Skip to main content

Redactie Beroepseer

Meerderheid bankmedewerkers is klantgericht, maar voelt zich belemmerd door bankcultuur

omslag bankier stelt klant centraal nu de bank nogWat is er veranderd sinds de hervormingen van de Nederlandse bankensector? Uit een onderzoek van het Sustainable Finance Lab (SFL) blijkt dat bankmedewerkers het klantbelang voorop willen stellen maar ze voelen zich belemmerd door de bankcultuur. Het vertrouwen in de organisatie hapert, medewerkers worden niet gemotiveerd door de gestelde prestatiedoelen en krijgen te weinig ruimte van de leidinggevende en de klant komt in de knel. Meer autonomie, openheid en de afname van prestatiedoelen kan het klantbelang ten goede komen.

Dit zijn de belangrijkste uitkomsten van een statistisch representatieve steekproef – 617 volledig ingevulde vragenlijsten – onder vakbondsleden van FNV Bondgenoten, CNV en DeUnie, werkzaam bij de drie grote Nederlandse banken: ABN AMRO, ING en Rabobank. Zowel qua achtergrondkarakteristieken als qua mening, getuige een gelijktijdig uitgevoerde enquête onder niet-vakbondsleden, wijken de leden niet erg af van hun collega’s. Wel is de gemiddelde leeftijd hoger dan in de sector. Deze bankmedewerkers hebben een uniek zicht op de mate waarin het klantbelang in de praktijk centraal staat. Beter dan wie ook kennen zij de klanten en de bankproducten. Daardoor kunnen zij goed beoordelen in hoeverre producten passend zijn voor klanten en hoe effectief de bank stuurt op het klantbelang.

Het in februari 2015 verschenen rapport over het onderzoek is geschreven door Irene van Staveren en Rens van Tilburg. Van Staveren is hoogleraar pluralistische ontwikkelingseconomie aan het International Institute of Social Studies van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Rens van Tilburg is directeur van het Sustainable Finance Lab, dat gevestigd is bij de Universiteit Utrecht. Het SFL is een netwerk van academici van verschillende disciplines en universiteiten in Nederland dat ideeën ontwikkelt voor- en de discussie aanjaagt over de verduurzaming van de financiële sector. Doel is een stabiele financiële sector die bijdraagt aan een economie die de mens dient zonder daarbij zijn leefmilieu uit te putten.

De bankcultuur

Sinds de financiële crisis staat cultuur centraal. Gedrag en de sturing van gedrag bepaalt of het klantbelang centraal wordt gesteld of niet. Daarbij zijn drie culturen te onderscheiden, elk gebaseerd op een andere ethiek:

  • Nutsethiek, gebaseerd op het utilitarisme, waarin gedrag wordt beoordeeld op haar uitkomsten; in de financiële sector: wie het meeste geld verdient heeft het goed gedaan.
  • Plichtenethiek, gebaseerd op de deontologische ethiek van Kant waarbij de rechten en plichten centraal staan als uitgangspunten; in de financiële sector: de toezichthouders bepalen de spelregels en de bewegingsruimte.
  • Zorgethiek, gebaseerd op de sociale dimensies van Aristoteles’ deugdenethiek, draait om verantwoordelijkheid nemen voor elkaar, voor andere mensen, ook in financiële relaties.

De in het rapport beschreven literatuur over cultuur bij financiële instellingen laat zien dat deze complexe dienstverlening gebaat is bij intrinsieke motivatie. Culturen die minder nadruk leggen op competitie, financiële targets, en dominant leiderschap, resulteren over het algemeen in effectievere organisaties met betere resultaten. Klantbelang centraal, als doel op zich, past goed in de zorgethiek. Echter, voor 2008 was de nutsethiek dominant. Na 2008 heeft de toezichtreactie vooral de plichtenethiek versterkt: veel gedetailleerde regelgeving, wat leidde tot een compliance cultuur. Reden dus om te onderzoeken hoe de verschuiving in ethiek in de financiële sector een paar jaar na de crisis samenhangt met motivatie, gedrag en klantbelang

De resultaten

De overgrote meerderheid van de bankmedewerkers (92%) wil het belang van de klant vooropstellen. In de praktijk kan dat lang niet altijd. Zo ervaart 40% vaak en 42% soms de werkdruk als belemmering om de klant te dienen.
De werkdruk is vooral hoog door bezuinigingen en nieuwe regelgeving. Waarbij 86% aangeeft het terecht te vinden dat de nieuwe regels zijn opgesteld. Een kwart van de bankmedewerkers ervaart weinig tot zeer weinig autonomie en eigen initiatief.

Er is volgens de bankmedewerkers sinds de crisis weinig veranderd: een derde vindt de dienstverlening beter geworden, een derde ziet geen verschil en een derde vindt dat de dienstverlening slechter is geworden. Een meerderheid ervaart spanning tussen het klantbelang en de producten die de bank aanbiedt.
Van degenen met klantcontact heeft 5% onlangs producten verkocht waar hij of zij niet achter stond.

