Skip to main content

Redactie Beroepseer

‘Medezeggenschap Nederlandse studenten onderontwikkeld’, zegt Vlaamse onderwijsdeskundige Van Damme

Tijdens het HBO-discours over de toekomst van het hoger onderwijsstelsel in Nieuwspoort in Den Haag op 7 december 2015 verklaarde de Vlaamse onderwijskundige Dirk van Damme dat de betrokkenheid van studenten bij het bestuur in weinig landen zo onderontwikkeld is als in Nederland. Het bestuur van hogescholen en universiteiten is slagvaardig, maar dat heeft wel zijn prijs.
De lage studentenparticipatie in het bestuur is een zwak punt van het Nederlandse hoger onderwijs. De Maagdenhuisbezetting van dit voorjaar maakte dat manco in zijn ogen pijnlijk duidelijk, net als “het onvermogen van de bestuurlijke elite om die gebeurtenissen goed te begrijpen en te duiden”.

De centrale vraag tijdens het debat was of het Nederlandse stelsel van hoger onderwijs wel toekomst-proof is. Van Damme, verantwoordelijk voor de jaarlijkse vergelijking van de onderwijsprestaties van rijke industrielanden (OESO), heeft daar dus zijn twijfels bij.  “Studentenparticipatie is geen relict van de halfzachte, anarchistische jaren zestig”, benadrukte hij, “maar een wezenskenmerk van goed bestuur”.
Studenten moeten in zijn ogen niet worden gezien als klanten, maar als “actoren, die het hoger onderwijs samen met docenten maken”.

In het op Van Damme’s speech volgende debat kwam naar voren dat Thom de Graaf, voorzitter van de Vereniging Hogescholen niet terug wil naar de tijd van voor 1995 toen studenten en docenten veel meer te zeggen hadden. Hij zei: “Studenten betrekken bij bestuur regel je niet alleen formeel via medezeggenschap. Bestuurders moeten het gesprek met hen ook informeel en breed binnen de hogescholen aangaan”.

Voorzitter Karl Dittrich van universiteitenvereniging VSNU pleitte voor het idee van de gemeenschap binnen hogere onderwijsinstellingen: “Dat is helaas verloren gegaan en dat baart mij zorgen. Kijk naar de mogelijkheden om bijvoorbeeld de invloed van docenten te vergroten en het belang van het oordeel van studenten te versterken”.

Nieuwe wet over versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen is een gemiste kans

Stefan Wirken van de Landelijke Studenten Vakbond betreurt het dat er in de Wet versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen waarover binnenkort in de Tweede Kamer wordt gestemd, weinig vernieuwing zit. De wet zou, na behandeling in de Eerste Kamer, per augustus 2016 in werking moeten treden.
Het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) heeft in juli 2015 al meegedeeld de wet als een gemiste kans te beschouwen: “Ondanks een landelijke oproep vanuit de politiek en studenten laat de wet kansen liggen, waardoor de positie van studenten nu onvoldoende wordt versterkt”. De wet gaat niet ver genoeg in het versterken van medezeggenschap en opleidingscommissies en de vernieuwingen rondom de benoeming van bestuurders.

Voor Van Damme is het zonneklaar dat, als je het Nederlandse hoger onderwijs toekomstproof wil maken, de uitdagingen om het bestuurlijk meer participatief te maken, één van de eerste uitdagingen zijn. Wat hem betreft moet er veel meer transparantie komen naar studenten en stakeholders, meer participatieve betrokkenheid van studenten.

Toekomst-proof? Wat bedoelen we dan: weerbarstig, transparant, participatief, innoverend? Dirk Van Damme, HBO Discours in Nieuwspoort, Den Haag, 7 december 2015: https://beroepseer.nl/

‘Medezeggenschap Nederlandse studenten onderontwikkeld’, Ad Valvas, het onafhankelijk platform van de Vrije Universiteit van Amsterdam, 9 december 2015: www.advalvas.vu.nl

Overheid op afstand – Dubbel-essay over sturing in hoger onderwijs, Thom de Graaf en Karl Dittrich, december 2015: www.vereniginghogescholen.nl

Speech van president Gerechtshof Leendert Verheij over (onjuiste) beeldvorming rond rechterlijke dwalingen

President Leendert Verheij van het Gerechtshof Den Haag hield op 3 december 2015 bij de installatie van twee nieuwe advocaten-generaal en vier nieuwe raadsheren een toespraak met de titel Over de beeldvorming rond rechterlijke dwalingen. Hij blijkt het niet erg begrepen te hebben op ongenuanceerde uitlatingen van deskundigen, zoals rechtspsychologen, in de media over incompetente rechters.

Verheij: “Wat te verstaan onder een rechterlijke dwaling? We hebben het dan, wat mij betreft over een (onherroepelijke) uitspraak waarvan achteraf in rechte wordt vastgesteld dat die – hoewel eigenlijk onherroepelijk – niet in stand kan blijven.
Bij rechterlijke dwalingen is het net als bij het verdwalen van mensen in een vreemde stad. Dat kan komen doordat iemand je de verkeerde richting heeft gewezen. Die persoon kan dat onopzettelijk doen, in de overtuiging dat hij je de goede weg wijst. Hij kan ook lichtvaardig denken de door jou gevraagde bestemming wel te kennen, terwijl dat optimisme niet gerechtvaardigd is.

