Skip to main content

Redactie Beroepseer

De ombudsman laat ons in zijn rapport het lelijkste gezicht van de overheid zien

omslag rapport ombudsman pgb trekkingsrechtDe ombudsman laat ons het lelijkste gezicht van de overheid zien in zijn rapport over de nieuwe financiering van het persoonsgebonden budget (pgb) schrijft Pieter Klein, adjunct-hoofdredacteur van RTL Nieuws in een column. “De overheid is er voor ons”, begint hij: “De staat, de samenleving, dat zijn wij. Voor ons zijn er rechten, plichten én verantwoordelijkheden in de democratische rechtsstaat.
De achterliggende deal is dat de overheid regels stelt, zorgt dat de boel een beetje netjes en eerlijk verloopt. Dat die overheid ons, u, jou, mij op het netvlies heeft bij de uitoefening van die taak. De klant centraal, als uitgangspunt van de beginselen van zorgvuldig en behoorlijk bestuur.

Gisteren verscheen een vernietigend rapport van de nieuwe Nationale ombudsman, mr. Van Zutphen. Die ombudsman is er om burgers te beschermen tegen wanprestaties van de overheid, en burgers te helpen als ze meneer Kafka in de macht of bureaucratie ontmoeten. Nou, Van Zutphen geeft een visitekaartje af. Mag ik iedereen aanbevelen om dit rapport – over de nieuwe financiering van het persoonsgebonden budget (pgb) – aandachtig te lezen? Het is do-de-lijk.

De ombudsman laat ons het lelijkste gezicht van de overheid zien. Wat moet die namelijk doen? Nieuw beleid grondig voorbereiden om problemen te voorkomen. Goede informatie geven en lúisteren naar burgers. Zorgen voor gebruiksvriendelijkheid en een goede overgang. Vragen en problemen van mensen deskundig, snel beantwoorden en oplossen. Wat is de conclusie in het pgb-dossier? ‘De overheid is op al deze punten tekort geschoten’.

De ombudsman plaatst z’n kritiek in de context van een reeks eerdere stelselwijzigingen op het terrein van sociale zekerheid, toeslagen, fiscaliteit en ICT-blunders, en spreekt in de titel (!) van het rapport van de ‘niet-lerende overheid’. Droge conclusie: ‘De overheid leert niet van eerder gemaakte fouten. En het zijn de burgers die hiervoor uiteindelijk de rekening betalen’. Pragmatische VVD’ers halen misschien even de schouders op. Wisten we al. Foutje. Sorry. Maar dit verwijt zal de sociaal-democratische coalitiepartner in het hart treffen.

Lees al die Kamerstukken en debatten over het #pgb-alarm maar eens terug. Wat je ziet is een bekend, maar verontrustend procedé. Coalitie wil veel geld bezuinigen. Om geen momentum te verliezen, wordt wetgeving erdoor gejaagd. De mede-wetgever (het parlement) brengt te laat te veel wijzigingen aan. Dreigende uitvoeringsproblemen worden gebagatelliseerd. Als het probleem eenmaal daar is, wordt het ontkend, gerelativeerd, wordt informatie achtergehouden en gemanipuleerd (!), allemaal met een uitgestreken smoel, terwijl op de achtergrond de crisismachinerie op volle toeren draait om de schade te beperken. Ondertussen waren hulpbehoevenden en zorgverleners de dupe van een wijziging die – aldus de ombudsman – heel slecht werd geleid. En staatssecretaris Van Rijn zit nog keurig op z’n post, alsof het zo hoort”.

Klein eindigt zijn column met de opmerking dat er schade is aangericht in het vertrouwen in het bestuur en dat de geloofwaardigheid van de overheid achter de einder is vertrokken.

Lees de hele column van Pieter Klein: Het lelijkste gezicht van de overheid, RTL Nieuws, 26 augustus 2015: www.rtlnieuws.nl/columns/column/1002756/het-lelijkste-gezicht-van-de-overheid

Rapport Pgb-trekkingsrecht en de (niet) lerende overheid, de Nationale ombudsman, 25 augustus 2015: www.nationaleombudsman.nl

Leraren willen zeggenschap over lesprogramma’s: Manifest van platform Leraar2032

Woensdag 26 augustus 2015 vindt in De Balie in Amsterdam het debat Leraar2032 plaats. Centraal daarin staan de resultaten van een landelijke peiling in de maanden juni en juli, ingevuld door circa 800 leraren, en een manifest over de rol van de leraar bij het ontwikkelen van lesprogramma’s. Het manifest is opgesteld door platform Leraar2032, een groep van twintig leraren uit het basis-, voortgezet, speciaal en middelbaar beroepsonderwijs. Titel van het manifest: In het curriculum toont zich de meester!

Een grote meerderheid – 67% – van de ondervraagde leraren is van mening dat leraren de belangrijkste stem moeten hebben in het proces van curriculumvernieuwing. De leraren pleiten voor een afgewogen, samenhangend en doorgaand nationaal kerncurriculum. Ze willen een dynamisch curriculummodel dat op alle niveaus, verschillende opleidingen en schoolsoorten kan worden geïmplementeerd. Ook moet er een nationale Lerarenraad komen, die vorm gaat geven aan de centrale rol die leraren en hun vakverenigingen in die curriculumontwikkeling spelen.
Voor dagblad Trouw interviewde Marijke de Vries twee initiatiefnemers van Leraar2032, geschiedenisleraar Alderik Visser en leraar van het jaar Jasper Rijpma.

