Skip to main content

Redactie Beroepseer

Voor Jelmer Renema gaat Science in Transition niet ver genoeg

Volgens fysicus Jelmer Renema gaat Science in Transition niet ver genoeg. Science in Transition is in 2013 opgericht door een groep wetenschappers die een fundamentele discussie wil voeren over het systeem en de financiering van de wetenschap.
In een gastbijdrage op de blog van Active Science doet Renema verslag van het slotdebat van de reeks Vertrouwen in wetenschap*) dat op 14 april 2014 plaatsvond in Amsterdam en waar het ging over een toekomstbestendige wetenschap.
Hij schrijft:

“Iemand die het lukt om een aula vol wetenschappers te laten luisteren naar wetenschapsbeleid heeft zijn zaken goed voor elkaar: de meeste wetenschappers willen zo min mogelijk met het universitaire bestuur te maken hebben. De spreker, dekaan Miedema, stond voor een volle zaal omdat hij sprak namens Science in Transition, een werkgroep die de structurele problemen binnen de wetenschap wil aanpakken. Helaas bleef de discussie beperkt tot technocratische voorstellen, waardoor de reikwijdte van de voorgestelde veranderingen nooit groot genoeg kan zijn om echt het verschil te maken.

De feiten die in het verhaal aangedragen werden waren schrikbarend: als we Miedema mogen geloven is de wetenschap door en door rot. In sommige vakgebieden bijvoorbeeld blijkt de overgrote meerderheid van het onderzoek niet reproduceerbaar te zijn – als je het nog een keer probeert komt er iets anders uit. Dat is niet alleen slecht voor de stand van de wetenschap, het kan ook direct levens kosten als het onderzoek bijvoorbeeld gaat over de bijwerkingen van een medicijn.

Diepe crisis

Miedema sprak over de dolgedraaide cyclus van publiceren en geld aanvragen: geld is nodig voor publicaties, en het succes van die publicaties zet zich weer om in geld, waardoor er weer gepubliceerd kan worden. Deze cyclus zorgt voor allerlei problemen. Iedereen die in de wetenschap actief is weet zal aan den lijve ervaren hebben dat deze manier van werken leidt tot onzinnig onderzoek dat alleen gedaan wordt om dat het aansluit op de laatste hype.

De crisis die Science in Transition aankaart, zit heel diep. Hij gaat over de vraag waarom we wetenschap doen, wie bepaalt welke wetenschap wel en niet gedaan wordt, en over hoe we mensen belonen voor hun werkt. Toch hield Miedema zijn betoog bewust klein. Hij hamerde erop dat hij slechts een beetje aan de knoppen wil draaien. Bijregelen, en ‘geen ideologie’ – in zijn woorden –, dat is het devies, en dat is precies de zwakte van het hele project.

Niet neutraal

Die zelfopgelegde oogkleppen van het pragmatisme beperken de reikwijdte van wat Science in Transition te melden heeft. Hetgene waar Science in Transition in feite campagne tegen voert wordt New Public Management genoemd, een manier van het organiseren van de (semi-)overheid die ingang vond in de jaren 80. In deze manier van denken ligt de nadruk op markt en competitie als mechanismes van toewijzing van schaarse goederen (in dit geval: onderzoeksgeld), en wordt er veel gebruik gemaakt van kwantitatieve sturing. De kernwoorden van NPM zijn precies de three M’s – Markets, Managers and Measurement – waar in de lezing kritiek op geleverd werd.

Het probleem is nu, dat deze managementfilosofie helemaal niet ideologisch neutraal is: hij hangt nauw samen met het neoliberalisme dat onze maatschappij zoveel ellende bezorgt. De hele manier waarop wetenschap georganiseerd is is een soort lachspiegel-versie van de vrije markt: als je gelooft dat concurrentie de enige functionerende organisatievorm is, en dat maatschappelijk belang niet legitiem is (immers: there is no such thing as society), dan is het logisch dat je vindt dat onderzoeksgroepen georganiseerd moeten worden als bedrijfjes, die concurreren om overheidsgeld. Wil je daar wat aan veranderen, dan zul je de aannames die er achter zitten ter discussie moeten stellen, en je niet alleen beperken tot het laten zien van de voorspelbaar desastreuze gevolgen.

De grenzen van technocratie

Doordat SiT zijn kritiek inkleedt in de technocratische taal van het ‘beetje bijsturen’ maakt het zich enorm kwetsbaar voor co-optatie door de mensen die het systeem willen houden zoals het is. Dat is nu ook al aan het gebeuren: Minister Bussemaker prees de SiT-ers als ‘competente rebellen’, die oog hebben voor het probleem van ‘een sector [die] erg bezig is te doen wat men zélf vooral belangrijk vindt’. Zo wordt de kritiek moeiteloos omgebogen naar impliciete steun voor een verdere neoliberale machtsgreep in de vorm van het topsectorenbeleid.

De maatschappelijke keuzes die liggen achter de manier waarop wij wetenschap doen zijn ideologisch van aard, of SiT dat nou wil onderkennen of niet. Ze raken de verdeling van macht in onze maatschappij: wie bepaalt er, wie welk onderzoek mag doen? Dat is een essentieel politieke vraag, die je met technocratie niet oplost.