Onbedoeld kan hij je dus op een dwaalspoor brengen. Het kan ook voorkomen dat iemand je bewust en te kwader trouw de verkeerde kant op stuurt. Maar natuurlijk kan het ook komen doordat je jezelf niet goed georiënteerd hebt. Je dacht het wel te weten en hebt geen kaart of routeplanner gebruikt, misschien ook niemand de weg gevraagd. En zo zijn er wel meer redenen denkbaar waardoor een mens kan verdwalen. Welnu: in de rechtspraak is het net zo. Soms wordt je als rechter door politie, justitie, een getuige, een deskundige of anderszins onbewust op het verkeerde spoor gezet. Soms ook bewust. Maar ook is denkbaar dat de rechter zelf bepaalde relevante informatie over het hoofd ziet, een denkfout maakt, gebrekkig waarneemt of bijvoorbeeld last heeft van ‘confirmatie vooroordeel’ (confirmation bias), de neiging om bevestigende informatie zwaarder te laten wegen dan ontkrachtende en derhalve ook meer op zoek te gaan naar bevestigende informatie (tunnelvisie).

Hoe vaak?

Nu wordt soms in de media (klassieke en sociale) de indruk gewekt dat het in ons land rechterlijke dwalingen regent. Daaraan draagt bij dat regelmatig mensen in het nieuws komen, die over een concrete zaak stellen dat sprake moet zijn van een rechterlijke dwaling. Soms zijn dat veroordeelden zelf, dan weer een enkele maal een advocaat, maar het kan ook gaan om hoogleraren die zaken in onderzoek hebben en daar nogal stellige uitspraken over doen. Maar laten we eens naar de feiten kijken.

In 2010 werd voor het laatst in rechte een rechterlijke dwaling vastgesteld. In dat jaar gebeurde dat zelfs twee keer. De zaken Lucia de Berk en Ina Post. De laatste zaak dateerde uit 1987, de eerste uit 2004. Twee zaken uit een periode van 17 jaar. Sinds 2010 is het daar tot nu toe (5 jaar later) bij gebleven. Zeker, er zijn van voor die tijd nog enkele rechterlijke dwalingen bekend (de Schiedammer Parkmoord, de Puttense moordzaak), maar heel veel verder dan dit lijstje zullen de meeste mensen niet komen”.

Verheij vertelt verder dat er inmiddels in de wet een regeling is opgenomen die het mogelijk maakt om aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad te vragen in een onherroepelijk geworden zaak toch nieuw feitenonderzoek te starten naar aanleiding van concrete aanwijzingen omtrent het bestaan van nieuwe gegevens die leiden tot het ernstige vermoeden dat de rechter, wanneer hij ze destijds had gekend, tot een ander oordeel zou zijn gekomen.
Over 2013 en 2014 zijn in totaal 17 adviezen uitgebracht. In 3 van die 17 zaken is geadviseerd om inderdaad nader onderzoek te verrichten.
Voorbeelden van herzieningsbeslissingen, waarin het hof waarnaar de zaak werd verwezen opnieuw tot een veroordeling kwam zijn de zgn. Deventer moordzaak en de zaak van de Zes van Breda.

Verheij vindt dat er – in alle objectiviteit – van een grote hoeveelheid rechterlijk dwalingen in Nederland geen sprake is.

Rol deskundigen uit andere vakgebieden

Tot slot wil Verheij nog één aspect noemen: “Aan de kwaliteit van rechterlijke oordeelsvorming is in de afgelopen 25 jaar in toenemende mate ook bijgedragen door deskundigen uit andere vakgebieden, waaronder de rechtspsychologie en de wetenschapsfilosofie. Dat is belangrijk en waardevol gebleken en de eerlijkheid gebied te zeggen dat de rechtspraak tijd nodig had om die inbreng op waarde te schatten. Inmiddels worden de vruchten van die inbreng al vele jaren geplukt, wat overigens niet wil zeggen dat rechters alles wat in dit verband wordt ingebracht voor zoete koek slikken. Waar sommige deskundigen ‘binnenskamers’ blijk geven van nuance en waardering voor het werk van de rechters, is die nuance en waardering voor microfoon en camera helaas soms ver te zoeken.

Uitlatingen in concrete zaken dat ‘de rechters het niet begrepen hebben‘, ‘dat rechters de stukken niet gelezen hebben’, ‘dat zij de verkeerde vragen stellen’ en zelfs dat zij ‘een analyse van het Project gerede Twijfel’ niet weerlegd zouden hebben (alsof dat hun taak is…) wekken bij het grote publiek gemakkelijk het beeld van een falende rechtspraak en incompetente rechters. Een beeldvorming die volstrekt niet op feiten gebaseerd is.

Men hoeft geen psycholoog te zijn om te bedenken dat je als deskundige met dergelijke ongenuanceerde uitlatingen de ontvankelijkheid van rechters voor het goede dat je te zeggen hebt niet vergroot. Natuurlijk mag men over een concrete zaak een andere opvatting hebben dan de rechter, maar die laatste beslist en de vraag of dat goed gebeurd is, wordt uiteindelijk beantwoord door de Hoge Raad en niet door de Vrije Universiteit of de Universiteit van Maastricht, het project Gerede Twijfel of welke andere instantie ook. En dat vraagt om een respectvolle bejegening, zeker ook in de publiciteit”.

