Skip to main content

Redactie Beroepseer

Paradoxale effecten sinds komst POH-GGZ in huisartsenpraktijk

Huisartsen willen voor 2016 meer geld voor de POH-GZZ. Dat vroeg de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) in een brief aan de minister van Volksgezondheid op 3 september 2015. Een POH-GGZ – praktijkondersteuner huisartsenzorg – ondersteunt de huisarts bij het verlenen van zorg aan patiënten met psychische en/of psycho-sociale problemen.
Moeten we blij zijn? vraagt psycholoog Paul Betgem zich af in zijn blog op de site van NVGzP, de Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie. Deze vereniging is opgericht in 2010 en telt inmiddels meer dan 2200 leden.

Betgem schrijft:
“De praktijkondersteuners van de huisarts hadden oorspronkelijk als taak te voorkomen dat cliënten met lichte psychische klachten te snel doorverwezen worden naar de geestelijke gezondheidszorg. Vooral bij zorgverzekeraars bestaat de vrees dat eenmaal in deze circuits beland, behandelingen langer gaan duren dan noodzakelijk is. Beperkte contacten in de huisartsenpraktijk was het doel, met een tijdige doorverwijzing naar de Basis GGZ en de Gespecialiseerde GGZ als optie, mochten de klachten onverhoopt toch gecompliceerd zijn. Inmiddels is duidelijk dat het takenpakket van de praktijkondersteuners sterk uitbreidt. De eerste evaluaties zijn positief uitgevallen. Er is nu ook een beroepsvereniging, de Landelijke Vereniging POH-GGZ. De POH’s professionaliseren.

POH GGZ gaat ten koste van doorverwijzingen…

Naarmate de praktijkondersteuners beter worden zal het doorverwijzen steeds meer vastlopen. Cliënten willen niet weg bij een goede hulpverlener. Binnen de kortste keren draagt de POH verantwoordelijkheid voor een scala van problemen zoals arbeidsgerelateerde klachten, echtscheidingen, door financiële malaise veroorzaakte psychosomatische symptomen en multiculturele complicaties. Daar komt bij dat POH’s groeien in hun enthousiasme. Bijscholingen, specialisaties, super- en intervisie, deze trajecten liggen om de hoek. Dit is geen ontwikkeling die aanzet tot beperking van interventies.

Dit alles heeft voor de cliënt het voordeel van kostenbesparing. De POH is gratis. Er geldt geen eigen risico, want het is huisartsenhulpverlening. Naast bovenvermelde hechtingsprocessen is er voor de cliënt dus ook een financiële reden om bij de POH-GGZ te blijven. Een aanzuigende werking valt te verwachten, want de cliënten zullen snel doorhebben dat er bij de huisarts gratis psychologische hulp te krijgen is.

Een paradoxaal effect is onvermijdelijk. Het is landelijk beleid dat de POH-GGZ nooit een volledig gekwalificeerd therapeut mag worden. Het is per se niet de bedoeling dat de huisartsenpraktijken veranderen in psychiatrische poliklinieken, want dat komt er feitelijk een echelon bij, met stijging van kosten als gevolg. De POH moet klein blijven. De uitgesleten, maar wel sterke vergelijking van het servet en het tafellaken dringt zich op.

…en vervolgbehandeling wordt moeilijker

POH’s merken op een gegeven moment dat zij de werklast niet baas kunnen en zullen min of meer geforceerd cliënten moeten gaan afstoten naar de Generalistische basis GGZ en de Gespecialiseerde GGZ. Deze collegae mogen vervolgens de klus klaren waarbij zij zullen merken dat veel cliënten onwillig zijn. Immers, het is hun keuze niet om weg te gaan bij de praktijkondersteuner. Bovendien valt GGZ wel onder het eigen risico”.

Betgem concludeert dat de oorspronkelijk beoogde kostenbesparingen dubieus zijn. De POH-GGZ mag niet teveel kosten, maar onervarenheid van de POH-GGZ kan leiden tot extra behandeltijd bij de psycholoog en de hulpverlener. Er wordt een zware wissel getrokken op de POH-GGZ als beroepskracht.

Twee reacties

Betgems blog riep veel reacties op. Van Bart Bruijn bijvoorbeeld, huisarts in Streefkerk. Hij beschrijft (op 29 september 2015) wat voor effect de komst van de POH-GGZ op zijn praktijk heeft gehad totnutoe. In zijn praktijk werken twee ervaren basispsychologen met enkele toegevoegde diploma’s als POH-GGZ.
Het ontstaan van de POH-GGZ is niet iets dat de huisartsen hebben gewild, schrijft Bruijn: “Integendeel, wij zijn gesmeten in het gat dat is ontstaan door het botweg niet meer betalen van de oude Eerstelijns GGZ. Omdat wij alles op ons bord kregen als huisartsen, was de enige oplossing het zelf organiseren van de simpeler psychologische zorg. Dit werd, ook door mogelijkheden van de overheid, met een kleine verhoging van het budget, de logische richting van de POH-GGZ ingedrukt”.

