Skip to main content

Redactie Beroepseer

Gz-psycholoog schrijft blogs voor ambtenaren over ervaringen met kinderen in de dagbehandeling

“Donderdagmiddag even voor half een. Tijd voor lunch op de dagbehandeling. Onderweg kom ik Mayke tegen. […] Sem begroet mij met: ‘Wie ben jij?’. Inmiddels heb ik Sem 14 keer het antwoord gegeven. Precies het aantal weken dat Sem is opgenomen. Ik zou het missen wanneer hij het niet zou vragen. Wat ik ook ga missen is de groep en het team. Het hoort bij mijn opleiding dat ik na een jaar voor een andere zorglijn ga werken. Ik ben vervangbaar. Deze behandelvorm niet. En toch wordt haar het mes op de keel gezet”.

Teije Koopmans schrijft regelmatig over zijn ervaringen met kinderen en hun psychische problemen, hun ouders en behandelaars. Hij is gezondheidszorgpsycholoog en in opleiding tot klinisch psycholoog bij het academisch centrum voor kinder- en jeugpsychiatrie Curium-LUMC. Zijn blog De brok in de keel, de schaar en het mes is geschreven voor de ambtenaar, om hem of haar iets duidelijk te maken. Koopmans schrijft verder:

“Dagbehandeling is dure zorg. Omdat een kind thuis overnacht, kost iedere behandelminuut geld. Dit is zo bedacht door de overheid en de zorgverzekeraar. Om bij ingewikkelde problematiek effect te kunnen zien van de inzet van ouders, het kind en het team, verblijft een kind minimaal een aantal maanden. En dat zijn veel behandelminuten. En al snel is de hoogste en daarmee duurste categorie aan behandelminuten bereikt. Tot voor kort probeerden zorgverzekeraars hierop te besparen. Wanneer de gemeenten in 2016 de zorg voor het nieuwe jaar gaan inkopen zal dit net zo gaan.

Begrip voor de ambtenaar

De verantwoordelijk ambtenaar zal zich ongetwijfeld afvragen of het niet anders (en misschien ook wel goedkoper) kan. Daarom dacht de ambtenaar gebruik te kunnen maken van de buurvrouw aan de keukentafel. En ik denk dat ik de ambtenaar wel snap. Een beetje dan. Voordat ik met mijn opleiding startte, had ik nog nooit als behandelaar bij op een dagbehandeling voor kinderen gewerkt. Er speelden best wat vragen door mijn hoofd. Ik vroeg mij af of een kind een opname als naar zou ervaren. En hoe kon een kind en zijn thuissituatie er beter van worden wanneer het kind dagelijks op een andere plek verbleef dan thuis? En zou een kind wel een kind kunnen zijn wanneer het wordt opgenomen in een instelling voor psychiatrie?

Heeft de ambtenaar wat aan Anita en Masja?

Recent werd op Twitter enthousiast gereageerd op Anita Witzier en haar programma ‘Anita wordt opgenomen’. Met haar opname in een psychiatrische kliniek zou Anita taboes doorbreken. Volgens mij bevestigt het programma vooral ook de stereotypen die de gemiddelde Nederlander van de psychiatrie heeft. In de Volkskrant staat dat psychotherapeute Masja Schakenbos het marktdenken van haar werkgever zat is. Daarna staat er dat zij haar instelling de rug toekeert. Veel vakgenoten konden het artikel in de krant wel waarderen. Voor de leek zullen deze prikkelende zinnen in de inleiding de afstand tot het vakgebied alleen maar vergroten. Het artikel onderschreef voor de zoveelste keer het stereotiep van de psychiatrie die het zelf niet zo op een rijtje heeft en met diagnoses strooit. Eerder schreef ik over de ambtenaar die mij vroeg of het autisme van de kinderen al over was. Ik denk dat de kennis van psychiatrie van de ambtenaar niet veel verder reikt dan van de gemiddelde Nederlander. En Anita en Masja maken hem niet veel wijzer”.

Mijn antwoorden voor de ambtenaar…

“Voor zover ik kan bijdragen aan beeldvorming zal ik proberen antwoord te geven op de vragen die ik zelf had. Misschien kan ik hiermee de ambtenaar wel iets wijzer maken”.

Koopmans voert Jasper, Mirko, Sem en Timo ten tonele, een moeder en een therapeute en beschrijft wat dagbehandeling nu precies inhoudt. En tot slot: “Ik wil het team van de dagbehandeling bedanken. Na een jaar met jullie meedraaien ben ik veel wijzer geworden over de dagbehandeling en de kinderen met wie jullie werken. Met veel bewondering heb ik naar jullie inzet, kunde, creativiteit en jullie betrokkenheid gekeken. En wat zal ik deze plek enorm gaan missen. Vandaar de brok in mijn keel. Sem zette zijn schaar op zijn keel. Ontwikkelingen zetten jullie als hulpverleningsvorm het mes op de keel. Omdat ik geloof dat het belangrijk is om over jullie vak te vertellen, is er nu deze post. Ik hoop dat het iets kan bijdragen. En dat het misschien ooit de ambtenaar bereikt. Het ga jullie goed!”

Lees de hele blog van Teije Koopmans: De brok in de keel, de schaar en het mes erop, De Kennis – Blogs, een podium voor iedereen die iets te maken heeft met kinder- en jeugdpsychiatrie, 31 maart 2015: http://blogs.kenniscentrum-kjp.nl/teije-k/2015/03/31/de-brok-in-de-keel-de-schaar-en-het-mes-erop/ (Website is opgeheven – Zie Stichting Valk: https://www.valk.org/)

Volgens Ignace Schretlen wordt Nico Tromp fors onrecht aangedaan

Ignace Schretlen, arts, publicist en beeldend kunstenaar, schreef een reactie op het op 31 maart 2015 gepubliceerde Rapport evaluatiecommissie Tuitjenhorn De commissie had tot taak om de handelwijze van het Openbaar Ministerie (OM), de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Academisch Medisch Centrum (AMC) te evalueren.
De zaak Tuitjenhorn betreft huisarts Nico Tromp uit Tuitjenhorn die in oktober 2013 een eind aan zijn leven maakte nadat hij op non-actief was gezet door de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) vanwege twijfels over het toedienen van een te hoge dosis morfine aan een terminale patiënt.

In het rapport is ook aandacht geschonken aan het handelen van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). In het rapport gaat weliswaar niet om een oordeel over het handelen van huisarts Nico Tromp – waarover wel grote onrust is ontstaan – toch ademt heel het rapport de sfeer van een ernstig strafbaar feit, aldus Schretlen:

Dichtgespijkerd met keiharde juridische nagels

“Na het lezen van het rapport voelde ik mij door de drie commissieleden in de houdgreep genomen: ‘probeer maar eens aan onze conclusies te ontsnappen’. Het had mij eerlijk gezegd al verbaasd dat één van de leden – prof. dr. J. de Ridder – voorzitter is van Vide, de beroepsorganisatie van ‘professionals in het veld van toezicht, inspectie, handhaving en evaluatie’; hij is volgens informatie op de website van de Rijksuniversiteit Groningen zelfs ‘vanwege de Vereniging VIDE’ tot (bijzonder) hoogleraar benoemd. Zijn inbreng en die van voorzitter mr. C.J.G. Bleichrodt, oud-president van de Hoge Raad, zullen wel de reden zijn van mijn onbehaaglijke gevoel dat er iets met keiharde juridische nagels is dichtgespijkerd. De commissie heeft 29 personen geïnterviewd, waaronder de co-assistente die de zaak heeft aangekaart en de weduwe van de huisarts, maar hiertoe behoren niet degenen die direct bij de behandeling van de patiënt waren betrokken en ook niet de collegae van Nico Tromp.