Ze vinden dat leraren nu veel te weinig inspraak hebben in wat er op het lesprogramma staat. Door de grote hoeveelheid ‘kerndoelen’ waaraan scholen moeten voldoen, is het onderwijs dichtgetimmerd en klagen leerlingen over een gebrek aan samenhang tussen wat zij leren. Dat gaat ten koste van de kwaliteit van het onderwijs en het werkplezier van leraren. “Als docenten samen nadenken over wat kinderen moeten leren, zullen schoolvakken beter op elkaar aansluiten”, stelt Jasper Rijpma.

Sinds januari 2015 is het Platform Onderwijs2032 onder leiding van Paul Schnabel in opdracht van staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs bezig antwoorden te vinden op de vraag welke kennis en vaardigheden leerlingen nodig hebben om optimaal deel te nemen aan onze toekomstige samenleving. Uiterlijk najaar 2015 komt het platform met een advies. Voor dat advies wordt gebruik gemaakt van ideeën afkomstig van leraren, ouders, studenten en wetenschappers die in 2014 hebben deelgenomen aan de brede maatschappelijke discussie over onderwijsinhoud in het primair en voortgezet onderwijs.

Maar in zo’n brede maatschappelijke discussie, stellen de docenten van Leraar2032, wordt de stem van de docent onvoldoende gehoord. De leraren willen voorkomen dat het debat gekaapt wordt door onderwijsadviesbureaus en andere bedrijfjes die er graag aan willen verdienen.
“Het gevaar is dat zo’n debat al snel uitdraait op een boodschappenlijstje voor het onderwijs. Dat zag je op sociale media gebeuren, onder #2032 werd gepleit voor mindfulness, yoga, leiderschap, gezond eten; zaken waar zulke bedrijven aan denken te kunnen verdienen en die de carrièrekansen van leerlingen zouden moeten vergroten”, aldus Alderik Visser.

De docenten pleiten voor een curriculum waarin evenwichtig aandacht is voor persoonlijke vorming, sociale ontwikkeling en voorbereiding op een baan. Nu draait het op school wel heel sterk om het laatste, vinden Visser en Rijpma.

Manifest In het curriculum toont zich de meester! Over curriculumdynamiek en democratische professionalisering: https://onderwijsdatabank.s3.amazonaws.com/downloads/manifest-In-het-curriculum-toont-zich-de-meester.pdf

Manifest Leraar2032, Onderwijsblog Alderik Visser: http://alderikvisser.blogspot.nl (niet meer beschikbaar op blog Alderik Visser).

Leraren willen zeggenschap over wat leerlingen moeten kennen en kunnen. Onderwijscoöperatie, 25 augustus 2015: www.onderwijscoöperatie.nl (De Onderwijscoöperatie is opgeheven per januari 2019).

Leraren willen meer te zeggen krijgen over lesprogramma’s, door Marijke de Vries, Trouw, 25 augustus 2015: www.trouw.nl

Debat Leraar2032 in De Balie, Amsterdam, op 26 augustus 2015: https://debalie.nl/agenda/debat-leraar2032/ (Niet niet meer beschikbaar).

leraar2032

 

Arts spoedeisende hulp maakt zich zorgen om de zorg: Ik wil weer gewoon arts zijn voor mijn patiënten

Michiel Tebbes is spoedeisende hulp arts, lid van de ‘denktank eHealth’ en de ‘Werkgroep Open EPD’. In zijn blog Zorgen om zorg vraagt hij zich af waar we in Godsnaam mee bezig zijn? “Ik ben van mening dat bij alles wat je in de zorg doet, de vraag ‘Heeft de patiënt er wat aan?’, leidend is.
We zijn doorgeschoten.

Natuurlijk is er het verhaal wat de patiënt mij vertelt, het lichamelijk onderzoek, mijn conclusie en overweging, mijn beleid en wat ik de patiënt heb verteld. Dat moet opgeschreven worden en is ook goed dat het opgeschreven wordt. Deze informatie heeft een rechtstreeks doel bij de behandeling van de patiënt. Op de vraag of de patiënt er wat aan heeft is het antwoord een volmondig JA.

Ook op de formulieren als SPUTOVAMO, osteoporosis-screening en huiselijk geweld is het antwoord een JA.

Maar dan volgt de terreur van de registratie waarvan ik niet zo zeker ben of het wel een JA is… De DOT, de registratie van alle verrichtingen zoals bloedafname, ECG, röntgenfoto, CT-scan, hechten met of zonder verdoving, gips, de ICD10 codering of de diagnose thesaurus, formulieren van verzekeraars of overheid, vragenlijsten van mijn vakvereniging, de landelijke traumaregistratie.

Het toppunt is dat ik in mijn EPD een lijst met standaard zinnen heb. Niet omdat dat nodig is voor de patiënt. Niet omdat de collega die de brief ontvangt daar baat bij heeft. Nee, dat moet omdat de zorgverzekeraar dossiercontrole kan uitvoeren.

Bijvoorbeeld: Bij een hechtwond ben ik verplicht de volgende zin toe te voegen aan mijn dossier: “de wond is onder lokale verdoving, geïnspecteerd, gereinigd en gesloten met [aantal] hechtingen”. Want als er een dossiercontrole van de verzekeraar komt en deze zin staat er niet in dan klopt mijn DOT niet en dan is het niet te declareren. Als er dan al gedeclareerd is ben ik aan het frauderen.