“De POH-GGZ, wat ook de kwalificaties zijn, werkt ONDER DE BIG VAN DE HUISARTS! De POH-GGZ verwijst ook niet, dat doet de huisarts. Deze dient ook de vinger strak aan de pols te houden en ook bij detachering is uitsluitend de huisarts verantwoordelijk voor wat er gebeurt. Vandaar dat ik voor mijzelf supervisie-uren moet rekenen. Het kost nog flink tijd, een POH-GGZ. Verder moeten we er constant voor waken, dat onder onze paraplu geen incompetente zorg wordt geleverd en ik vind dat de beroepsorganisatie van de huisartsen (de LHV, vooral) daar uitspraak over moet doen. De grenzen aan de zorg zijn duidelijk, vallen samen met de competentie van de POH-GGZ, met die van de huisarts zelf en natuurlijk met de budgetten.
Ben ik nu blij met de POH-GGZ, functioneel gezien, voor goede zorg?
Ja en nee! (Echt) Ik zat niet te wachten op de POH-GGZ”.

Prachtige vakmensen die eigenlijk uit hun beroep zijn gegooid

Bruijn vervolgt dat de situatie voor de sanering van de eerstelijnspsychologische zorg lang niet altijd ideaal was. Slechte communicatie en: … “bedrijven, waarin iedereen al helemaal de weg kwijt was en er geen verantwoordelijke aanwezig leek. Om van wachttijden, die toch ook lang waren, nog maar te zwijgen. Dat is nu allemaal beter. Heel korte lijnen, ik zit erbovenop en de drempel is laag. De wachttijden zijn nu niet-bestaand, maar daar wordt strak op gelet. Niet te lange en niet te moeilijke zorg.
Ik ben niet blij met het feit dat vaak prima samenwerkingslijnen met vlotte en goede verwijzingen, waar de patiënten goed terecht konden en waar prachtige competente hulpverleners gewetensvol de moeilijkste problemen aanpakten en diep lijdende mensen begeleidden naar een aanvaardbaar leven, in kortzichtige, geborneerde bestuurlijke incompetentie gewoon uit de wereld zijn geholpen. Deze prachtige vakmensen zijn eigenlijk uit hun beroep en vaak uit hun bedrijf gegooid. En dat zonder goede reden. Dat is de andere kant van de zaak. Ik ben er ook niet blij mee dat er geen netwerk van psychologen met allemaal hun competenties meer is en dat ik allemaal idiote verwijsbriefjes moet schrijven bij overgangen van de ene vorm naar de andere vorm van tweede lijn etc, etc.

Verkleuteriseren

“De ‘maatregelen’ in de eerstelijns GGZ zijn verdere symptomen van het verkleuteriseren en domweg ontkennen van psychosociaal lijden door onze overheid en andere lekenbeleidsmakers als de verziekeraars. Psychosociaal lijden of psychische ziekten worden weggezet als eigen schuld, makkelijk te verhelpen, makkelijk door jezelf op te lossen als je maar wilt, door de omgeving op te lossen (buurvrouw, voetbalvereniging) etc. etc.”

Het zit Bruijn hoog, dat…”een gewaardeerde groep collega’s in de zorg zodanig is mishandeld en miskend, als dat de afgelopen paar jaar is gebeurd met de eerstelijns psychologen, gaat alle redelijkheid te boven, maar men heeft het gewoon kunnen doen. Domweg door het populistisch sausje”.

Het verbaast Bruijn dat hij erg weinig protest heeft gehoord. Wel van huisartsen, maar niet vanuit de psychologen die het betrof. En dat is jammer, besluit Bruijn: “Ga er tegenin, organiseer je, maak leven, schreeuw en krijs en stel de valsheid van de overheid, die alleen geldzakfirma’s helpt, aan de kaak. Zoek de media en ga tekeer! Voor jullie zelf en vooral voor onze patiënten”.

Organiseer je en maak gezamenlijk macht

Herman Suichies, bestuurslid van de vereniging VPHuisartsen schrijft in zijn reactie (op 29 september 2015) dat hij, onlangs gepensioneerd als huisarts, het eens is met Bart Bruijn: “Het fenomeen poh- GGZ is er niet gekomen om kwalitatieve redenen, maar puur om financiële redenen. Er moest bezuinigd worden in de GGZ en is alleen maar mogelijk geweest omdat de LHV indertijd alleen maar kansen zag en meedeed met de politieke beslissers.
Ik heb zelf een blauwe maandag een POH-GGZ, een toenmalige spv’er gehad, maar merkte al snel dat ze vooral doorverwees naar haar eigen oude organisatie.
Ik had daarnaast een uitstekend netwerk van 1e lijns psychologen, die prima werk leverden. Ik heb dus al snel het werk van de poh- GGZ weer zelf gedaan, met de veronderstelling dat ik POH-GGZ werk beter kan dan een POH-GGZ. En bij complexe problematiek gewoon doorverwees naar mijn eigen netwerk.
En dat het voor de huisarts lonend zou zijn een poh-ggz in dienst te hebben is een fabel. Het is net kostendekkend, meer niet, maar dan moet zoiemand bv niet ziek worden, dan verlies je er al op. Het eigen risico blijft een probleem, maar dat geldt niet alleen voor de poh- GGZ, maar in feite voor alle verwijzingen buiten de huisartsenpraktijk.

Het is een breder probleem wat solidariteit aantast en ongelijkheid bevordert, maar om dat te veranderen moet Nederland anders gaan stemmen. Met de laatste hartenkreet van Bart ben ik het helemaal eens. Organiseer je, maak gezamenlijke macht, zoek de media. Huisartsen hebben met ‘Het roer moet om’ laten zien hoe dat moet”.