Lees de hele installatietoespraak van Leendert Verheij Over beeldvorming rond rechterlijke dwalingen, de Rechtspraak, 3 december 2015: https://beroepseer.nl

Hoe om te gaan met het beroepsgeheim dat regelmatig onder druk staat?

eed van hippocrates“…Ik maak geen misbruik van mijn medische kennis, ook niet onder druk”. “Ik zal de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de gezondheidszorg bevorderen”. Twee zinnen uit de artseneed die jonge dokters beloven bij elk artsexamen.

In het artikel Beroepsgeheim onder druk in Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde leggen Joost Zaat en Lucas Mevius uit waarom het beroepsgeheim onder druk staat: “Dokters zouden frauderende uitkeringstrekkers de hand boven het hoofd houden, psychiaters willen geen diagnosen op een declaratie vermelden en na schietpartijen en vliegtuigongelukken is er de roep om dokters nu eindelijk te dwingen dat beroepsgeheim maar los te laten. Het landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD) sneuvelde al eerder in de Eerste Kamer, en het zogenaamde Landelijk Schakelpunt (LSP) ligt voortdurend onder vuur”.
Waarom is het beroepsgeheim van essentiële waarde? is de vraag die beide auteurs op een novemberavond stelden aan Aart Hendriks, jurist; Aartjan Beekman, psychiater, en Jim Faas, jurist en verzekeringsarts.

Waarborg voor toegankelijkheid van de zorg

Volgens Hendriks is het beroepsgeheim “vanouds bedoeld om de toegankelijkheid van de zorg te waarborgen en daarnaast de privacy van de patiënt te dienen. Die beschikbaarheid van de zorg is een doel dat in het beroepsgeheim ligt besloten. Alle mensen moeten naar een dokter kunnen en daar alles kunnen vertellen”.
Volgens Beekman is de spil van het beroepsgeheim vertrouwen: “Het beroepsgeheim is een van de straffe maatregelen die we hebben die maakt dat patiënten ons vertrouwen. Dat ook paranoïde patiënten ons vertrouwen. We zien in de psychiatrie nogal wat mensen die achterdochtig zijn”.

Het beroepsgeheim is een groot goed waar we zuinig op moeten zijn, vindt hij. Aan de andere kant zijn er gevallen geweest, bijvoorbeeld de piloot die tegen een berg gevlogen is “waarbij je zou kunnen denken ‘hef dat beroepsgeheim op’. Die man is bij allerlei dokters geweest vlak voordat hij ging vliegen. Hij had nooit mogen vliegen, iemand had aan de bel moeten trekken”.
Conclusie is dat in voorkomende gevallen, bij een conflict van plichten, een arts het beroepsgeheim opzij schuift. Daar zijn regels voor opgesteld.
In elk geval is het zo dat in de psychiatrie het vertrouwen tussen arts en patiënt een heel essentieel ingrediënt is voor de effectiviteit van de behandeling.

Fraude en het beroepsgeheim

Afgelopen zomer lagen de verzekeringsgeneeskundigen onder vuur. Dagblad Trouw publiceerde een conceptwetsvoorstel van de ministers Schippers (Volksgezondheid), Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en Van der Steur (Justitie). Het kabinet wilde het medisch beroepsgeheim inperken om fraude met uitkeringen tegen te gaan.

Faas hierover: “Dat heeft een lange voorgeschiedenis. Er heeft in de periode van de fraude met persoonsgebonden budgetten (pgb’s) en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen een tuchtzaak gespeeld van een verzekeringsarts. Deze arts werd benaderd door iemand van de afdeling Handhaving van het UWV. Iemand die volledig was afgekeurd bleek toch geld te verdienen in Spanje. Die collega heeft toen gezegd ‘als ik dat geweten had, had ik misschien anders geoordeeld’. En dat was voor degene om wie het ging reden om een tuchtzaak aan te spannen.

Toen bleek dat er helemaal geen regelgeving was over hoe verzekeringsartsen zich moeten gedragen als iemand zo’n vraag stelt over een cliënt. Het Centraal Tuchtcollege sprak toen uit dat de beroepsvereniging of de uitvoerende instantie daarvoor moest zorgen. Het UWV heeft toen zelf een richtlijn gemaakt. Verder hebben we het probleem dat er tegen beoordelende artsen anders wordt aangekeken dan tegen behandelend artsen.
Binnen het UWV zeggen niet-artsen vaak ‘jullie zitten in het systeem van de sociale zekerheid, jullie zijn geen behandelend arts, dus hoezo toegankelijkheid van de zorg? Daar hebben we het hier niet over’. Maar als wij de gegevens van de curatieve sector gebruiken, dan moet die ervan uit kunnen gaan dat het bij ons net zo veilig is. Wij zitten in de sociale zekerheid in een spanningsveld en we ervaren weinig solidariteit of steun van andere collega’s als we dit onderwerp ter sprake brengen. Via Trouw is het hele probleem in de volle omvang bij iedereen bekend, alleen het verzekeringsgeneeskundige aspect valt iedere keer weer van de tafel. Hoe moeten wij met die gevallen omgaan? Kunnen we ergens terecht om daarover te sparren, wat mogen we wel en niet doen als we een vraag krijgen van een opsporingsambtenaar of van het OM?”.

