Skip to main content

Redactie Beroepseer

Beroepsorganisatie van accountants mag zich in het hemd gezet voelen

De controles van organisaties van openbaar belang (oob’s) door middelgrote accountantskantoren bevatten op belangrijke onderdelen ernstige tekortkomingen, waardoor de kwaliteit van de accountantscontrole als geheel tekortschiet. Dat blijkt uit een op 21 maart 2013 verschenen onderzoek door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Het onderzoek betreft negen accountantsorganisaties die naast ‘de grote vier’ (Deloitte, PricewaterhouseCoopers, Ernst & Young, KPMG) een vergunning hebben voor controles van beursfondsen, banken en verzekeraars (oob’s). Dit is sinds de vergunningverlening het eerste AFM-onderzoek naar de controlekwaliteit bij deze organisaties. Om wettelijke accountantscontroles te mogen uitvoeren, hebben organisaties een zogeheten Wta-vergunning (Wet toezicht accountantsorganisaties) van AFM nodig.

Marcel Pheijffer schreef naar aanleiding van het rapport op de site van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants: “En helaas – weer kan een AFM-rapport worden bijgeschreven dat er niet om liegt. Ditmaal betreft het een onderzoek naar diverse kwaliteitsaspecten van de controlepraktijk van negen oob-vergunninghouders. Het kwantitatieve beeld is desastreus en wederom mag het beroep zich schamen”.
Pheijffer is hoogleraar Forensische Accountancy aan de universiteiten Nyenrode en Leiden. In 2002 was hij secretaris van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid.

Hij vervolgt: “Een passage uit het persbericht van de AFM: ‘Voor het onderzoek naar de kwaliteit van de controle bekeek de AFM in totaal 47 dossiers, van zowel de controle van de jaarrekeningen van OOB’s, als van niet-OOB’s. In 35 controles zijn ernstige tekortkomingen geconstateerd (74 procent). De AFM heeft in 58 procent van de onderzochte OOB-controles ernstige bevindingen. Bij vier van de negen organisaties was dat bij alle onderzochte accountantscontroles het geval.’

Dit zijn niet de rapportcijfers die je wenst. Niet als toezichthouder, niet als beroepsorganisatie, niet als accountantsorganisaties en zeker niet als maatschappelijk verkeer.

De toezichthouder toont zich echter mild en stelt nuancerend vast dat de negen oob-vergunninghouders inmiddels zijn begonnen met het implementeren van verdergaande kwaliteitsmaatregelen in hun organisaties. Met de beleidsbepalers zijn normoverdragende gesprekken gevoerd en de verbeterplannen (zie met name hoofdstuk 5 van het rapport) worden door de AFM nauwlettend gevolgd: wanneer de AFM in 2014-2015 opnieuw ernstige bevindingen heeft, zijn formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten.

En terecht: wie niet luisteren wil, moet maar voelen!

De beroepsorganisatie mag zich in het hemd gezet voelen. De volgende zin in het AFM-persbericht toont immers nul rendement voor een fors aantal accountants (het gaat om 35 controles) van de – door mij overigens altijd sceptisch bejegende – verplichte cursus professioneel-kritische instelling: ‘De externe accountants die verantwoordelijk zijn voor de accountantscontroles waarbij de AFM ernstige bevindingen had, hebben allen een onvoldoende professioneel-kritische instelling getoond bij de uitvoering van accountantscontroles.’

Dus niet eens eentje (binnen die groep van 35 controles) die voor zijn praktijkexamen is geslaagd. Treurig. Het toont ook aan dat het goedbedoelde NBA-project ‘Lerend vermogen’ en het kijken naar de medische sector en de luchtvaart in de ijskast kan. Toch maar eerst de projectvoorstellen uit mijn vorige blog ter hand nemen? Of nu toch maar eens met een stevig Plan van Aanpak komen en doorpakken?