Ik hou van de zorg. Ik ben er op het kwetsbaarste moment van het leven. Ik zit graag aan het bed. Ik luister graag naar de verhalen van mensen. Ik vind het fijn om samen met een patiënt een moeilijke beslissing te kraken. Het is mooi als de uitkomst van gesprekken niet is wat ik in mijn hoofd heb, maar wel het beste voor deze patiënt is. Maar helaas, daar gaat het niet meer om. Het gaat zelfs niet meer om de best betaalbare zorg. Het gaat om de juiste vinkjes en de juiste woorden op de juiste plek in de brief.

Ik wil weer gewoon arts zijn voor mijn patiënten en niet voor de verzekeraar, de overheid of welke registratie-organisatie dan ook. Ik wil een arts voor de patiënt. Gewoon pure zorg“.

Zorgen om zorg, door Michiel Tebbes, Meddr, 20 juli 2015: www.meddr.nl

Dialoog tussen Thijs Jansen van Beroepseer en hoogleraar gezondheidszorg Erik Schut over de oogst van tien jaar zorgstelsel

In nummer 4 van het vakblad voor de praktijkhoudende huisarts MedZ staat een interview van Petra Pronk met Thijs Jansen, directeur van Stichting Beroepseer en Erik Schut, hoogleraar economie van de gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.
Het onderwerp is het huidige zorgstelsel dat tien jaar geleden werd ingevoerd. Heeft het ons gebracht wat we ervan hadden verwacht? Toegankelijke zorg tegen een voor iedereen betaalbare prijs? Er blijken inmiddels twee partijen lijnrecht tegenover elkaar te staan. Aan de ene kant de voorstanders van een marktachtig zorgstelsel. Aan de andere kant zijn er de critici die vinden dat invoering geleid heeft tot een gigantische bureaucratie en gedemotiveerde zorgprofessionals. De weerstand van vakmensen tegen de overmatige bemoeienis met hun beroepspraktijk groeit.
De onvrede onder huisartsen werd in 2015 zichtbaar tijdens een protestbijeenkomst in Amsterdam van de beweging Het roer moet om die in verzet kwam tegen de almaar toenemende macht van de zorgverzekeraars.

Juist een duurder systeem door geldverslindende bureaucratie

Een systeem dat was ontworpen om de zorgkosten terug te dringen blijkt in de praktijk juist een duurder systeem te zijn. Jansen: “Dit systeem doet niet waarvoor het in het leven is geroepen. Het helpt niet om de kosten in de hand te houden, maar jaagt die juist op doordat het gepaard gaat met een geldverslindende bureaucratie.
Nederland staat bijvoorbeeld wat betreft de ziekenhuizen internationaal op nummer twee qua overheadkosten, direct na de Verenigde Staten (VS), het topland van marktwerking. De bureaucratie van marktachtige zorgstelsels is gigantisch, zoals de VS laat zien. Dat zou te denken moeten geven. Behalve geld, verspilt dit systeem ook menselijk kapitaal, doordat het de motivatie van zorgverleners aantast. Hun werkdruk en administratieve lastendruk is hoog en ze worden gedwongen hun zorg vooral door een financiële bril te zien. De realiteit is dat het systeem dat was ontworpen om de zorgkosten terug te dringen en de kwaliteit van de zorg te verbeteren, op de lange termijn juist leidt tot duurdere zorg en gedemotiveerde professionals. Dat ondermijnt op termijn de kwaliteit van de zorg”.

Teveel gelet op kosten en te weinig op kwaliteit

Erik Schut ziet het anders. Wat hem betreft zijn er belangrijke slagen gemaakt: “Het werkt nog niet optimaal, maar we gaan de goede kant op”. De kritiek op het huidige stelsel vindt hij lang niet altijd terecht. Het verwijt dat de marktwerking niet tot de gewenste kostenbeheersing heeft geleid, klopt wat hem betreft niet: “Sinds 2012 is er een einde gekomen aan de snelle stijging van de zorgkosten. Met name doordat er scherper is ingekocht op geneesmiddelen en doordat er meer wordt ingezet op de eerstelijnszorg. Dat is dus wel degelijk een succes”.

Schut is het ook niet eens met de suggestie dat het vak van huisarts zich niet zou lenen voor marktwerking. Hij vindt het redelijk dat verzekeraars kritisch kijken welke huisartsen hun werk goed doen, en welke minder goed en op grond daarvan differentiatie aanbrengen in contracten en beloningen. En het is ook goed dat verzekeraars actief zoeken naar goedkopere alternatieven voor medicijnen of labkosten, zolang dat niet ten koste gaat van de kwaliteit. We hebben het hier tenslotte wel over gemeenschapsgeld, dus daar moeten we verantwoordelijk mee omgaan”.

Aan het eind van het gesprek geeft Schut toe dat “verzekeraars misschien een beetje zijn doorgeslagen” in hun wantrouwen jegens zorgprofessionals: “Herstel van de beroepseer zou daar een rol in kunnen spelen”. Ook is er in de afgelopen jaren misschien teveel gelet op de kosten en te weinig op kwaliteit.

Lees het hele interview met Thijs Jansen en Erik Schut: Er zit nog muziek in de zorgmarkt voor huisartsen, door Petra Pronk, MedZ no 4, augustus 2015: Klik hier.

er zit nog muziek in de zorgmarkt voo huisartsen medz no4 aug 2015

Project ‘Creatief vermogen en kritisch denken’ zoekt enthousiaste leraren basis- en voortgezet onderwijs

Het Kohnstamm Instituut voor onderzoek van opvoeding en onderwijs zoekt voor het internationale project ‘Creatief vermogen en kritisch denken’ enthousiaste docenten uit het basisonderwijs groep 5 en het voortgezet onderwijs klas 2, die met hun leerlingen willen deelnemen aan een internationaal onderzoeks- en ontwikkelproject. Het Instituut zoekt leraren met interesse in het bevorderen van creativiteit en kritisch denken van leerlingen bij de kunstvakken en/of rekenen-wiskunde.