De medewerkers zijn kritisch over de top van de bank: waar 76% vindt dat de top het klantbelang centraal zet in woorden, ziet slechts 28% dit terug in daden. Hoewel de variabele beloning bij ING en Rabobank sterk is teruggedrongen spelen targets nog altijd een belangrijke rol: 74% wordt gestuurd door Key Performance Indicators (KPIs) . Het stellen van doelen voor omzet draagt volgens 63% niet bij aan het klantbelang en KPIs worden door slechts 14% van de medewerkers genoemd als motiverend. Nu de wortel van de variabele beloning verdwenen is werken de KPIs vooral via de stok van angst voor ontslag, zo blijkt uit de open vragen.

De conclusie: ondermijning intrinsieke motivatie en gebrek aan autonomie

De conclusie is dat de overgrote meerderheid van de bankmedewerkers klantgericht is. Maar de intrinsieke motivatie van de gemiddelde bankmedewerker wordt ondermijnd door een groot ervaren verschil in ‘walk en talk’ van de top en de sterke focus op extrinsieke motivatie via prestatiedoelen, een gebrek aan autonomie, laag vertrouwen buiten het eigen team en het vastlopen van zelfontplooiing op de geslotenheid van direct leidinggevenden.

Banken sturen vooral op nutsethiek in motivatiebeleid en performance management en vallen bij ethische vraagstukken terug op plichtenethiek. Terwijl de gemiddelde bankmedewerker de maatschappelijke taak van banken juist beziet vanuit de zorgethiek, en daar graag aan bijdraagt in het dagelijkse werk in een zorg-ethische sfeer. Maar dat is gezamenlijk niet makkelijk te verwezenlijken omdat men de druk ervaart om te werken vanuit de nutsethiek, collega’s buiten het team weinig vertrouwt, en door bezuinigingen de toegenomen regeldruk moeilijk aan kan.
Kortom, de gemiddelde bankmedewerker is ervan doordrongen dat het bij een bank om het belang van de klant moet gaan, maar de dominante bankcultuur is nog op een systeem van extrinsieke motivatie gebouwd. De oplossing van deze mis-match is de uitdaging voor cultuurverandering bij banken in Nederland.

Bankier stelt klant centraal, nu de bank nog – Eindrapport survey bank cultuur 2014, door Irene van Staveren en Rens van Tilburg, februari 2015: http://sustainablefinancelab.nl

Advies + discussiestuk over omslag in de zorg: Naar een nieuwe zorg en zorgberoepen, gericht op het jaar 2030

omslag naar nieuwe zorg en zorgberoepen contouren april 2015Op 10 april 2015 is het advies Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de contouren van de Commissie Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen aangeboden aan de Minister van Volksgezondheid.

Het advies is een uitnodiging voor een maatschappelijke discussie, aldus de commissie in de Aanbiedingsbrief. Het presenteert een continuüm van bekwaamheden voor de gezondheidszorg in 2030. Eind 2015 verschijnt het onderwijsadvies. Dat advies geeft richting aan ‘een leven lang leren’ en geeft antwoord op de vraag hoe het continuüm van bekwaamheden in opleidingsroutes kan worden vormgegeven.

De commissie heeft zich gericht op het jaar 2030 en de vraag gesteld welke zorg er dan nodig is op basis van lokale en regionale demografische ontwikkelingen. Het functioneren van burgers en een nieuw concept van gezondheid zijn uitgangspunt. Van de oude definitie van gezondheid (WHO, 1948) is door de commissie afstand genomen.
Het advies is een stap in een inmiddels ingezet veranderingsproces. “Voorspellingen brengen risico’s met zich mee”, schrijft de commissie: “We weten immers niet wat we niet weten. Het advies is gericht op het jaar 2030. Dit lijkt ver weg, maar dat is het niet. De zorgprofessional in 2030 zit nu op de basisschool”.

De commissie presenteert geen beroepenstructuur, maar adviseert een dynamisch continuüm van bekwaamheden die gericht zijn op de zorgvraag. Dit betekent continue aanpassing en afstemming en vergt veel meer flexibiliteit dan het huidige systeem.
De toekomst vraagt om andere zorg en dus om andere zorgprofessionals. Burgers moeten betrokken worden bij de discussie. In dit advies staat het functioneren van de burger centraal. Niet alleen de kwaal of de aandoening maar de beperking die dit met zich meebrengt is belangrijk. De meeste mensen ervaren helemaal geen beperkingen en zijn prima in staat hun eigen aandoening(en) te regisseren. Ondersteunende technologie gaat hierbij een steeds grotere en belangrijkere rol spelen.
De commissie heeft de afgelopen drie jaar met meer dan 1000 betrokkenen en deskundigen gesproken. Er zijn vele denktanks, experts en focusgroepen geraadpleegd. Er is op meer dan 100 bijeenkomsten en congressen gepresenteerd.