Lees de hele blog met reacties: De paradox van de POH-GGZ, door Paul Betgem, NVGzP, 15 september 2015: http://www.nvgzp.nl/de-paradox-van-de-poh-ggz/ (Website is opgeheven)

Huisartsen willen meer geld voor POH GGZ,  NVGzP, 9 september 2015: http://www.nvgzp.nl/huisartsen-willen-meer-geld-voor-poh-ggz/ (Website is opgeheven)

Uitbreiding POH-GGZ vraagt om meer budget, LHV, 3 september 2015: xww.lhv.nl (niet meer beschikbaar op site van LHV)
Zie daarvoor in de plaats: Minister: definitief geen extra geld voor POH-GGZ,  LHV, 25 november 2015: www.lhv.nl (ook niet meer beschikbaar op site van LHV; zoekfunctie op site LHV levert geen resultaat).

U P D A T E

Met ingang van oktober 2022 zijn de Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie – NVGzP – en het Nederlands Instituut van Psychologen – NIP – officieel gefuseerd. Zie: https://psynip.nl/fusie-nip-en-nvgzp/

Responsief toezicht: lonkend perspectief voor toezichthouders, maar praktijk is weerbarstig

In ToeZine – magazine voor professionals in handhaving, toezicht en inspectie – staat een column van Frédérique Six die gaat over responsief toezicht: It takes two to tango.

Responsief toezicht is een lonkend perspectief voor toezichthouders, maar de praktijk is weerbarstig. Succesvol, responsief toezicht vraagt veel van de ‘zachtere’ vaardigheden van zowel inspecteurs als ondernemers:

“Lastenluwer toezicht en handhaving voor ondernemers. Dat was het onderwerp van een recent advies aan het kabinet van het Adviescollege toetsing regeldruk Actal. Een van de aanbevelingen uit het rapport is om de ontwikkeling van ‘soft skills’ van toezichthouders en handhavers te bevorderen. Volgens MKB’ers in de glastuinbouw die voor het adviesrapport van Actal werden geïnterviewd, laat het gedrag van inspecteurs nog te wensen over.

Actal verwijst in het kabinetsadvies naar John Braithwaite’s interventiepiramide. Dit responsief toezichtmodel, waarin de keuze voor interventies wordt gebaseerd op een risicoanalyse, is populair onder Nederlandse toezichthouders vanwege de eenvoud en elegantie. Maar wetenschappelijk onderzoek (van onder meer Peter Mascini en Eelco van Wijk en van Henk de Bunt en collega’s) heeft laten zien dat de praktijk weerbarstig is.
Die weerbarstigheid komt naar mijn idee vooral doordat Braithwaite onvoldoende oog heeft voor de interpersoonlijke en reflectieve vaardigheden van inspecteurs én ondernemers – de soft skills die volgens Actal wel wat beter mogen. Braithwaite ziet over het hoofd hoe complex en uitdagend de responsieve interacties tussen toezichthouders en ondertoezichtgestelden kunnen zijn.

Neem allereerst het werk van inspecteurs en handhavers. Volgens Braithwaite hebben toezichthouders onderin de interventiepiramide vertrouwen in ondernemers. Regelnaleving wordt dan bevorderd door onder andere uitleg, overtuigingskracht en waarschuwingen – eventueel gevolgd door een boete. Braithwaite veronderstelt hier dat inspecteurs een basishouding van vertrouwen hebben en hun oordeel opschorten totdat de inspectie is afgerond. Maar gebeurt dat wel altijd?

Dan de volgende fase: na een inspectie krijgen ondernemers het oordeel te horen. Maar beschikken inspecteurs over de interpersoonlijke vaardigheden om de boodschap goed over te brengen? En bezitten ze de reflectieve vaardigheden om uitdagende, zich verzettende ondernemers te woord te staan? Hoe rolvast kunnen inspecteurs blijven? Het genoemde onderzoek van Mascini en Van Wijk laat zien dat dat niet altijd lukt.

Een opbouwende interactie tussen toezichthouders en ondertoezichtgestelden komt van twee kanten. Hoe genuanceerd en responsief de oordelen van inspecteurs ook zijn, als ondernemers de communicatie niet zo ervaren, blijft het effect op het gedrag van de ondernemer nul. Responsief toezicht stelt dan ook net zo goed eisen aan inspecteurs als aan ondernemers. Responsief toezicht stelt dan ook net zo goed eisen aan inspecteurs als aan ondernemers”.

Lees de hele column van Frédérique Six: Responsief toezicht – It takes two to tango,  ToeZine, nummer 10, september 2015: www.toezine.nl

Frédérique Six is universitair docent aan de Faculteit sociale wetenschappen van de Vrije Universiteit, afdeling bestuurswetenschap en politicologie. Zij onderzoekt publieke governancevraagstukken met speciale aandacht voor relatie vertrouwen en controle: http://frederiquesix.nl

Publiek vertrouwt zorgverzekeraars niet volgens onderzoek Consumentenpanel NIVEL

Het publiek vertrouwen in zorgverzekeraars is laag blijkt uit een onderzoek van het Consumentenpanel Gezondheidszorg van het NIVEL (Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg). Dit onderzoek had als doel om in kaart te brengen in hoeverre verzekerden vertrouwen hebben in zorgverzekeraars en wat achterliggende oorzaken zijn van een laag vertrouwen. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in het Tabellenboek ‘Vertrouwen in  zorgverzekeraars’.

De opvattingen van verzekerden over de taken van zorgverzekeraars zijn van belang voor het vertrouwen dat ze in hen hebben. Uit eerder NIVEL-onderzoek is al bekend dat het vertrouwen in zorgverzekeraars laag is. Uit het huidige onderzoek blijkt vooral een laag vertrouwen bij verzekerden die vinden dat zorgverzekeraars belangrijke taken niet uitvoeren.