Er zijn twee speerpunten: het in beeld brengen van de ontwikkeling van leerlingen op de competenties ‘creativiteit’ en ‘kritisch denken’ via een meetinstrument, én het ontwerpen en ontwikkelen van didactische werkvormen waarmee die competenties kunnen worden bevorderd.

Het ontwikkelen van didactische materialen vraagt om een creatieve inbreng van docenten en uitwisseling van ideeën.  Daartoe wordt een professionele leergemeenschap gevormd die enkele keren bij elkaar komt voor het halen en brengen van nieuwe kennis, en die continu uitwisselt via een eigen digitaal platform. Bijzonder is dat de ontwikkelde didactische materialen ook worden gedeeld via een internationale databank voor docenten. Er is een vaste, Nederlandse contactpersoon. Deelnemende klassen krijgen een workshop of een culturele activiteit – theater- of museumbezoek – aangeboden.

Het project wordt uitgevoerd in opdracht van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Aan het project nemen docenten deel uit vijftien verschillende landen: Abu Dhabi, Brazilië, China, Engeland en Wales, Finland, Frankrijk, Hongarije, India, Israël, Nederland, Rusland, Slowakije, Thailand en de Verenigde Staten.

Meedoen aan het project betekent een tijdsinvestering. Daar tegenover staat: nieuwe kennis en nieuwe ideeën. Het Kohnstamm Instituut bepleit dan ook dat schoolleiders de tijdsinvestering compenseren in het kader van de professionaliseringstijd.

Meer info over voorwaarden deelname: www.lkca.nl

Zie ook: Internationaal project ‘Creatief vermogen en kritisch denken’ zoekt enthousiaste leraren (po en vo), juli 2015: Kohnstamm Instituut: www.kohnstamminstituut.uva.nl (adres site is veranderd. Artikel niet meer beschikbaar). Nieuwe site Kohnstamm Instituut: www.kohnstamminstituut.nl

U P D A T E

Stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken. Eerste resultaten van het OECD-onderzoek Assessing progression in creative and critical thinking skills in education, Kohnstamm Instituut, oktober 2017: www.kohnstamminstituut.nl/assets/ki17-6.pdf

Creativiteit en kritisch denken in lessen bevorderen, hoe doe je dat? Kohnstamm Instituut: www.kohnstamminstituut.nl/ki17-6.html

Hoogleraar Steve Keen over goede universiteiten en slecht economie-onderwijs

Steve Keen, hoogleraar economie en hoofd van de School of Economics, Politics and History van Kingston University London bekritiseert graag de conventionele economie en het economie-onderwijs aan studenten op de universiteit. Niet alleen de economie zelf, maar ook de academische studies liggen al een tijdje onder vuur sinds de financiële crisis van 2007. Wereldwijd wordt opgeroepen tot vernieuwing van het economie-onderwijs en het aantal initiatieven voor verandering groeit. Bijvoorbeeld de Post-Crash Economic Society in Manchester, de Cambridge Society for Economic Pluralism, het project Curriculum in Open-access Resources in Economics (CORE) in Oxford, het International Student Initiative for Pluralism in Economics (ISIPE) en Rethinking Economics NL.

Keen schrijft in het Amerikaanse zakentijdschrift Forbes over clearing, een service voor studenten die vanwege te lage cijfers niet toegelaten zijn tot een van de prestigieuze universiteiten van hun keuze. Clearing helpt hen alsnog een universiteit te vinden waar ze toegelaten worden. Dat is een van de functies van Clearing: een universiteit van lagere rang aanbieden. Keens eigen Kingston University in Londen is zo’n universiteit voor eerder afgewezen studenten.

Er valt een paradox waar te nemen

Keen herinnert zich hoe opgewonden hij was toen hij veertig jaar geleden vernam dat hij was toegelaten tot Sydney University, de oudste universiteit van Australië, en hoe zijn vreugde werd getemperd door de reacties van vrienden die achter het net hadden gevist. Hij kan zich dus goed voorstellen dat studenten teleurgesteld zijn als ze niet naar ‘Oxbridge’ of andere top-universiteiten kunnen gaan en genoegen moeten nemen met een minder gekwalificeerde universiteit. Dit is de algemene opvartting.

Maar, de situatie is niet zo zwart-wit als studenten denken. Er zijn zeker dingen die een topuniversiteit wel, en een lagere op de ranglijst niet heeft. Imposante gebouwen bijvoorbeeld, of een imposante geschiedenis. Het is inderdaad een geweldige ervaring door Cambridge te lopen met zijn grootse architectuur en je onder te dompelen in de historie.
De kwaliteit van het onderwijs op de universiteit hangt evenwel heel erg af van de mensen die je onderwijzen en volgens Keen zijn de ranglijsten allerminst een perfecte gids. Zeer getalenteerde leraren en onderzoekers zijn er ook op lager gekwalificeerde universiteiten.

Er valt ook een paradox waar te nemen in Keens eigen discipline economie. Topuniversiteiten zijn een bolwerk van slecht economie-onderwijs geworden, zowel wat inhoud als onderwijskwaliteit betreft. Volgens hem vind je het beste onderwijs in economie vaak op de lager gerangschikte universiteiten: “In feite kun je stellen dat hoe hoger de universiteit op de ranglijst staat, des te slechter het onderwijs in economie is. En voordat u denkt dat ik mijn eigen universiteit aan het verkopen ben, citeer ik hier wat de American Economics Association heeft gezegd over de manier waarop economie werd onderwezen in 1991 in de V.S: De commissie vreest dat de afstudeerprogramma’s een generatie van idiots savants zal voortbrengen die technisch vaardig is maar niet veel afweet van de echte economische thema’s*).