Hieronder is een model te zien, gemaakt op basis van de visie en uitgangspunten van de commissie en het brede draagvlak bij burgers, professionals, bestuurders, opleiders en lokaal bestuur.
Dit ABCD-model presenteert een integrale en dynamische benadering van de Nederlandse gezondheidszorg in 2030 en het professioneel handelen dat hierbij gewenst is in de context die hierbij relevant is: Voorzorg (A) – Gemeenschapszorg (B) – Laagcomplexe tot complexe zorg (C) – Hoogcomplexe zorg (D).

abcd model commissie innovatie zorgberoepen 2015

Advies Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de contouren, door Dr. Marian Kaljouw en Dr. Katja van Vliet, Commissie Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen, Zorginstituut Nederland,  71p., 10 april 2015: www.pdfarchief.com

 

Dick van der Wateren over de verleidingen van meten van leerwinst en toegevoegde waarde in het onderwijs

Dick van der Wateren, docent natuurkunde en nlt – natuur, leven en technologie – schreef in het in 2013 verschenen boek Het Alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! een hoofdstuk over de zin en onzin van testen, vergelijken en afrekenen. Het meten en controleren op scholen gaat intussen door, er komen controle-methoden bij, zoals van de leerwinst of toegevoegde waarde. En terwijl het meten van de toegevoegde waarde in de V.S. intussen als een mislukte methode wordt beschouwd, onderzoekt de Onderwijsinspectie in Nederland momenteel of de methode kan worden ingezet. Van der Wateren hierover in zijn blog De verleidingen van toegevoegde waarde:

“Er lijkt de laatste tijd in Nederland een gunstiger wind te waaien in het onderwijs, niet in de laatste plaats dankzij de publicatie van ‘Het Alternatief’ in 2013.
Dat blijkt onder andere uit de woorden van onze minister en staatssecretaris van Onderwijs en de nota Onderwijs 2032 van staatssecretaris Dekker, maar ook uit de notitie Samen Leren, die tot stand kwam in een samenwerking tussen negen onderwijsmensen en vijf Kamerleden van de twee regeringspartijen. Het ziet er dan ook naar uit dat leraren meer zeggenschap krijgen over de inhoud en de praktijk van het onderwijs.

Aan de andere kant zijn er plannen om juist de controle over de onderwijskwaliteit stevig in overheidshanden te houden.
De Onderwijsinspectie onderzoekt hoe leerwinst en toegevoegde waarde kunnen worden gemeten om daarmee scholen verantwoording af te laten leggen. Ruim 30 jaar ervaring met toegevoegde waarde in de VS roepen de vraag op of dat een goed idee is.

Het ligt erg voor de hand. Als je als beleidsmaker of bestuurder wilt weten hoe goed een docent is, of een school, kijk je naar de cijfers. Je kijkt hoeveel kinderen overgaan en blijven zitten, je bekijkt de cijfers op het overgangsrapport, de Cito-scores, in- en uitstroom, aantal geslaagden voor het eindexamen, gemiddelde examencijfers. Maar aan die ruwe cijfers zitten allerlei nadelen.

Een betere benadering is meten hoe bij verschillende leraren de cijfers vooruit of achteruit gaan. Dat is dan de bijdrage van een leraar aan de ontwikkeling van een kind, de ‘toegevoegde waarde’, en daar kun je zo’n leraar dan op afrekenen. Door toegevoegde waarde te meten denkt de overheid een objectief meetinstrument te hebben waarmee ze de kwaliteit van leraren en scholen kan controleren. Althans, dat wordt aangenomen en dat is de verleiding waaraan beleidsmakers blootstaan.

Economische bril

Ondanks alle positieve geluiden wordt er nog steeds voornamelijk door een economische bril naar het onderwijs gekeken. Zo lezen we in allerlei beleidsnota’s – en tot mijn teleurstelling ook in de eerste versie van ‘Samen Leren’ – dat het Nederlandse onderwijs tot de beste onderwijssystemen van de wereld moet gaan horen, dat het onderwijs belangrijk is voor de economische concurrentiepositie op de wereldmarkt, dat het onderwijs mensen moet voorbereiden op de arbeidsmarkt en belangrijk is voor het Nederlandse bedrijfsleven. Hoofdstuk 9 van het rapport ‘Naar een lerende economie’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid begint meteen al goed:

Het verdienvermogen in Nederland is op verschillende manieren afhankelijk van de manier waarop het onderwijs vorm krijgt.

Andere aanwijzingen voor die economische bril zijn bijvoorbeeld opbrengstgericht werken, de sterke nadruk op meetbare prestaties en dan met name in rekenen, wiskunde en taal, en beter scoren op de PISA- en andere ranglijsten. Het idee ‘levenlang leren’ wordt vaak in een economische context getrokken; ‘life-long learners’ zijn immers de ideale, flexibele werknemers. Maar ook de eis dat er alleen nog excellente leraren en ‘toppers’ voor de klas mogen (‘Samen Leren’) geeft blijk van een economische blik op het onderwijs.

De begrippen leerwinst en toegevoegde waarde zijn ook zulke economische termen die naar het onderwijs zijn overgewaaid. Toegevoegde waarde kwamen we bijvoorbeeld tegen in de scholenonderzoeken door prof. Jaap Dronkers die De Volkskrant jaarlijks publiceerde. Over die scholenlijstjes schreef ik kritisch hier en in ‘Het Alternatief’ (van der Wateren, 2013).