De accountantsorganisaties die het aangaat mogen, néé: moeten zich schamen. En dat niet alleen: ze laten een forse kans liggen nu er marktkansen gloren om marktaandeel van de ‘grote vier’ – die ook al geen best rapportcijfer scoorden – af te snoepen. Nu door verplichte kantoorroulatie of (de mildere maatregel van) tendering een carrousel op gang komt, is dit AFM-rapport geen aanbeveling voor potentiële cliënten om over te gaan naar de tweede laag kantoren. En dat is goed nieuws voor de ‘grote vier’ die graag hun marktaandeel willen behouden of uitbreiden.

Tot slot het maatschappelijk verkeer. Dat mag, onder meer bij monde van politiek en media, terecht teleurgesteld zijn in de kracht van het accountantsberoep. De vraag hoe lang het maatschappelijk verkeer de wettelijke controle nog aan het accountantsberoep toevertrouwt wordt prangender.

Kortom: het vertrouwen in accountants loopt met dit rapport (alweer) een deuk op. Niet omdat de AFM op alle slakken zout aan het leggen is en alleen naar formele vereisten kijkt, zoals weleens wordt gesteld. Daarvoor is het rapport te gedegen en bovendien met teveel voorbeelden van misslagen gelardeerd (zie met name hoofdstuk 4 van het rapport). Met andere woorden: het rapport laat weer eens zien hoe broodnodig het AFM-toezicht is. En niet alleen ter relativering van alle mooie woorden over kwaliteit in de transparantieverslagen en andere uitingen van accountantsorganisaties.

Lees het hele weblog van Marcel Pheijffer: Nieuw rapport toont noodzaak AFM, op site Accountant.nl: www.accountant.nl

Rapport naar aanleiding van AFM-onderzoek naar kwaliteit accountantscontrole en stelsel van kwaliteitsbeheersing en bewaking bij negen OOB-vergunninghouders, AFM, 21 maart 2013: https://beroepseer.nl

AFM: Veel tekortkomingen controles middelgrote kantoren, artikel op site van Accountant.nl, 21 maart 2013: www.accountant.nl

Lastig academici te mobiliseren tegen publicatiedruk

“Is er nog tijd voor grondig onderzoek?”, vraagt Patrick Loobuyck zich af op de site van de Belgische online krant De Morgen. Loobuyck is moraalfilosoof en verbonden aan de universiteiten van Antwerpen en Gent. Hij schrijft in het artikel Het blijft moeilijk om academici te mobiliseren:

“Een VUB/FW*) onderzoeker heeft ontslag gekregen wegens fraude en EOS**) maakt cijfers bekend die er niet om liegen: één op de twaalf onderzoekers zou wel eens data manipuleren en bijna de helft van de ondervraagden kent collega’s die creatief met data omgaan. Iedereen verontwaardigd, de rectoren van de Vlaamse universiteiten op kop.

Het is merkwaardig dat Mark Waer (zelf biomedicus en rector van de KU Leuven) laat weten dat hij verbaasd is over de omvang van de fraude. Het is lang niet de eerste keer dat collega’s erop wijzen dat de gemediatiseerde fraude (denk aan de gevallen Dirk Smeesters en Diederik Stapel in Nederland) slechts het topje van de ijsberg is. De cijfers zijn bekend. Een artikel in Proceedings of the National Academy of Sciences geeft aan dat 67,4 procent van de 2.047 publicaties die teruggetrokken zijn uit biomedische tijdschriften frauduleus waren. Het artikel wijst er ook op dat fraude vertienvoudigd is sinds 1975.

Perverse neveneffecten
Ook bij ons is het onderwerp al verschillende keren onder de aandacht gebracht. Daniele Fanelli van de universiteit van Edinburgh kwam vorig jaar nog zijn bevindingen presenteren op een studiedag van het Ethisch Forum van de Universitaire Stichting. Uit zijn onderzoek blijkt dat voornamelijk de psychologie en de biomedische wetenschappen fraudegevoelig zijn. Het fenomeen beperkt zich evenwel niet tot disciplines waarin men creatief kan omgaan met onderzoeksdata.