Wanneer juristen zich buigen over een zaak, beginnen ze vrijwel altijd met het afbakenen van het terrein waarover naar hun oordeel conclusies moeten worden getrokken. De kern van een onrechtvaardige behandeling en uitspraak zit vaak juist in deze afbakening: waarom wordt wél gekeken naar A, B en C maar níet naar D, E en F. Dat lijkt ook in dit rapport te zijn gebeurd. De reactie laat zich voorspellen: de opdracht van de Minister van Veiligheid en Justitie en van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport rechtvaardigde dat louter de blik op A, B en C werd gericht. Maar – met dank aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg – werd wél min of meer uitgegaan van een huisarts die een criminele daad had verricht en die hierna ook als zodanig werd behandeld. Hier zit volgens mij de angel!”

“Ik mis een gezicht”

In het rapport worden geen namen maar louter functies genoemd: “Wellicht moet hiermee de objectiviteit recht worden gedaan. Het was ongetwijfeld ook de bedoeling om de naam van Nico Tromp uit het rapport te weren, maar dat is niet gelukt. Op pagina 43 van het rapport valt de naam Tromp zelfs vier maal in het aangehaalde ‘Bevel voor Huisartsenpraktijk Tuitjenhorn’. Ik heb het stellige vermoeden dat aan “de casus van huisartsenpraktijk in Tuitjenhorn” nog een heel ándere kant zit die totaal níet in beeld is gekomen. Ik mis een gezicht. Daarmee wordt Nico Tromp naar mijn gevoel fors onrecht gedaan”.

Lees de hele blog van Ignace Schretlen Hoe onrecht blijft bestaan, Arts en Auto, 31 maart 2015: www.artsenauto.nl

De commissie heeft weinig begrepen van de onrust onder huisartsen

De Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen – VP Huisartsen – schreef naar aanleiding van de publicatie van het Rapport van de evaluatiecommissie Tuitjenhorn o.m.: “In de epiloog van het rapport wordt er uitvoerig bij stilgestaan dat huisartsen bij de zorg rondom het levenseinde een soort vrijbrief zouden willen hebben om naar eigen goeddunken te kunnen handelen. De commissie benadrukt dat er niet voor niets richtlijnen en protocollen zijn die door de beroepsgroep zijn goedgekeurd. Daar hebben ook huisartsen zich aan te houden!

Daarmee wordt duidelijk dat de commissie weinig begrepen heeft van de onrust onder de huisartsen. De beroepsgroep heeft geen moeite met het bestaan van protocollen en richtlijnen. Maar waar het om zeer complexe zorg gaat met een grote persoonlijke betrokkenheid, willen huisartsen niet op voorhand in de verdachtenbank worden gezet. Pas na gedegen onderzoek kan een eventuele veroordeling volgen. Niet ervoor, zoals zich bij Nico Tromp heeft voorgedaan.

Rapport evaluatiecommissie Tuitjenhorn openbaar, VP Huishartsen, 31 maart 2015: www.vphuisartsen.nl

Lees ook Gaat het wel goed met collega Tromp? door Hugo van der Wedden, 1 april 2015: www.hugovanderwedden.nl

Presentatie Rapport evaluatiecommissie Tuitjenhorn over de zaak van huisarts Tromp

omslag rapport evaluatiecommissie tuitjenhornVandaag, 31 maart 2015, is het Rapport van de evaluatiecommissie Tuitjenhorn verschenen. Het kabinet neemt de aanbevelingen over van de commissie die, onder leiding van oud vice-president van de Hoge Raad mr. C.J.G. Bleichrodt, het handelen van verschillende organisaties in de casus van de huisartsenpraktijk in Tuitjenhorn heeft geëvalueerd. Dit schrijven de ministers Van der Steur (Veiligheid en Justitie) en Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) namens het kabinet vandaag in een brief aan de Tweede Kamer, aldus een bericht van de Rijksoverheid.

De commissie heeft in opdracht van toenmalig minister Opstelten en minister Schippers uitgebreid onderzoek gedaan naar het handelen van betrokken instanties in de zaak-Tuitjenhorn, waarin na het overlijden van een patiënt door het handelen van de huisarts, laatstgenoemde zelfmoord pleegde. Het ging hier om een uitzonderlijk voorval, dat een tragische afloop kende met een enorme impact op de direct betrokkenen.

De commissie evalueert in haar rapport de handelswijze van het Openbaar Ministerie (OM), de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam en besteedt ook aandacht aan het handelen van onder meer de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG).

Het kabinet is de commissie erkentelijk voor de zeer gedegen analyse van de gebeurtenissen en de waardevolle aanbevelingen. Het kabinet hoopt dat, nu het rapport er ligt, dit bijdraagt aan het verwerken van de gebeurtenissen.

De commissie stelt dat het OM terecht een strafrechtelijk onderzoek is gestart, dat zorgvuldig is verricht, waarbij op meerdere momenten in het onderzoek uitdrukkelijk rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de huisarts. Ook heeft de IGZ de juiste conclusie getrokken door direct het OM in te schakelen, nadat zij door het AMC geïnformeerd was. En na ontvangst van het strafdossier van het OM heeft de IGZ terecht geoordeeld dat nadere actie geboden was, waaronder het instellen van een eigen onderzoek en het treffen van een preventieve maatregel. Tegelijkertijd plaatst de commissie kritische kanttekeningen bij een aantal punten in het optreden van OM en IGZ. Voor zowel OM als de IGZ, als ook in hun onderlinge samenwerking, zijn er lessen te trekken voor de toekomst.

Het kabinet neemt dan ook de aanbevelingen van de commissie over. Dit betekent onder andere dat de relatie tussen IGZ en huisartsen zo verbeterd wordt dat naast onderling vertrouwen het gezag van de IGZ is geaccepteerd. De interne en externe communicatie van de IGZ moet worden versterkt. Ook wordt het samenwerkingsprotocol tussen OM en IGZ verbeterd.

Gehandeld volgens procedures maar meer maatwerk was nodig

De casus van de huisarts in Tuitjenhorn is een ongewone en complexe samenloop van gebeurtenissen en keuzen. “Er is gehandeld volgens de gebruikelijk procedures maar op onderdelen had men meer maatwerk kunnen leveren. Zo zou de samenwerking en communicatie tussen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM) versterkt moeten worden”, aldus de evaluatiecommissie. De commissie is er zich van bewust dat de betrokken instanties voor moeilijke afwegingen hebben gestaan. Ondanks het buitengewone karakter van deze casus zijn er naar het oordeel van de commissie voor de toekomst lessen uit te trekken. Het is nu aan het veld om deze lessen in praktijk te brengen.