Ik had daarom zeer gemengde gevoelens bij de lezing van SiT. Enerzijds was ik blij dat mensen met invloed onafhankelijk de linkse waarheden aan het herontdekken zijn: dat het vrije-marktmodel perverse prikkels produceert als je het buiten het bedrijfsleven toepast, dat concurrentie slechts een van de drijfveren in de maatschappij moet zijn en niet de enige, en bovenal: dat in rationeel eigenbelang opererende individuen niet altijd in staat zijn om problemen van collectieve aard op te lossen. Tegelijkertijd is het jammer dat de analyse niet scherp genoeg is om echt wat te veranderen”.

Noot
*) Over de debatreeks Vertrouwen in wetenschap zie nieuwsbericht van 26 februari 2014 op site Rijksoverheid: www.rijksoverheid.nl (bericht niet meer beschikbaar op site Rijksoverheid).

Debat over vertrouwen in de wetenschap, Science in Transition, 10 maart 2014: https://scienceintransition.nl/agenda/debat-over-vertrouwen-in-de-wetenschap

Science in Transition gaat niet ver genoeg, door Jelmer Renema op blog Active Science, 22 april 2014: http://activescience.wordpress.com
Active Science wordt beheerd door Marco de Baar, deeltijd hoogleraar aan de Technische Universiteit Eindhoven en groepsleider bij FOM-instituut DIFFER dat funderend onderzoek doet naar duurzame energie in de vorm van kernfusie en solar fuels.

Science in transition: www.scienceintransition.nl

Over eigenaarschap in het publieke domein

omslag dat is onze zaak rmo
Wie is eigenaar van de publieke zaak? En wie legt er verantwoording af voor de aanpak van maatschappelijke problemen?
De verhouding tussen overheid en samenleving is aan het schuiven en is al geruime tijd onderwerp van debat. Het maatschappelijk initiatief bloeit en de overheid is geneigd tot ruimere kaders voor publieke voorzieningen. Tegelijk is het loslaten van oude structuren lastig.

Dat bleek ook tijdens een door de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken georganiseerd symposium Accepteer het verschil op 6 november 2013. De bijeenkomst stond in het teken van de kabinetsnota Doe-democratie en het RMO-advies Terugtreden is vooruitzien. Beleidsmakers, bestuurders en professionals gingen met elkaar in debat.

Om de opgedane inzichten voor een breder publiek toegankelijk te maken en verder te brengen, heeft de RMO Albert Jan Kruiter en Willemijn van der Zwaard gevraagd de bevindingen van het symposium te verwerken in een essay.
Het essay, getiteld Dat is onze zaak – Over eigenaarschap in het publieke domein, bevat een analyse van hoe mensen de afgelopen decennia van de publieke zaak vervreemd zijn geraakt. Daarnaast doen de auteurs concrete suggesties om het tij te keren. Hoe burgers, maatschappelijke organisaties en de overheid weer op een nieuwe manier verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de organisatie van publieke voorzieningen.

De omgang met verschil lijkt het kerndilemma dat hoort bij een terugtredende overheid. Op papier klinkt dat tamelijk onschuldig, maar in de praktijk rijzen allerlei prangende vragen. Aan de ene kant is er weinig onenigheid over de koers van een terugtredende overheid en een intredende samenleving; aan de andere kant zijn er nog veel hobbels en knelpunten om de gewenste verandering daadwerkelijk te realiseren.

Dat is onze zaak –  Over eigenaarschap in het publieke domein, door Albert Jan Kruiter & Willemijn van der Zwaard, 61 p., Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, april 2014:
Klik hier voor lezen en downloaden: https://beroepseer.nl

De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) adviseert regering en parlement over sociale verhoudingen in Nederland: www.adviesorgaan-rmo.nl (Website is opgeheven. RMO is in 2015 met de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) gefuseerd tot de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS).

Verslag van bijeenkomst in de Balie over Teaching profession summit in Nieuw-Zeeland

summit teaching profession new zealand march 2014Jan Lepeltak heeft een kritisch verslag met bespiegelingen geschreven van de bijeenkomst: Lessen uit Nieuw-Zeeland: opbrengsten van de International Summit on the Teaching Profession, die plaatsvond in De Balie te Amsterdam op 17 april 2014: “Of het nu ook kwam door de paasdagen is niet duidelijk, maar het woord passie voor onderwijs lag op ieders mond bestorven in de Balie. Afgelopen week waren een kleine 100 personen in de Amsterdamse Balie bijeen om te luisteren naar de ervaringen van Nederlandse deelnemers aan de The fourth International Summit on the Teaching Profession 2014 die recent in Nieuw Zeeland plaats vond. Minister Bussemaker en Annet Kil (Onderwijscoöperatie) verdienen een dikke pluim omdat zij er voor zorgden dat Nederland de enige delegatie had waar ook echte leraren deel van uitmaakten. In de meeste hogere ambtelijke internationale en politieke regionen geldt nog steeds wat Gerard Reve ooit stelde: Men bespreekt de prijs van de wol niet met schapen. Het waren o.a. de leraren van het jaar 2013 die mee mochten. Zij deden verslag van hun bezoek, samen met de aanwezige Jet Bussemaker. Er waren aardige presentaties van o.a. Sarah Albone en Jan Willen van den Bos. Wat de meeste indruk op heen heeft gemaakt waren toch de schoolbezoeken. En natuurlijk de gedeelde passie voor het onderwijs van de collega’s op de bezochte scholen.