De KU Leuven heeft eind 2009 de zogenaamde topfilosoof Martin Stone moeten laten gaan omwille van plagiaat. Elke universiteit heeft sinds kort ook een commissie voor wetenschappelijke integriteit. De universiteiten en het FWO kunnen nu dus niet doen alsof ze uit de lucht vallen. Wie nog twijfelt aan de omvang van het fenomeen is ziende blind. Toegegeven, er is een grijze zone en niet elk geval van fraude is even indrukwekkend. Er is een verschil tussen data weglaten en volledige databanken en resultaten verzinnen. Maar dat is weinig relevant, want wetenschap verdraagt geen fraude.

De zoektocht naar onze voorlopige beste kennis van hoe de wereld in elkaar zit en hoe mensen zich in die wereld gedragen moet integer gebeuren of er gebeuren ongelukken. Er is nog nooit zoveel in onderzoek geïnvesteerd, zowel met private als publieke middelen, en de vraag naar meer (ook de onderzoekswereld ontsnapt niet aan hebzucht) is niet gaan liggen. Wil men dat vertrouwen in onderzoek behouden, dan is elk geval van fraude er een te veel.

Dat de heisa ertoe leidt dat fraudeurs ontslagen en gestraft worden, ook via een juridische procedure, is goed. Maar laat ons hopen dat de rectoren ook een ander debat aangaan en de vraag durven te behandelen welke universiteit we als academici eigenlijk willen.

Een grote groep academici vindt dat de publicatiedruk, de toegenomen concurrentie en de vermarkting perverse neveneffecten hebben die de universiteit ten gronde schaden. De toegenomen fraude is er slechts een van. De focus op onderzoeksoutput maakt ook dat onderwijs en maatschappelijke dienstverlening in de verdrukking komen. Wie even in het huidige (financierings)systeem meedenkt, zal tot de conclusie komen dat ook het ‘vrij’ onderzoek, een van de bestaansredenen van de universiteit, onder druk komt te staan. In plaats van te publiceren in functie van de zoektocht naar waarheid, wordt nu de waarheid geweld aangedaan om te kunnen publiceren.

Meedraaien in het systeem
De maatschappelijke en wetenschappelijke noden, laat staan de eigen interesse van de onderzoeker, bepalen niet langer de onderzoeksvragen. Wetenschappelijke tijdschriften en bedrijven bepalen welk onderzoek er nog gedaan kan worden. Voor slow science en geduldig onderzoek kan geen plaats meer zijn, want dat leidt onvoldoende snel tot publicaties. Is er nog tijd om vooraf grondig archiefonderzoek te doen? Mag er nog breed worden nagedacht? Is er nog tijd om boeken te lezen, laat staan te schrijven? Is er nog plaats voor trial and error, toch noodzakelijk om wetenschappelijke vooruitgang te boeken?

Het zal u misschien verbazen, maar het blijkt moeilijk om academici hieromtrent te mobiliseren. Er wordt geklaagd in het koffielokaal, maar als puntje bij paaltje komt, heeft men geen tijd, denkt men dat het niets zal uithalen en draait men voor de zekerheid maar mee in het systeem. Jonge academici kunnen niet anders, of ze kunnen een academische carrière wel vergeten. Tijd dus voor een soort vakbond voor academici: het gaat toch om onze universiteiten en onze jobinvulling?

Wie deze thema’s toch durft aan te kaarten ziet de paraplu’s opengaan. De vakgroepvoorzitter verwijst naar de decaan, de decaan naar de rector en de onderzoeksraad, en zij verwijzen naar de andere universiteiten en het financieringsdecreet Hoger Onderwijs van 2008. Frank Vandenbroucke (sp.a) was toen minister van Onderwijs en verschillende academici, onder wie ikzelf, hebben toen al op de negatieve gevolgen gewezen. Vandenbroucke is ondertussen weer academicus. Benieuwd hoe hij de effecten van zijn decreet ervaart”.