Hellend vlak

Het gaat er dus om helder te krijgen hoe betrokkenen moeten omgaan met het beroepsgeheim bij dilemma’s en als de politie of het OM ergens om vragen.
Een wettelijke verplichting om frauderende patiënten te melden, is niet wenselijk. Die komt er waarschijnlijk niet. De weerstand van artsen is te groot.
Hendriks: “Je krijgt dan een hellend vlak: wat meld je wel, wat meld je niet? En het vertrouwen in artsen, ook in verzekeringsartsen, is een groot goed. Want als verzekeringsartsen alles moeten melden, dan gaat de behandelende sector geen informatie meer verstrekken en dan kun je je werk niet doen. Dat bijt zichzelf in de staart. Ik mag hopen dat men inziet dat een meldplicht geen oplossing voor het probleem is”.

Lees het hele interview met Hendriks, Beekman en Faas in Beroepsgeheim onder druk, door Joost Zaat en Lucas Mevius in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, december 2015 (code 159:C2807): https://beroepseer.nl

Aan het slot besteden de auteurs aandacht aan het beroepsgeheim en de medische opleiding. Onderaan het artikel staan een korte samenvatting van de ontwikkeling van het beroepsgeheim in de afgelopen vijf jaar, de pogingen het te ondermijnen en de weerstand die dat oproept bij de beroepsgroepen, en een aantal in acht te nemen punten inzake het doorbreken van het beroepsgeheim bij conflict van plichten.

Nederlandse artseneed, downloaden op site van KNMG: www.knmg.nl

De Goed Werk Maatschappij

goed werk maatschappij logoBeroepstrots heeft een ongekende kracht die het beste in professionals en organisaties naar boven haalt. Hoe kunnen wij beroepstrots en daarmee kwalitatief goed werk in de praktijk versterken? Dat is de vraag waar Stichting Beroepseer aan werkt door het belang van professionaliteit maatschappelijk onder de aandacht te brengen en individuele professionals en hun organisaties in de praktijk te ondersteunen.

Om nog duidelijker over het voetlicht te brengen wat de stichting Beroepseer specifiek voor organisaties kan betekenen, heeft de stichting de Goed Werk Maatschappij (GWM) in het leven geroepen. De Goed Werk Maatschappij is het uitvoeringsteam van de stichting Beroepseer en organiseert begeleidingstrajecten die Goed Werk en beroepstrots dichterbij brengen. Het doel is om betere dienstverlening te realiseren in een maatschappij die snel verandert. Daartoe is de zoektocht naar en de reflectie op de kern van het werk cruciaal: doen wij het goed en doen wij de goede dingen?

Aanbod

De Goed Werk Maatschappij biedt hierbij een bottom-up aanpak – de Goed Werk aanpak’ – waarbij professionals worden uitgedaagd meer eigenaar te worden van de kwaliteit van het eigen werk en daar zelf verantwoordelijkheid voor te nemen. Deze aanpak is gebaseerd op een grootschalig wetenschappelijk onderzoek dat is ontwikkeld door professor Howard Gardner van Harvard University. Goed Werk bestaat uit drie elementen: Vakmanschap, Betrokkenheid en Verantwoordelijkheid. Professionals bezitten een bepaalde deskundigheid en expertise (Vakmanschap). Zij zijn begaan met hun werk en de resultaten daarvan (Betrokkenheid) en zij zijn in staat om verantwoordelijk te handelen (Verantwoordelijkheid).

De Goed Werk aanpak kent twee varianten: een Goed Werk traject en een Goed Werk plaats. Daarnaast verzorgt de Goed Werk Maatschappij lezingen, publicaties en wetenschappelijk onderzoek naar professionaliteit en beroepstrots.

De Goed Werk Maatschappij wil op de werkvloer concreet en praktisch helpen om in de eigen werksituatie beroepstrots te versterken en er voor te zorgen dat professionals hun werk naar eer en geweten kunnen doen. De Goed Werk Maatschappij stimuleert organisaties en professionals om hun ruimte te verkennen aan de hand van de Goed Werk benadering om betere dienstverlening te realiseren. Door middel van een divers aanbod aan activiteiten probeert de Goed Werk Maatschappij organisaties en professionals te ondersteunen.

Goed Werk in het Openbaar Bestuur

De Stichting Beroepseer heeft op basis van de Goed Werk-aanpak trajecten uitgevoerd bij diverse overheidsorganisaties zoals het ministerie van I&M, de Belastingdienst, de Douane, het Openbaar Ministerie en het Nederlands Register van Gerechtelijk Deskundigen. In al deze organisaties bracht deze aanpak de dialoog op gang over de kern van het werk. Het bracht uitvoerende professionals in positie om te benoemen wat de kern van hun vakmanschap is en gaf een verdieping over morele dilemma’s en persoonlijke betrokkenheid. Wat er echt speelt in de uitvoering kwam op tafel en de deelnemers (her)ontdekten een taal om met hun leidinggevenden weer in gesprek te gaan over wat er echt toe doet, óók als dat ongemakkelijk is. De Goed Werk-aanpak biedt inzicht in bevorderende en belemmerende factoren voor Goed Werk en laat deelnemers zien wat er nodig is om Goed Werk in de praktijk te brengen. Aan het eind van deze trajecten hebben deelnemers zelf concrete initiatieven genomen om de aandacht voor vakmanschap in de organisatie vast te houden en Goed Werk in de eigen organisatie dichterbij te brengen.