Op de site van de Onderwijsinspectie (Pilot Leerwinst en toegevoegde waarde) staat:

Onder toegevoegde waarde verstaan we de bijdrage van de school aan de ontwikkeling (de leerwinst) van leerlingen. Het gaat hierbij dus om dat deel dat met enige zekerheid aan de school kan worden toegeschreven.

Die tweede zin is hierbij cruciaal. Het gaat om “enige zekerheid”. Dat is nu precies waardoor toegevoegde waarde in de VS zwaar in diskrediet is geraakt.

Afrekenen

De Onderwijsinspectie ziet twee doelen voor het gebruik van leerwinst en toegevoegde waarde, het schoolverbeteringsperspectief en het accountability-perspectief. Het eerste veronderstelt dat het bepalen van leerwinst en toegevoegde waarde een hulpmiddel kan zijn voor scholen om zich te verbeteren. Het tweede veronderstelt dat toegevoegde waarde een eerlijk, betrouwbaar en stabiel hulpmiddel is voor scholen om rekenschap en verantwoording af te leggen (accountability). Aan de hand van ervaringen en wetenschappelijk onderzoek in de VS sinds de jaren ’80 wil ik deze twee veronderstellingen tegen het licht houden.

Lees de hele blog van Dick van der Wateren, waarin hij aan het slot schrijft dat de ervaringen in de V.S. laten zien dat het blindelings toepassen van toegevoegde-waardemodellen rampzalige gevolgen kan hebben, voor scholen, individuele leraren en daarmee uiteindelijk voor de leerlingen: “Laten we van die ervaringen leren”: De verleidingen van toegevoegde waarde, door Dick van der Wateren, Blogcollectief Onderzoek Onderwijs, 10 januari 2015: http://onderzoekonderwijs.net

De marktwerking in de zorg is mislukt

Een groep huisartsen stond op 11 maart 2015 om middernacht voor de deur van het ministerie van Volksgezondheid in Den Haag. Ze hingen het Manifest van de bezorgde huisarts aan de deur. Het roer moet om in de gezondheidszorg, luidde de boodschap. “Erken dat het model van marktwerking mislukt is”, schreven de huisartsen aan minister Schippers (VVD) en de Nederlandse zorgverzekeraars. En: “Toon vertrouwen in de deskundigheid van de beroepsgroep. Stop dan ook de grenzeloze verzameldrift van nutteloze data”.

Het manifest bleek een open zenuw te raken bij collega-artsen. Binnen drie weken hebben dik 7.300 huisartsen, 65 procent van de beroepsgroep, het manifest online ondertekend.
Waar komt die opwinding vandaan? In een interview vertelt de 61-jarige huisarts Jos van Bemmel aan Anneke Stoffelen van de Volkskrant waarom hij en zijn collega’s zich al een tijd boos maken over de doorgeslagen bemoeizucht van zorgverzekeraars in zijn praktijk. Over de macht van de farmaceutische industrie, die patiënten nieuwe ziekten probeert aan te praten. Over het almaar hoger wordende eigen risico van de zorgverzekering, waardoor juist de zwakste patiënten vaker afzien van vervolgbehandelingen. En over de bezuinigingen op de geestelijke gezondheidszorg.

“Laatst kreeg ik een telefoontje van een verpleeghuis: ze stuurden een demente oudere man naar huis. Hij was afhankelijk van nierdialyse en had agressieve en soms psychische ontremmingen. Vroeger zou zo iemand zonder probleem in een instelling terecht kunnen. Maar die nemen tegenwoordig bijna niemand meer op.’

De geestelijke gezondheidszorg is sinds 2012 bezig met een ‘beddenreductie’: het aantal plaatsen in de instellingen slinkt met ongeveer een derde. Intussen kreeg de politie in 2014 bijna 60 duizend meldingen van overlast door een verward persoon; dat is een stijging van bijna 50 procent vergeleken met 2011.

Van Bemmel ziet een verband tussen de twee ontwikkelingen. ‘Ze sturen zo’n demente man zonder goede begeleiding naar huis. Dus: lost u het even op, huisarts? Maar welke huisarts heeft daar tijd voor? Justitie gaat zijn handen nog vol krijgen.’

Aan de keukentafel van zijn lieflijke woonboerderij lepelt hij in moordend tempo het ene na het andere voorbeeld op van wat Van Bemmel ziet als uitwassen van de marktwerking in de gezondheidszorg en de doorgeslagen controledrift van verzekeraars.

Laatst nog kwam er een patiënt bij hem die van 160 kilo was afgevallen naar 80 kilo. ‘Die man had ooit zo’n buik’, Van Bemmel maakt een weids armgebaar. ‘Je kunt je voorstellen hoe die vellen er nu bij hangen. Ik had hem doorgestuurd voor een buikwandcorrectie. Belde de verzekeraar. Ze wilden foto’s zien om te kunnen beoordelen of hij in aanmerking komt voor een vergoeding. Die man schaamt zich dood voor zijn lichaam, die durft niet op de foto.
[ …]
Onlangs was er rumoer onder huisartsen omdat verzekeraars stellen dat terminale zorg niet langer dan dertien weken mag duren. De Rotterdamse huisarts Chantal van het Zandt had een ‘te hoge schadelast’ volgens de zorgverzekeraar, omdat zij te veel huisbezoeken aan terminaal zieke patiënten had gedeclareerd.