De afgestudeerden van 1991 zijn de leraren van nu. Door hun toedoen is de door de commissie voorspelde situatie werkelijkheid geworden. Bovendien bevinden de studenten op de topuniversiteiten zich nu in dezelfde situatie.
Als dit ‘technische’ onderwijs in goede banen was geleid – economen leren vaardigheden die echt werken als ze worden toegepast in het economiebeleid in de echte wereld – zou er geen probleem zijn geweest. Maar dat is er wel. De heersende economen waren de laatsten die enig idee hadden van wat er zou gaan gebeuren. Niet alleen het onderwijs van de jaren negentig was te technisch, het was in feite ook slecht: het beschreef een theoretische wereld die niet of nauwelijks leek op de echte wereld waarin we leven. Het onderwijs van twee decennia geleden vormt de basis voor de opleiding van de huidige studenten op de prestigieuze universiteiten.

Met enige bescheidenheid reageren

De heersende ‘neoklassieke’ economen hadden met enige bescheidenheid kunnen reageren op het falen van hun eigen theorieën die aan de economische crisis van 2008 voorafgingen. Ze hadden hun programma’s kunnen uitbreiden met bijvoorbeeld debat. Zelfs het alom geroemde, degelijke CORE-programma besteedt alleen aandacht aan alternatieve versies van de economie. Studenten van vooraanstaande universiteiten vinden dat programma veel te beperkt.
Het aantal studenten-protestgroepen die een andere economie willen leren op de universiteit is het afgelopen jaar explosief gegroeid. Bij het in 2014 opgerichte ISIPE hebben zich inmiddels al 82 groepen aangesloten.

Op de lager gerangschikte instituten als Kingston University in Londen waar Keen les geeft, kunnen studenten economie zich breder oriënteren dan hun medestudenten op de elite-universiteiten, hoewel de laatsten daar wel om vragen. De reden hiervan is dat stafleden die het eens zijn met de rebellerende studenten, namelijk dat economie-onderwijs pluralistisch moet zijn, een functie krijgen op een universiteit van lagere rang. Niet omdat ze niet voldoende gekwalificeerd zijn, maar omdat ze de heersende economische stroming als misleidend beschouwen en een andere benadering hebben. Dat betekent dat hun bijdragen niet worden gepubliceerd in de belangrijke vakbladen met als gevolg geen baan aan een topuniversiteit. Maar hun kennis van economie is veelomvattender dan van hun rivalen op de elite-universiteiten, juist omdat zij kritisch zijn op de heersende economische stroming en alternatieven hebben onderzocht.

Wat zou een student nu moeten doen? Keen schrijft dat het leven op de universiteit veel meer is dan alleen maar college volgen en studeren: “Studenten die naar Kingston komen om van mij en van andere niet-orthodoxe economen te leren, zullen veel baat hebben bij een brede economische opleiding. Maar daar zullen de campus-ervaring – de campus van Kingston is niet mooi -, de historie en de status van een prestigieuze graad ontbreken.

Wat zou ik doen?

Wat zou ik doen, vraagt Keen? “Zou ik een plaats in Cambridge afwijzen en naar Kingston gaan? Ik zou het niet weten, maar ik herinner me dat mijn keuze voor de Universiteit van Sydney en niet die van New South Wales een reden had. Ik had in mijn middelbare schooltijd een toneelstuk gezien dat gespeeld werd op de afschuwelijk lelijke campus van de Universiteit van New South Wales (sindsdien is er wel wat verbeterd). Mijn keuze voor Sydney hing dus af van de architectuur en niet van wat ik verwachtte te gaan leren”.

Al met al, concludeert Keen, zou hij wellicht toch kiezen voor Oxford of Cambridge, maar hij zou zich ook aansluiten bij de Cambridge Society for Economic Pluralism, of zelf een protestgroep oprichten, wat hij indertijd in Sydney ook heeft gedaan.
“En wat zou ik gedaan hebben als ik het aanbod van Oxbridge niet had gehad en genoegen had moeten nemen met een universiteit lager in rang? Dan zou ik me er niet al te slecht onder voelen: ik zou immers beseffen dat ik, in plaats van mijn tijd door te brengen in die heilige tempels, ik inhoudelijk beter en veelzijdiger economie-onderwijs zou krijgen”.

*) Idiots savants = mensen met een laag IQ en een speciale begaafdheid, gekenmerkt door een uitstekend geheugen voor de meest vreemde feiten. Voorbeeld is de figuur Kim Peek op wie de uit 1988 daterende film Rain Man is gebaseerd, een verstandelijk beperkte man met het savantsyndroom.

Good Universities And Bad Economics, door Steve Keen, Forbes, 13 augustus 2015: www.forbes.com

Report of the Commission on Graduate Education in Economics, Journal of Economic Literature, Vol. 29, No. 3 (Sep., 1991), pp. 1035-1053: http://manoa.hawaii.edu

Petitie van hoogleraren voor vernieuwing van economie-onderwijs, Blogs Beroepseer, 18 mei 2015: https://beroepseer.nl

Het Duitse kapitalistische systeem waarin baas en personeel echt samenwerken, is bezig aan de opmars

industrieEr bestaan verschillende soorten kapitalisme, schrijft Matt Phillips op de zakelijk nieuwssite Quartz. Er is een kapitalisme met Chinese kenmerken, een door de overheid geleide economie met weinig vrijheden en oververhit ondernemerschap. Of het Japanse model uit de jaren tachtig dat werk voor het leven garandeerde, met cross-ownership om bedrijven te beschermen tegen de macht van aandeelhouders.
Het Oost-Aziatische model vormde de basis van de tijgereconomieën van de jaren negentig – en uiteindelijk ook van de Aziatische financiële crisis – door flexibele arbeidsmarkten en lage drempels te verbinden met zowel handel als kapitaalstromen.