De commissie heeft het feitelijk handelen van de betrokken organisaties beoordeeld en of er op een andere manier gehandeld kon worden om zo te leren voor de toekomst. Ook heeft de commissie geëvalueerd hoe de communicatie tussen de organisaties en van de organisaties met derden heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor de start van deze evaluatie was de onrust die de casus Tuitjenhorn teweeg heeft gebracht, in de samenleving en vooral in de medische wereld.

Lessen voor de toekomst

Voor een toezichthouder als de IGZ is het belangrijk dat er bij de doelgroep voldoende gezag en vertrouwen is. Uit de casus blijkt dat er onder met name de huisartsen niet voldoende vertrouwen in de IGZ was. De commissie vindt dat de IGZ grondig moet investeren in de relatie met de doelgroep van huisartsen, zodat er een basis van vertrouwen ontstaat en het gezag van de Inspectie is geaccepteerd. Dat vergt ook investeringen van de beroepsgroep zelf. Professioneel toezicht op basis van gezag en vertrouwen is in het belang van de patiënt. Die moet kunnen rekenen op verantwoorde medische zorg, juist ook in de laatste fase van het leven.

Een betere afstemming tussen OM en IGZ was gewenst geweest. Na het afgeven en het publiceren van het bevel van de IGZ heeft ook het OM een maatregel genomen. Het gevolg was dat de arts binnen een periode van ruim een week te maken kreeg met twee interventies die betrekking hadden op zijn beroepsuitoefening. Het samenwerkingsprotocol tussen de IGZ en het OM zou uitgebreid moeten worden met afspraken over afstemming in de fasen na het strafrechtelijk opsporingsonderzoek. Een dergelijke regeling kan zich beperken tot een procedurele afspraak voor het onderhouden van verdere contacten, een wederzijdse informatieplicht en een verbintenis om mogelijke problemen gezamenlijk aan te pakken.

Tot slot is het belangrijk dat de afdeling communicatie van de IGZ in dit soort gevallen vanaf het begin inhoudelijk betrokken is en dat de kennis en vaardigheden voor communicatie in de organisatie van de IGZ worden versterkt om zo meer effectieve handelwijzen te ontwikkelen voor de omgang met de media.

Samenstelling Evaluatiecommissie

De commissie is ingesteld op verzoek van de ministers van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De voorzitter van de evaluatiecommissie is Mr. C.J.G. Bleichrodt, oud vice-president van de Hoge Raad en oud-voorzitter van de Strafkamer van de Hoge Raad. De andere leden van de commissie zijn prof. dr. A.L.M. Lagro-Janssen, emeritus hoogleraar Huisartsgeneeskunde bij het UMC St Radboud en prof. dr. J. de Ridder, honorair hoogleraar vergelijkend publiek management aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Rapport van de evaluatiecommissie Tuitjenhorn: www.parlementairemonitor.nl

Brief aan Tweede Kamer n.a.v. Rapport evaluatiecommissie Tuitjenhorn, 31 maart 2015: https://www.parlementairemonitor.nl

Slechte samenwerking in zaak-Tuitjenhorn, NOS Nieuwsuur, 31 maart 2015: http://nos.nl/nieuwsuur

Geen grote fouten in zaak huisarts Tuitjenhorn, NOS, 31 maart 2015: http://nos.nl

U P D A T E

Column Prof. B. Smalhout: Dokter vermoord, De Telegraaf, 10 april 2015

Weduwe arts Tuitjenhorn mist ‘menselijke maat’, door Danja Koeleman, Noordhollands Dagblad, 4 april 2015

Benno Baksteen over missers in Tuitjenhorn, door Rien Floris, Noordhollands Dagblad, 3 april 2015

Enkele opmerkingen naar aanleiding van het rapport van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn, De VrijePsych, Twit longer, 4 april 2015: www.twitlonger.com

Lees de reacties van artsen op het Rapport op de website van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG): http://knmg.artsennet.nl/Nieuws/Overzicht-nieuws/Nieuwsbericht/149103/KNMG-over-Tuitjenhorn-Maatwerk-IGZ-en-OM-noodzakelijk-om-onnodige-schade-onrust-en-leed-te-voorkomen.htm (Niet meer beschikbaar op KNMG)

Flexibilisering van arbeidsmarkt leidt niet tot meer banen, wel tot meer ongelijkheid en minder investering in scholing

Ronald Dekker, arbeidseconoom en onderzoeker bij instituut Reflect van de Universiteit van Tilburg, schrijft in het tijdschrift Idee van de Mr. Hans van Mierlo stichting – het wetenschappelijk bureau van D66 – dat flexwerk niet altijd beter is. In de afgelopen twintig jaar is het aandeel flexibele arbeidscontracten in Nederland gestaag toegenomen. De zogenaamde “flexibele schil” bedraagt inmiddels ongeveer 30% van de werkende beroepsbevolking.

De voortdurende roep om verdergaande flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt is gebaseerd op de theoretische illusie van een ‘perfect werkende’ arbeidsmarkt en op de veelgehoorde misvatting dat de Nederlandse arbeidsmarkt niet flexibel zou zijn en zelfs op slot zou zitten:
“Het is echt nonsens om te stellen dat de Nederlandse arbeidsmarkt structureel ‘op slot’ zit. Meestal wordt hiermee bedoeld dat te weinig mensen van baan veranderen. Met andere woorden, de baanmobiliteit in Nederland zou te laag zijn. Nu is het beslist zo dat sinds de crisis van 2008 de baanmobiliteit serieus is afgenomen. Maar dat is vooral een effect van een conjuncturele neergang, niet van een structureel gebrek aan flexibiliteit. In de jaren voor de crisis startten er jaarlijks zo’n 3,5 tot 4 miljoen banen en werd een gemiddeld iets lager aantal banen beëindigd (CBS Statline). Dat is een enorme dynamiek op een beroepsbevolking van ongeveer 7 miljoen mensen (8 miljoen wanneer we ook de banen van minder dan 12 uur per week meetellen). Na de crisis is het aantal banen dat gestart is gedaald en het aantal banen dat beëindigd is gestegen. Maar nog steeds gaat het om miljoenen baanstarts en baanbeëindigingen per jaar en dan rekenen we de verschillende opdrachten van zelfstandigen nog niet mee. Hoezo dus ‘op slot’?”

De roep om verdergaande flexibilisering houdt nooit op

“De empirische werkelijkheid is dus dat de Nederlandse arbeidsmarkt behoorlijk veel dynamiek en flexibiliteit kent, ook wanneer je deze vergelijkt met andere (Europese) arbeidsmarkten. En dat brengt ons bij de drang tot verdergaande flexibilisering. Het is opmerkelijk om te zien dat zelfs in landen met een, objectief gezien, meer flexibele arbeidsmarkt, de roep om verdergaande flexibilisering nooit ophoudt. Ook in landen met een lager niveau van ontslagbescherming (bv. Denemarken of Engeland) blijven proponenten van flexibiliteit pleiten voor een nog soepeler ontslagrecht.