De directeur van de Douane in Groningen vatte de opbrengst van het traject in haar organisatie als volgt samen:

“Het Goed Werk traject heeft voor onze organisatie opgeleverd dat medewerkers zich veel meer bewust zijn van de waarden die zij belangrijk vinden voor het uitvoeren van hun werk. Ook hebben ze meer zicht op wat zinvol werk voor hen betekent. Zij weten dat hun cirkel van betrokkenheid groter is dan hun cirkel van invloed en zijn nu op zoek naar mogelijkheden om steeds de dialoog daarover aan te gaan. Het traject helpt de organisatie om goed en steeds beter werk te leveren met meer (ruimte voor) zingeving.”

THIJS JANSEN, ALEXANDRIEN VAN DER BURGT, MARGREETH KLOPPENBURG EN MAURITS HOENDERS

Ga voor meer informatie naar de website van de Goed Werk Maatschappij (De Goed Werk Maatschappij heeft gefunctioneerd tot medio 2018. Begeleidingstrajecten, taken en programma’s  zijn overgeheveld naar Stichting Beroepseer. Daartoe behoren ook    lezingen en publicatiesm en wetenschappelijk onderzoek naar professionaliteit en beroepstrots.
Klik in het menu op de website van Beroepseer op Ons aanbod voor een compleet overzicht: https://beroepseer.nl/ons-aanbod/)

De relatie arts – patiënt moet een persoonlijke relatie zijn volgens prof. Buytendijk. Hiervoor zijn tijd, geduld en vertrouwen nodig

esculaap reliefIn mei 1959 hield prof.dr. F.J.J. Buytendijk een voordracht voor de afdeling Heerlen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst. De verkorte vorm van de voordracht was te lezen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van 5 december 1959. Onderwerp: het belang van vertrouwen binnen de relatie arts – patiënt.
Buytendijk (1887-1974) was wijsgerig antropoloog, medicus en psycholoog en o.m. hoogleraar fysiologie en histologie in Groningen en hoogleraar psychologie in Utrecht. Hij was ook hoofdredacteur van de Aula-reeks, de populair-wetenschappelijke pocketboekserie van uitgeverij Het Spectrum. Van zijn hand verschenen talloze boeken en artikelen.

Buytendijk schrijft dat in een zich snel veranderende samenleving en door de verschuiving van geneeskundige inzichten het nadenken over de relatie arts en patiënt in medische kringen de aandacht vraagt. Niet alleen de ideeën over ons bestaan veranderen, ook de materiële voorwaarden van de samenleving. Buytendijk gaat ervan uit dat het beloop van een ziekte nooit uitsluitend door organische processen en de invloed van de somatische therapie wordt bepaald, maar dat de arts door het medemenselijke van zijn relatie met de patiënt genezing bevordert en nood lenigt. De invloed van de arts op de patient is in  Buytendijks ogen bepalend.

De patiënt met oprechte, belangeloze belangstelling tegemoet treden

HIj wil dan ook graag dat de arts een zo grondig mogelijk begrip krijgt van de geesteshouding en de levensomstandigheden van de moderne mens. Volgens hem is voor een goede verhouding tussen arts en patient geen bijzondere aanleg of onnaspeurlijke intuïtie nodig, maar uitsluitend een volwaardige en volwassen persoonlijkheid die verantwoordelijkheidsbesef heeft en de verplichting aanvaardt om niet slechts aandacht te hebben voor de geneeskunde maar ook voor het menselijke van de zieke mens. Hij raadt dan ook aan de patiënt met oprechte, belangeloze belangstelling tegemoet te treden. Het gaat hem om “een affectvrije, maar genuanceerde, medelevende toewending tot de patiënt” en een open belangstelling, niet op grond van een algemene “naastenliefde” maar met het zuiver vakkundige motief dat de geneeskunde moet worden begrepen als “die Verschmelzung eines wissenschaftlichen und eines menschlichen Umgangs mit den Kranken” (Von Weiszäcker, 1926). “Indien de geneeskunde niet objectief zou zijn, dan was zij onmogelijk, als zij uitsluitend wetenschappelijke objectief was, dan zou zij onmenselijk zijn” (Christian, 1958).

Dit zijn mooie citaten, ook – en misschien wel vooral – voor onze tijd waarin men zich voortdurend beroept op wetenschappelijkheid en efficiëntie maar waarin menselijkheid nogal eens in het gedrang komt. De verplichting tot een medelevend deelnemen betekent evenwel niet dat de praktijk van de arts “de sentimentele wensdroom van een sociaal werkster vertegenwoordigt” (Binger, 1945). Het gaat om een geschoold begrip van de zieke mens dat erop gericht is hem gezond te maken.