‘Dus je wordt afgestraft als je goede, menselijke zorg verleent’, zegt Van Bemmel, ‘En beloond als je lijsten afvinkt. Dat is wat er mis is met ons systeem.’

Aan het slot van het artikel vertelt Van Bemmel hoe veel grootschalige, preventieve bevolkingsonderzoeken volgens hem teveel ingegeven worden door belangen van artsen en de farmaceutische industrie. “Daar gaan miljoenen in om. Vaak spoor je er slechts een klein aantal ziektegevallen mee op die behandeling vereisen, maar ondertussen maak je een heleboel mensen onnodig ongerust”. Een van de belangrijkste onderdelen van zijn vak, vindt Van Bemmel is het geruststellen van de patiënt.
Veel van zijn vak is niet in cijfers uit te drukken: “Goede zorg is niet altijd in cijfers uit te drukken. Daarom geloof ik niet in marktwerking in de zorg”.

Lees het hele interview Manifest van de bezorgde huisarts. De marktwerking in de zorg mislukt, vinden Jos van Bemmel en zijn collega’s, door Anneke Stoffelen, de Volkskrant, 10 april 2015: www.volkskrant.nl (niet meer beschikbaar op site Volkskrant)

Huisartsen publiceren manifest ‘Het roer moet om’. Er moet een eind komen aan de ‘geëxplodeerde zorgbureaucratie’, Blogs Beroepseer, 11 maart 2015: https://beroepseer.nl

Verpleegkundigen zijn bezig hun positie terug te veroveren

“De verpleegkundige is weer zichtbaar terug en dat is goed”, schrijft Robert Schurink, directeur van adviesbureau voor de gezondheidszorg Cortex Group in een wekelijkse weblog: “Erg goed zelfs. Te lang is de bijdrage van de verpleegkundige weggemoffeld en vooral gericht op de uitvoering van het medische beleid. Terugblikkend verdween als eerste de verpleegkundig directeur en met deze functie meestal ook de verpleegkundige stafdienst, die onderdeel ging uitmaken van de staf die zich bezig ging houden met de integrale patiëntenzorg. Daarmee verdween ook het verpleegkundig gezicht in de organisatie en ook de verpleegkundige koepelorganisaties waren in die tijd sterk verdeeld en versnipperd.

Niet dat er in de achterliggende jaren helemaal niets is gebeurd. De verpleegkundigen hebben een belangrijke professionele ontwikkeling doorgemaakt en ontwikkelden verpleegkundige richtlijnen en protocollen en staken veel energie in bij- en nascholing, daarin gestimuleerd door de uit meerdere fusies ontstane landelijke beroepsvereniging van BIG gerelateerde beroepen, de V&VN, die de laatste jaren een sterke groei doormaakte. De directeur van V&VN is steeds vaker met een eigen geluid te zien en te horen in het maatschappelijke debat, waar de via Cortex Group geplaatste manager communicatie a.i. Ewoud Nysingh ook hard aan werkt.

In veel ziekenhuizen is de Verpleegkundige Adviesraad weer in ere hersteld en de nieuwe beroepsuitoefenaars nurse practitioners, physician assistants en verpleegkundig specialisten zijn zelfstandig operende professionals geworden die delen van het medische handwerk naar zich toe hebben getrokken. Het meest in het oog springend is misschien wel de terugkeer van de wijkverpleegkundige, die net als de huisarts een spilfunctie in de regio vervult in de kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven”.

Maar, de erkenning van het werk van de verpleegkundige gaat nog te langzaam, aldus Schurink. In enkele academische ziekenhuizen is de verpleegkundig divisiebestuurder terug, maar veel ziekenhuizen kennen nog alleen een medisch manager: “Is het niet tijd om ook de verpleegkundige discipline een gelijkwaardige positie te geven in het management? […] Om een eenzijdige oriëntatie op de medische macht en het medische model te compenseren”
Schurink heeft er alle vertrouwen in dat de verpleegkundigen hun positie weer terug veroveren, in het belang van een goede patiëntenzorg.

Verpleegkundige invloed vergroten

Interessant is een blog op de site van Nursing van Hugo van der Wedden, interim-verpleegkundige en medisch socioloog. Hij schrijft dat hij worstelt met een vraag die de invloed en de zeggenschap van de verpleegkundige in het ziekenhuis betreft naar aanleiding van een column van specialist ouderengeneeskunde Bert Keizer in Medisch Contact over een “97-jarige dementerende vrouw die door een samenloop van omstandigheden in de klauwen van een cardioloog terecht komt op basis van een ritmestoornis. De verwarde vrouw krijgt een pacemaker en wordt weer naar huis gestuurd”.

