Skip to main content

Redactie Beroepseer

Gert Biesta over wat goed onderwijs zou moeten zijn

Bij alle vergelijkingen komt het Finse onderwijs de laatste jaren als beste uit de bus. Fins onderwijs staat wereldwijd in het middelpunt van de belangstelling en is ieders voorbeeld geworden. Enthousiast doen journalisten verslag van wat ze meemaken in de Finse klasloken. Bij de Finnen… “is er geen sprake van gestandaardiseerde toetsen of routineuze onderwijsinspectie die de vrijheid en zelfstandigheid van de docent belemmert. De overheid heeft groot vertrouwen in de leraar, omdat zijn goede opleiding voor hem of haar spreekt. Waarom stapt Nederland niet over op een Fins onderwijsmodel. Wat houdt ons tegen”?
De vraag is afkomstig van Jori Stam in een interview met prof. dr. Gert Biesta, hoogleraar Educational Theory and Policy aan de Universiteit van Luxemburg.

omslag goed onderwijs en de kunst van het metenBiesta publiceerde vorig jaar het boek Goed onderwijs en de cultuur van het meten. Op punt van verschijnen, in juni 2013, staat zijn nieuwste boek The Beautiful Risk of Education dat gaat over wat veel leraren al weten, maar waarover ze in steeds mindere mate mogen spreken, namelijk dat echt onderwijs geven werken met risico’s is. Er staat veel op het spel, omdat, in de woorden van de dichter W.B. Yeats, onderwijs geven niet het vullen is van een emmer, maar het ontsteken van een vuur. Onderwijzen is ook niet een interactie tussen machines, maar een ontmoeting tussen menselijke wezens. Het is gewaagd omdat leerlingen geen objecten zijn die gemodelleerd en geregisseerd kunnen worden, maar actieve, verantwoordelijke wezens  Het boek gaat in tegen het vermijden van risico’s waarop veel onderwijspraktijken gericht zijn in de huidige tijd. Risico’s nemen moet weer een centrale plek krijgen in ons onderwijs.

Nederland heeft internationaal gezien een heel unieke onderwijsgeschiedenis en -cultuur

Op Stams vraag over het Finse onderwijs, of we niet beter direct zouden moeten beginnen met toepassing ervan in Nederland antwoordde Biesta:
“‘De verwijzing naar Finland berust mijns inziens op een groot misverstand, en ik denk dat het belangrijk is om dat aan de orde te stellen. Het probleem is dat Finland recent in beeld is gekomen op basis van de uitkomsten van de PISA metingen1). Maar die metingen zijn mijns inziens in het geheel geen valide definitie van wat ik denk dat goed onderwijs is of zou moeten zijn. In die zin vind ik de verwijzing naar Finland in discussies over de kwaliteit van het onderwijs zeer problematisch, niet omdat het onderwijs in Finland slecht zou zijn, maar omdat daarmee veel te veel waarde – en macht – aan de PISA metingen wordt gegeven. Ik denk dat er van veel verschillende landen en hun onderwijsculturen en praktijken iets te leren is – zowel in positieve als in negatieve zin – en dat het dus belangrijk is om een brede blik te hebben en de aandacht niet op één land of één systeem te richten.
Daarbij is het zeker ook van belang om al het goede dat er in het Nederlandse onderwijs is gebeurd en vandaag de dag gebeurt niet uit het oog te verliezen, niet in het minst omdat Nederland internationaal gezien een heel unieke onderwijsgeschiedenis en -cultuur heeft. Die cultuur is er niet zomaar gekomen, maar is de uitkomst van een lang historisch ontwikkelingsproces dat bijvoorbeeld voor wat betreft de bijzondere positie van het kind in het Nederlandse onderwijs (en vanuit mijn ervaringen in Engeland en Schotland kan ik beamen dat die positie heel bijzonder is) op zijn minst terug gaat naar de Gouden Eeuw.

Dat laat al zien dat zelfs als er in een ander land een inspirerende onderwijscultuur en –praktijk is, die niet zomaar getransplanteerd kan worden naar een andere situatie. Als er al iets van Finland geleerd zou kunnen worden, dan zou het vooral moeten komen van een analyse van de onderliggende sociale, culturele en politieke dynamiek als de context waarin bepaalde onderwijspraktijken tot ontwikkeling zijn gekomen. In dit verband mag bijvoorbeeld ook niet worden vergeten dat Finland sociaal-cultureel een zeer homogeen land is met beperkte ‘ruimte’ voor diversiteit – iets wat deels verklaard kan worden uit de politieke geschiedenis van het land – en waar er bijvoorbeeld ook een cultuur is met een hoge mate van staatsinterventies in het leven van jonge kinderen. Anders gezegd: het ‘succes’ van Finland heeft ook een heel specifiek prijskaartje”.