Misvatting over rol zorgverzekeraars
Verzekerden weten niet altijd wat de taken zijn van zorgverzekeraars. Taken die ze hebben volgens de Zorgverzekeringswet, zoals bemiddeling en onderhandelen over de kwaliteit van zorg, vinden verzekerden lang niet allemaal een taak voor de verzekeraar. Daarbij is er ook een groep verzekerden die vindt dat zorgverzekeraars toezicht moeten houden op de kwaliteit van zorg of het basispakket moeten samenstellen, terwijl zorgverzekeraars deze bevoegdheden wettelijk gezien juist niet hebben.

Vertrouwen in zorgverzekeraars
“De opvattingen van verzekerden hangen samen met hun vertrouwen in zorgverzekeraars”, stelt NIVEL-programmaleider Judith de Jong. “Verzekerden die vinden dat zorgverzekeraars hun taken niet uitvoeren, hebben minder vertrouwen. Tegelijkertijd zien we dat het vertrouwen in zorgverzekeraars hoger is bij andere groepen verzekerden. Bijvoorbeeld bij verzekerden die meer informatie ontvangen die bijdraagt aan een positief beeld over zorgverzekeraars. Het is belangrijk dat verzekerden geïnformeerd raken over de wettelijke rol van zorgverzekeraars, waardoor mogelijk de ‘mismatch’ tussen de wettelijke taken van zorgverzekeraars en de opvattingen van verzekerden over die taken vermindert.”

Het onderzoek
Het onderzoek is in juli 2015 uitgevoerd binnen het Consumentenpanel Gezondheidszorg van het NIVEL. De vragenlijst is ingevuld door 611 respondenten (respons 41%). Het Consumentenpanel bestaat uit bijna 12.000 mensen van 18 jaar en ouder. Het NIVEL verzamelt hiermee de meningen over de gezondheidszorg en de ervaringen hiermee van de algemene bevolking.

Veel onduidelijk over taken zorgverzekeraar, NIVEL, 24 september 2015: www.nivel.nl

Klik hier voor downloaden Tabellenboek ‘Vertrouwen in zorgverzekeraars’: www.nivel.nl

Substitutie, een nieuwe kijk op samenwerken in de zorg

Het Jan van Es Instituut (JVEI) en het zorgnetwerk VvAA voor Zorgondernemingen hebben besloten de banden nauwer aan te halen, om voor het zeer actuele thema ‘subsitutie’ de impact te vergroten en een verbindende voortrekkersrol te spelen, aldus de Nationale Zorggids.

Zorg aan patiënten kan efficiënter, goedkoper en dichter bij de patiënt worden georganiseerd. Maar de zorgverschuiving van de tweede naar de eerste (of zelfs de nulde) lijn komt toch nog moeizaam van de grond.
Substitutie raakt veel facetten die van invloed zijn op ondernemerschap in de zorg: politiek, financieel, fiscaal, bedrijfskundig. Een uitdagende combinatie die wordt belicht tijdens het Substitutie Congres op 6 november 2015 dat beide partijen organiseren. Het Jan van Es Instituut is als het kenniscentrum voor de geïntegreerde eerstelijns gezondheidszorg al geruime tijd bezig met het thema substitutie. VvAA voor Zorgondernemingen adviseert met name tweedelijns zorgondernemingen op strategisch en operationeel vlak; daarbij komen ook steeds vaker substitutievraagstukken aan de orde.

“De eerste lijn staat open voor substitutie. Huisartsen kunnen minder complexe behandelingen aanbieden die nu nog in de tweede lijn plaatsvinden. Daar zijn zij ook klaar voor. Maar de markt is nog niet zo ver,” aldus Marc Bruijnzeels, directeur van het Jan van Es Instituut. “Zorgverzekeraars kopen zorg nog steeds in vanuit twee verschillende budgetten: voor de eerste en voor de tweede lijn. Hoe krijgen we de markt mee in een meer geïntegreerde visie en aanpak? Samen met VvAA maken wij ons daar hard voor. En kunnen we meer bereiken. We wisselen niet alleen onze kennis van de markt met elkaar uit, maar ontwikkelen ook een aanpak die werkt in de praktijk. Samen beschikken we over een nog groter netwerk en meer ervaring en daarmee dragen we constructief bij aan een snellere ontwikkeling van substitutie-initiatieven”.

Mariëtte Glim, senior manager bij ledenorganisatie VvAA, is blij met de samenwerking. De organisatie merkt dat er weliswaar ideeën zijn voor substitutie, maar dat die vaak niet makkelijk van de grond komen. “Dat begint eigenlijk al bij het eenvoudige gegeven dat de tweede en de eerste lijn elkaar nog niet goed genoeg kennen. Er zijn nieuwe samenwerkingsverbanden nodig. Samen kunnen wij die beter faciliteren”.

Jan van Es Instituut en VvAA geven samen invulling aan substitutie, Nationale Zorggids, 24 september 2015: www.nationalezorggids.nl

Meer info over het Substitutiecongres – De eerstelijn transformeert: substitutie, een nieuwe kijk op samenwerken – in Almere op 6 november 2015: https://docplayer.nl

U P D A T E

Juiste zorg op juiste plek vraagt nieuwe organisatievormen, Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), 21 februari 2019: www.lhv.nl

SP in Gelderland wil af van voorlichters om journalisten aan werk te helpen

De Socialistische Partij van Gelderland stelt voor om een Gelders Fonds voor de Regionale journalistiek in het leven te roepen. Hiermee wordt een impuls geven aan hoogwaardige en onafhankelijke regionale en lokale journalistiek. De provincie Gelderland en de Gelderse gemeenten zouden het Fonds kunnen vullen. Dat kan door te schrappen in de uitgaven aan voorlichters en PR en door deze bedragen te investeren in de regionale journalistiek: minder voorlichters, meer journalisten.