Er zijn momenten dat de verpleging een vuist wil maken, maar er is dan wel een tafel nodig om op te slaan, aldus Van der Wedden: “Als we de verpleegkundige invloed écht willen vergroten, is officiële zeggenschap onontbeerlijk. Ik stel voor dat we bij kwetsbare patiënten gaan streven naar een verpleegkundig hoofdbehandelaar, naast de medisch hoofdbehandelaar. Juridisch hoeft er niets te wijzigen. Ziekenhuizen kunnen zo’n systeem van checks and balances prima zelf organiseren. De verpleegkundig hoofdbehandelaar is breed georiënteerd, hoogopgeleid, assertief en in staat om goed te onderhandelen. Samen met de medisch specialist stippelt zij het beleid uit, uiteraard in overleg met de patiënt en zijn naasten.
Laten we april 2020 als streefdatum nemen, dan hebben we vijf jaar de tijd om de geesten rijp te maken en de boel te organiseren. Welk ziekenhuis pakt de handschoen op?”

Eerherstel voor de verpleegkundige discipline, door Robert Schurink, Cortex Group, maart 2015: www.cortexgroup.nl (Niet meer beschikbaar op site van Cortex Group).

Blog Hugo: ‘Verpleegkundige als hoofdbehandelaar’, door Hugo van der Wedden, Nursing, 7 april 2015: www.nursing.nl

Herman van den Bosch intervenieert in discussie ABN AMRO aan de hand van Loonfatsoen.

omslag loonfatsoen kl“Zonder open werving van (top)bestuurders, kan hun waarde niet worden vastgesteld”, schrijft Herman van den Bosch in zijn blog Verdient de leiding van de ABN-AMRO bank een ton extra? Van den Bosch is hoogleraar managementwetenschappen aan de Open Universiteit en schreef een hoofdstuk in het boek Loonfatsoen –  Over eerlijk verdienen en graaicultuur: “Professor Abe de Jong van de Erasmus Universiteit wijst in een interview in de universiteitskrant dat topmanagers over unieke en schaarse kwaliteiten beschikken, waarvoor een ‘marktconforme’ beloning passend is[1]. Als econoom moet hij echter weten dat er geen sprake van schaarste kan zijn omdat er geen markt is. De commissarissen benaderen meestal een bekende uit hun ‘old boys network’. Pas bij open werving kunnen vraag en aanbod worden vergeleken.

Maar dat is niet eens het punt. Zelfs als de kwaliteiten schaars zijn, is de vraag gerechtvaardigd of personen die zich vele miljoenen per jaar laten betalen, geschikt zijn als leidinggevende. Bovendien wil je weten welke de negatieve gevolgen zijn van een dergelijke beloning voor het bedrijf en de persoon.

De hoge beloningen van het topmanagement stuiten ook vertegenwoordigers van het bedrijfsleven tegen de borst. In 2007 vonden de oud-bestuursvoorzitters Kees van Lede (Akzo Nobel), Jan Timmer (Philips) en Karel Vuursteen (Heineken) de beloning van topmanagers al ‘niet normaal meer’. Volgens Vuursteen is ‘er geen enkele relatie meer … tussen de prestatie en de beloning’. Van Lede vult aan dat ‘de beloningen aan de top steeds omhooggaan, en dat is slecht voor de motivatie van mensen binnen het bedrijf.’ Volgens de oud-topmannen is er thans een generatie bestuurders werkzaam in de Nederlandse bedrijven die geen binding meer heeft met het bedrijf waarvoor ze werken. ‘Als we niet oppassen krijgen we huurlingen aan de top van het bedrijfsleven’, aldus Van Lede. ‘De enige loyaliteit die er nog is, is aan geld’, meent Timmer[2]. Inmiddels zijn de salarissen van het topmanagement alweer aanzienlijk gestegen ten opzichte van 2007.

Van Lede raakt de kern van de zaak. Het gaat bij topmanagers niet in de eerste plaats om het bezit van unieke kwaliteiten. Hun eerste taak is dienen van de belangen van de aandeelhouders. Het beloningspakket van de ceo is dan ook zo in elkaar gestoken, dat het eigen financiële belang en dat van de aandeelhouders gelijk oplopen. Daarom ontvangen topbestuurders naast een vast inkomen, tevens een forse uitkering via aandelen, opties en andere vormen van prestatiebeloning. Deze is meestal aanzienlijk hoger dan hun vaste salaris. Met het binnenhalen van personen die gevoelig zijn voor geld en macht, verzekeren Raden van commissarissen en aandeelhouders zich van de behartiging van hun belangen: bedrijfs- en koerswinst op de korte termijn.

Uit het voorafgaande volgt dat als een bedrijf – bijvoorbeeld Apple of Google – besluit tot een drastische herziening van de beloning van zijn topmanagement, dit géén gevolgen hoeft te hebben voor de kwaliteit van het management, integendeel. Zeker is dat er leiders komen die voor de inhoud gaan.