Nieuw Zeeland is een interessant land dat met 4,5 miljoen inwoners 8 maal groter is dan Nederland. Er zijn interessante overeenkomsten tussen ons land en Nieuw Zeeland. Ook in Nieuw Zeeland is bijna 20% van de scholen klein en ruraal. Wat vergelijkbaar is met Nederland, al betekent het begrip ruraal natuurlijk niet helemaal hetzelfde. Er is nog een groot verschil. Men piekert er in Nieuw Zeeland niet over om kleine scholen te sluiten. In tegendeel, in een strategische beleidsvisie tot 2050 stelt de overheid “smaller learning communities will change the role and configuration of schools”. Scholen worden flexibele, open en adaptieve onderwijsplekken waarbij men vertrouwt op nieuwe technologie. Omgevings- en milieuaspecten spelen daarbij als onderwijsthema een belangrijke rol. Graag had ik daar wat meer over gehoord, maar helaas.

Dreigt achterstand?

Inmiddels dreigt Nederland op dit gebied een achterstand op te bouwen die herinneringen oproept aan het midden van de jaren ’80 van de vorige eeuw. Toen bereikten de computers pas na ontwikkelingen in de VS en UK en druk in Nederland het reguliere onderwijs. Daarbij speelde initiatief van het bedrijfsleven (IBM en Philips) een belangrijke rol. Toen ging het om IT. Nu gaat het niet om de C van ICT. Vormen van bijvoorbeeld e-learning/blended learning, CSCL (Computer Supported Collaborative Learning), gebruik elo’s en social media etc. ze spelen op de meerderheid der scholen nog een vrij marginale rol.
Veel lijkt door OCW aan de markt over gelaten te worden, van de Ipad-scholen tot aan BYOD-ontwikkelingen, tablets en de dreigende verdwijning van honderden kleine scholen.
Als het om ICT gaat lijkt de overheid de regie grotendeels kwijt te zijn. Bedrijven als Samsung nemen nu (gelukkig) het voortouw. OCW neem je verantwoordelijkheid en doe wat. Echte vernieuwing gaat niet vanzelf weten we na 30 jaar.

Cultuuromslag?

Terug naar de Balie. De belangrijke, maar toch ook bekende thema’s voor de verbetering van de positie van de docent domineerden de agenda van de summit: flexibiliteit, mobiliteit, ondersteuning, groei en ontwikkeling en professionalisering. Aob-voorzitter Walter Drescher was helaas verhinderd maar verwoordde de internationale trend duidelijk door op te merken dat we een verschuiving zien van de stelseldiscussies naar de school en het klaslokaal. CNV-onderwijsbestuurder Ellen van der Berg merkt op dat de problemen in het leraarschap in de meeste 20 OESO-landen speelt. Te hoge werkdruk, een imagoprobleem, te grote klassen en de vaak achterblijvende salariëring.”

Gastcommentator Jelmer Evers wilde het feestje van de minister en haar delegatie niet bederven en was mild, al kon hij niet nalaten te hopen dat er in Nederland nog een keer een echte onderwijscoöperatie van leraren komt, zoals we die in de VS kennen

Lees de volledige tekst van het verslag van Jan Lepeltak op zijn blog Learning Focus: Kritische lessen van de Teacher Summit (Nieuw Zeeland), 21 april 2014: www.learningfocus.nl

Zie ook de video over de indrukwekkende opening van de Summit: Pōwhiri: http://webcast.gigtv.com.au/Mediasite/Catalog/catalogs/ISTP2014 (video niet meer beschikbaar).

De nieuwe leraren doen het zelf

In het artikel De nieuwe leraar doet het zelf door Anja Vink staat dat steeds meer leraren hun onderwijs verbeteren door met elkaar te overleggen, elkaar te coachen en vernieuwende projecten te bedenken, zonder bemoeienis van bovenaf.

Aan het woord komt Arjan van der Meij, leraar natuurkunde aan het Christelijke College De Populier in Den Haag over het verbeterproject leerKRACHT, waarbij – zonder overheidssubsidie – coaches op de werkvloer leraren ondersteunen. Op elke deelnemende school aan het project werd weer een nieuwe coach opgeleid, die met een volgende groep leerkrachten op een nieuwe school aan het werk ging.
Inmiddels, anderhalf jaar later, hebben alle leerkrachten, ondersteunende medewerkers en directieleden van de school het project doorlopen. In de lerarenkamer en lokalen van De Populier hangen nu whiteboards met todo-lijstjes, waar-zijn-we-mee-bezig-lijstjes en smileys.
Van der Meij: “Als eerste staan we elke donderdag in de tweede pauze even met elkaar rond dit bord en bespreken de week. Hoe voel je je? Wat ga je doen? Heb je vragen of zie je ergens tegenop? Vandaar die smileys. Soms komt het neer op simpele zaken als besparing van tijd. Een collega wil een les over elektriciteit geven en een ander heeft daar dan al een les over klaarliggen. Het heeft veel veranderd in de school: we praten weer over ons onderwijs en dat komt de lessen en de leerlingen ten goede”.

Over de leraren Jelmer Evers en René Kneyber, redacteuren van het boek Het Alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs, schrijft Vink dat ze na het verschijnen van het boek in oktober 2014 als het ware worden doodgeknuffeld. Ze doen hun zegje bij schoolbesturen, bij de vakbond en de onderijsinspectie. Maar, aldus Kneyber: “We laten ons niet inpakken. We knuffelen gewoon terug”.