De regionale en lokale journalistiek staat onder druk. Dat baart velen zorgen omdat de journalistiek een belangrijke rol speelt in een vitale lokale en provinciale politiek. Kranten hebben het zwaar door dalende inkomsten en op de regionale omroep wordt bezuinigd. Het betekent dat steeds vaker een kritische journalist ontbreekt op de tribune van bijvoorbeeld een raadsvergadering, maar ook dat de capaciteit ontbreekt om een zaak eens goed uit te pluizen. Over de vraag of er iets aan te doen valt en hoe, wordt verschillend gedacht. Daarom organiseert de Gelderse SP op donderdag 24 september 2015 een debat over overheidssteun voor de regionale journalistiek.

Elftal journalisten

Wat de SP betreft kan iedereen een bijdrage leveren aan het nieuw op te richten Gelders Fonds voor de Regionale Journalistiek. Gemeenten en provincie zouden voorop moeten lopen vanwege het belang dat zij hebben bij een vitale democratie. Zij zouden bijvoorbeeld ieder een deel van hun budget voor communicatie kunnen schrappen ten bate van het Fonds. Fractievoorzitter Van Kaathoven licht toe: “In 2014 had de provincie Gelderland 37 fte communicatiemedewerkers in dienst en de totale uitgaven voor communicatie waren 3.922.081 euro. Schrap daarvan 1 fte aan voorlichters en bijbehorende uitgaven en laat de 54 Gelderse gemeenten ieder gemiddeld 0,2 fte schrappen, dan heb je al een heel elftal fulltime journalisten erbij. Minder voorlichters, meer journalisten!”

Onafhankelijk

Cruciaal is, wat de Gelderse SP betreft, dat er meer capaciteit komt voor onafhankelijke regionale journalistiek. Het regionaal Fonds kan daar een belangrijke rol in spelen. Om er zeker van te zijn dat de overheden geen enkele invloed op de journalistieke inhoud krijgen, zou het Fonds bestuurd moeten worden door (oud) journalisten en deskundigen. Zij bepalen welke journalistieke initiatieven geld uit het Fonds krijgen en bewaken de kwaliteit en onafhankelijkheid ervan. Fractievoorzitter Van Kaathoven heeft er vertrouwen in dat zo de journalistieke onafhankelijkheid geborgd kan worden. Van Kaathoven: “Nu financieren bedrijven de regionale kranten via advertenties en ondersteunen overheden de regionale omroep via subsidies. En ook nu wordt er alles aan gedaan om de onafhankelijkheid van de redactie te garanderen. In die zin is er niks nieuws onder de zon”.

Zie: Gelderse SP wil minder voorlichters, meer journalisten, SP Gelderland, 20 september 2015: http://gelderland.sp.nl

Amsterdam wil meer succesvolle sociale ondernemingen en komt met Actieplan Sociaal ondernemen 2015-2018

De gemeente Amsterdam gaat meer inkopen bij sociale ondernemingen. Het College van B en W steunt sociale ondernemingen in de stad: de gemeente gaat meer inkopen bij sociale ondernemingen, versoepelt regels en verbetert het contact met sociaal ondernemers. Verder onderzoekt het college de beschikbaarheid van fondsen zodat deze bedrijven meer kapitaal kunnen aantrekken.
De maatregelen zijn opgenomen in het actieplan Sociaal Ondernemen 2015-2018. Met dit actieplan erkent wethouder Kajsa Ollongren van Economie het belang van sociale ondernemingen voor de stad. Dit soort bedrijven gaat maatschappelijke uitdagingen aan, waarbij niet alleen financiële opbrengst van belang is. De sociale impact van het werk staat voorop. Deze innovatie aanpak voor maatschappelijke problemen draagt bij aan een betere kwaliteit van leven in de stad.

In het actieplan staan zeventien concrete maatregelen. Daarmee wil het Amsterdam neerzetten als dé stad voor sociaal ondernemen. Om sociale ondernemingen te ondersteunen bij groei en ontwikkeling kijkt het college binnen de eigen middelen wat de mogelijkheden zijn. Zo gaat de gemeente meer optreden als eerste klant. Dat helpt startende ondernemers in de zoektocht naar meer klanten en hogere omzet. En bij uitdagingen in de stad gaat het college sociale ondernemingen vragen om te komen met innovatieve oplossingen. Op deze manier betrekt het college sociale ondernemingen meer als partner. Bij de inkoop is het belangrijk dat er zo min mogelijk belemmeringen zijn. Het college gaat deze in kaart brengen en met een groep grote inkopers vervolgens kijken welke oplossingen mogelijk zijn.

Het college voert met het actieprogramma Sociaal Ondernemen Amsterdam 2015-2018 het initiatiefvoorstel van raadslid Shahsavari-Jansen uit. Op 14 oktober 2015 wordt het actieprogramma besproken in de commissie Werk en Economie en op 4 november 2015 in de gemeenteraad.

Actieprogramma Sociaal Ondernemen Amsterdam 2015-2018, september 2015: https://beroepseer.nl

Jos de blok benoemd tot Ashoka Fellow

ashoka jos de blokJos de Blok, oprichter van Buurtzorg Nederland en Noa Lodeizen, oprichter van Young In Prison, zijn op 17 september 2015 officieel benoemd tot Ashoka Fellow. Het is voor het eerst dat via Ashoka Nederland fellows zijn benoemd.