Het salaris van het topmanagement moet onderdeel worden van het salarisbeleid van een organisatie als geheel [3]. In 2009 heeft FNV Bondgenoten geprobeerd om de vraag te beantwoorden wat een ‘topmanager’ ‘in rede’ zou mogen verdienen. Zie de brochure, getiteld Grenzen aan de topbeloning. Men komt uit op twintig maal de hoogste trede op de laagste salarisschaal van het bedrijf in kwestie, zo’n 500.000 euro. Hier bovenop mag maximaal 10% worden uitgekeerd in alle vormen van variabele beloning. Velen zullen dit bedrag nog aan de hoge kant vinden, maar het getuigt van meer realiteitszin dan het huidige salarisbeleid.

Een wezenlijke andere vorm van beloning zal andere personen aantrekken, dan zij die zich nu in en rond de ‘old boys networks’ bevinden. Dit is wellicht de grootste winst, denkend aan de noodzaak tot van innovatie en verandering waar we als land voorstaan.

Terugkomend op de vraag waarmee deze blogpost begon: De leiding van de AMB-AMRO verdient geen ton extra, maar moet minimaal een ton inleveren”.

[1] http://www.eur.nl/nieuws/dekwestie/archief/2008/kwestie_2008_24/ (niet meer beschikbaar op site EUR)

[2] Geciteerd in De Volkskrant, 4 september 2007.

[3] Zie ook een gesprek met Patricia de Wit van Bureau Baarda, over wat ‘redelijk’, ‘rechtvaardig’ en ‘fatsoenlijk’ is in relatie tot de beloning van topmanagers:
http://goo.gl/4n5kZ

Verdient de leiding van de ABN-AMRO bank een ton extra? door Herman van den Bosch, Betrokken wetenschap, 31 maart 2015: http://hmjvandenbosch.com

“Omarm het trillen”. Philip Hansen over beperking als bron van creativiteit

phil hansen 2Op de kunstacademie kreeg Phil Hansen een tremor aan zijn hand die hem belette nog langer pointillistisch te tekenen en schilderen, zijn lust en en zijn leven. Pointilleren is een schilderstechniek waarbij beelden worden gevormd door kleine stippen op papier of doek. Hansen was er kapot van en verliet de academie. Een paar jaar later besefte hij evenwel dat hij de kunst niet kon verlaten en bracht hij een bezoek aan een neuroloog. Van hem kreeg Hansen te horen dat hij een blijvende zenuwbeschadiging had. Maar de neuroloog deed ook een simpele suggestie: Omarm het trillen… en stijg er bovenuit.

En dat deed Hansen. Hij vertelt hoe hij dat heeft gedaan en hoe zijn artistieke horizon volledig veranderde: “Kijken naar beperkingen als bron van creativiteit heeft mijn levensloop veranderd. Beperkingen zijn misschien wel de meest onwaarschijnlijke plek om creativiteit aan te boren, maar misschien is een van de beste manieren om onszelf uit een sleur te halen het omvormen van begrippen en het tegen het licht houden van erkende normen. En in plaats van elkaar aan te raden de koe bij de horens te vatten, kunnen we misschien elke dag tegen onszelf zeggen de beperking te vatten”.

Hansen bevestigt een oude boeddhistische wijsheid, die luidt dat je van je zwakke punt je sterke punt kunt maken. Ook Goethe wist hiervan. Hij schreef in 1802: “In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister. In de beperking toont zich pas de meester”. Of zoals Hansen zegt: “We moeten eerst begrensd worden, om grenzeloos te kunnen worden”.

Video (Ted Talk) Embrace the shake. Nederlandse ondertiteling, plus transcriptie, door Valerie Boor.
Duur: 10 min.

Verslag Beroepseerbijeenkomst in Maagdenhuis ‘Flip the system’: het alternatief voor de zorg en het onderwijs

maagdenhuis 27 maart 2015 5Het door studenten bezette Maagdenhuis te Amsterdam was op 27 maart 2015 de locatie voor de bijeenkomst van Beroepseer over een alternatief systeem in het onderwijs en de zorg: Flip the system: The alternative to neo-liberalism for education and healthcare*). Thijs Jansen maakte het publiek warm met een treffende vergelijking tussen de protesterende studenten en Stichting Beroepseer. De gedeelde missie is het ageren tegen het neoliberalisme en de managerscultuur, en het versterken van de zeggenschap over de kwaliteit van het onderwijs door respectievelijk de student en de professional. Het omkeren van de piramide is noodzakelijk: flip the system.

René Kneyber: Het alternatief voor het onderwijs

René Kneyber ging vervolgens in op het alternatief voor het onderwijs en werkte het idee van flip the system concreet uit. Hij is met Jelmer Evers redacteur van de bundel Het alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs (2013). Hij vertelde dat professionals gebukt gaan onder de belangen en bewijsdrang van de hogere bestuurslagen. Van bovenaf worden doelstellingen opgelegd, die onvoldoende over de kwaliteit en inhoud van het onderwijs gaan. De professionele ruimte van leraren neemt zo af, waardoor ze hun autonomie, en daarmee hun plezier, langzaam verliezen. De oplossing is het bestaande systeem om te draaien –  flip – en een verandering in mindset te creëren onder professionals. De leraren moeten de verantwoordelijkheid terugpakken en de kwaliteit van hun werk verdedigen. De verantwoording voor hun werk dient te gebeuren op basis van de lesinhoud, aan mensen die er dichtbij staan, namelijk de docenten en leerlingen. Voor deze denkomslag is vertrouwen en beroepstrots nodig. Ook dient de aanwezige creativiteit onder docenten veel meer dan nu gestimuleerd te worden.