Fundamentele onderwijspedagogische vragen worden niet meer gesteldomslag the beautiful risk of education

Op de vraag wat Biesta opvalt in het huidige (internationale) onderwijsklimaat, antwoordde hij: “‘Wat me misschien nog wel het meest opvalt is hoe de pedagogische dimensie van het denken over onderwijs uit veel onderwijsbeleid, onderzoek en praktijk is verdwenen”.
Hij legt uit dat leren en onderwijzen twee fundamenteel verschillende processen zijn. Dat betekent dat een leertheorie of leerdiscours nooit automatisch en uit zichzelf een onderwijstheorie of onderwijsdiscours genereert.
Fundamenteel onderwijspedagogische vragen over doel, inhoud en relatie van onderwijs en onderwijzen worden niet (meer) gesteld. Volgens Biesta is dat misschien nog wel een groter probleem dan de cultuur van het meten – of een andere manier om het te zeggen: misschien heeft de cultuur van het meten zich juist zo sterk kunnen vestigen vanwege het ontbreken van onderwijspedagogische manieren van kijken, denken, spreken en doen”.

Wat Biesta verder opvalt is …” de sterke drang tot eenvormigheid. Het lijkt erop dat bijna iedereen op elkaar wil lijken en zich (letterlijk) aan elkaar wil meten. Beleid wordt daarbij vooral gedreven door de angst om achter te blijven – zonder de vraag te stellen wat precies de waarde is van hetgeen waar iedereen achteraan lijkt te hollen. Er zijn maar heel weinig landen die zich bewust buiten deze logica proberen te positioneren en een eigen lijn durven te trekken. Een opmerkelijk voorbeeld dat ik van dichtbij heb ervaren is het onderwijsbeleid in Schotland. Alhoewel het niet immuun is voor internationale dynamiek en ‘pressure’, is er daar een onderwijscultuur die niet gericht is op het achterna hollen van een abstract idee van internationale ‘kwaliteit’, maar waar zelfbewust een eigen visie is gearticuleerd. Dat betekent niet dat alles koek en ei is, maar het laat wel zien dat een andere benadering mogelijk is. Maar heel veel landen lijken dat besef nauwelijks meer te hebben. Dat verbaast me, en baart me grote zorgen in het licht van een bredere notie van wat goed onderwijs zou moeten zijn”.

Het onderwijs van morgen

Biesta hoopt dat het onderwijs van morgen vooral onderwijs zal zijn… “en niet een veredelde vorm van leren. Onderwijs impliceert voor mij dat er een cruciale rol is voor een onderwijsgevende. Het onderwijs van morgen is dus niet getransformeerd in een amorf leerproces waar de leraar slechts een begeleidende en faciliterende rol heeft; het is onderwijs waarin studenten de mogelijkheid ervaren om onderwezen te worden. Deze formulering klinkt wellicht wat complex, maar ik heb in recent werk betoogd dat er een fundamenteel en zeer belangrijk onderscheid bestaat tussen twee manieren waarop de relatie tussen docent en student begrepen kan worden: als een proces waarbij de student leert van de docent, en als een proces waar de student onderwezen wordt door de docent2). Terwijl in het eerste geval de docent niet echt als docent kan verschijnen – de docent is daar in feite een hulpbron net zoals een boek of het internet en het is de student die bepaalt hoeveel en op welke manier hij van deze hulpbron gebruik wil maken om ervan te leren – toont de tweede benadering ons een situatie waar de mogelijkheid van onderwezen worden bestaat”.

Lees het hele interview Het onderwijs van morgen volgens Gert Biesta, door Jori Stam, 22 mei 2013, op site van Werken aan onderwijs: www.werkenaanonderwijs.nl (Website is opgeheven).

 Noten:
1) PISA: Programme for International Student Assessment, is een internationaal peilingonderzoek naar de kennis en vaardigheden van 15-jarigen. Sinds 2000 wordt elke drie jaar in een groeiend aantal landen een representatieve steekproef van scholen en daarbinnen leerlingen getrokken. Deze leerlingen maken toetsen voor leesvaardigheid, wiskundige geletterdheid en natuurwetenschappelijke geletterdheid. Het doel van PISA is vast te stellen in hoeverre het onderwijsstelsel in de deelnemende landen leerlingen opleidt tot zelfstandige burgers.
2) Downloaden in PDF: Gert J.J.Biesta (2012). Giving teaching back to education in Phenomenology and Practice 6(2), 35-49 op site Research gate: www.researchgate.net

Transitie in de palliatieve zorg en de dans der instituties

In de afgelopen jaren heeft organisatieadviseur Ad Standaart onderzoek gedaan naar de palliatieve zorg in Nederland. Over zijn bevindingen schreef hij het artikel De dans der instituties – Over de transitie in de palliatieve zorg. Palliatieve zorg richt zich op palliatie, dat wil zeggen: verzachting of verlichting. Het wordt meestal gebruikt als contrast met curatieve zorg, medisch en verzorgend handelen met als doel genezing. Palliatieve zorg is van toepassing als genezing niet (meer) mogelijk is.