Voor de uitbraak van de wereldwijde financiële crisis domineerde het Angelsaksische kapitalisme met lage belastingen, scherpe concurrentie, weinig regels en relatief sobere sociale zekerheid. Andere modellen zijn het Franse waarin bedrijven het nationaal belang dienen met steun van de staat, en het Zweedse dat de sociale zekerheid ruim financiert.

En dan is er het Duitse model. Duits kapitalisme is van oudsher gemengd met elementen die op het eerste oog onverenigbaar lijken: krachtige vakbonden en bedrijfsefficiëntie; goed betaalde arbeiders die kunnen concurreren op de wereldproductiemarkt; ruime werkloosheidsuitkeringen en lage percentages werkloosheid. Het Duitse model heeft een fundament van onafhankelijke, kleine en middelgrote fabrikanten – de Mittelstand – die qua productie en doelmatigheid op hoog niveau kunnen concurreren.
Hoewel paradoxaal, één ding is duidelijk: het Duitse kapitalisme is bezig aan de opmars.

Niet langer de ‘zieke man van Europa’

Terwijl grote delen van Europa zich door een van de ergste economische crises sinds de Tweede Wereldoorlog heen slepen, schijnen de zaken in Duitsland beter te gaan dan ooit. Het percentage werklozen is laag en de export bereikt recordhoogten. Tekorten, schulden, inflatie en renten zijn laag. De consument heeft zich sinds 2001 nog nooit zo goed gevoeld.
Duitslands leidende rol in Europa neemt toe. We konden dat met name zien op het hoogtepunt van de onderhandelingen over de Griekse schuldencrisis. Twintig jaar geleden was zoiets ondenkbaar. In de jaren negentig werd Duitsland door The Economist nog ‘de zieke man van Europa’ genoemd.

Het Internationale Monetaire Fonds (IMF) schat dat het Bruto nationaal product (BNP) van Duitsland gemiddeld met 1,3 procent stijgt tussen 2007 en 2016. Het land streeft daarmee de V.S. en Japan voorbij met resp. 0,8 en 0,7 procent. De productie evenaart die van de snel groeiende, opkomende markten. Duitsland streefde onlangs China voorbij als industrieland met het grootste handelsoverschot ter wereld.

Ook op ander gebied is Duitsland bezig met uitbreiding. In Groot-Brittannië groeien de Duitse supermarktketens Aldi en Lidl. Ze brengen marktleiders als Safeway en Tesco in opperste verwarring. Rijke Duitse bedrijven gingen in 2014 op koopjacht en kondigden overnames aan ter waarde van ongeveer $ 170 miljard, inbegrepen belangrijke aankopen door Duitse giganten als Siemens en Merck.
Een distributiedeal tussen het Duitse Henkel AG en de Amerikaanse supermarktketen Walmart voor plaatsing van het wasmiddel Persil in de schappen van Walmart is een uitdaging voor Amerika´s populairste wasmiddel Tide van het Amerikaanse bedrijf Procter & Gamble.
In de eerste helft van 2015 realiseerde Volkswagen een lang gekoesterde wens: groter worden dan Toyota en wereldleider worden op het gebieden van autofabricage.

“Duitsland heeft een speciale formule voor economisch succes. Er zijn perioden in de historie waarin die formule goed werkt en wanneer die minder goed werkt”, aldus Peter Hall, hoogleraar Europese studies aan de universiteit van Harvard: “Het is een historisch moment als de formule goed werkt”.

Economische Rohrschach-test

De opkomst van Duitsland is een economische Rohrschach-test. Waarnemers van diverse politieke pluimage interpreteren Duitslands economische kracht als de overwinning van hun eigen politieke programma. Strijdvaardige Amerikaanse fabrieksarbeiders wijzen op de belangrijke rol die vakbonden spelen in de Duitse economie, juist op het moment waarop naar rechts neigende vrije marktvoorstanders benadrukken dat het percentage arbeiders dat lid is van een vakbond afneemt en dat werkloosheidsuitkeringen in de afgelopen decennia omlaag gegaan zijn, daarmee de stimulans om te werken vergrotend. Anderen verkondigen weer dat Duitsland profiteert van een zwakkere munt dan noodzakelijk. Omdat Duitsland gekoppeld is aan de noodlijdende Zuid-Europese economieën van de Eurozone, is de euro veel zwakker dan de Duitse mark zou zijn, waardoor de export wordt gestimuleerd.
Het is allemaal waar.

Het succes van dergelijke maatregelen was medio jaren negentig evenwel nooit te voorzien geweest toen de economie van Duitsland stagneerde door de dubbele last van hoge schulden en werkloosheid. Arbeidslonen waren de hoogste in de geïndustrialiseerde wereld en verlamden de Duitse industrie. De werkloosheid was toegenomen sinds de eenwording met de DDR. Strenge hervormingen van de arbeidsmarkt in medio jaren 2000 die bekend staan als de Hartz-hervormingen hebben er inderdaad toe bijgedragen dat de arbeidskosten omlaag gingen. De val van het IJzeren Gordijn heeft Oost-Europa toegankelijk gemaakt; het werd een bron van goedkope arbeidskrachten, daarmee de macht van werkgevers versterkend in de onderhandelingen met de vakbonden. Het heeft ertoe geleid dat de vakbonden zich minder star hebben opgesteld.