Het blijft moeilijk om academici te mobiliseren, door Patrick Loobuyck in de online krant De Morgen, 22 maart 2013: www.demorgen.be

*) Vrije Universiteit Brussel/Fonds Wetenschappelijk Onderzoek

 **) EOS, wetenschappelijk maandblad. Een op twaalf medische wetenschappers geeft fraude toe, op site van De Morgen, 20 maart 2013, zie: www.demorgen.be

Toekomst van lerarenberoep wordt bepaald door leraren zelf

De universiteit van Cambridge, Engeland, organiseerde in 2012 en 2013 een reeks seminars over de toekomst van het leraarschap. De laatste vond plaats in februari 2013: Sustaining Teachers’ Professional Growth. De bijeenkomsten werden gehouden met het oog op de internationale Summit on the Teaching Profession die in Amsterdam gehouden werd op 13 en 14 maart 2013.

Het seminar van februari onderzocht hoe regeringen en schoolgemeenschappen, alsmede onderwijsorganisaties optimale voorwaarden kunnen scheppen ter bevordering van het leraarschap, dat van vitaal belang is voor het onderwijs aan kinderen en jonge mensen.
Ronald Thorpe schreef naar aanleiding hiervan het artikel Teacher voice and teacher leadership dat heel goed geschikt is om als discussiestuk te dienen en een aanzet kan zijn tot de ontwikkeling van ideeën en het vormgeven van het lerarenberoep.
Aan het begin schrijft hij: “Op de International Summit on the Teaching Profession van 2011 stond een jongeman op uit het publiek die zei: ‘Daar gaan we weer. Dit is een top over onderwijs, maar de stem van de leraar is aan tafel niet te horen’.”

Mijn eerste gedachte was: “Waar heb je het over? Er zijn 16 landen die hier aan tafel zitten, elk vertegenwoordigd door een hoge onderwijsfunctionaris EN een onderwijsvakbondsleider”.
Aangezien de opmerking gemaakt was door een Amerikaanse leraar, keerde ik me naar Dennis Van Roekel en Randi Weingarten, voorzitters van de National Education Association en de American Federation of Teachers, die naast de Amerikaanse Minister van Onderwijs Arne Duncan zaten, en beslist de stem van de leraar zouden laten horen.

Maar zo zien leraren dergelijke conferenties niet. Ik vroeg me af wat de stem van de leraar betekent en hoe die het beroep zou moeten vormen. We hebben meer dan drie miljoen leraren in de V.S. Als de twee vakbondsvoorzitters hun niet vertegenwoordigen, wie dan wel? En aangezien niet alle leraren hetzelfde zijn, hoevelen zouden we aan tafel moeten uitnodigen om de jongeman uit het publiek van dienst te zijn? Ik zag al voor me hoe de tafel snel de hele ruimte zou vullen”.

Thorpe heeft een paar ideeën ontwikkeld over hoe de stem van de leraar gemobiliseerd kan worden ten gunste van het beroep.
Ten eerste zijn er de maatstaven voor de praktijk: wie bepaalt ze en wie houdt er toezicht op? Ten tweede is er de weg die de leraar aflegt vanaf de eerste dag van de voorbereidingsfase tot een ervaringsniveau dat kan leiden tot leraar worden in een klaslokaal of tot een leiderschapsfunctie in het onderwijs.
Welke rol spelen leraren zelf bij deze beslissingen? Het derde idee betreft de gemeenschap van de beroepspraktijk. Dat kan een school zijn, een regio of een staat, of een onderwijsgebied dat van invloed is. Wanneer nemen de leraren verantwoordelijkheid voor deze gemeenschappen? Aangezien de hier genoemde punten de belangrijkste zijn voor het werk van de leraar, kan het lonen eens te kijken naar de rol die de leraar heeft in de besluitvorming. Thorpe haalt nog een uitspraak aan van een zekere Dan Lortie die in 1975 heeft opgemerkt dat lesgeven verdient een beroep te zijn, maar dat het nog niet functioneert als een beroep.