Bij palliatieve zorg blijkt het cruciaal te zijn dat er beter geanticipeerd wordt op de laatste fase van het leven. In die fase zijn wij vaak in handen van een zorgsysteem dat geprogrammeerd is op behandeling. En in de meeste gevallen is er tegen die tijd ook sprake van meerdere behandelaars die ons moeten helpen met onze diabetes, hart- en vaatziekte, problemen met het bewegingsapparaat of de beheersing van onze kankers. En in die laatste levensfase moeten deze behandelingen in evenwicht blijven met de levenskwaliteit die ons nog rest. En daar blijkt ons zorgsysteem niet zo goed in.
Ons zorgsysteem is het resultaat van een steeds verdergaand proces van specialisatie en functiedifferentiatie. De voortschrijdende kennis over ons lichaam leidt ertoe dat er steeds meer specialisten zijn die, zoals de volksmond zegt: ‘steeds meer weten over steeds minder’. Die specialistische kennis gaat ten koste van het overzicht, het geheel.
De vraag is nu hoe we ons zorgstelsel zo kunnen toerusten dat er een evenwichtiger afweging plaatsvindt bij de behandelopties in de laatste levensfase.
Het antwoord daarop is dat palliatieve zorg eigenlijk een multidisciplinaire netwerkzorg zou moeten zijn onder regie van de patiënt en zijn naasten.

De stagnerende rol van landelijke organisaties

Maar zover is het nog niet, ondanks de ontwikkelingen van de laatste jaren in de richting van een dergelijke netwerkzorg.
De palliatieve zorg bevindt zich in een transitie die rond 2010 begonnen is te stagneren. Transitie wil zeggen: een grote verschuiving op meerdere maatschappelijke gebieden die uiteindelijk leidt tot een staat van nieuw evenwicht op zorginhoudelijk, organisatorisch en cultureel niveau.
Er is grote twijfel gerezen over de effectiviteit van de inzet van verschillende palliatieve netwerken. Landelijk lijken de betrokken organisaties in toenemende mate verdeeld te zijn over de besteding van de financiën die beschikbaar zijn voor de verbetering van de palliatieve zorg.
Het Ministerie van VWS heeft een tweetal onderzoeken laten doen: één naar het functioneren van de palliatieve netwerken en één naar het functioneren van de landelijke organisaties. Door een aantal initiatiefnemers uit het veld is een voorstel gedaan voor het invoeren van multidisciplinaire begeleidingsteams – MBT’s – naar Belgisch voorbeeld. De opstellers van dit voorstel hebben een initiatiefgroep gevormd: de stuurgroep ‘Onderzoek en ontwikkeling palliatieve netwerken’. Met steun van een aantal fondsen hebben zij onderzoek laten doen naar netwerkeffectiviteit waarover in oktober 2011 een rapport is gepresenteerd.

Tegelijkertijd maken de Integrale kankercentra – op één na – een fusieproces door en vormen het  Integrale Kankercentra Nederland – IKNL. Met deze fusie vindt er concentratie plaats van de palliatieve consultatie en wordt de dienstverlening aan de palliatieve netwerken verminderd.
Een andere speler op het bord is de Nederlandse Federatie van UMC’s – NFU – die in 2010 een project is gestart, gericht op palliatieve zorg: het PAZO project. In 2011 is een team voor de tweede fase van dit project aan de slag gegaan en is een landelijk initiatief gepresenteerd. In korte tijd is brede, landelijke steun verworven voor het plan om een Nationaal Programma Palliatieve Zorg te starten dat regionaal door expertisecentra van de acht  UMC’s getrokken zou woren. In oktober 2012 verschijnt er dan een publieksversie van het rapport dat toch weer omstreden blijkt. Vooral de voorstellen die de positie van de landelijke organisaties in het bestuur van het Nationaal Programma in het veld betreffen, leveren kritiek op.

Het is niet zo moeilijk te begrijpen waarom de ontwikkelingen stagneren. Standaart noemt zijn artikel De dans der instituties en laat zien hoe en waarom ze dansen. Hij is mild in zijn woorden en schrijft: “In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat er veel goed gaat in de Nederlandse palliatieve zorg. Er is wel degelijk sprake van ontwikkeling: de palliatieve zorg staat onmiskenbaar in toenemende mate op de agenda. Dat is vast te stellen bij de betrokken disciplines in het veld, dat blijkt uit de toenemende hoeveelheid congressen en publicaties en dat blijkt uit het feit dat het Kabinetsakkoord van 2012 voorziet in tien miljoen extra middelen voor de palliatieve zorg. En dat is bijzonder in een tijd van ingrijpende bezuinigingen op de gezondheidszorg…

…Het probleem lijkt dan ook niet te zijn dat de noodzaak van betere zorg voor mensen in de palliatieve fase niet gezien wordt. Het draagvlak groeit waarneembaar en palliatieve zorg heeft de wind mee. De maatschappelijke discussie over overbehandeling en de druk van de onbeheersbare kostengroei in de zorg werken daaraan mee. Maatregelen die uitgaan van het beginsel dat zorg dichtbij huis moet worden opgebouwd vanuit de mantelzorg, lokale zorgvoorzieningen en aansluitend professionele voorzieningen  – ‘buurtgerichte zorg’ –  sluiten eveneens goed aan op de uitgangspunten van palliatieve zorg. Het probleem blijkt dan ook niet een: wat – vraag, maar vooral: een hoe – vraag. Niet de richting, maar de wijze waarop het doel bereikt moet worden, daar stagneert het. Het landelijk debat over de inzet van beschikbare middelen voor de palliatieve zorg belemmert een coherente regie van de transitie in de palliatieve zorg”.