Een belangrijke reden dat veel beleidsmakers en sommige academici blijven spreken over de noodzaak van flexibilisering is dat flexibilisering de arbeidsmarkt beter zou laten werken; dat vraag en aanbod beter op elkaar zullen worden afgestemd. Deze overtuiging is terug te voeren op de metafoor van The Invisible Hand. De Schotse moraalfilosoof Adam Smith schetste met deze term in de achttiende eeuw een beeld dat tot op de dag van vandaag nog steeds een zeer krachtige werking heeft”.

De neoklassieke droom

Via wiskundige modellering en toepassing van exacte bètawetenschappen onstond er een ‘neoklassieke droom’ waarin het prijsmechanisme voor een soepele en continue aansluiting zorgt op alle deelmarkten in de economie. Maar die droom wordt alleen werkelijkheid als aan een uitgebreide serie voorwaarden is voldaan: “Om van ‘marktwerking’ te kunnen spreken moet er sprake zijn van een homogeen product, vrije toetreding, een groot aantal aanbieders, een groot aantal vragers en van volledige informatie. Dat laatste houdt onder meer in dat alle relevante informatie zonder kosten beschikbaar is voor alle actoren in de markt. Laat de betekenis van deze eis van transparantie even goed op u inwerken: alle relevante informatie is zonder kosten beschikbaar voor alle actoren in de markt. Anders geen ‘marktwerking”.

‘Arbeid’ is evenwel geen homogeen product. Het werk van de vuilnisman is niet dat van de verpleegkundige, dat van een hoogleraar niet hetzelfde als dat van een hoefsmid: “Het is eigenlijk vrij onzinnig om te spreken over ‘de’ arbeidsmarkt en of die arbeidsmarkt als geheel meer of minder flexibel is”.

Volledige informatie op (deelmarkten van) de arbeidsmarkt is een volstrekte illusie: “En dat betekent dat alle zegenrijke mechanismen die worden toegeschreven aan de ‘invisible hand’ van marktwerking op een ‘echte’ empirische arbeidsmarkt niet perse zo zegenrijk zijn. Met andere woorden flexibilisering van de arbeidsmarkt leidt niet automatisch tot betere uitkomsten. Vragen met betrekking tot de flexibiliteit van de arbeidsmarkt moeten vooral beantwoord worden op basis van de empirie”.

De ZZP’er en zijn problemen

Dekker gaat in op de flexibele arbeidsrelatie van de ZZP’er. Ongeveer één derde van de flexwerkers is zelfstandige zonder personeel, of zelfstandig professional. Van deze categorie is de doorstroom naar vaste banen het laagst. Succesvolle zelfstandigen willen geen baan meer en voor de ‘zelfstandigen bij gebrek aan beter’ liggen de banen niet voor het oprapen. Het aantal ZZP’ers in Nederland is meer dan een miljoen. Jaarlijks komen er rond de 70.000 tot 100.000 ZZP’ers bij en vallen er 40.000 tot 60.000 af.
De groei is een belangrijke factor in het groeien van de zogenaamde flexibele schil, waartoe ook werknemers met een flexibel contract (voor bepaalde tijd, uitzend, oproep, etc.) behoren.
Het (arbeids-)inkomen van veel ZZP’ers is niet erg hoog. Maar liefst 60% van de ZZP’ers heeft een omzet lager dan € 20.000,-. Het percentage ZZP’ers dat in een ‘arm’ huishouden leeft, ligt ongeveer vijf keer zo hoog (10 tot 15% als hetzelfde percentage onder werknemers in vaste dienst (2 tot 3%).

Volgens Dekker zijn er aanwijsbare problemen met betrekking tot ZZP’ers waar het gaat om hun inkomen, de daaraan gerelateerde sociale zekerheid en de arbeidsverhoudingen.
Hij noemt:

  • Relatief veel ZZP’ers behoren tot de ‘working poor’, niet alleen op individuele basis, maar ook gemeten op huishoudniveau;
  • Verder zijn sommige ZZP’ers evident schijnzelfstandig (werkend in een gezagsverhouding met slechts één opdrachtgever) en zouden eigenlijk werknemer moeten zijn. Opdrachtgever is dus eigenlijk werkgever en zou sociale premies moeten afdragen. Dit is vooral een handhavingsprobleem;
  • ZZP’ers bouwen geen bovenminimale sociale zekerheidsrechten op, geen WW, geen WAO en geen pensioen, tenzij ze zelf met dit doel sparen of zich aansluiten bij een verzekeringscollectief (bijvoorbeeld een Broodfonds). De realiteit is dat een substantieel deel van de ZZP’ers niet spaart of kan sparen voor de risico’s van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en voor pensioen.

Naast deze zijn er ook nog economische problemen, zoals gebrekkige doorgroei naar echt ondernemerschap, en problemen m.b.t. overheidsfinanciën. Het fiscale voordeel is te groot voor goed verdienende ZZP’ers en veel te klein voor ZZP’ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. ZZP’ers gebruiken de fiscale voordelen ook noodgedwongen om hun opdrachtgever te subsidiëren met lage tarieven.

Een hoge prijs

Dekker concludeert dat de economie een zekere mate van flexibiliteit op de arbeidsmarkt nodig heeft, maar ook weer niet teveel. In een land met een grotere flexibele schil is de opstap naar de arbeidsmarkt makkelijker, maar het terugvallen naar werkloosheid is minstens zo makkelijk: “Verdergaande flexibilisering van de arbeidsmarkt op het niveau van nationaal beleid brengt het risico met zich mee dat te veel bedrijven te veel flexibele arbeid gebruiken. Dat leidt niet tot meer banen, niet tot minder werkloosheid. Wel tot grotere conjuncturele schommelingen, meer ongelijkheid en minder investeringen in scholing. Dat is een hoge prijs voor een alleen in de economische theorie bestaand voordeel”.

Meer flexibel is niet altijd beter. Nee, echt niet!, door Ronald Dekker, Mr. Hans van Mierlo Stichting, 2015: https://vanmierlostichting.d66.nl
Dit artikel verscheen in Idee jaargang 36, nr 1 (maart 2015): Alles flex? pp. 24-29: http://magzine.nu/magazine/idee/2015/1

Het jaarlijkse Van Mierlo Symposium in Utrecht op 22 mei 2015 is gewijd aan rechtvaardigheid en kansengelijkheid op een flexibiliserende arbeidsmarkt: Alles flex?

U P D A T E

Op vrijdag 22 mei 2015 vond het Van Mierlo Symposium ‘Alles flex?’ plaats. In het Utrechtse Paushuize spraken Barbara Baarsma, Corina Hendriks en een panel van praktijkdeskundigen over de toekomst van werk. De arbeidsmarkt wordt flexibeler – daar krijgt de hele (toekomstige) beroepsbevolking mee te maken. Hoe gaan we met deze ontwikkeling om?
Naar aanleiding van dit symposium verscheen het boekje Alles flex?
Download hier het pdf.