Net als andere grote economieën, leed Duitsland in 2009 grote verliezen. Maar het banenverlies bleef beperkt en dat is gedeeltelijk te danken aan maatregelen als de Kurzarbeit, verkorting van werktijden, waarbij de overheid kortere werkweken voor arbeiders subsidieerde die anders ontslagen zouden worden.
Op het moeilijkste moment van de recessie deden circa anderhalf miljoen Duitse arbeiders mee met als gevolg dat Duitse fabrikanten hun band met goed opgeleide werknemers konden behouden.

Vaak geïmiteerd

De laatste tijd hebben landen geprobeerd onderdelen van het Duitse kapitalisme te imiteren. Met een jeugdwerkloosheidspercentage van vijftig procent kijkt Spanje of het de stageprogramma’s à la Duitse stijl kan uitvoeren. Frankrijk experimenteert met maatregelen die bedrijven met een CAO toestaat arbeidsuren te verminderen voor behoud van banen tijdens economische neergang. Groot-Brittannië wil een eigen Mittelstand opbouwen.
Totnutoe hebben deze maatregelen niet geleid tot veel verandering. En waarschijnlijk zal dat ook niet gebeuren.

De Duitse politiek functioneert goed omdat de maatregelen ontworpen zijn in de context van de Duitse economie, waar instituties als vakbonden en brancheverenigingen buitengewoon effectief zijn gebleken in het harmoniseren van lonen en productie.
“Die structuur is gebouwd in een tijdsbestek van decennia, zo niet eeuwen”, zegt prof. Hall. Zo’n model kun je niet zomaar kopiëren.

Het Duitse systeem is niet perfect

Het Duitse systeem is niet perfect. Critici beweren dat er een economie met twee snelheden wordt ontwikkeld waarin de laagbetaalde dienstverleners in een totaal andere wereld leven dan de geïsoleerde, hoogopgeleide mensen in de exportindustrie van de giganten. De loonongelijkheid is toegenomen in de afgelopen jaren, hoewel nergens ter wereld zo sterk als in een land als de V.S.
Terwijl de werkloosheid drastisch is gedaald, heeft de gemiddelde Duitse werknemer niet veel loonsverhoging gekregen in de afgelopen twee decennia.

De verwachting is dat de Duitse exportindustrie wat minder hard zal draaien. China – de voornaamste koper van Duitse kapitaalgoederen – zit middenin een vertraagde groei, terwijl Duitslands dienstverlenende sector en binnenlandse economie te ondermaats blijven om een teruggang in de export op te vangen.
Duitsland kan groei wel bevorderen door o.a. stimulering van investeringen.

“De Duitsers bedrijven momenteel zonder enige visie een zeer korte termijnpolitiek”, aldus Michael Burda, hoogleraar economie aan de Humboldt-universiteit van Berlijn. Dat kan in de toekomst resulteren in problemen van de Eurozone, waarvan Duitsland geprofiteerd heeft door de relatief zwakke euro. Men beweert dat de euro de bron is van Duitslands succes, en niet de reeks strenge hervormingen van de laatste tien jaar.

Maar volgens Adam Posen, directeur van het Peterson Institute for International Economics, zijn Duitse intellectuelen van mening dat het economische succes een verhaal is over degelijkheid en over de beloning voor het laag houden van begrotingstekorten en lonen. In het beste geval is het een mix van beide.

Germany’s bizarre version of capitalism—where bosses and workers actually cooperate—is winning, door Matt Phillips, Quartz, 9 augustus 2015: http://qz.com

Marktwerking in de zorg levert in Verenigde Staten bedroevende resultaten

Eelke van Ark van Follow the Money, het onafhankelijk multimediaal platform voor onderzoeksjournalistiek, sprak samen met directeur Thijs Jansen van Stichting Beroepseer met de Amerikaanse artsen-onderzoekers David Himmelstein en Steffie Woolhandler, beiden hoogleraar aan de Harvard Medical School. Sinds de jaren tachtig doen beiden onderzoek naar de financiële stromen binnen het Amerikaanse zorgstelsel. En ze publiceren erover, een indrukwekkend oeuvre aan wetenschappelijke artikelen inmiddels, waartoe ook het onderzoek behoort waarover Follow The Money berichtte: A Comparison of Hospital Administrative Costs in Eight Nations.

Woolhandler en Himmelstein zijn geinterviewd in het kader van het te verschijnen boek Het alternatief voor de zorg van Stichting Beroepseer over de gezondheidszorg. Onderwerp van gesprek: hoe functioneert marktwerking in het sterk geprivatiseerde Amerikaanse stelsel? Dit interview is een voorproefje op het in november 2015 te verschijnen boek.*)

Het Amerikaanse echtpaar richtte in de jaren tachtig de beweging Physicians for a National Health Program op. Die bestaat inmiddels uit grofweg 20.000 artsen die streven naar verandering binnen de Amerikaanse zorg. Woolhandler: “Als kinderen van de jaren zestig waren we onderdeel van de vredesbeweging. Tijdens onze studie medicijnen werd ons duidelijk hoe onrechtvaardig het zorgstelsel in Amerika in elkaar zit”.