Luisteren en vertrouwen

De arts kan niet luisteren als de patiënt niet in vertrouwen zijn hart uitstort. De gunstige sfeer voor de relatie arts – patient moet zich dus geleidelijk ontwikkelen, schrijft Buytendijk: “Hiervoor zijn tijd en veel geduld nodig maar ook de wens van de zieke tot persoonlijk contact en de bereidheid zijn negatieve, agressieve of kinderlijke affectieve houding op te geven”. Hij onderschrifjt het grote belang van het stellen van een vroege diagnose, en dat kan alleen als er een persoonlijke band en een vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt is, daarbij onderstrepend dat de arts altijd een psychotherapeutische taak heeft. De huisarts bedrijft in principe eenvoudige vormen van psychotherapie. Om dat te kunnen moet de medicus over een paar eigenschappen beschikken die hij kan ontwikkelen. Ze hebben allemaal betrekking op de persoonlijke verhouding tot de patiënt.
Maar bovenal blijft de huisarts huisarts en is hij niet een amateur-psychiater. Voor Buytendijk moet de “relatie van de huisarts of gezinsarts tot de patiënt een persoonlijke verhouding zijn, een medelevende deelneming aan de existentie van de zieke, zijn bestaansontwerp, zijn wereld, en het verleden en heden van zijn betrekkingen met zijn medemens”.

In acht punten vat Buytendijk vervolgens zijn betoog samen: Arts en samenleving – De relatie arts – patiënt, door prof.dr. F.J.J. Buytendijk, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 5 december 1959: https://www.ntvg.nl/system/files/publications/1959125040001a.pdf

De relatie arts – patiënt, NTVG, 27 mei 1959: www.ntvg.nl/artikelen/de-relatie-arts-patient

Nieuwe zorgverzekering ‘Zorgeloos Care’ gelanceerd

Volgens Jan Rotmans moet er een beweging komen die de zorg radicaal verandert, die de mens weer centraal zet en de macht van zorgverzekeraars breekt. Een serieuze poging om die macht te breken werd gedaan op 3 december 2015. In Pakhuis De Zwijger in Amsterdam lanceerden vier mannen het plan voor een nieuwe zorgverzekering: Zorgeloos Care.

De vier initiatiefnemers zijn Jos de Blok, directeur van Buurtzorg Nederland; econoom Marcel Canoy; hoogleraar transitiekunde Jan Rotmans en hoogleraar innovatie-management Mathieu Weggeman.
Het is de bedoeling dat Zorgeloos Care in 2016 tienduizend deelnemers aan zich kan binden die willen overstappen naar de nieuwe zorgverzekeraar.
De zorgverzekering is per 2017 beschikbaar. Verzekerden moeten vanaf het begin veel te zeggen hebben.

De verzekering wordt anders dan de bestaande polissen, zei Rotmans in De Ochtend op NPO Radio 1: “Wij zijn niet uit op winst. Het draait bij ons om de mensen zelf. En we willen het heel eenvoudig en goedkoop houden: één polis met zo veel mogelijk keuzevrijheid”.
De Blok: “Het zou mooi zijn als er straks nog maar één polis is. Mensen betalen hetzelfde, maar ze kunnen kiezen voor de best passende oplossing. Zo hebben verzekerden echt een stem”.

Hoe hoog de premie wordt, is volgens De Blok nog niet bekend: “Dat gaan we het komende jaar ontdekken. Maar we streven naar een lagere premie. Doordat we op een andere manier gaan werken dan de bestaande verzekeraars, verwachten we ook dat dat kan”.

De Blok richtte in 2006 Buurtzorg Nederland op. Hij biedt zorg aan met kleine, zelfsturende zorgteams. Buurtzorg Nederland werkt zonder managers. Hij begon met vier werknemers. Nu heeft hij bijna tienduizend mensen in dienst. Het bedrijf werd in 2015, net als in 2014, gekozen tot beste werkgever.

Zorgeloos.Care: http://zorgeloos.care

Oprichter Buurtzorg begint nieuwe zorgverzekering, NOS Nieuws, 3 december 2015: http://nos.nl

lancering zorgeloos care 3 december 2015 amsterdam

Lancering van de nieuwe zorgverzekering Zorgeloos Care in Pakhuis De Zwijger in Amsterdam op 3 december 2015. V.l.n.r. Marcel Canoy, Jos de Blok en Jan Rotmans

Personeel van GGZ-instellingen aan het woord in onderzoek van SP

omslag het personeel van ggz instellingen aan het woordZeven op de tien medewerkers van geestelijke gezondheidszorginstellingen vindt het tempo waarin het aantal plekken in de instellingen wordt afgebouwd onverantwoord. Dat blijkt uit onderzoek van de SP onder ruim 1000 medewerkers in de sector. Door de bezuinigingen op de instellingen neemt, volgens de medewerkers, het aantal verwarde personen op straat toe.

Voor 2020 wordt het aantal plekken in GGZ-instellingen met een derde verminderd. SP-Kamerlid Siderius wil dat de afbouw van het aantal bedden stopt: “Veel patiënten zitten psychisch ernstig in de knel. Zij hebben zorg nodig maar krijgen die niet. In de instellingen zijn de bedden verdwenen, thuis kan de zorg niet gegarandeerd worden. Los nog van het mogelijke gevaar dat deze mensen voor zichzelf en hun omgeving vormen, hebben ook politie en andere hulpdiensten hier de handen vol aan. De afbouw van het aantal bedden moet, zolang de zorg thuis niet op orde is, stoppen”.