Transitie vergt een institutionele doorbraak

Dat dit dient te veranderen is evident. De IKNL is al begonnen koers te wijzigen in 2012 en tot de conclusie gekomen dat samenwerking met palliatieve netwerken essentieel is. Het is wat zuur voor de initiatiefnemers van het voorstel van multidisciplinaire begeleidingsteams (MBT) zo’n opmerking uit de mond van IKNL te moeten horen. Zij weten immers al sinds 2009 dat zo’n samenwerking essentieel is.

Het huidige beeld is gemengd, aldus Standaart. Enerzijds staat de palliatieve zorg in Nederland op de agenda en vinden er duidelijke verbeteringen in het veld plaats. Anderzijds lijkt er stagnatie op te treden, vooral door de onenigheid tussen de landelijke organisaties. Uit oogpunt van transitie gaat dit vooral over een positiekwestie: hoe worden middelen ingezet voor een transitie die per definitie organisatie-overstijgend dient te zijn?
De stagnatie is niet zozeer het gevolg van kwade wil, maar van krachtenvelden die samenhangen met de institutionele posities. Dat een transitie vast komt te zitten op de aanpak is in de literatuur geen onbekend fenomeen. Een transitie vergt een institutionele doorbraak.

Lees het hele artikel De dans der instituties – Over de transitie in de palliatieve zorg, door Ad Standaart, 15 mei 2013: www.obelon.nl

Naar een herwaardering van de ambachtscultuur en een toekomstbestendige ambachtseconomie

ambachtseconomieDe Nederlandse samenleving gaat onverschillig om met de ambachtseconomie. Ambachtelijk onderwijs is ondergewaardeerd en vakopleidingen worden bedreigd. De ontwikkeling van vakmanschap in Nederland wordt belemmerd door gebrek aan middelen, infrastructuur en een onderontwikkelde ambachtscultuur. Deze conclusies trekt hoogleraar culturele economie Arjo Klamer. Hij deed, in opdracht van het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA), internationaal vergelijkend onderzoek in o.a. Nederland, Italië, Japan, Duitsland en Engeland.

Elrie Bakker, voorzitter van het Hoofdbedrijfschap Ambachten ontving tijdens het op 14 mei 2013 gehouden symposium Lang leve het ambacht, uit handen van Klamer de resultaten en een pleidooi voor de ontwikkeling van de ambachtscultuur in Nederland.
Het HBA houdt eind 2013 op te bestaan. Samen met MKB Nederland onderzoekt het HBA de mogelijkheden voor het inrichten van een facilitaire organisatie voor de ambachten, een Centrum voor Ambachtseconomie.

Elrie Bakker: “Kleine ambachtelijke branches en bedrijven hebben behoefte aan een ondersteunende facilitaire organisatie. Zij missen immers de slagkracht, de capaciteit, de kennis, de middelen en de infrastructuur om op eigen kracht hun branche en de kwaliteit van vakmanschap en ondernemerschap te borgen. Het midden- en kleinbedrijf in het ambacht is kwetsbaar, maar zeker niet zielig. Het Centrum voor Ambachtseconomie zou een stimulerende rol op zich kunnen nemen. Publieke en private partijen moeten de handen ineen slaan voor een toekomstbestendige ambachtseconomie.”
Het kabinet heeft een adviesaanvraag ingediend bij de Sociaal Economische Raad over de toekomst van de ambachtseconomie. Eind juli wordt het advies van de SER verwacht.

Bekijk na de video hieronder Lang leven het ambacht ook de reportage Het ambacht bij de buren die Margriet Brandsma in opdracht van het HBA heeft gemaakt over de Duitse ambachtseconomie: www.youtube.com 

U P D A T E

Advies Handmade in Holland – Vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie, SER, juni 2013: www.ser.nl/

Burgerkracht gaat leiden tot chaos en willekeur

“Burgerkracht klinkt redelijk, maar leidt tot chaos en willekeur”, schrijft politiek commentator Martin Sommer op de website van de opiniepagina van de Volkskrant van 9 juni 2013: “Het geld is op, en dus moet het roer om bij de gemeente”.
Sommer ziet het met argusogen aan: bestuurlijke decentralisatie, draait volgens hem uit op postmoderne ambtenarij en willekeur: “Nu hebben we de verfoeide indicaties. Straks komt die ene ambtenaar bij wie je maar moet afwachten hoe zijn pet staat”.

Drieduizend burgemeesters, wethouders, raadsleden, ambtenaren en verdere overheidsdienaren zaten woensdag bijeen in de IJsselhallen in Zwolle. De zaal was donker, de muziek van Fleetwood Mac zwol aan. In de uitgestrekte voorhal de gebruikelijke kermis van kramen met duurzame stroom, iedereen aan de glasvezel en gratis flessen rosé bij adviesbureaus. In institutioneel Nederland is het altijd moeilijk vast te stellen waar je nu weer bent beland. Ik zou zweren dat hier verkiezingen moesten worden gewonnen, maar dit was het jaarcongres van de VNG, vakbond van Nederlandse gemeenten.