Afgelopen najaar, tijdens het debat over de onderwijsbegroting, toonde ook onderwijsminister Jet Bussemaker zich enthousiast over het boek van Evers en Kneyber. “Ik vind het een uitdagende visie dat het ministerie en de Inspectie dienend moeten zijn aan de leraar en niet andersom. Ik zou zeggen: neem het initiatief en ga ermee aan de slag”, aldus Busse­maker. Niets, zo lijkt het, staat die nieuwe leraar meer in de weg.

Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Vink merkt op dat de praktijk weerbarstig is. Al meer dan twintig jaar staat de leraar op de politieke agenda. In 1992 constateerde de commissie-Van Es dat de professionalisering van de leraren achterbleef, leraren te weinig mobiel zijn, hun taakbelasting te hoog is en hun maatschappelijke status te laag. De oorzaak lag met name in het ‘koninkrijk van het klaslokaal’ en het gebrek aan samenwerking met collega’s. Daarnaast hield de kwaliteit van de leraar zelf ook niet over, en dat kwam weer door zwakke beroepsopleidingen en te lage eisen. Negen jaar later, in 2001, concludeerde de commissie-Van Rijn ongeveer hetzelfde. Maar in 2007 stelde de commissie-Rinnooy Kan vast dat er sinds 1992 bar weinig was gebeurd met alle mooie aanbevelingen en de vele miljoenen die daarvoor waren vrijgemaakt.

Klik hier voor volledige tekst van De nieuwe leraar doet het zelf, door Anja Vink, Vrij Nederland, 17 april 2014: www.vn.nl

Jelmer Evers: Teacher leadership als antwoord

Jelmer Evers over teacher leadership en professionele ruimte:

“Leerlingen zijn niet gemotiveerd is een van de hoofdconclusies van het ondewijsverslag van de Onderwijsinspectie: Motivatie leerlingen kan beter. Iedereen vindt daar wat van. Je wordt op sociale media en online commentaren gebombardeerd met meningen waaraan dat kan liggen: “onderwijs is niet leuk”, “terug naar orde en discipline”, “meer de buitenwereld betrekken”, en zo gaat het nog een tijdje door totdat het steeds minder beleefd wordt. Onderwijs kenmerkt zich door een enorme felle richtingenstrijd.

In de conclusie herkennen velen zich wel denk ik, over de oplossing gaan we het niet eens worden. En daar ligt eigenlijk de kern van het pleidooi voor teacher leadership. Meer autonomie voor docenten en schoolleiders om onderwijs naar eigen onderwijskundig inzicht vorm te geven. De kern van goed onderwijs is de relatie en interactie tussen leerling en leraar. De docenten moeten goed zijn. Punt. Of ze nou aan Directe Instructie of Flipping the Classroom doen. Het gaat om een inspirerende sterke persoonlijkheid die in samenspraak met zijn teamgenoten uitdagend, niet perse leuk, onderwijs geeft.

Het Nederlands onderwijs heeft vele top-down hervormingen, initiatieven en rapporten gekend. Dat is door McKinsey goed in kaart gebracht. Kenmerk van dat mooie rijtje is dat docenten niet of nauwelijks te bekennen waren. Over de oorzaken hiervan, neo-liberaal beleid en vrijwillige slavernij, hebben is ook al veel geschreven. Over de oplossingen ook en die ligt toch echt bij docenten en schoolleiders in de school.

29 pogingen nederlands onderwijs te verbeteren

Een van de speerpunten van Het Alternatief is Teacher Leadership. In het laatste hoofdstuk doen René Kneyber en ik daar ook aanbevelingen voor. Teacher Leadership lijkt op meerdere vlakken steeds meer door te breken in onderwijsland, met name in de Verenigde Staten. Teacher Leadership is het toekennen van daadwerkelijke bevoegdheid aan docenten, met name echte beslissingsbevoegdheid als onderdeel van professional capital zoals Fullan en Hargreaves dat beschreven hebben. Niet alleen in schoolorganisaties zelf, maar ook op alle vlakken en niveaus in het onderwijs moet dit invulling krijgen. Het erkennen van een andere rol van de docent in het onderwijs is daarbij centraal. In plaats van uitvoerder wordt de docent mede-eigenaar.

Concreet zie je in de VS de volgende rollen van docenten ontstaan. Ten eerste de zogenaamde de docent in Teacher-led schools. Scholen waarbij de docenten via een maatschap of coöperatieve vorm de school daadwerkelijk beheren of voor een groot gedeelte de beslissingsbevoegdheid in handen hebben gekregen. Dat betekent niet gelijk dat je schoolleider hoeft te worden of iets dergelijks. Of dat je überhaupt aan teacher leadership moet doen als docent. Maar bevoegdheid vloeit wel voort uit het team of de schoolgemeenschap. Je zou zelf een manager kunnen aanstellen bijvoorbeeld. Ook hierin zijn vele varianten te bedenken en ja ook anderen in het onderwijsveld spelen natuurlijk een grote rol.

