijkheid en doe wat. Echte vernieuwing gaat niet vanzelf weten we na 30 jaar.

Cultuuromslag?

Terug naar de Balie. De belangrijke, maar toch ook bekende thema’s voor de verbetering van de positie van de docent domineerden de agenda van de summit: flexibiliteit, mobiliteit, ondersteuning, groei en ontwikkeling en professionalisering. Aob-voorzitter Walter Drescher was helaas verhinderd maar verwoordde de internationale trend duidelijk door op te merken dat we een verschuiving zien van de stelseldiscussies naar de school en het klaslokaal. CNV-onderwijsbestuurder Ellen van der Berg merkt op dat de problemen in het leraarschap in de meeste 20 OESO-landen speelt. Te hoge werkdruk, een imagoprobleem, te grote klassen en de vaak achterblijvende salariëring.”

Gastcommentator Jelmer Evers wilde het feestje van de minister en haar delegatie niet bederven en was mild, al kon hij niet nalaten te hopen dat er in Nederland nog een keer een echte onderwijscoöperatie van leraren komt, zoals we die in de VS kennen

Lees de volledige tekst van het verslag van Jan Lepeltak op zijn blog Learning Focus: Kritische lessen van de Teacher Summit (Nieuw Zeeland), 21 april 2014: www.learningfocus.nl

Zie ook de video over de indrukwekkende opening van de Summit: Pōwhiri: http://webcast.gigtv.com.au/Mediasite/Catalog/catalogs/ISTP2014 (video niet meer beschikbaar).

De nieuwe leraren doen het zelf

In het artikel De nieuwe leraar doet het zelf door Anja Vink staat dat steeds meer leraren hun onderwijs verbeteren door met elkaar te overleggen, elkaar te coachen en vernieuwende projecten te bedenken, zonder bemoeienis van bovenaf.

Aan het woord komt Arjan van der Meij, leraar natuurkunde aan het Christelijke College De Populier in Den Haag over het verbeterproject leerKRACHT, waarbij – zonder overheidssubsidie – coaches op de werkvloer leraren ondersteunen. Op elke deelnemende school aan het project werd weer een nieuwe coach opgeleid, die met een volgende groep leerkrachten op een nieuwe school aan het werk ging.
Inmiddels, anderhalf jaar later, hebben alle leerkrachten, ondersteunende medewerkers en directieleden van de school het project doorlopen. In de lerarenkamer en lokalen van De Populier hangen nu whiteboards met todo-lijstjes, waar-zijn-we-mee-bezig-lijstjes en smileys.
Van der Meij: “Als eerste staan we elke donderdag in de tweede pauze even met elkaar rond dit bord en bespreken de week. Hoe voel je je? Wat ga je doen? Heb je vragen of zie je ergens tegenop? Vandaar die smileys. Soms komt het neer op simpele zaken als besparing van tijd. Een collega wil een les over elektriciteit geven en een ander heeft daar dan al een les over klaarliggen. Het heeft veel veranderd in de school: we praten weer over ons onderwijs en dat komt de lessen en de leerlingen ten goede”.

Over de leraren Jelmer Evers en René Kneyber, redacteuren van het boek Het Alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs, schrijft Vink dat ze na het verschijnen van het boek in oktober 2014 als het ware worden doodgeknuffeld. Ze doen hun zegje bij schoolbesturen, bij de vakbond en de onderijsinspectie. Maar, aldus Kneyber: “We laten ons niet inpakken. We knuffelen gewoon terug”.

Afgelopen najaar, tijdens het debat over de onderwijsbegroting, toonde ook onderwijsminister Jet Bussemaker zich enthousiast over het boek van Evers en Kneyber. “Ik vind het een uitdagende visie dat het ministerie en de Inspectie dienend moeten zijn aan de leraar en niet andersom. Ik zou zeggen: neem het initiatief en ga ermee aan de slag”, aldus Busse­maker. Niets, zo lijkt het, staat die nieuwe leraar meer in de weg.

Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Vink merkt op dat de praktijk weerbarstig is. Al meer dan twintig jaar staat de leraar op de politieke agenda. In 1992 constateerde de commissie-Van Es dat de professionalisering van de leraren achterbleef, leraren te weinig mobiel zijn, hun taakbelasting te hoog is en hun maatschappelijke status te laag. De oorzaak lag met name in het ‘koninkrijk van het klaslokaal’ en het gebrek aan samenwerking met collega’s. Daarnaast hield de kwaliteit van de leraar zelf ook niet over, en dat kwam weer door zwakke beroepsopleidingen en te lage eisen. Negen jaar later, in 2001, concludeerde de commissie-Van Rijn ongeveer hetzelfde. Maar in 2007 stelde de commissie-Rinnooy Kan vast dat er sinds 1992 bar weinig was gebeurd met alle mooie aanbevelingen en de vele miljoenen die daarvoor waren vrijgemaakt.

Klik hier voor volledige tekst van De nieuwe leraar doet het zelf, door Anja Vink, Vrij Nederland, 17 april 2014: www.vn.nl