De bezuinigingen hebben ook effect op de kwaliteit van zorg. Negentig procent van de medewerkers zegt dat de zorg voor patiënten is verslechterd. Daarnaast zijn er door de toenemende bureaucratie steeds minder handen aan het bed gekomen. Siderius: “De uitkomsten van het onderzoek zijn schokkend. De toegankelijkheid, de kwaliteit en de werkomstandigheden in de GGZ staan onder druk. In het belang van de patiënten zelf én de hele samenleving moeten de bezuinigingen op de geestelijke gezondheidszorg echt van tafel”.

Klik hier voor het onderzoek Het personeel van GGZ-instellingen aan het woord, december 2015: www.sp.nl

‘GGZ-bezuinigingen leiden tot meer verwarde personen op straat’, SP, 3 december 2015: www.sp.nl

Jolanda de Mooij over verpleeghuiszorg als een vak apart

omslag dementie inzicht“Verpleeghuiszorg is een vak apart. Het is werk met een lach en een traan. Mensen met dementie hebben mijn hart gestolen, het zijn bijzondere mensen. En het is een mooi en dankbaar vak waar ik mij al vele jaren voor inzet. Doordat ik in al die jaren zoveel heb gezien en meegemaakt, heb ik mezelf een goed beeld kunnen vormen van de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen. Door deze jarenlange ervaring met kwaliteit van zorg heb ik tot goed doordachte ideeën kunnen komen die tot verbeteringen moeten leiden. Mijn compassie met (ouderen)zorg is zelfs zo groot dat ik al reeds twee boeken schreef over zorg verlenen aan ouderen en mensen met dementie”.
Jolanda de Mooij schrijft in een blog op de site van Waardigheid en trots over haar visie op ouderenzorg en dementie. Zij is lid van de klankbordgroep Waardigheid en trots en was als verpleegkundige jarenlang werkzaam in de zorg voor mensen met dementie. In november 2015 verscheen haar boek Dementie. Inzicht, dat zij schreef met haar dochter Milly van der Ploeg.
De naam Waardigheid en trots is ontleend aan het in februari 2015 gepresenteerde plan van aanpak voor een toekomstbestendige verpleeghuiszorg van het Ministerie van Volksgezondheid: Waardigheid en trots. Liefdevolle zorg. Voor onze ouderen.
De leden van de klankbordgroep waar De Mooij deel van uitmaakt, denken gezamenlijk na over hoe de zorg in Nederland naar een hoger plan getild kan worden. Het uiteindelijke doel is om alle ideeën zo goed mogelijk te vertalen naar de praktijk.

Zorg vanuit de ander

De Mooij over haar visie op zorg: “Momenteel wordt de zorgvisie ‘eigen regie’ veel gebruikt. Ik mis daar echter nog iets in, namelijk de zorg vanuit de ander. Hiermee bedoel ik dat de zorgverlening aan mensen met dementie volledig vanuit hun perspectief verleend moet worden. Alleen zo is een fijne oude dag in alle opzichten mogelijk. Zorgen vanuit de ander kun je het beste doen door jezelf te verplaatsen in de ander en je steeds af vragen hoe iets voor de ander zou zijn. Je neemt niet jezelf als uitgangspunt, maar de bewoner: je kruipt als het ware in zijn schoenen. Door je op die manier in te leven krijg je meer inzicht in de achterliggende redenen van gedrag. Je gaat beter begrijpen waarom iemand bepaald gedrag vertoont. Het leert je ook te begrijpen waarom je bepaalde dingen niet moet doen of juist wel.

Zorgen vanuit de ander betekent uiteindelijk dat je constant vragen blijft stellen over de ander, waarbij je die ander als uitgangspunt neemt. Enkele voorbeelden van vragen kunnen zijn:

• Hoe zou het zijn om steeds maar op zoek te zijn naar je ouderlijk huis, je vader en je moeder?
• Hoe zou het zijn als je wakker wordt en niet meer weet waar je bent – en dat iedere dag opnieuw?
• Hoe zou het zijn om te beseffen dat je dingen vergeet, dat je vaardigheden kwijt en in de war bent?
• Hoe zou het zijn om 24/7 in een groep te wonen met mensen die net zo verward zijn als jij?

Deze rij vragen is in principe eindeloos. In het verpleeghuis word je daar iedere dag weer op gewezen.

Gevoelszorg: de mens achter de ziekte

Dementie raakt een mens tot in zijn kern, het is een constant veranderingsproces. Gevoelens van angst, onveiligheid, verdriet en boosheid zijn onderdeel van dit proces. Deze gevoelens hebben veel negatieve invloed op de kwaliteit van leven. Zorg aan mensen met dementie is dan ook voor een groot deel gevoelszorg. De cognitieve vermogens van bewoners nemen beetje bij beetje af, maar hun gevoelens blijven tot aan de laatste levensdag bestaan. Het is zaak om te begrijpen wat dementie met een mens doet, hoe dat voelt en welke gevolgen dat heeft. Ik zou graag zien dat de zorg zich volledig richt op de mens in zijn totaliteit, de zogenaamde ‘holistische mens’. Dit betekent dat niet de ziekte centraal wordt gesteld, maar de mens achter de ziekte. De doelstellingen zijn daarbij: geen pijn of ander ongemak; zingeving, plezier; contacten met anderen”.