De nieuwe beterweters van de publieke sector

Het slotcongres van het programma Beter en concreter in Utrecht op 25 maart 2015 ging over het maatschappelijk belang van het opruimen van bureaucratie en knellende regels. In het programma werkten de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de ministeries van Economische Zaken (EZ) en Binnenlandse Zaken (BZK) de afgelopen drie jaar samen aan het verbeteren van dienstverlening en de kwaliteit van regels. Minister Ronald Plasterk van BZK vindt het thema zo belangrijk dat hij zelf naar Utrecht was gekomen. Evenals voorzitter Jantine Kriens van de directieraad van de VNG. Beiden benadrukten het maatschappelijke belang van het thema. “Gemeenten werken steeds meer vanuit het perspectief van de burger”, zei Plasterk. Kriens schetste de spanning tussen systeem en leefwereld: “We staan voor de opgave om slechte of tegenstrijdige regels te slopen en tegelijkertijd nieuwe regels te maken die recht doen aan de leefwereld van mensen”.

In de afgelopen drie jaar was in elke provincie een burgemeester of wethouder als regionaal ambassadeur verbonden aan het programma. De ambassadeurs hielden gezamenlijk 25 regionale bestuursbijeenkomsten waarop ze inspirerende methoden om hinderlijke regels af te schaffen verzamelden en met elkaar deelden.

Op het congres kwamen naast Plasterk en Kriens aan het woord: Jan ten Hoopen, voorzitter van het Adviescollege toetsing regeldruk Actal; Jacques Wallage, voorzitter van de Raad voor het Openbaar bestuur (Rob) en Margo Trappenburg, bijzonder hoogleraar Grondslagen van het maatschappelijk werk aan de Universiteit voor Humanistiek. Trappenburgs lezing was getiteld: Beterweters in het publieke domein.

Naast kwartaalevaluaties ook nog een jaarplan met leerpunten, speerpunten en thema’s, plus een terugblik

Zij begint haar lezing met een eigen ervaring: “Een paar weken terug sprak ik een vriendin van mij die gezinshuisouder is. Zij en haar man verzorgen naast hun eigen kinderen nog drie pubers met een ernstige verstandelijke beperking. Elke keer als ik mijn vriendin zie ben ik diep onder de indruk van de verstandige wijze waarop zij de moeilijkheden van het gezinshuisbestaan tegemoet treedt. Ontmoetingen met de verstandelijk beperkte ouders van haar pleegkinderen. Ontboden worden op de school voor speciaal onderwijs van haar tienerpleegdochter wegens verregaand wangedrag. Zorgen om de toekomst van haar bijna volwassen pleegzoon, die met een IQ van 52 mogelijk ‘in zijn eigen kracht gezet gaat worden’ door de nieuwe ideologen van de participatiemaatschappij. Als ik thuis kom na zo’n ontmoeting ben ik zielsgelukkig met mijn eigen puber waar niet veel meer aan mankeert dan dat hij rapteksten uitslaat en geen fatsoenlijke boeken leest.

Maar deze keer was mijn vriendin niet haar eigen laconieke zelf, want ze was aangesproken door de manager van de organisatie waar haar gezinshuis onder valt. Naast de kwartaalevaluaties die ze altijd al moest invullen werd er ook een jaarplan voor 2015 van haar verwacht met ‘leerpunten, speerpunten en thema’s’ voor het gezinshuis en een terugblik op het voorbije jaar waarin ze stil moest staan bij de voortgang die het huis had geboekt op de ‘leerpunten, speerpunten en thema’s’ van 2014. ‘Ik dacht dat het de bedoeling was dat je een zo gewoon mogelijk gezin zou zijn als gezinshuis’, sprak mijn vriendin verdrietig. ‘Ik wil helemaal niet mijn gezinshuis op de kaart zetten en reflecteren op de vraag waar wij staan over vijf jaar’.
Mijn vriendin was het slachtoffer van de beroepsblik van haar manager, een variant van de beroepsgroep van de nieuwe beterweters”.

De beroepsblik van de nieuwe beterweters

Elk beroep brengt een eigen beroepsblik met zich mee. Een timmerman ziet of de kozijnen netjes zijn geplaatst, een schoonmaker let op vlekken en stof, een dokter ziet of je ongezond bleek bent, een therapeut ziet dat je je emoties opkropt of overspannen bent en een journalist ziet ergens een verhaal in: “We moeten er met elkaar voor zorgen dat zo’n beroepsblik z’n nut heeft maar niet overheersend wordt. Het is prima om in een schoon huis te wonen, maar we moeten niet de hele dag blijven poetsen”.

Wat doet de beroepsgroep van beterweters in het publieke domein? “In de publieke sector zien we sinds eind jaren tachtig een gestage opmars van nieuwe beterweters, een verzamelnaam voor een beroepsgroep bestaande uit managers, beleidsambtenaren, kwaliteitsbewakers, inspecteurs, auditors, adviseurs, consultants en aanverwante functies. Dat kwam door de eisen die vanaf die tijd aan de publieke sector werden gesteld. Er moest fors worden bezuinigd, maar daarnaast moest er meer kwaliteit worden geleverd en meer klantgericht (kind-, student-, patiëntgericht) worden gewerkt. Goedkoper, beter en klantvriendelijker: dat was een programma van eisen waarvan werd aangenomen dat professionals in de zorg, het onderwijs en bij de overheid dat niet zelf zouden kunnen realiseren. Daar was sturing voor nodig.
En dus kwamen de nieuwe beterweters die registratiesystemen invoerden om prestaties te monitoren en te kunnen verbeteren. Soms kwamen ze uit de organisatie zelf; dan waren ze daar altijd al werkzaam geweest maar in een dienende rol. Nu kregen ze veel meer te zeggen. Soms kwamen ze van buiten de organisatie; dan kwamen ze uit het bedrijfsleven en namen ze hun inzichten over bedrijfsmatig en klantvriendelijk werken mee naar de publieke sector. In weer andere gevallen kwamen ze van speciale opleidingen. Bestuurs- en organisatiewetenschappen, beleid en management van de gezondheidszorg, bestuur en beleid”.

Nog meer meten, nog beter registreren en plannen

Er kwam een managementtaal. Voor veel professionals werd het aantrekkelijk om nieuwe beterweter te worden, want meta-werk betaalt vaak beter dan je eigenlijke werk. Wat zijn de effecten?
“Dokters, hulpverleners en therapeuten denken al geruime tijd – sinds eind jaren zestig – na over de mogelijk perverse effecten van hulp en medisch ingrijpen. Zij weten dat ze vaak beter niets kunnen doen (hoewel vooral dokters het moeilijk vinden om zich daaraan te houden). Nieuwe beterweters beheersen die techniek nog niet. Het meest populaire spreekwoord onder nieuwe beterweters is: alles kan altijd beter. Dat leidt ertoe dat er altijd nog beter kan worden gemeten en geregistreerd, nog grondiger kan worden verantwoord, nog beter kan worden gepland, nog preciezer afgestemd en nog meer gecommuniceerd. En zo zitten we met een administratieve lastendruk van jaarverslagen, handelingsplannen, verbeterplannen, registratiesystemen, kwaliteitszorgsystemen, HKZ keurmerken, benchmarks en jaarplannen waar menige gewone professional diep ongelukkig van wordt. Zoals mijn vriendin, de gezinshuismoeder”.