Regeringen maken geen beroepen

Thorpe laat vervolgens in een  korte geschiedenisschets zien hoe de onderwijssituatie in de V.S. zich heeft ontwikkeld. Van de door leraren in 1987 opgerichte National Board for Professional Teaching Standards ter bevordering van de kwaliteit van het leraarschap en het bepalen van beroepsmaatstaven tot het invoeren van een lerarencertificaat. De Raad is momenteel bezig met het ontwerpen van programma’s om de kwaliteit van leraren op verschillende niveaus van ontwikkeling te beoordelen. Hij noemt ook hoe bestuurders en beleidsambtenaren die nooit voor de klas hebben gestaan de maatstaven voor het onderwijs bepalen. Dat is niet juist volgens hem:
“Regeringen maken geen beroepen. Noch doen bedrijven of stichtingen dat. Beroepen worden gemaakt door degenen met een beroep. Als onderwijzen een echt beroep wil zijn en zijn eigen plek wil opeisen, dan moeten leraren en anderen werkzaam in de onderwijspraktijk, hun stem laten horen om de weg te wijzen. Die stem kan direct zijn, zoals in gemeenschappen waar onderwijs gepraktiseerd word, of indirect via de maatstaven die bepalen hoe mensen een leerproces doorlopen van beginneling tot ervaren leerkracht. Beide zullen leraren in de positie brengen waarin zij de voornaamste voorwaarden van hun werk definiëren alsmede de normen en het beleid van het beroep bepalen. Leraren moeten goed beseffen dat niemand dat voor hun doet. Òf zij doen dat voor zichzelf, òf ze schikken zich naar de ideeën van anderen”
.
Lees het hele, zes pagina’s tellende artikel Teacher voice and teacher leadership, door Ronald Thorpe, februari 2013: www.educ.cam.ac.uk
Dr. Ronald Thorpe is voorzitter van de National Board for Professional Teaching Standard in Arlington, Virginia, V.S. Hij is te bereiken via rthorpe@nbpts.org

Zie ook website van Universiteit van Cambridge, Faculty of Education over de Cambridge seminars: http://www.educ.cam.ac.uk

Lees ook het artikel Na Teacher Summit, Kamerbrief en interviews tijd voor Lerarenraad op Blogs Beroepseer, 18 maart 2013: https://beroepseer.nl/blogs/onderwijstop/

De Universiteit van Amsterdam als schuldenaar

uvaDe Universiteit van Amsterdam bestaat sinds 1632 en had tot voor kort geen schulden. Maar nu wel. Hoe dat komt staat uitvoerig beschreven in een in De Groene Amsterdammer gepubliceerd artikel: Het Maagdenhuis als profit center. Al lezend kunnen we de weg volgen die de universiteit heeft afgelegd vanaf de jaren negentig: “Nog niet zo lang geleden was dit academische bolwerk een chaotische archipel van historisch gegroeide eigenaardigheden, potjes geld, belangen en petten. Twintig jaar later is de universiteit in een acceptabel jasje gegoten voor ABN Amro en later Deutsche Bank… Stapsgewijs zijn de doelstellingen en organisatiestructuur aangepast aan de wensen van de bankiers. Maar die aanpassing heeft een prijs. Een nieuwe kaste van managers nam de universiteit over, universitaire diensten zijn getransformeerd tot profit centers. De kerntaken van de universiteit, goed onderwijs en onderzoek, staan bloot aan de risico’s van een groots vastgoedavontuur”.