Het Amerikaanse zorgstelsel is notoir duur – 40 procent duurder dan de nummer twee op de internationale lijstjes: het Nederlandse zorgstelsel – en levert voor al die dollars middelmatige uitkomsten. Maar het allergrootste probleem in de Verenigde Staten is het grote aantal Amerikanen dat geen toegang heeft tot de zorg. Woolhandler: “Zelfs nu geprobeerd is het aantal onverzekerden aan te pakken met Obamacare is negen procent van de bevolking nog onverzekerd. Dat zijn ruim 30 miljoen mensen. Daarnaast zijn er nog eens ruim 30 miljoen mensen met een letterlijk totaal waardeloze verzekering die volledig tekortschiet in haar doel; mensen dus die zich mèt verzekering nog steeds geen medische hulp kunnen veroorloven”.
Bijna eenvijfde van de Amerikaanse bevolking heeft dus praktisch nauwelijks toegang tot zorg.

Met name de verzekeringsindustrie profiteert van Obamacare

Obamacare – een programma dat kortgeleden werd ingevoerd door de naamgever ervan, president Barack Obama en algemeen beschouwd als de inlossing een van zijn belangrijkste verkiezingsbeloften – is in de ogen van veel van Himmelstein en Woolhandlers medestanders dé oplossing voor dat probleem. Dat pakte anders uit, zeggen de twee onderzoekers.

Himmelstein: “Obamacare bestaat in de basis uit twee onderdelen. Het eerste is de uitbreiding van het pakket van verzekerde zorg voor de allerarmsten onder Medicaid. De dekking daarvan is nu redelijk goed, hoewel dokters en ziekenhuizen nauwelijks betaald krijgen voor hun diensten onder Medicaid. Dus het kan moeilijk zijn om een dokter te vinden die je wil behandelen, maar als dat eenmaal is gelukt krijg je in elk geval niet alsnog een rekening. Maar de verplichte private verzekering, die geldt voor mensen met een inkomen boven 133 procent van de armoedegrens, kent grote eigen bijdragen. Patiënten moeten gemiddeld 5.000 dollar zelf betalen voor de verzekeraar ook maar iets vergoedt. De meeste mensen met die verzekering hebben dat geld niet”.

Het zijn volgens Himmelstein vooral de commerciële verzekeraars die profiteren van Obamacare. “Honderden miljarden aan overheidsinvesteringen stromen door dit beleid de verzekeringsmarkt op. Zelfs de dekking van het Medicaid programma voor de allerarmsten is nu uitbesteed aan private verzekeraars. Met andere woorden: met name de verzekeringsindustrie profiteert van Obamacare. En de farmaceutische industrie; een groot deel van dat geld wordt namelijk besteed aan medicijnen. Het is erg problematisch”.

“Het grappige is, dat het beleid dat nu Obamacare heet oorspronkelijk door Republikein Richard Nixon werd gepromoot. Je zou het Nixoncare kunnen noemen. Het idee ervoor werd ook geadopteerd door de conservatieve denktank Heritage Foundation. Dit was in de jaren tachtig hun standpunt over het inrichten van de gezondheidszorg”.

Single payer system

Himmelstein en Woolhandler pleiten met hun organisatie voor een single payer system, waarin niet zoals nu verschillende private verzekeringsconcerns de financiële touwtjes in de zorg in handen hebben, maar de overheid.
In het al decennialang sterk geprivatiseerde zorgstelsel van Amerika is dat geen voor de hand liggend standpunt. Himmelstein: “De diagnose die de mainstream denkers binnen ons stelsel hanteren, is dat de prikkels binnen de zorg niet optimaal zijn afgesteld. Dat de professionals die zorg leveren niet geprikkeld worden om kwaliteit te leveren of efficiënt te werken”.
Het idee is, net als in Nederland, dat een fee-for-service ofwel een prestatiebekostiging, zoals wij in ons zorgstelsel nu ook kennen, alleen maar een prikkel geeft om veel volume te leveren en dus uitloopt op hoge kosten.

Het management beslist over zorg, niet de arts

Het belangrijkste effect dat de inrichting en de wijze van financiering van het Amerikaanse zorgstelsel op artsen en verpleegkundigen heeft, is in de ervaring van Woolhandler en Himmelstein deprofessionalisering: niet de arts beslist op basis van medische kennis wat er moet gebeuren, maar steeds vaker beslist het ziekenhuismanagement op basis van eisen die het systeem stelt.

Steeds meer energie, tijd en geld gaat op aan de administratieve en bedrijfsmatige handelingen binnen een ziekenhuis, steeds minder aan zorg. Dat liet ook het onderzoek naar overheadkosten in acht landen van Woolhandler en Himmelstein zien. De gevolgen zijn: gedemoraliseerd personeel.
Himmelstein en Woolhandler geloven niet in een marktgeoriënteerd systeem: “In ieder geval niet in de zorg. Markten werken wel om geld te verdienen, maar ze produceren geen gezondheid”.

Lees het hele interview met Thijs Jansen en Eelke van Ark: Marktwerking in de zorg levert in VS bedroevende resultaten, Follow the Money, 8 augustus 2015: www.ftm.nl

Ziekenhuiskosten: een op de vijf euro’s gaat naar overhead, door Eelke van Ark, Follow the Money, 12 mei 2015: Ziekenhuiskosten: een op de vijf euro’s gaat naar overhead: www.ftm.nl

A Comparison of Hospital Administrative Costs in Eight Nations: U.S. Costs Exceed All Others by Far: www.commonwealthfund.org

*) Het alternatief voor de zorg: humaniteit boven bureaucratie: https://beroepseer.nl/