“Wij zijn enorm trots dat we met de benoeming van Jos de Blok en Noa Lodeizen twee geweldige sociale innovators aan het wereldwijde Ashoka netwerk kunnen toevoegen”, aldus Jamy Goewie, oprichter van Ashoka NL: “Beiden laten een onnavolgbare passie en vasthoudendheid zien in het veranderen van het systeem rondom respectievelijk zorg en jeugd-deliquentie”.

Jos de Blok
Buurtzorg is in 2006 op gericht door Jos de Blok en is inmiddels uitgegroeid tot een thuiszorgorganisatie met meer dan 650 teams en 8000 medewerkers. Buurtzorg werkt met kleine, professionele zelfsturende teams die de relatie tussen cliënt en professional als uitgangspunt nemen. Dit idee wordt inmiddels niet alleen in Nederland toegepast, maar ook in Japan, Zweden, België en de Verenigde Staten.

Noa Lodeizen
Noa Lodeizen startte in 2002 met Young in Prison in Zuid-Afrika om jeugddeliquenten die in conflict zijn met de wet, te helpen met het bouwen van hun toekomst door middel van re-integratieprogramma’s. Hierbij worden zowel de kinderen zelf als de gemeenschap betrokken. Daarnaast werkt Noa aan structurele mentaliteits- en beleidsveranderingen om de algehele situatie van kinderen in gevangenissen te verbeteren. YIP is, naast Zuid-Afrika, momenteel actief in Malawi, Colombia en Nederland.

Over Ashoka
Ashoka zoekt wereldwijd naar innovators die systemische en schaalbare oplossingen hebben gevonden voor hardnekkige sociale problemen. Voorbeelden van bekende Ashoka fellows zijn Jimmy Wales, oprichter van Wikipedia en Kailash Satyarthi, oprichter van SACCS – Zuidaziatische Coalitie tegen Kinderslavernij – en Nobelprijswinnaar voor de vrede 2014. Ook Mel Young, oprichter van de Homeless World Cup die in september2015 plaatsvindt in Amsterdam, is een Ashoka fellow. Allen zijn in staat geweest systemische oplossingen te bedenken in het sociale domein waarbinnen ze actief zijn.

Met de benoeming van Jos de Blok en Noa Lodeizen voegt Ashoka twee indrukwekkende sociale innovators toe aan haar community van meer dan 3000 fellows in 88 landen. Ashoka is in 34 jaar tijd uitgegroeid tot het grootste netwerk in de wereld van sociale innovators. Ashoka Nederland is in april 2015 gelanceerd en is het enige internationale netwerk voor sociale innovatie in Nederland.

Ashoka Fellows kunnen rekenen op een levenslange steun in hun werk. Ashoka steunt met financiële middelen, kennis en expertise via het internationale netwerk.

Jos de Blok en Noa Lodeizen benoemd tot Ashoka Fellow, De dikke blauwe, 22 september 2015: www.dedikkeblauwe.nl

Ashoka: www.ashoka.org

Buurtzorg Nederland: www.buurtzorgnederland.com

Young in Prison: www.younginprison.nl

Behandeling wetsvoorstel Normalisering Ambtelijke Rechtspositie op 22 september 2015 in Eerste Kamer: Een kwestie van kiezen

ambtenarenOp 22 september 2015*) wordt het initiatiefwetsvoorstel Normalisering ambtelijke rechtspositie behandeld in de Eerste Kamer. De meningen over de vraag of de Kamer moet instemmen, zijn nogal verdeeld. Het afgelopen jaar heeft de Kamer zelf ook behoorlijk kritische vragen gesteld aan de indieners. De normaliseringsrace nadert de finish, maar is nog zeker niet gelopen.

Prof. mr. Barend Barentsen, hoogleraar op de Albeda Leerstoel aan de Universiteit Leiden, adviseert in zijn artikel Doet-ie ‘t of doet-ie niet? aan de vooravond van de slotfase nog eens te kijken naar de belangrijkste argumenten van de initiatiefnemers.  De Albeda Leerstoel bestudeert arbeidsverhoudingen in de publieke sector, w.o. arbeidsvoorwaardenvorming, politiek-ambtelijke verhoudingen en medezeggenschap. Gaan de argumenten de Eerste Kamer overtuigen? vraagt Barentsen zich af:

Misschien het wel meest curieuze argument is dat de normalisering eigenlijk niet zo gek veel verandert. Degenen die vrezen voor uitholling van de rechtsbescherming van ambtenaren moeten zo gerust worden gesteld. Ook onder het civiele arbeidsrecht is een integer, goed functionerend en los van politieke grilligheid opererend ambtenarenkorps heel goed mogelijk. Het arbeidsrecht is een prima instrument om de rechten én de plichten van ambtenaren deugdelijk te regelen. Een ambtenaar mag ook straks niet op willekeurige gronden worden ontslagen. Net als aan een arts in loondienst, een beveiliger op Schiphol of een leraar in het bijzonder onderwijs (die nu al werknemer zijn) kunnen er ook na normalisering hoge eisen aan ambtenaren worden gesteld. De vorm verandert, maar de inhoud niet.