Ten tweede krijgt het begrip teacherpreneur steeds meer ingang. Zoals het Centre for Teaching Quality (CTQ) zegt: Teachers who lead, but don’t leave. Docenten nemen een hybride rol aan. Als docent-ondernemer, docent-beleidsmaker, docent-onderzoeker, docent-schoolleider, docent-innovator, etc. Zo zouden ook op landelijk niveau docenten veel meer een rol moeten kunnen krijgen in onderwijskundig leiderschap. Karin den Heijer (rekenen) en Arjan van der Meij (Maker Movement) om maar twee bekende voorbeelden te noemen, zijn al teacher leaders van zichzelf. In die rol zouden ze veel meer gefaciliteerd moeten worden. Waarom is het zo moeilijk en zijn we afhankelijk van individuele schoolbesturen dat Arjan niet naar High Tech High kan om inspiratie op te doen bijvoorbeeld? Dat zou enorm veel winst opleveren voor het hele Nederlandse onderwijs.

En ten derde de Teacher Leaders als container begrip, maar ook als leiders in onderwijsbeleid- en discussie. Er moet een constante feedback-loop ontstaan met de praktijk. Dat reikt tot het internationale vlak. Wat er op internationale gremia wordt besproken door onderzoekers, ministeries, bedrijfsleven, vakbonden raakt onze leerlingen. Als onderdeel van een aantal initiatieven , onder andere van Education International, werken we nu aan een internationale versie van Het Alternatief, om mede een Global Teacher Leadership netwerk te starten en vorm te geven. Al deze rollen geven de docent veel meer verantwoordelijkheid, opent de deuren voor een aantrekkelijk carriereperspectief en zal navenante gevolgen hebben voor het imago en de instroom op de lerarenopleidingen (die zelf ook veel meer teacher leaders moeten opnemen)

Ook op het congres van de National Board of the Professional Teaching Standards (NBPTS) Teaching and Learning 2014 stond Teacher Leadership centraal. Ik mocht daar een panel modereren met onder andere Linda Darling Hammond en Susan Hopgood over die internationale rol. Er waren veel ,stampvolle, workshop rondes, van NBPTS en CTQ-docenten, over specifieke invullingen van teacher leadership. Wat daarbij opviel was het professionele zelfbewustzijn en de hoge organisatiegraad. Dat laatste is zeker de verdienste van de NBPTS en CTQ. Maar 40% haalt de eerste poging tot NBPTS accreditatie, een register zoals een register hoort te zijn. Van en door de beroepsgroep.

Dat Teacher Leadership nu ook een doorbraak heeft bereikt bleek ook wel uit de speech van Arne Duncan op het congres getiteld: Teach to Lead: Advancing Teacher Leadership. Daarin erkende Duncan ook de fout om docenten niet daadwerkelijk een rol te geven als teacher leaders in het onderwijs. Alhoewel het ook met de nodige scepsis werd ontvangen werd het toch bestempeld als een landmark speech. Het ministerie is nu daadwerkelijk bezig om dit in beleid om zetten.

onderwijsorganisaties

Wat betekent dit voor Nederland? Mijn indruk is dat we nog enorm achterlopen bij de ontwikkelingen in de VS. Dat als we willen dat de lerarenagenda een succes gaat worden, we moeten inhaken op de ontwikkeling van teacher leaders. Er wordt al heel lang gepraat over professionele ruimte, maar naast een vrijblijvende oproep aan de normatieve kant is er operationeel bijna geen invulling aan gegeven. Die bal ligt echt bij de overheid en besturen. Wij koppen hem wel in. Laten we elkaar dan niet de tent uit vechten over onderwijskundige uitgangspunten, maar van elkaar leren en elkaars verschillen respecteren. Dan denk ik dat de toon en de staat van ons onderwijs over een aantal jaren inspiratie zal uitademen”.

Bronnen/leesvoer

  • Duncan, Arne. “Teach to Lead: Advancing Teacher Leadership.” U.S. Department of Education. N.p., 14 Mar. 2014. Web. 01 Apr. 2014. www.ed.gov
  • Bangs, John, and David Frost. “Teacher self-efficacy, voice and leadership: Towards a policy framework for education international.” Brussels: Education International Research Institute (2012) http://download.ei-ie.org
  • Berry, Barnett, Ann Byrd, and Alan Wieder. Teacherpreneurs: Innovative Teachers Who Lead but Don’t Leave. N.p.: Jossey-Bass, 2012. Print.
  • Hargreaves, A., & Fullan, M. (2012). Professional capital: Transforming teaching in every school. New York: Teachers College Press.
  • Fullan, M. (2013). Stratosphere: Integrating technology, pedagogy, and change knowledge. Don Mills, Ont: Pearson.

Center for teaching quality – CTQ: www.teachingquality.org (Centrum heet voortaan Mira Education https://miraeducation.org/)
National Board for professional teaching standards -NBPTS: www.nbpts.org

Teacher leadership als antwoord, blog van Jelmer Evers, 17 april 2014: www.jelmerevers.nl (website is opgeheven)

U P D A T E

Teacher leadership- Hoe kan het leiderschap van leraren in scholen versterkt worden? door Marco Snoek, Frank Hulsbos, Inge Andersen, Hogeschool van Amsterdam, januari 2019: https://beroepseer.nl

Hoogste tijd voor adequate aanpak van signalen van onethisch gedrag

zakendoen en onethisch gedrag “Het is de hoogste tijd dat de bescherming van de klokkenluiders in Nederland beter geregeld wordt, niet alleen in de publieke maar ook in de private sector. Deze bescherming is niet alleen cruciaal voor de betrokken individuen, maar ook noodzakelijk vanuit algemeen belang. In veel gevallen waarschuwt een klokkenluider tegen inbreuken op de integriteit, met onaangename gevolgen voor zijn of haar instelling of onderneming maar ook met negatieve gevolgen voor de maatschappij als geheel. Klokkenluiders hebben het niet makkelijk in Nederland. Waar klokkenluiders in veel andere landen grote bescherming genieten en soms zelfs beloond worden, worden zij in Nederland van oudsher vooral als verklikker neergezet. Er dient in Nederland een cultuuromslag te komen, richting een maatschappelijk verantwoord beleid dat ook klokkenluiders faciliteert. Met een goede klokkenluidersregeling komen misstanden ook daadwerkelijk aan het licht. Daar zijn alle stakeholders uiteindelijk mee gediend”.