 Jos de Blok: Het alternatief voor de zorg

Na een luid applaus voor René Kneyber, ging Jos de Blok in op het alternatief voor de zorg, met als belangrijk voorbeeld de mede door hem opgezette organisatie Buurtzorg. Daar is het idee van flip the system al jaren werkelijkheid. Kenmerken van Buurtzorg: geen hiërarchie, professionals bepalen wat goede zorg is, kennisdeling via eigen ICT-systeem en vaste contracten als uiting van waardering en vertrouwen. Door de kleine teams van verpleegkundigen ontstaat veel lokale kennis over benodigde en gewenste zorg. Wanneer op deze behoeften ingespeeld wordt, is de kans veel groter dat de verzorgden/cliënten vrijwillig mee gaan doen. Het opleggen van de ‘participatiesamenleving’ gaat niet werken, die kan veel beter op deze manier lokaal ontstaan.
De Blok gaf het prachtige voorbeeld van een 84-jarige, Amsterdamse vrouw die met idee kwam voor een rollator-race. Binnen een paar jaar was het initiatief uitgegroeid tot landelijk evenement in het Olympisch Stadion. Ander prachtig voorbeeld is ‘Lonely Farmers’ in Aalten, waar op vrijdag een kroegbus eenzame boeren gezelligheid biedt.
Rode draad van Jos’ verhaal is dat bottom-up bewegingen, en het focussen op wat mensen wél kunnen, meeste kans van slagen hebben. Dat blijkt ook wel uit het feit dat Buurtzorg op alle fronten zeer goed scoort: tevredenheid medewerkers, tevredenheid personeel, zuinigheid en zinnigheid van zorg.

“Pas je niet aan aan obstakels, maar neem ze weg”

Na wederom een luid applaus was het tijd voor het publiek, dat gedurende de avond in aantal toenam, om vragen te stellen. Psychiater Cobie Groenendijk vertelde hoe ze zich gewantrouwd en ingesnoerd voelt in haar werk, door transparantie- en doelmatigheidseisen van bovenaf. Jos de Blok kaatste de bal terug, door haar te vragen waarom ze er dan niet tegen in opstand komt. De Blok: “Denk vanuit je eigen kracht. Pas je niet aan aan obstakels, maar neem ze weg. Verandering begint daar waar je er zelf verantwoordelijkheid voor neemt. Wees vrij in je hoofd”. René Kneyber sloot hier op aan door te stellen dat bestuurlijk wantrouwen averechts werkt: vertrouw en faciliteer professionals liever. Dat is beter voor de kwaliteit van het werk.

Steeds meer mensen mengden zich in het debat en er ontstond een fijne, scherpe én constructieve discussie, met her en der ook politieke en filosofische kanten. Je kreeg het gevoel dat het debat nog lang door had kunnen gaan, ware het niet dat het volgende optreden in het goed gevulde Maagdenhuis-programma zich aandiende: een hip-hop band. Daarnaast was iedereen na anderhalf uur luisteren en discussiëren ook wel toe aan een drankje. En zo geschiedde, uiteraard pas nadat Thijs Jansen het publiek bedankt had voor zijn aanwezigheid en actieve bijdrage.

*) Klik hier voor toelichting en programma van bijeenkomst Flip the system
in het Maagdenhuis op 27 maart 2015. https://beroepseer.nl

 maagdenhuis 27 maart 2015 6  maagdenhuis 27 maart 2015 2
Foto links: V.l.n.r. Jos de Blok, Lewi Vogelpoel, Thijs Jansen en René Kneyber. De Blok en Vogelpoel, radioloog, zijn momenteel met Herman Suchies van de Vereniging Praktijkhoudende huisartsen bezig aan een nieuw boek in de reeks ‘Beroepseer’ : Het alternatief voor de zorg dat in najaar 2015 verschijnt.
Rechts:
Thijs Jansen, directeur van Stichting Beroepseer, houdt zich sinds 2006 bezig met een antwoord op de vraag: hoe kunnen professionals in de publieke en semi-publieke sector hun beroepstrots terugkrijgen en daarmee de zeggenschap over de kwaliteit van hun werk?

maagdenhuis 27 maart 2015  maagdenhuis 27 maart 2015 3  maagdenhuis 27 maart 2015 7
Foto links in het midden: Psychiater Cobie Groenendijk voelt zich ingesnoerd in haar werk door toenemende doelmatigheidseisen, opgelegd van bovenaf. Foto midden: Jos de Blok won in november 2014 in Londen de Albert Medal 2014 vanwege Buurtzorg, waar “menselijkheid boven bureaucratie” staat. Buurtzorg is in 2006 door De Blok opgericht en bestaat uit zelfsturende teams van verpleegkundigen. Foto rechts: René Kneyber, wiskundeleraar, werd in november 2014 benoemd tot lid van de Onderwijsraad, de eerste leraar ooit!