Professionals kunnen de nieuwe beterweters niet bestrijden, maar de beterweters zelf wèl

Hoe komen we er weer af? Dat is niet zo eenvoudig, vervolgt Trappenburg: “Nieuwe beterweters zijn over het algemeen je baas, wat kritiek uiten sowieso lastig maakt. Daar komt bij dat nieuwe beterweters vrijwel uitsluitend praten in hoerawoorden: zij zijn voor keuzevrijheid, klantvriendelijkheid, efficiency, kwaliteitsverbetering, transparantie, een integrale aanpak, voor communicatie, reflectie en samenwerking met ketenpartners. Daar kun je met goed fatsoen niet tegen zijn en zij die het toch proberen worden weggezet als traditionele, paternalistische professionals die niet meegaan met hun tijd, als onderpresteerders die bang zijn dat hun mindere prestaties openbaar zullen worden, of als een gesloten kaste die weigeren buitenstaanders inzage te geven in het reilen en zeilen van de beroepsgroep. Professionals kunnen de nieuwe beterweters niet bestrijden. Wie dat wel kunnen zijn buitenstaanders: filosofen of wetenschappers zoals ik die de opkomst van de nieuwe beterweters van een afstand bezien en kunnen wijzen op de negatieve effecten daarvan.

Maar nog veel beter is het als nieuwe beterweters zelf gaan bedenken wanneer het te gek wordt met de hoeveelheid registratie, de jaarplannen, SWOT analyses, plan do check act cycli, de governance-structuren en de kwaliteitszorg”.

Lees de hele lezing van Margo Trappenburg: Beterweters in het publieke domein, 25 maart 2015: http://margotrappenburg.nl

Keynotespeeches slotcongres Beter en concreter, VNG, 27 maart 2015: www.vng.nl

Verslag slotcongres Beter en Concreter, Ministerie van BZK: https://prettigcontactmetdeoverheid.nl/nieuws/verslag-slotcongres-beter-en-concreter

Speciaal nummer, Beter en concreter, van PM – Public Mission, maart 2015: www.pm.nl (site is opgeheven. nr niet meer beschikbaar).

Welkom op de nieuwe site ‘Het alternatief voor de zorg’: humaniteit boven bureaucratie

Welkom op de nieuwe site van het project Het Alternatief voor de zorg. Stichting Beroepseer heeft dit initiatief genomen, omdat de zorg in Nederland last heeft van een afrekencultuur. Het alarm over de stijgende kosten van de zorg heeft geleid tot een langdurige en eenzijdige fixatie op kostenverlaging. Dat doel is steeds meer alle middelen gaan heiligen. We zien organisaties waar het alleen nog maar gaat over geld en spreadsheets; waar duur betaalde adviseurs de dienst uitmaken. Waar de zorgprofessional gewantrouwd wordt, zijn mond moet houden, overhaast productie moet draaien en aan steeds verdergaande bureaucratische verplichtingen moet voldoen. Er wordt daarbij veel gesproken over kwaliteit. Het lijkt er echter op dat men vooral penny wise and pound foolish is. De zorg is door het dominante denkraam van kostenreductie zo ingewikkeld en aan controle onderhevig geworden dat de kern ervan, de werkelijk goede, humane zorg voor de patiënt steeds meer in het gedrang is gekomen.

We geloven dat het anders kan, en er zelfs veel zit in de praktische wijsheid: “Als je focust op kosten, gaat de kwaliteit omlaag; als je focust op kwaliteit gaan de kosten omlaag”. Onze overtuiging is dat voor goede zorg gemotiveerde zorgprofessionals nodig zijn met beroepseer en beroepstrots. Echte kwaliteit kan pas tot bloei komen als deze voortkomt uit de verbinding tussen vakmanschap, persoonlijke betrokkenheid en morele verantwoordelijkheid.
We geloven verder dat zorgprofessionals en patiënten niet tegenover elkaar staan, maar op elkaar zijn aangewezen. We willen graag met uw hulp bedenken hoe we in Nederland het Alternatief van humaniteit boven bureaucratie kunnen gaan vormgeven. Er zijn daarvan al voorbeelden. De beweging is in gang gezet. Het gaat er nu om deze te versterken en zichtbaar te maken.

Dat doen we onder andere met het boek dat we gaan uitbrengen in het najaar van 2015, als onderdeel van het grotere project om met elkaar te bouwen aan Het alternatief voor de afrekencultuur. Het boek wordt geredigeerd door Jos de Blok van Buurtzorg Nederland; Herman Suichies van Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen en Lewi Vogelpoel, radioloog te Purmerend en lid van het comité Vrije artsenkeuze.

We doen een beroep op u om ons daarbij te helpen. Al uw kennis, ervaring en ideeën zijn welkom!

Zie Het alternatief voor de zorg: www.hetalternatiefvoordezorg.nl (site is niet meer actief).

U P D A T E

Het alternatief voor de zorg – Humaniteit boven bureaucratie verscheen in het najaar van 2015: https://beroepseer.nl/het-alternatief-voor-de-zorg/

het alternatief voor de zorg homepage

Rector Van der Zwaan van Universiteit Utrecht wil een totaal andere manier van kwaliteitszorg van onderwijs

De Nieuwe Universiteit Utrecht die het Maagdenhuis in Amsterdam nu al een maand bezet houdt, kreeg van rector Bert van der Zwaan bij de viering van de Dies Natalis van de Universiteit van Utrecht een hart onder de riem toegestoken. De rector zei het ‘ongekend positief’ te vinden dat er nu zoveel gedebatteerd wordt over de koers van de universiteit. “We moeten dat zien als grote kans. Een kans om te komen tot grotere participatie van studenten en medewerkers dan afgelopen jaren, waarin het moeilijk was om voldoende mensen daarvoor te interesseren”.

Hij kon natuurlijk niet om het onderwerp heen: in zijn jaarlijkse academische speech ging rector Bert van der Zwaan donderdagmiddag 26 maart 2015 uitgebreid in op de opgeborrelde onvrede over rendementsdenken en het vermeende gebrek aan inspraak aan universiteiten, schrijft Ernst-Jan Hamel op de site van Dub, het onafhankelijk medium van de Universiteit Utrecht: “Niet de kritische studenten en docenten kregen er in zijn speech van langs, maar de politici in Den Haag. Van der Zwaan zei dat Den Haag de enorme toestroom van studenten niet adequaat financiert. En dat de alsmaar groeiende regelgeving leidt tot inperking van de vrijheid van docenten.

Van der Zwaan: ‘Het grote wantrouwen dat in Den Haag heerst jegens de prestaties van hogescholen en universiteiten heeft geleid tot een bijna Kafkaiaans stelsel van verantwoording, waardoor de druk van regelgeving de vrije professionele ruimte op alle niveaus van de universiteit ingesnoerd wordt’.