Voorzitster Annemarie Jorritsma vertelde de duistere zaal dat alles anders wordt in de gemeenten. ‘Oud en vertrouwd bestaat straks niet meer.’ Gemeenten gaan de langdurige zorg overnemen, de jeugdzorg en wat in jargon de onderkant van de arbeidsmarkt heet: Wajong en de sociale werkplaatsen. Een enorme klus, en dat voor eenderde minder geld dan het nu kost. Maar dit is Nederland en dus kan het niet zonder de zaak radicaal ondersteboven te gooien. In het China van Mao hadden ze de vier moderniseringen, hier bij de VNG gaat het om niet minder dan de ‘drie decentralisaties’.

Burgerkracht
Over vijf jaar herken je volgens Jorritsma je eigen gemeente niet meer. Ambtenaren werken misschien niet eens meer op het stadhuis. Je komt ze tegen op straat, in een bedrijf of bij een stichting. Men spreekt van de kanteling, horizontalisering hoorde ik, of ook wel burgerkracht. Het komt erop neer dat u zichzelf gaat besturen. Het geld is op en er wordt een theorie bij bedacht. Jorritsma had het in haar speech over ‘zeventien miljoen ambtenaren’, en over ‘een avontuur’. Daar werd ik knap zenuwachtig van. Avonturen van de Nederlandse overheid, die willen nog wel eens eindigen in een parlementaire enquête.

De gemeenten hebben terechte zorgen, daar niet van. Onlangs werd een sociaal akkoord gesloten, plus een zorgakkoord. Allebei met een hele batterij bestuurders en belangen. Een deel daarvan zat in Zwolle keurig op de eerste rij naar Fleetwood Mac en Jorritsma te luisteren, de FNV en het MKB, naast de ministers Asscher en Plasterk. De voorzitter van de SER bezong de prachtige unanimiteit van die akkoorden. Maar de gemeenten hadden er niet aan meegedaan en moeten alles wel uitvoeren.

Ik sprak Jan Hamming, burgemeester van Heusden en VNG-onderhandelaar. Hij zei dat de gemeenten langdurig werklozen aan de slag moeten zien te krijgen. Maar in het sociaal akkoord zijn alweer vier typen werklozen onderscheiden. Waarom? Onderhandelingsresultaat, belangen en verworven rechten. In Heusden was hij bij een mevrouw met zogeheten multiproblematiek. Wekelijks 32 helpers op bezoek, van 32 instellingen, uit 32 potjes gefinancierd. Die mevrouw heeft een dagtaak aan haar helpers en komt aan de multiproblematiek niet meer toe. Plus nog het circus van indicaties en protocollen. Met die mooie unanimiteit van het zorgakkoord en al die betrokken instanties leek het mij een vrome wens om daar een eind aan te maken. Maar Jan Hamming was strijdbaar. ‘Die instituties moeten worden gesloopt.’

Scootmobiel
En nu preekt de gemeente dus de revolutie. Maatwerk, zei Jorritsma. Prima. Eén thuiscoach in plaats van 32. Heel goed. De gemeente moet ‘nee’ kunnen zeggen, aldus de VNG-directeur laatst op de radio. Dat kan namelijk nu niet. Die ambtenaar, die straks niet eens meer op het stadhuis werkt, komt bij u thuis overleggen of u een scootmobiel nodig hebt. Nu heeft u daar nog recht op van de AWBZ. Binnenkort niet meer. Aan de keukentafel kunt u de vraag verwachten: zeg, die aardige buurvrouw die ik net achter de heg zag, kan zij de boodschappen niet even doen?

Het idee is dat u zo veel mogelijk zelf gaat doen. Burgerkracht immers. Dat klinkt redelijk maar is het niet. Nu hebben we de verfoeide indicaties. Straks komt die ene ambtenaar bij wie je maar moet afwachten hoe zijn pet staat. De maatstaf is weg. Niet alleen betekent dat rechtsongelijkheid, die rechtsongelijkheid wordt ook nog eens toegejuicht. Zes weken geleden pleitte minister Plasterk nog geharnast voor de eenheidsworst van honderdduizend-plus gemeenten. Op het VNG-congres onderstreepte Plasterk dat iemand in Oost-Groningen heel andere wensen heeft dan iemand in Amsterdam.

De burger moet het zelf uitmaken, is de ideologie. Het klinkt even schitterend als vals. Die sturende burger zijn eigen burgemeester laten kiezen, is in Nederland nog altijd een participatiebrug te ver. Herman Tjeenk Willink, voormalig vicevoorzitter van de Raad van State, waarschuwde steeds opnieuw dat het Nederlandse idee van burgerschap zwak ontwikkeld is. We hebben een overheid en verder is het aanrommelen. Dat mag je wel zeggen. Als overheidsvoorzieningen afhangen van de omgeving is de rechtspraktijk willekeur. Vroeger bepaalde de pastoor of je in aanmerking kwam voor de bedeling. Zo direct is het een postmoderne ambtenaar.

Het lijkt allemaal sprekend op het nieuwe leren. Ook toen moest er worden bezuinigd en ontbrak het aan een helder idee, namelijk van wat onderwijs eigenlijk behelst. Kennis was immers contextgebonden. De oplossing was dezelfde als nu. Het onderwijs kwam uit de leerlingen zelf, zoals het bestuur nu uit de burger opwelt. ‘Zeventien miljoen ambtenaren.’ De rest laat zich voorspellen. Eerst gaan de adviesbureaus uit de Zwolse voorhal veel geld verdienen. Daarna valt het tegen met het burger-zelfbestuur. Vervolgens weten de ambtenaren niet wat ze moeten. Het zal eindigen in verwarring, chaos en heimwee.