Deze passage staat in het eind oktober 2013 verschenen boek Ondernemen zonder corruptie waarvoor Joost Wiebenga een hoofdstuk schreef: Van egaal speelveld naar hellend vlak of omgekeerd? Wiebenga is bestuurslid van Transparency International Nederland (TI-NL), een internationale niet-gouvernementele organisatie die zich inzet om integriteit, inzichtelijkheid en toerekenbaarheid te bevorderen en de corruptie in de wereld uit te bannen.

Zwijgcultuur

Wiebenga vervolgt: “De situatie in de Verenigde Staten, waarbij een klokkenluider onlangs ruim 100 miljoen dollar ontving, is uitzonderlijk. Onder de na de crisis ingevoerde Dodd-Frank Act is een bepaling opgenomen die klokkenluiders tien tot dertig procent van het teruggewonnen geld in het vooruitzicht geeft. Dat kan inderdaad tot forse bedragen leiden. Die vorm van ‘bounty hunting’ past niet in de Nederlandse cultuur en er wordt met terughoudendheid naar de gang van zaken in Amerika gekeken.
Klokkenluiders worden hier niet beloond, maar de manier waarop we op dit moment met klokkenluiders omspringen kan wel verbeterd worden. Wanneer je de verschillende grote klokkenluiderszaken uit het verleden bekijkt, komen klokkenluiders er in Nederland altijd slecht vanaf. Men denke aan Ad Bos, ‘die de klok luidde vanuit een villa en eindigde in een caravan’.
De Nederlandse loyaliteit binnen een organisatie en de afkeer van wat mensen betitelen als ‘klikken’, is daar voor een groot deel debet aan. Een bedrijf is een omgeving die veelal gebaseerd is op cohesie, vertrouwen en een gezamenlijk doel. Wanneer iemand dat pact breekt, ook al is het doel uiteindelijk een beter bedrijf, wordt dat in de regel niet of met tegenzin geaccepteerd. Uit het NIS Rapport1) en andere onderzoeken blijkt dat Nederlanders het lastig vinden om in hun eigen homogene groep elkaar aan te spreken op negatieve zaken. Dan krijg je dus een zwijgcultuur. Voorbeelden waarbij klokkenluiders uiteindelijk naar buiten treden, zoals in bekende zaken bij academische ziekenhuizen of de bouwsector, leiden vrijwel altijd tot ontslag en wanneer via de rechter dat ontslag dan wordt teruggedraaid, is het nog maar de vraag hoe de klokkenluider vervolgens op de werkvloer wordt ontvangen”.

Prestatiedruk en onethisch gedrag

Wiebenga gaat in zijn hoofdstuk in op corruptie(schandalen), omkopingspraktijken, onethisch gedrag en de remedies daartegen. Een van de oorzaken van onethisch gedrag is de sterk toenemende druk op managers om te presteren. Dat dat leidt tot het overtreden van regels, blijkt uit het onderzoek EMEIA Fraud Survey 2013 2) van Ernst & Young. Het onderzoek werd verricht in zesendertig landen onder meer dan drieduizend werknemers van grote ondernemingen. Het rapport trekt drie globale conclusies:

• Topmanagers staan onder toenemende druk in zeer lastige omstandigheden groei en winst te realiseren. Slechts 22% van de respondenten meent dat de condities in hun markten volgend jaar zullen verbeteren. Meer dan een derde verwacht zeker dat volgend jaar het management onder nog meer druk staat goede financiële prestaties te leveren.

• Onethisch gedrag (fraude, omkoping, corruptie) ten gevolge van deze druk is geen hypothetisch risico meer. Een op de vijf respondenten (in snel groeiende markten zelfs een op de vier) meldt vormen van financiële manipulatie in hun organisatie. De meest genoemde voorbeelden betreffen het opzettelijk overschatten van omzetten en het onderschatten van kosten. 57% zegt dat in hun land omkoping en corruptie wijdverbreid is.

• Compliance-programma’s3) werken, maar niet goed genoeg. 67% van de ondervraagde topmanagers zegt dat hun anti-fraudebeleid goed is gecommuniceerd. Echter, slechts 44% van hun werknemers is het hiermee eens. Zelfs als er compliance-programma’s zijn, dan nog ontbreken vaak essentiële onderdelen. Minder dan de helft van de respondenten vindt dat hun collega’s anti-corruptieprogramma’s relevant zouden vinden.