Via invoering van de ‘nieuwe economie’, neo-liberalisme, privatisering van staatsbedrijven, het New Public Management, decentraliseren van taken en verantwoordelijkheden, worden risico’s, kosten en verantwoordelijkheden vanaf het hoogste niveau naar beneden verschoven.
Dat geldt ook voor de Universiteit van Amsterdam: “Waar voorheen onderwijs en onderzoek de agenda van de bestuurders in het Maagdenhuis bepaalden, wordt de universiteit sinds de jaren negentig mede gestuurd door een ‘commerciële vastgoedstrategie’. Een tweede cruciale stap in dit proces is de wet Modernisering Universitair Bestuur (mub) die in 1998 wordt aangenomen. Deze wet komt in plaats van de Wet Universitaire Bestuurshervormingen (wub), waar nog de zweem van de roemruchte Maagdenhuis­bezetting omheen hangt. Door de mub wordt het college van bestuur niet langer gehinderd door inmenging van medewerkers en studenten. Zij leidt al snel tot een centralisatie van macht aan het Spui, waar de bestuurders zetelen. Stapsgewijs komt een nieuwe managerskaste aan de knoppen te zitten”.

Met de aanvang van de plannen voor een nieuw universiteitsgebouw, eind jaren negentig, begint een nieuw hoofdstuk voor de universiteit waarin de ontwikkelingen worden bepaald  door rekenmodellen, financiering en vastgoed, met als gevolg torenhoge schulden.

Tegen het eind van het artikel wijzen de auteurs van het artikel op een paradox: “De huidige situatie behelst een bizarre paradox. De belastingbetaler geniet minder publieke voorzieningen en de semi-publieke sector moet meer doen met minder. Ondertussen is de financiële sector verworden tot een zwaar gesubsidieerde, en met de nationalisatie van ABN Amro en SNS Reaal deels ook publieke sector. Hoe cynisch: bestuurders van universiteiten en ziekenhuizen moeten hun instelling inrichten naar de wensen van hun financiële broodheer. Die wordt op zijn beurt veelal in leven gehouden door de belastingbetaler…”

Het Maagdenhuis als profit center, door Rodrigo Fernandez en Reijer Hendrikse, beiden financieel geograaf, De Groene Amsterdammer, 20 maart 2013: www.groene.nl/artikel/het-maagdenhuis-als-profit-center

Australische universiteiten huren ranglijstprofessionals in

Sommige Australische universiteiten betalen elk jaar circa honderdduizend dollar aan hun managers die samenwerken met bureaus die strategieën ontwikkelen voor een hogere positie op de ranglijsten.
De Universiteit van South Wales plaatste onlangs een advertentie voor de vacature van een strategiemanager, terwijl La Trobe-universiteit op zoek was naar een manager institutionele rankings. Salaris: honderdduizend dollar. Bij die functie hoorde ook het onderhouden van relaties met ranking bureaus om hun plaats in de lijsten te “maximaliseren” of te “optimaliseren”.

Deskundigen zeggen dat deze ontwikkeling het groeiende belang van ranglijsten en hun invloed op research- en onderwijsplannen benadrukken.
Men is er niet erg  gerust op en vreest dat het professionele rankingmanagement de strategieën van de universiteit zal vervormen. Dan zou blijken dat dit soort management niet meer is dan een marketingpoging in plaats van een poging de ontwikkeling en groei van een instituut te bevorderen.
Simon Marginson zei hierover: “Wat ik niet goed vind van deze praktijken is de aanwijsbare focus op manipuleren van het rankingspel”.
Marginson is werkzaam aan de University of Melbourne’s Center for the Study of Higher Education.

Maar David Morrison van de Murdoch-universiteit beweert dat het managen van ranglijsten gewoon je gezond verstand gebruiken is. Hij kon niet begrijpen waarom zijn universiteit niet voorkwam op de lijst van Times Higher Education, een wekelijks nieuwsbulletin dat wereldwijd als autoriteit geldt op het gebied van hoger onderwijs, en ontdekte dat de reden was het niet opsturen van gegevens. Hij zorgt er nu voor dat de juiste informatie terecht komt bij de rankingbureaus en bij Excellence in Research for Australia, een initiatief van de Australian Research Council: “Ranglijsten kunnen niet genegeerd worden, maar universiteiten moeten zich evenmin op die lijsten laten vastpinnen. Rankings zijn voedsel voor de strategie, maar ze bepalen de strategie niet”.