Den Haag heeft volgens Van der Zwaan een hoofdrol gespeeld in het ontstaan van de huidige onvrede. De rector verbaast zich daarom over de houding van politici, zei hij. ‘Waar ze zelf een belangrijk aandeel heeft, reageert de politiek nu geschrokken op de uitbarstingen van docenten en studenten en verwijst naar bestuurders: en dat is een bagatellisering en ontkenning van de kromgroei van het stelsel dat geregeerd wordt door regelgeving en onderfinanciering. Dat laatste weigeren de politici in Den Haag stelselmatig om op te lossen door keuzes te maken: hetzij meer geld erbij, hetzij een beperking op de instroom van studenten. Andere smaken zijn er echt niet meer! Maar tot deze keuze lijkt Den Haag niet in staat’.

Totaal andere manier van kwaliteitszorg van onderwijs

De rector kondigde aan dat CvB iets gaat doen aan de regeldruk die docenten in hun autonomie beperkt. Hij beloofde versimpeling van de regelgeving en deregulering tot ‘speerpunt van beleid’ te maken. Ook hintte hij op een ‘totaal andere manier’ van kwaliteitszorg van onderwijs, waaraan gewerkt wordt.

Van der Zwaan kondigde aan dat er binnenkort een vaste ruimte in de binnenstad wordt geopend. Een plek waar ‘voortdurend’ debat over de koers van de universiteit gevoerd kan worden, waar ‘de beste ideeën aan de muur hangen’. In de ruimte zouden studenten en docenten kunnen meepraten over het nieuwe strategische plan van de Universiteit Utrecht. De studenten van De Nieuwe Universiteit Utrecht hadden eerder gevraagd om een dergelijke openbare ruimte”.

Lees het hele artikel: Rector haalt in academische speech hard uit naar Den Haag, door Ernst-Jan Hamel, Dub, 26 maart 2015: www.dub.uu.nl

Operationele processen bij politie zijn niet te meten

Op de site van Stichting Maatschappij en veiligheid staat een column van prof.dr. A.B. Hoogenboom over een recent onderzoek waarin het meten van politieprestaties centraal staat. De Stichting heeft in 1988 de leerstoel Politiestudies en Veiligheidsvraagstukken in het leven geroepen en ondergebracht bij de Vrije Universiteit te Amsterdam. Deze leerstoel valt onder de faculteit der Rechtsgeleerdheid, vakgroep Criminologie. Sinds oktober 2008 bekleedt prof. dr. A.B. (Bob) Hoogenboom deze bijzondere leerstoel.

Hoogenboom begint zijn artikel met het vermelden van een eigen ervaring. Op een zondag gaat hij met de politie mee in Breda om de risico-wedstrijd NAC-Feijenoord te volgen: “Tachtig politiefunctionarissen zijn de hele dag aanwezig om supporters te begeleiden vanaf het station, vanaf de rijksweg. En, na afloop weer terug. In de woorden van de oud hoofdcommissaris van Amsterdam Jelle Kuiper: de politie ‘is er’ simpelweg. Niets meer. Niets minder. Op paard, in burger, met ME-pelotons, met camera’s. Er gebeurt die hele zondag niets in Breda. Er is een enkel verwaarloosbaar incident. Verder niets. De politie ‘is er’ om van het een op het andere moment tot actie over te gaan als er wel een incident is. Vaak is dat niet het geval. Heel veel politiewerk bestaat louter uit aanwezigheid. En, uit kijken. Kijken naar omstanders. Naar onregelmatigheden. Het Franse ‘surveiller’ betekent ‘toezicht houden, bewaken, toezien en waken’. Dit is de kern van de politiefunctie. En deze gaat gepaard met lange perioden van schijnbare inactiviteit. Rondrijden in surveillanceauto’s, kijkend en soms reagerend op meldingen. Rondfietsend op bikes, kijkend en soms reagerend op meldingen. Urenlang nietsdoen binnen een ME-peloton bij een risico-wedstrijd. Tijdens de inhuldiging van de Koning stonden er tussen het Paleis op de Dam en de Beurs van Berlage om de vijf meter 1.000 spotters – politiemensen in burger – die er simpelweg waren en het publiek observeerden. Op de daken lagen sluipschutters. Hoe dit te meten? En, wat gebeurt er als de politie er niet ‘is’?

Jaren terug deed ik in ‘Spelers op zoek naar regels en scheidsrechters’ verslag van een onderzoek naar het functioneren van de RID (Rijks Inlichtingendienst) en de samenwerking met de AIVD (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst). Het werk van runners van de regionale inlichtingendienst en operateurs van de AIVD, die contacten op- en uitbouwen met bronnen, zijn niet makkelijk tot bedrijfseconomische spreadsheets terug te brengen. Toch leven wij in een tijd van meten van politieprestaties. Recent is een onderzoek uitgebracht – begeleid door het WODC – waarin meten van politie centraal staat. De auteurs nemen afstand van de ‘meetbaarheids-ideologie’ en zijn kritisch op de validiteit en betrouwbaarheid daarvan. Zij noemen vijf bezwaren:

1) Er is sprake van zowel een criminaliteitsbias als een kwantitatieve bias. De focus ligt op criminaliteitsbestrijding en in het bijzonder op de aantallen processen-verbaal, aangiftes, opgehelderde zaken, enzovoort. Deze omschrijving van output (of outcome) omvat maar een (klein) deel van het politiewerk en houdt geen rekening met de wisselwerking tussen deze outputs en andere outputs (denk bijvoorbeeld aan de capaciteit die voor beveiliging wordt ingezet, zoals onlangs bij de nuclear security summit).

2) Er zijn serieuze signalen voor onbetrouwbaarheid van de gebruikte data. Dat geldt met name voor geregistreerde criminaliteit. Bij veel andere indicatoren (bijvoorbeeld het ophelderingspercentage) geldt dat internationale vergelijking nagenoeg onmogelijk is, onder meer vanwege betrouwbaarheidsproblemen.

3) De context is niet in het model verwerkt. De maatschappelijke, politiek-bestuurlijke, organisatorische (keten)context en juridische context werken direct door in de productiviteit van de politie. De enkelvoudige focus op geregistreerde criminaliteit, aangeleverde verdachten, opgehelderde zaken, enzovoort houdt geen rekening met de impact van deze contextfactoren. Nieuwe juridische verplichtingen of eisen aan het strafdossier leiden tot afnemende productie, maar niet per se tot minder productiviteit van de politie als organisatie.

4) In het huidige systeem wordt de kwantiteit van de productie wel zichtbaar, maar de kwaliteit ervan blijft onder de radar. Dat kan ertoe leiden dat de politie productiever lijkt te worden, terwijl het systeem als geheel minder oplevert. Een illustratie daarvan is het aanleveren van zaken die kwalitatief onder de maat zijn bij het Openbaar Ministerie. De politie wordt dan productiever, maar omdat het aantal (technische) sepots dan toeneemt, worden de facto minder verdachten daadwerkelijk gestraft.