Niet de burger in Nederland is in de war, maar het openbaar bestuur.

Zie Sommer: ‘Burgerkracht klinkt redelijk, maar leidt tot chaos en willekeur’ op website van de Volkskrant, 9 juni 2013: www.volkskrant.nl

Bureaucratie basisscholen veroorzaakt werkdruk

Niet het lesgeven, maar de enorme hoeveelheid extra taken veroorzaken de hoge werkdruk in het onderwijs. Bij 47% heeft dat een negatieve uitwerking op de gezondheid, bij 60% gaat het ten koste van het privéleven en twee van de drie respondenten heeft minder plezier in het werk. Uiteindelijk heeft dit ook negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs. Dat blijkt 7 juni 2013 uit een onderzoek van vakbond CNV Onderwijs onder zijn leden.

Oorzaken
De extra taken op basisscholen bestaan uit een te grote hoeveelheid administratieve taken zoals het schrijven van zeer uitgebreide handelingsplannen voor leerlingen die extra zorg nodig hebben en groepsplannen. “In steeds meer klassen zitten kinderen die extra zorg nodig hebben, zoals kinderen met autisme, ADHD en gedragsproblemen. Voor deze kinderen moeten rapporten en plannen geschreven worden”, zegt Helen van den Berg, voorzitter van CNV Onderwijs: “Leraren willen de kinderen goed les geven en de aandacht en zorg bieden die nodig is. Daarbij hoort ook het afleggen van verantwoording, maar er is nu sprake van te ver doorgeschoten bureaucratie. De verantwoordingsplicht zorgt er ook voor dat er veel moet worden vergaderd. Daarin zijn scholen echt doorgeslagen. Ik wil met de onderwijsinspectie afspraken maken hoe we de bureaucratie kunnen verminderen”.

Ook maatschappelijke onderwerpen worden te snel bij de school neergelegd. Van den Berg: “Je ziet een vast patroon. Er is een incident of gebeurtenis met veel media-aandacht, er komen Kamervragen en vervolgens worden centraal vanuit Den Haag maatregelen genomen en bij scholen neergelegd. Neem een lesprogramma over obesitas of een activiteit als de koningsspelen. Echt een superleuk initiatief. Toch zijn er scholen die door de vaste onderdelen in het programma niet kunnen meedoen, maar wel de druk van ouders of overheid ervaren om wel mee te doen”.

Avondvierdaagse
Dan zijn er ook nog veel activiteiten, zoals de avondvierdaagse, de sportdag, pleinwacht en verkeersles waarvoor hulp van ouders nodig is. “Op veel scholen zijn genoeg enthousiaste ouders te vinden om te helpen bij deze activiteiten. Op andere scholen kost het echter veel moeite om ouders betrokken te krijgen. Scholen moeten soms leren om ‘nee’ te zeggen als er te veel werk op de schouders van de leraren komt. Ook medezeggenschapsraden kunnen hierbij een belangrijke rol spelen om te voorkomen dat de werkdruk voor een schoolteam veel te hoog wordt”.

Klik hier voor Onderzoek naar werkdruk en taken, CNV Onderwijs, 7 juni 2013: https://onderwijs.cnvconnectief.nl/fileadmin/user_upload/PDF/Werkdruk_Onderzoek.pdf

De online vragenlijst is uitgezet onder leden van CNV Onderwijs met een e-mailadres die als leraar werkzaam zijn in het primair onderwijs. 3565 leraren vulden de enquête in. Dat is een respons van 21%.
Zie: https://onderwijs.cnvconnectief.nl

Schoolhoofden in Engeland beginnen eigen inspectiedienst

De Engelse vakbond van schoolhoofden, de National Association of Head Teachers (NAHT) is bezig met het opzetten van een eigen inspectiedienst, Instead genaamd. De officiële onderwijsinspectie heet Ofsted – Office for Standards in Education. De bedoeling is Ofsted op den duur omver te stoten.
De NAHT heeft meer dan 28.000 leden door heel Groot-Brittannië en begint in september 2013 met proefinspecties.
De inspecteurs van Instead zijn werkende schoolhoofden. Een schoofhoofd zal alleen scholen buiten zijn eigen stad of district bezoeken die van gelijke omvang zijn als de zijne.

Een van de voornaamste bezwaren tegen de huidige inspectie van het onderwijs is dat gepensioneerde inspecteurs die gewerkt hebben op kleine basisscholen ook grote middelbare scholen bezoeken. Instead-schoolhoofden gaan feedback geven en blijven na de inspectie contact houden met de school. Ze kijken ook verder dan de schoolprestaties, aldus NAHT.
De mening is dat Onsted-inspecteurs teveel waarde hechten aan toetsresultaten van de leerlingen en veel te confronterend zijn. Veel leraren vinden dat Ofsteds werkterrein veel te groot is geworden, dat zich uitstrekt tot crèches en kleuterscholen.
Russell Hobby, algemeen-secretaris van de NAHT, heeft gezegd dat een inspectiedienst van vakgenoten de maatstaven zal verhogen. Dat wat het beste werkt op scholen wordt gedeeld met elkaar. Instead zal onafhankelijk geëvalueerd worden en hopelijk erkend door een toekomstige regering: “Scholen dansen naar de pijpen van Ofsted maar leren niet van de prakijkervaring – ze zijn te druk bezig met zich daartegen te verdedigen”.