Een geheel verzorgd uitstapje

Corruptie – een fenomeen met vele verschijningsvormen – vormt een ernstige aantasting van de integriteit van de overheid, met grote morele en politieke gevolgen. In het zakenleven leidt corruptie tot grote economische schade en valse concurrentie.
Een voorbeeld dat Wiebenga geeft is het fêteren, dat steeds meer onder het juridische vergrootglas komt te liggen. Het Hof heeft in 2013 een leidinggevende van een bouwbedrijf en een ambtenaar veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor corruptie op grond van onder meer de volgende overweging: “In aanmerking dat verdachte [in casu: de werknemer] deze gift [in casu: een volledig verzorgde vliegreis naar de Grand Prix in Monaco ter waarde van ongeveer 2.600 euro en een geheel verzorgd uitstapje naar een concert van Robbie Williams in de Amsterdam Arena] heeft gedaan aan de ambtenaar die in deze periode waarin deze ook zakelijk contact had met dat bedrijf, kan het niet anders zijn dan dat verdachte de (omvangrijke) gift heeft gedaan met het oogmerk om de ambtenaar te bewegen in strijd met zijn plicht iets te doen, te weten het begunstigen van het bedrijf van verdachte. (……) Het kan naar het oordeel van het Hof namelijk niet anders zijn dan dat de giften werden gedaan aan (…) teneinde een relatie met hem te doen ontstaan en/of onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen.”
Op basis van deze jurisprudentie zou het OM ook andere ambtenaren, bedrijven en/of hun werknemers voor soortgelijke vergrijpen kunnen vervolgen.

Nieuwe maatregelen voor versterking integriteit en transparantie en inperking corruptie

Voor een overheid die integer en transparant wil zijn is het zaak om zo krachtig mogelijk tegen corruptie op te treden. Het openbaar ministerie draagt vanuit een strafrechtelijke invalshoek bij aan de bestrijding van corruptie. Zie de recente Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland van het College van Procureurs-Generaal die op 1 januari 2013 in werking is getreden4). In deze Aanwijzing worden factoren beschreven die bij de opsporing en vervolging van ambtelijke corruptie gepleegd in het buitenland relevant zijn.

Wiebenga pleit voor nieuwe maatregelen en anti-corruptiewetgeving om de integriteit en transparantie te versterken en corruptie in te perken. Recente corruptieschandalen op verschillende overheidsniveaus en in de private sector evenals toenemende internationale druk om corruptie te bestrijden in vooral de internationale handel en dienstverlening, vereisen dat: “Nederland is in de ogen van het internationale bedrijfsleven een corruptievrij land, zoals recente publicaties van de corruptieperceptie indices van Transparency International zelf laten zien. Toch zijn er zelfs in Nederland aanwijzingen voor tekort schietende transparantie, integriteit en verantwoording, zoals eigentijdse voorbeelden in deze studie laten zien voor sectoren die uiteenlopen van onroerend goed, tot onderwijs en openbare aanbestedingen. Een belangrijke aanbeveling is om de vervolging door de Nederlandse autoriteiten van corruptie van ambtenaren in het buitenland in overeenstemming te brengen met soortgelijke inspanningen van de Verenigde Staten met de decennia oude FCPA, het Verenigd Koninkrijk met de Bribery Act 20105 en Duitsland met haar federale wetgeving en actieve vervolgingsautoriteiten in de deelstaten”.
Daarmee zou Nederland kunnen meeprofiteren van de miljoenen dollars die door de justitiële autoriteiten mondiaal worden opgeëist van corrupte bedrijven en betrokkenen. Zonder zo’n soort regeling loopt de Nederlandse Schatkist miljoenen mis.


Noten

1) Nationaal Integriteitssysteem Landenstudie Nederland (NIS), Den Haag 5 juni 2012: www.integriteitoverheid.nl (Website bestaat niet meer. Voor integriteit Overheid zie Rijksoverheid: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kwaliteit-en-integriteit-overheidsinstanties/integriteit-overheid)
Downloaden Nationaal Integriteitssysteem Landenstudie Nederland (NIS): www.corruptie.org/onderzoek/httpswww-transparency-nlwp-contentuploads201612ti-nl-nis-report-pdf/

2) EMEIA: Europa, het Midden –Oosten, India en Afrika – Fraud Survey 2013: http://rai-see.org/wp-content/uploads/2016/01/Navigating_todays_complex_business_risks.pdf

3) Compliance = handelen volgens de regels, zowel van toezichthoudende instanties als van de eigen organisatie. Grote bedrijven beschikken over compliance afdelingen die alle transacties onderzoeken op eventuele strijdigheid met interne of externe gedragsregels.

4) Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland (2012A020), Openbaar Ministerie – OM: www.om.nl

Referenties

Joost Wiebenga, Van egaal speelveld naar hellend vlak of omgekeerd?, hoofdstuk in boek Ondernemen zonder corruptie, p. 160-200, Kluwer, Deventer 2013, onder redactie van mr. M.J. van Woerden, mr. M. Jurgens, prof. dr. S.P. Kaptein en Mr. J.T.C. Lelieveld. Voor downloaden hoofdstuk: www.transparency.nl/wp-content/uploads/2014/04/Wiebenga.pdf

Transparency International Nederland (TI-NL): www.transparency.nl

Het novembernummer 2013 van het tijdschrift Justitiële verkenningen is geheel gewijd aan Klokkenluiders. Downloaden op WODC: https://repository.wodc.nl

.Lees ook het artikel van Aart G. Broek: Voorkom klokkenluiden, word dwarsligger op Blogs Beroepseer: https://beroepseer.nl