Lees het artikel: Universities Hire Rankings Pros door Andrew Trounson, 20 maart 2013 op website van Inside Higher Ed: www.insidehighered.com

Lees ook Geen ranglijsten meer voor Duitse wetenschappers, Blogs Beroepseer, 17 oktober 2012: https://beroepseer.nl

Visie en commentaar van leraren Kneyber en Evers n.a.v. Teacher Summit

Naar aanleiding van de internationale onderwijstop  in Amsterdam op 13 en 14 maart 2013 klommen veel leraren in de pen voor blogs op internet of gaven interviews weg. Anderen zijn druk bezig geweest met commentaar leveren via Twitter. Behalve op de conferentie ook op de interviews met minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker van Onderwijs op internet en televisie in de dagen na de top.

Docent wiskunde René Kneyber was zelf aanwezig op de Teacher Summit en schreef direct na de conferentie een blog. Op 19 maart volgde een artikel van zijn hand op de site van Science Guide: Leraren leren van de Summit. Kneyber begint zijn artikel met: “Voor leraren was er weinig te doen op de Summit, behalve het aanschouwen van een strak georganiseerde en geregisseerde poppenkast. Maar viel er dan niks te leren? Integendeel.
Terwijl de Nederlandse delegatie met drie actiepunten de Summit verliet, was er voor de Nederlandse leraren voldoende aanleiding om ook met allerlei actiepunten de Summit te verlaten. Want het zou een misvatting zijn om te denken dat alleen het bestuur van het onderwijs met verbeterpunten moet weg lopen. Ons als onderwijzers valt inmiddels een hele boel aan te rekenen.
Ik voel me daarom vrij om als delegaat van de Nederlandse leraren het eerste actiepunt neer te leggen waar we aan gaan werken voor de Summit van 2014”.

Lees verder op de website van Science Guide wat voor actiepunten dat zijn: Leraren leren van de Summit, door René Kneyber, 19 maart 2013: www.scienceguide.nl

Zelfbewuste leraren

Op de site van Het kind verscheen een interview met een door de onderwijstop zeer gemotiveerde geschiedenisleraar Jelmer Evers:“Ik laat me door niemand inkapselen”. Daarin zegt hij o.a. dat onderwijs en het vak van leraar belangrijk gevonden worden en dat het langzaam begint door te dringen…” dat een structurele verbetering alleen door docenten bewerkstelligd kan worden. Zij staan iedere dag in die klas. Zij zien iedere dag hun leerlingen. Zij hebben de expertise, de ervaring, de kwaliteit en dus ook de mogelijkheden om iets te doen. Heel veel mensen wisten dat al, maar nu begint het ook te dagen bij degenen die dat nog niet zagen. Daar zit de beweging.”

Interviewer Geert Bors noemt Evers een “stoere leraar”. Een van zijn vragen: “En toch… als ik jouw Tweets lees of bijvoorbeeld die van je Beroepseer-collega René Kneyber, dan zie ik een stoere leraar opstaan – iemand die zichtbaar is, het podium neemt, iemand van wie ik dingen wil aannemen. Ik zie een soort zelfbewuste autoriteit opkomen, zoals ik dat zie in de documentaires over Finse leraren”.

Het antwoord van Evers: “Dat zie ik ook. Veel docenten ervaren het emanciperende van sociale media. Waar we eerder allemaal werkten op onze lokale school, wordt het opeens makkelijk om je stem te laten horen. Je vindt elkaar. Je kunt het op een constructieve manier delen, als er weer eens onzin wordt verkocht over onderwijs, als je weer kwaad wordt en het niet langer pikt. Je kunt elkaar laten weten waar je mee bezig bent en voelt je versterkt door elkaar.”