5) Het gebruik van productiviteits- en prestatiemeting voor sturing van de politie versterkt deze bezwaren. Het reductionisme waarmee de productiviteit van de politie dan tot ‘key performance indicators’ wordt teruggebracht, het strategisch gebruik van de discretionaire ruimte om zaken wel of niet te registreren of op te pakken (de bonnenquota bijvoorbeeld) en de trade off tussen kwaliteit en kwantiteit worden nog eens versterkt door het sturen op productie.

Vijf bezwaren die hout snijden. Zeker ook in het licht van vijftig jaar (inter)nationaal politieonderzoek. De politiefunctie is in het populair en populistisch taalgebruik overwoekerd met mythen. Mythe 1 draagt de naam misdaadbestrijding. Feitelijk heeft het merendeel van politiewerk van doen met aanwezigheid, openbare ordeverstoringen en hulpverlening. Met doorverwijzing. Mythe 2 luistert naar ‘strafrecht’. Feitelijk komt het merendeel van politiewerk neer op aanwezigheid, niets doen, aanwijzingen geven, praten, dreigen en begeleiden”.

Lees het hele artikel van prof. dr. A.B. Hoogenboom, dat hij besluit met de woorden: …” blijf ver weg van het ‘meten’ van operationele processen”: Politieproductiviteit en andere sprookjes, Stichting Maatschappij en veiligheid, maart 2015: www.maatschappijenveiligheid.nl

Wijkgerichte aanpak voor zelfstandig wonende ouderen blijkt nog niet zo eenvoudig

omslag even buurtenVeel westerse landen staan voor de uitdaging om met beperkte publieke middelen toenemende aantallen zorgafhankelijke ouderen te ondersteunen. De ontwikkeling van een houdbaar zorgstelstel dat tegemoet komt aan de behoeften van deze groeiende groep ouderen trekt een zware wissel op westerse overheden. De inzet van een integrale wijkaanpak (IWA) wordt steeds vaker aangedragen als middel om een ondersteunend klimaat te bieden aan zelfstandig wonende ouderen met een (complexe) hulpvraag.

Binnen een IWA werken verschillende partners uit zorg en welzijn  – gemeenten, zorg-en welzijns-organisaties en informele zorg –  samen om de beschikbare zorg en ondersteuning in de wijk te coördineren zodat beter kan worden ingespeeld op de specifieke behoeften van ouderen. Hoewel er breed draagvlak is voor de uitgangspunten en doelstellingen van IWA, is er nog weinig inzicht in de (kosten)effectiviteit en onderliggende processen van een dergelijke aanpak.

Een informeel netwerk opzetten
In 2011 werd een integrale wijkaanpak voor zelfstandig wonende ouderen genaamd Even Buurten, geïnitieerd door de gemeente Rotterdam, lokale zorg – en welzijnsorganisaties, Erasmus Universiteit Rotterdam, Hogeschool Rotterdam en Geriatrisch Netwerk Rotterdam. Het hoofddoel was om een ondersteunend klimaat te creëren waarin ouderen zelfstandig kunnen blijven wonen. Het Even Buurtenproject beoogt de formele en informele buurtnetwerken rond de ouderen te verstevigen. Spillen*) van Even Buurten bezoeken de ouderen thuis, brengen hun behoeften en capaciteiten in kaart en bekijken samen met de ouderen welke (ondersteunings)mogelijkheden er zijn. De intentie is om eerst de zelfmanagementvaardigheden van de ouderen te vergroten en een beter informeel netwerk op te zetten voordat professionele hulp wordt ingeroepen.

Even Buurten combineert verschillende componenten die effectief zijn bevonden voor het realiseren van integrale zorg en ondersteuning. Afgezien van integratie van het zorg-en welzijnsaanbod, zijn dit een vraaggestuurde en mensgerichte benadering, de inzet van multidisciplinaire teams en preventieve huisbezoeken. Even Buurten integreert bovendien steeds vaker gepropageerde innovatieve elementen, zoals de inzet van informele zorgverleners en wijkbewoners en de versterking van zelfmanagementvaardigheden. Door een versteviging van de netwerken tussen formele en informele zorgverleners, dragen zij wederzijds verantwoordelijkheid voor het optimaliseren van de zorg en ondersteuning die nodig is om ouderen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen.

De resultaten van onderzoek
In februari 2015 verscheen er een rapport van het onderzoek naar de integrale wijkaanpak van Even Buurten, voorzover bekend een van de eerste studies die een dergelijk project in kaart brengt.
Het blijkt dat het Even Buurtenproject nog niet heeft geresulteerd in een verbetering van de (gezondheidsgerelateerde) kwaliteit van leven en welzijn van ouderen. Dit benadrukt de complexiteit van initiatieven voor integrale zorg en ondersteuning. Ook bij de mantelzorgers was er geen verschil in effectiviteit te zien tussen de interventie -en controlegroep. Kijkend naar de doelmatigheid nam zowel in de interventie – als controlegroep het zorggebruik in de tijd toe. Het verschil in zorggebruik tussen de interventie -en controlegroep bleek niet significant verschillend. De ingezette hulp door de Spillen van Even Buurten bestond voornamelijk uit sociale hulp: meer contact/aanspraak om eenzaamheid te doorbreken/voorkomen; eenmalige instrumentele hulp, zoals hulp bij een aanvraag/voorziening of schilderen van een hekje; meer structurele instrumentele hulp zoals wekelijks/maandelijkse hulp bij boodschappen door buren of bijhouden van de tuin, als ook sociale participatie, bijv. meedoen met een bepaalde buurtactiviteit/schilderclub.

De effectiviteit van de aanpak kwam in het geding door barrières als gevolg van de complexe, uiteenlopende behoeften van kwetsbare ouderen en door barrières als gevolg van het dynamische politieke en sociale klimaat. De bevindingen wijzen erop dat de inzet op microniveau niet voldoende werd geflankeerd vanuit het meso- en macroniveau; in het project werd een te groot beroep gedaan op professionals om integratie tot stand te brengen.

Prikkels van bovenaf zouden beter in lijn moeten worden gebracht met initiatieven van onderop. Dit onderzoek liet ook zien dat de inbreng van wijkbewoners zelf cruciaal is voor gecoördineerde zorg en ondersteuning voor kwetsbare ouderen. De bevindingen zijn vooral belangrijk gegeven de huidige dubbele vergrijzing en de verschuiving van eerstelijns  – sociale – zorg van de staat naar de gemeenschap. Een integrale wijkaanpak zoals Even Buurten is afhankelijk van tijd en continuïteit, een brede betrokkenheid op alle niveaus en een doorontwikkeling naar gedeelde normen en werkmethoden. Het wijkniveau en de specifieke (sociale) kenmerken van de lokale gemeenschap zijn van groot belang voor betere, in de gemeenschap verankerde, integrale zorg en ondersteuning.

*) Een Spil is een professional met een zorg- of welzijnsachtergrond die bekend is in de wijk.

Even Buurten: De complexiteit van een wijkgerichte aanpak, door drs. Hanna M. van Dijk, dr. Jane M. Cramm, dr. Freek J.B. Lötters, Ddr. Job van Exel, prof.dr. Anna P. Nieboer, Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg, 44.p., februari 2015. www.bmg.eur.nl