Hoe een huisarts de NZa trotseerde

Veel huisartsen protesteerden in 2008 tegen het grootscheepse Kostenonderzoek dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) was begonnen om helderheid te krijgen over de werkelijke verdiensten van huisartsen. Desondanks vulden de meesten de enquête op tijd in. Huisarts Glenn Mitrasing kreeg het verzoek binnen tien weken gegevens te verstrekken, hetgeen hij weigerde. Omdat hij niet “meewerkte aan dit kostenonderzoek” tekende hij beroep aan tegen het boetebesluit van de NZa. Niemand hield de strijd tegen het besluit van de NZa zo lang vol als Mitrasing. In het najaar van 2011 mocht hij zijn bezwaren uiteenzetten bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
De uitspraak van de Rechtbank Rotterdam volgde in januari 2012. De NZa heeft volgens de rechter het recht om gegevens op te vragen voor kostenonderzoeken, maar had wel uitstel of vrijstelling voor deelname moeten verlenen op grond van de specifieke situatie van huisarts Glenn Mitrasing.
Maar, de kritiek van Mitrasing en beroepsorganisaties op de opzet en uitvoering van het kostenonderzoek acht de rechtbank ongegrond. Huisartsen zijn verplicht om de gevraagde informatie bij kostenonderzoeken aan de NZa aan te leveren. De rechter acht de gegevens en inlichtingen nodig voor het uitvoeren van de wet – het vaststellen van de tarieven voor huisartsenzorg – door de NZa.

Mitrasing hoefde de boete niet te betalen omdat de NZa in haar optreden onredelijk was en geen rekening had gehouden met de omstandigheden van de huisarts. Hij bleef na het vonnis evenwel van mening dat het kostenonderzoek zelf niet rechtmatig was. Het onderzoek van de NZa zat zo slecht in elkaar dat het allerminst redelijk was de huisartsen hiermee te belasten: “Het vonnis omzeilt het principiële punt. De rechter houdt wel een heel grote slag om de arm door te stellen dat ‘niet kan worden gezegd dat deze gegevens in het geheel niet kunnen bijdragen aan het vervullen van deze taak’ van de NZa. De formulering ‘In het geheel niet’ en het gebruik van een dubbele ontkenning maakt het allemaal niet erg overtuigend.”

Aan de vooravond van de rechtszaak ten de NZa in 2011 gaf Mitrasing een interview over zijn motieven, waarom hij zo lang bleef doorstrijden en waarom opkomen voor waarheid en recht diep in hem zit. Hij blijkt een man die lacht om zijn eigen ferme uitspraken, maar hij is bloedserieus: “Mensen zitten tegenwoordig in zo’n luxe positie, dat ze niet meer weten wat het betekent om in een rechtssysteem te leven”.

Interview met huisarts Glenn Mitrasing: ‘Het gaat mij om het rechtsprincipe’, door Daan Marselis, Mednet magazine, september 2011: www.mednet.nl (Niet meer beschikbaar op Mednet). Interview is te lezen op Yumpu: www.yumpu.com/nl/document/read/20045636/interview-glenn-mitrasing-mednet

Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 26 januari 2012: http://jure.nl/bv2005
Zie ook “Het Kostenonderzoek”? op site van De vogelvrije huisarts: devogelvrijehuisarts.nl

Publiek professionalisme en Goed werk. Deel 2: De griffier. “Die faciliterende rol, daar doe je het voor”

In deel 2 van de serie ‘Publiek professionalisme en Goed Werk’ is griffier Gerard Vrenken aan het woord. De functie van griffier is een bijzondere in het Nederlandse openbaar bestuur, en bestaat pas sinds 2002 als onderdeel van de dualisering van het gemeentelijk bestel dat in dat jaar werd ingevoerd. Vrenken is een van de weinige griffiers die al sinds het begin de functie bekleedt in de gemeente Tilburg.

Klik hier voor het tweede verhaal: Die faciliterende rol, daar doe je het voor, door Mathieu Monteau: https://beroepseer.nl

Toelichting op de serie

Op de School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit Tilburg wordt sinds een aantal jaren het keuzevak ‘Publiek Professionalisme en Goed Werk’ gegeven. Dit vak is ontwikkeld door de docenten Thijs Jansen en Merlijn van Hulst.
Het doel van dit vak is derdejaars studenten Bestuurskunde kennis te laten maken met de leefwereld van publieke professionals. Veel van wat door politici en ambtenaren bedacht wordt als beleid, wat gewenst wordt door kiezers/burgers, kan uiteindelijk slechts gerealiseerd worden door professionals op de werkvloer.
Het realiseren van beleidsdoelen is in de praktijk vaak een strijd: bijvoorbeeld om met beperkte middelen goed werk te leveren. Daarom worden degenen die dit (moeten) doen wel ‘frontlijnwerkers’ genoemd. Dit ‘echte werk’ is tot nu toe in het internationale bestuurskundig onderzoek een van de kleinere onderzoeksobjecten gebleven. Daarin heeft traditioneel ten onrechte sterk de nadruk gelegen op publiek management en organisatie. Immers, de kwaliteit van de publieke dienstverlening hangt bepaald niet alleen van ‘aansturing’ door bestuur en management af. Deze hangt ook in sterke mate af van degenen die het echte werk doen: van artsen en verpleegkundigen, leraren, gezinsvoogden, re-integratiecoaches, politieagenten en anderen.

Klik hier voor lezen van de toelichting en de overige interviews: https://beroepseer.nl

Deel 1 verscheen op 5 april 2014: De kraamzorg. “Ik moest trouwen en alles liep anders”, door Pawan Mohanlal.