Lees het hele interview Leraar Jelmer Evers na Teachers Summit: ‘Ik laat me door niemand inkapselen’, door Geert Bors, 19 maart 2013 op site van Het kind: http://hetkind.org

 

Vrijwillige slaven, essay door Thijs Jansen

Het thema van het eerste, in maart 2013 verschenen nummer van het geheel vernieuwde Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken is de professional. Wie houdt er nog van de professional? staat er op het omslag.

Thijs Jansen schreef een essay voor dit nummer onder de titel Vrijwillige slaven. Daarin blikt hij terug op de lancering van het boek Beroepszeer: “In 2005 publiceerden Gabriël van den Brink, Dorien Pessers en ik Beroepszeer. Waarom Nederland niet goed werkt. Dit boek luidde de noodklok over de arbeidsomstandigheden van de ‘frontsoldaten’ in de semi-publieke sector, waaronder leraren, verpleegkundigen,sociaal werkers en politieagenten. Het boek sloeg aan: binnen een halfjaar kreeg het vier drukken, en het maakte de tongen en pennen los. Het was duidelijk dat er een snaar was geraakt. Begin 2006 richtte ik daarom samen met Alexandrien van der Burgt-Franken de Stichting Beroepseer op, ter gelegenheid van de grote conferentie Van beroepszeer naar beroepseer die we destijds in Den Haag organiseerden. In de afgelopen jaren heeft de stichting zich ingespannen om het thema ‘beroepseer’ hoger op de politieke en maatschappelijke agenda te krijgen. Terugkijkend maak ik hier enkele korte notities over de lessen uit deze periode.”

In zijn terugblik komt Jansen tot de conclusie dat professionals veel te weinig het heft in eigen hand nemen om verbetering aan te brengen in omslag sociale vraagstukken maart 2013hun situatie. Ze laten zich teveel in de slachtofferrol manoevreren. Wel duiken er geregeld bijzondere professionals op die in hun eigen organisatie of voor hun eigen beroepsgroep hun nek hebben uitgestoken. Zij excelleren in hun werk, maar zijn daarin meestal geslaagd zonder actieve steun van collega’s en van management en bestuur, en vaak zelfs terwijl ze actief werden tegengewerkt. Ze staan er in hun organisatie doorgaans alleen voor. Ze worden echter zelden beloond voor hun inspanningen en worden door hun collega’s met een mengeling van argwaan en jaloezie bekeken. Collega’s weten niet goed raad met deze ‘uitslovers’.
Deze voortrekkers laten zich echter niet van de wijs brengen en weigeren bij de pakken neer te zitten. Ze organiseren steun van buiten, en bewijzen hun waarde voor de organisatie of de beroepsgroep keer op keer. Jansen schrijft dat hij van deze voortrekkers veel heeft geleerd.

Slachtoffergedrag en passief en gelaten over je laten beslissen is een eeuwenoud fenomeen en heeft ooit de treffende naam ‘vrijwillige slavernij’ gekregen: in het in 1548 verschenen Discours de la servitude volontaire (Vertoog over de vrijwillige slavernij) van de destijds 17-jarige Franse classicus en jurist Étienne de la Boétie. Deze noemt drie mechanismen die volgens hem verklaren waarom mensen die lijden onder hun vernederende afhankelijkheidspositie toch niet in verzet komen.
De mechanismen zijn ook nu herkenbaar bij de brede groep professionals die zich liever gedeisd houden.

Lees over de drie mechanismen, eergevoel en vakmanschap in het essay Vrijwillige slaven door Thijs Jansen. Klik hier.

Meer info over het vier keer per jaar in print verschijnende Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken op de website van Movisie: http://www.movisie.nl/tsv

klik hier voor kennismaking met de Voortrekkers van de Stichting Beroepseer