We moeten weer eigenaar worden van de maatstaven

Volgens Hobby gebeurt er praktisch niets nieuws op een school in de periode voorafgaand aan een inspectie vanwege “de willekeurigheid van de kwaliteit van de inspecteurs en de zeer beperkte momentopname”.
Hij vindt dat deze inspecteurs daarmee het beroep ontkrachten: “We moeten weer eigenaar worden van de maatstaven”.

Een woordvoerster van Ofsted heeft gezegd dat meer dan de helft van de inspectieteams tenminste een werkende leraar in zijn midden heeft: “Negen van de door ons geïnspecteerde tien instellingen beweren dat ze blij zijn met de inspecties en dat ze helpen bij verbeteringen aanbrengen”.
Inspecteurs besteden volgens haar meer tijd dan ooit aan het observeren van lessen en  praten met ouders en leerlingen zodat zij de schoolprestaties kunnen beoordelen en een afgerond beeld schetsen.

Lees het hele artikel Union sets up its own schools inspectorate as alternative to Ofsted, door Jessica Shepherd in The Guardian, 17 mei 2013: www.guardian.co.uk

Lees ook: Onderwijsinspecteurs in Engeland trainen voor geld scholen om inspecties te doorstaan, Blogs Beroepseer, 14 maart 2013: https://beroepseer.nl

Twitterende schoolhoofden in Engeland willen hervorming onderwijs, Blogs Beroepseer, 30 oktober 2012: https://beroepseer.nl

 

 

Interview met Pasi Sahlberg over onderwijs en democratie

Janet English reist momenteel door Finland om te onderzoeken hoe Finse leraren erin slagen hun leerlingen op te leiden tot de beste probleemoplossers van de wereld op wetenschappelijk gebied.
English is lerares journalistiek op El Toro High School in Lake Forest, Californië. Over haar reis door Finland schrijft ze de blog Finland from a Teacher’s Perspective. Op 27 mei 2013 publiceerde ze een interview met Pasi Sahlberg met wie ze urenlang had gepraat.
Sahlberg noemt zichzelf “onderwijsactivist” en is de auteur van de wereldwijde bestseller Finnish Lessons (2011). Hij is momenteel een van de vooraanstaandste experts op onderwijsgebied en reist de wereld rond om zijn boodschap uit te dragen.

Het leek English een goed idee haar interview te beginnen met de vraag aan Sahlberg of hij het soort onderwijs kon beschrijven dat hij het liefst aan zijn zoon zou willen geven. Antwoord: “Ik zou wensen dat de school mijn zoon zou leren een gepassioneerde leerling te worden zodat, als hij de school verlaat, zou zeggen: ‘ik wil meer leren over de wereld,  ik wil meer leren over de mensen die hier leven, ik wil meer leren over de natuur en ik wil leren over de landen’. Als mijn eigen kind graag zou willen doorleren en als de school hem op weg kan helpen te begrijpen wie hij is, dan kan ik zeggen dat die school succesvol is geweest”.

Sahlberg ging door met vertellen, niet alleen over zijn zoon, maar over elke zoon en elke dochter – omdat onderwijs niet alleen over ‘mijn kind’ of ‘ jouw kind’ gaat – het gaat om ieders kind en het recht op onderwijs: “Ik vind dat een openbare school een plaats moet zijn voor alle kinderen met gelijke kansen om degenen te worden die ze willen zijn”.
English vroeg zich daarop af of haar eigen Amerikaanse cultuur ooit de rechten van andermans kinderen zou kunnen erkennen als die van je ‘eigen’ kinderen: “Jammer genoeg is het idee van ‘gelijkheid’ eerder een idee geworden van ‘het recht van de sterkste’ voor onze kinderen, en niet een stelsel dat streeft naar gelijkheid en kansen voor iedereen”.
Voor Pasi Sahlberg is openbaar onderwijs een fundamenteel element van onze democratie: een vrije wereld, een vrije geest.

Een van de leerzaamste lessen die English op haar reis door Finland heeft geleerd was het moment waarop ze zich beledigd had gevoeld: “Ik keerde terug van een schoolbezoek en men vroeg mij wat ik meegemaakt had. Ik zei zoiets als: ‘Het was prachtig. De lerares betrok haar leerlingen, etc., etc. Deze persoon reageerde met te zeggen: Hou daarmee op – niet alles is goed. Amerikanen hebben de neiging te zeggen dat alles ‘goed’ is. Maar zo is het niet. Finnen willen ook horen wat er niet werkt”.
Zou deze houding, een van discussiëren en beoordelen, de reden zijn waarom de Finnen zo hoog staan op de internationale ranglijsten? vraagt English zich af.