Sinds 1 juli 2015 geldt bovendien de Wet werk en zekerheid. Net als in de ambtelijke sector al jaren het geval was, mag een werkgever alleen tot ontslag overgaan als hij een in de wet vastgelegde ontslaggrond aantoont. De Wwz is een voorbeeld van omgekeerde normalisering misschien. De werknemer is meer op de ambtenaar gaan lijken na 1 juli. Ook zeggen de initiatiefnemers dat de wet niet ziet op de arbeidsvoorwaarden, zoals de hoogte van het salaris of studiefaciliteiten. Daar gaat het voorstel helemaal niet over.

Misschien dat deze argumenten de Kamer geruststellen. Maar spreken ze tot de verbeelding?

Gelijke monniken, gelijke kappen

Een van de belangrijkste redenen om tot normalisering over te gaan is volgens de indieners van principiële aard. Ambtenaren en werknemers zijn, wat behoefte aan rechtsbescherming tegen een ‘bovengeschikte’ werkgever én duidelijke vastlegging van rechten en plichten betreft niet wezenlijk verschillend. Daar hoort dan ook dezelfde rechtspositie bij. In de Nadere Memorie van Antwoord benadrukken de initiatiefnemers dit principiële gelijkheidsargument. Verder sluit die keuze aan op de normaliseringstendens van de afgelopen decennia. Medezeggenschap en sociale zekerheid zijn al op dezelfde manier geregeld.

Sinds kort is het civiele ontslagrecht verambtelijkt. Hoewel ambtenaren formeel eenzijdig worden aangesteld, gaan zij niet zonder wilsovereenstemming aan de slag. Eigenlijk is er wel een contract. De arbeidsvoorwaardenakkoorden die de centrales van overheidspersoneel sluiten zijn strikt genomen wel geen cao’s, maar moeten die wel zo veel mogelijk benaderen. In feite zeggen de initiatiefnemers: in plaats van te doen alsof, kun je dan maar beter met echte arbeidsovereenkomsten en cao’s gaan werken.

Misschien dat de Kamer wel van dit meer principieel getinte argument gecharmeerd is. Aan de andere kant: wil de senaat wel aan een wet die feitelijk weinig verandert maar wel zorgt voor het opruimen van een verouderde, niet meer met de feitelijke rechtspraktijk overeenkomende separate rechtspositie? Daar komt dan nog bij dat de normaliseringsgedachte niet voor de volle 100% consequent is doorgevoerd. Bepaalde groepen ambtenaren blijven uitgezonderd. De grenzen zijn wellicht wat arbitrair. Politieagenten blijven ‘klassieke’ ambtenaren, douaniers niet. Ondersteunende diensten bij de politie blijven ambtenaar, die bij de rechterlijke macht juist weer niet. Nu geven de indieners zelf ook toe dat ze niet helemaal consequent zijn geweest. Een meerderheid in de Tweede Kamer wilde echter graag bepaalde extra groepen ambtenaren van de normalisering uitzonderen. Van de indieners had dat niet per se gehoeven, zo valt niet eens zo erg tussen de regels door te lezen.

Maar goed, het principiële argument is een tweesnijdend zwaard. Het kan voldoende overtuigingskracht hebben. Gelijke gevallen moeten gelijk worden behandeld. Wie kan daar tegen zijn? (Ook de tegenstanders van normalisering niet. Alleen zien zij ambtenaren en werknemers niet als gelijk.) Aan de andere kant kunnen de indieners hier in het eigen zwaard vallen, als er de nadruk op wordt gelegd dat dit bijna morele uitgangspunt om pragmatische redenen wordt gerelativeerd.

Omslag op andere gronden

Zijn er dan nog andere redenen te bedenken?

In de loop van het wetgevingsproces zijn er veel argumenten gesneuveld. Een beter imago voor werken bij de overheid of een gemakkelijker uitwisseling tussen werken bij de overheid en marktsector keren in ieder geval tot nu toe niet bij de Eerste Kamer terug. Wat dat laatste betreft: de arbeidsvoorwaarden worden inhoudelijk niet aangepast door het wetsvoorstel. In hoeverre de overheid zich als aantrekkelijke werkgever in de markt kan zetten staat los van normalisering. Wat het imago betreft is hoogst twijfelachtig of de rechtspositie daar ook maar iets aan toe of afdoet. Het zal van de functie en het functioneren van een overheidswerker afhangen of het woord ‘ambtenaar’ als ere-titel (dienaar van de goede zaak) is bedoeld. Of juist als scheldwoord (nutteloze bureaucraat). Een Uwv-medewerker is werknemer, een bijstandsconsulent bij de gemeente ambtenaar. Ik denk niet dat dat ook maar iets uitmaakt voor hun imago. Al helemaal niet bij de mensen aan wie ze geen uitkering hebben toegekend. Een brandweerman die een kind uit een brandend huis redt, of een kat uit de boom desnoods, zal in de beeldvorming weinig last hebben van zijn ambtelijke status.

Praktische redenen

Heeft het wetsvoorstel enige praktische betekenis? Toch wel.

In ieder geval wordt de regeling van de rechtspositie van het personeel in het onderwijs veel eenvoudiger geregeld. Nu werken daar ambtenaren én werknemers. Voor hen moeten dezelfde rechten en plichten gelden, vastgelegd in een cao. Het verschil in rechtspositie brengt mee dat er aanvullende regels in cao’s moeten worden opgenomen om die gelijkheid te realiseren. De grondwettelijk geborgde onderwijsvrijheid brengt ook mee dat openbaar én bijzonder onderwijs gelijk moeten worden behandeld. Toch zijn het ontslagrecht en de rechtsgang verschillend. Dit probleem zou ook in andere ‘hybride’ delen van de publieke sector, zoals de ambulancezorg, worden weggenomen. Het gelijkheidsargument is in deze sectoren niet uitsluitend van principieel, maar ook van praktisch belang. Het maakt het regelen van de rechten en plichten van deze werkenden een flink stuk eenvoudiger. Zo wordt bovendien voorkomen, zoals nu wel eens gebeurt, dat cao-bepalingen door de hoogste civiele rechter anders worden uitgelegd dan door de hoogste ambtenarenrechter.