De Mooij is van mening dat de kwaliteit van zorg direct te maken heeft met aandacht voor gevoelens, wensen en behoeften: “Verpleeghuiszorg is in de kern palliatieve zorg. Dementie is niet te genezen en we kunnen de ziekte niet weghalen. De bewoners zitten in het laatste stukje van hun leven. Alles moet er dan ook op gericht zijn de kwaliteit van dit leven zo hoog mogelijk te houden. Comfort en kwaliteit van leven zijn de uitgangspunten”‘.

Lees de hele blog van Jolanda de Mooij: Zorg vanuit de ander, Waardigheid en trots, 30 november 2015: http://www.waardigheidentrots.nl/praktijk/client-centraal/jolanda-de-mooij-zorg-vanuit-de-ander/ (Niet meer beschikbaar)

Waardigheid en trots. Liefdevolle zorg. Voor onze ouderen. Plan van aanpak kwaliteit verpleeghuizen. Ministerie van VWS, februari 2015: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2015/02/10/waardigheid-en-trots-liefdevolle-zorg-voor-onze-ouderen (Niet meer beschikbaar). Zie: Kamerbrief over voortgang ‘Waardigheid en Trots, liefdevolle zorg voor onze ouderen’, Rijksoverheid, 26 juni 2015: www.rijksoverheid.nl

Ouderenzorg en dementie: http://ouderenzorgendementie.nl (website bestaat niet meer)

Kwaliteitsindicatoren in de zorg zijn doorgeslagen en een uiting van wantrouwen geworden

Op de conferentie Zo werkt goede zorg – Reflecteren op goede oncologische zorg, De lijsten voorbij van 26 november 2015 was de centrale vraag hoe zorgverleners samen met patiënten kunnen reflecteren op de kwaliteit van de kankerzorg en deze verbeteren. Prof. dr. Elsken van der Wall, internist-oncoloog van het UMC Utrecht Cancer Center was dagvoorzitter van de conferentie. In haar verslag op de site van Leven met kanker citeert zij Anne-Marie Dingemans, longarts van het Maastricht UMC+, die vertelde dat… “kwaliteits-indicatoren zijn doorgeslagen en een uiting van wantrouwen geworden. Zeker als ze gebruikt worden om te controleren in plaats van als stimulans om te verbeteren”.

Het inzichtelijk maken van kwaliteit van zorg door middel van indicatoren werd stevig onder de loep genomen tijdens de bijeenkomst met ongeveer 150 deelnemers. “Reflecteren op oncologische zorg MOET. Maar de dokter is geen datamanager. Teamwerk, reflectie en vertrouwen zijn zeker belangrijker dan indicatoren”.

Wim Schellekens, lid Raad van Toezicht van het Diakonessenhuis Utrecht/Zeist, herinnerde eraan waarom de kwaliteitsindicatoren er zijn gekomen: “Wanneer indicatoren gepubliceerd worden, worden die verward met realiteit. Indicatoren zijn aanwijzingen en moeten niet verward worden met realiteit”.
Indicatoren zijn bedoeld als middel om de zorg te verbeteren en niet om zorgverleners hierop af te rekenen.

De menselijke maat in de zorg
Zowel sprekers, als het publiek leken het eens te zijn. Het registreren van kwaliteit van zorg is belangrijk, maar dit moet niet doorslaan. Bovendien moet er oog blijven voor de individuele patiënt, de patiënt als mens. Er moet vertrouwd worden op de intrinsieke motivatie van hulpverleners om eigen handelen steeds te evalueren en te verbeteren.

omslag zo werkt goede zorgOp de conferentie werd het boek Zo werkt goede zorg gepresenteerd. Dit boek is het resultaat van de samenwerking tussen de patiëntenkoepel Leven met kanker en ziekenhuizen in Nederland. Het geeft zorgverleners inzicht hoe zij de zorg kunnen verbeteren samen met de patiënt. Voor het boek zijn meerdere kankerpatiëntenorganisaties en ziekenhuizen geïnterviewd. Zo heeft het Radboud UMC, met inbreng van de Stichting Prostaatkanker een keuzehulp ontwikkeld voor prostaatkankerpatiënten. Vereniging Ouders, Kinderen en Kanker zet zogenaamde ouderondersteuners in om vaders en moeders van zieke kinderen te helpen. Het boek bevat vele inspirerende praktijkvoorbeelden, waarbij zorgverleners goed hebben geluisterd naar de patiënt om de oncologische zorg te verbeteren.

‘Kwaliteitsindicatoren zijn doorgeslagen’, door prof. dr. Elsken van der Wall, Leven met kanker, 27 november 2015: www.kanker.nl (niet meer beschikbaar op site van kanker.nl)

Zo werkt goede zorg – Reflecteren op goede oncologische zorg. De lijsten voorbij, uitgave Leven met kanker, november 2015 : http://docplayer.nl/36839041-Zo-werkt-goede-zorg-reflecteren-op-goede-oncologische-zorg-de-lijsten-voorbij.html