Lees het hele – boeiende! –  interview My Interview with Pasi Sahlberg: “Speaking as a Father” op de blog Finland from a Teacher’s Perspective, door Janet English: http://eltorofulbright.blogspot.fi

Jaarverslag OCW 2012 is interessant leesvoer

Het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2012 is op 15 mei 2013 aangeboden aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer.
Een jaarverslag is niet het interessantste document op te lezen. “Maar uiterlijk is schijn”, schreef Reinout van Brakel op de site van Sargasso: “Het huishoudboekje van OCW is interessant leesvoer, met veel details over de uitgaven van het ministerie en verantwoording over het gevoerde beleid. Wie wil weten wat OCW doet: ‘follow the money’.”

Science Guide leverde ook commentaar op de publicatie in het artikel Jaarverslag OCW onthullende cijfers: “Het jaarverslag over de vele miljarden die de ministers elk jaar de facto uitgeven trekt veelal minder belangstelling dan hun plannen en voornemens op Prinsjesdag. Ten onrechte.
Zo weten we nu wat de Friese hardnekkigheid van Halbe Zijlstra bij de invoering en uiteindelijke schrapping van de langstudeerboete gekost heeft: “een verhoging van € 32 miljoen als gevolg van het intrekken van de langstudeerdersmaatregel,” bij het HBO en “een verhoging van € 28,4 als gevolg van het afschaffen van de langstudeerdersmaatregel,” bij het WO. Samen dus €60 mln, zo groot als tweederde van het ‘Bulgarenprobleem’ van staatssecretaris Weekers.

Over Weekers gesproken: Jet Bussemaker en Halbe Zijlstra blijken alerter dan de bewindsman op Financiën. OCW meldt over 2012: “Voor de uitvoering van het Actieplan aanpak misbruik uitwonendenbeurs zijn de uitgaven in 2012 met € 2,5 miljoen verhoogd.”

Geen prestatiebeloning, toch kosten

Er zijn meer maatregelen ingeslikt die vervolgens toch geld kosten. Dat geldt bijvoorbeeld voor de prestatiebeloning van leraren. “Met het Begrotingsakkoord 2013 zijn de middelen uit de intensivering Prestatiebeloning op basis van leerwinst ingehouden,” meldt het ministerie lapidair. “Ter tegemoetkoming in de gemaakte kosten is aan instellingen en onderzoekers die al de nodige werkzaamheden hadden verricht een eenmalige tegemoetkoming verstrekt van in totaal € 1,5 miljoen.”

Sowieso valt op dat bij het beleid ter aanmoediging van het leraarschap en de kwaliteit en professionaliteit van docenten nogal vaak geld op de plank blijft liggen. OCW wijst bijvoorbeeld op “het, door het intrekken van de regeling ‘Prestatiebeloning in het onderwijs’, niet tot uitkering komen van een groot deel van de middelen 2012 voor prestatiebeloning (€ 8,5 miljoen).”

Maar men erkent ook een trage uitvoering en aanpak die blijkt uit een “onderuitputting van € 16,9 miljoen op de budgetten ‘Kwaliteitsagenda leraren, ‘experimenten actieplan LeerKracht’ en ‘overige uitgaven lerarenopleidingen’; dit omdat diverse projecten later zijn gestart/aangevraagd dan wel eerst in 2013 worden ingezet.”

Pareltjes en tegenvallers

De Kamer is op dit punt al enige tijd alert geworden. D66-woordvoerder Paul van Meenen gaf recent aan, dat hij de activiteiten rond het lerarenregister voor PO en VO suboptimaal acht. Ondanks subsidies en publiciteit daaromtrent constateert hij in een motie, “dat op dit moment slechts 8.000 van de 250.000 docenten staan ingeschreven” daarin.

Zijn conclusie is dat “wanneer het lerarenregister maar half werkt, het niet werkt.” Wettelijk verplicht opleggen vanuit Den Haag spreekt hem daarom in deze situatie weinig aan. De minister moet van D66 voor de zomer hom of kuit geven met “concrete doelstellingen van het lerarenregister, een tijdspad naar 2017 en een go/no go-moment.”

Zelfs een van de succesverhalen op dit dossier kent een tegenvaller: “De aanvragen op de regelingen lerarenbeurs voor scholing en de zij-instroom bleven achter bij de raming (€ 12,5 miljoen).” De onderuitputtingen -geld dat op de plank blijft liggen – belopen daarmee op dit terrein samen een tamelijk fors bedrag.

Gelukkig zijn ook enkele pareltjes in het OCW-jaarverslag vermeld: “33 leraren in het po, vo, mbo en ho [zijn] via de zogenaamde promotiebeurs in staat gesteld om onderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift.”

De  grafiek hieronder staat in het jaarverslag 2012 van OCW:

grafiek jaarverslag 2012 ministerie ocw mei 2013 2

 

—————————————————————

Klik hier voor Rijksjaarverslag 2012 VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: https://beroepseer.nl

Rapport van de Algemene Rekenkamer bij het Jaarverslag 2012 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ga naar: www.rekenkamer.nl

Artikel Jaarverslag OCW onthullende cijfers op website van Science Guide, 15 mei 2013: www.scienceguide.nl

Follow the money bij OCW, door Reinout van Brakel, 16 mei 2013 op website van Sargasso: http://sargasso.nl