Een ander en heel belangrijk verschil is het wegvallen van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming. De Algemene wet bestuursrecht zou niet meer van toepassing zijn op de relatie overheidswerkgever en overheidswerknemer. Het belang van die verandering kan niet worden overschat. Het is de vraag of de Awb, met haar sterke nadruk op termijnen, procedures en op het besluitbegrip, het ideale instrument is om arbeidsgeschillen op te lossen. Ligt de nadruk niet teveel op de vorm, in plaats van op de inhoud? Gaat de rechtsbescherming niet verloren in formaliteiten en motiveringsplichten? In feite is de vraag of het arbeidsrecht, dat wat minder aan strakke procedures hecht, niet handiger is om geschillen op te lossen. Een van mijn voorgangers op de Albeda-leerstoel heeft zich in zijn oratie afgevraagd of de Awb de arbeidsverhoudingen bij de overheid en arbeidsconflicten niet te sterk heeft gejuridiseerd. Is er wel sprake van een besluit? Is betrokkene wel ambtenaar? Is tijdig bezwaar gemaakt (en waartegen dan)? Allemaal lastige vragen die zouden verdwijnen.

Het is ook zeker niet zo dat het bestuursrecht beschermend en begunstigend uitpakt voor ambtenaren. Een voorbeeld. Vecht een ambtenaar nu een besluit niet binnen 6 weken aan, dan staat het in rechte vast. In vervolgprocedures staat dan vast dat de ambtenaar in 2014 onvoldoende functioneerde, of geen recht had op een maaltijdvergoeding. Een ambtenaar moet wel in bezwaar en beroep als het optreden van de baas hem niet zint. Die procedeerdwang kent het arbeidsrecht niet.

Vanuit werkgeversperspectief is het schrappen van formaliteiten en verplichte bezwaarprocedures te zien als een versoepeling. Een forse lastenverlichting ook. Vanuit werknemersperspectief, ik noem het toch maar zo, lijkt de rechtsbescherming minder te worden. Hier staat de Kamer voor een echte keuze. Wat verdient de nadruk: minder stroperige besluitvorming of behoud van de bestaande rechtsbescherming?

Ter relativering wil ik wel opmerken dat dat beschermende bestuursrecht lang niet altijd zo beschermend uitwerkt. Ook de ambtenaar kan verstrikt raken in formaliteiten. Overtreding van vormvoorschriften door de werkgever leidt hoogstens tot uitstel, maar niet tot afstel van een de ambtenaar onwelgevallige beslissing. Ook moet bedacht worden dat het arbeidsrecht met de procedure bij de kantonrechter een betrekkelijk informele en snelle rechtsgang biedt. Verder blijkt het arbeidsrecht juist ook belangrijk dat een werkgever zijn beslissingen motiveert, en zo nodig overleg voert met de bonden en de OR. Heerma van Voss heeft daarom de notie van ‘algemene beginselen van goed werkgeverschap’ geïntroduceerd. Nogmaals: er is zeker een niet te onderschatten verschil met de bestuursrechtelijke rechtsbescherming. Maar ambtenaren worden met normalisering nu ook weer niet vanuit een bestuursrechtelijke Hof van Eden verbannen naar een arbeidsrechtelijke woestenij. Ook buiten de Awb zijn ongelijkheidscompensatie en het balanceren van werkgevers- en werknemersbelangen belangrijke principes”.

Lees het hele artikel van prof.mr. Barend Barentsen: Doet-ie ‘t of doet-ie niet?, De Leerstoelen – CAOP, 8 september 2015: http://www.deleerstoelen.nl/detailweergave/details/doet-ie-t-of-doet-ie-niet/ (Niet meer beschikbaar op site CAOP – De leerstoelen).

Aan het slot betoogt Barentsen dat er voors en tegens zijn, en dat er inconsequenties zijn: “Misschien komt het toch vooral aan op de principiële keuze. Hoort er een aparte rechtspositie bij het bijzondere van het werken bij de overheid? Of is het beter om die bijzondere werknemers zo veel mogelijk een gelijke rechtspositie te geven? Misschien zou het toch het mooiste zijn als de Kamer op principiële gronden ja, of nee, zegt tegen het voorstel. Laat deze keer de visie op de overheid en haar medewerkers maar de doorslag geven. Wat het ook wordt. Of het voorstel het nu haalt of niet, werken voor de publieke zaak blijft bijzonder. Dat is niet meer dan normaal”.

‘Arbeidsconflicten bij de overheid’. Effectieve conflictoplossing bij individuele arbeidsconflicten, door mr. A.F.M. Brenninkmeijer, CAOP, 2003: https://beroepseer.nl/

*) Meer info over Initiatiefvoorstel-Van Weyenberg en Keijzer Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, Eerste Kamer der Staten-Generaal: https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/32550_initiatiefvoorstel_van

Lees ook Op weg naar een nieuwe ambtelijke status, Blogs Beroepseer, 4 juni 2014: https://beroepseer.nl

Nog maar een keer: de ambtelijke status, door Pieter Joost Schaap, 7 oktober 2010: https://capra.nl/nog-maar-een-keer-de-ambtelijke-status/