Skip to main content

Redactie Beroepseer

De Steve Jobs school in het nieuws

Zeker tien ouders van de basisschool De Driemaster in Sneek halen hun kinderen van school, omdat ze boos zijn op het schoolbestuur dat het huidige reguliere onderwijs inwisselt voor een Steve Jobs school. De school, die bestaat uit 77 leerlingen, is een van de tien scholen die na de zomervakantie overstappen op het O4NT-model  – Onderwijs voor een Nieuwe Tijd – van Maurice de Hond. Op die scholen krijgt ieder kind een iPad. Daardoor is de aanwezigheid op school niet meer de hele dag nodig. Ook hebben de leerlingen er geen vast lokaal en vaste leerkrachten meer.
Het artikel in de Telegraaf van 15 april 2013 met deze informatie over de school in Sneek kreeg veel reacties. De dag daarop schreef Casper Hulshof op de blog van Onderwijskunde in Utrecht een uitgebreid commentaar waarin hij het O4NT-model uitlegt en beoordeelt: Help, mijn kind moet naar een Steve Jobsschool!  Hulshof is psycholoog en docent/onderzoeker aan de Universiteit van Utrecht.

Volgens Hulshof heeft  de Steve Jobsschool een aantal interessante nieuwe kenmerken. Die vormen samen de dagelijkse gang van zaken op school. Eruit springen:

– De school is elke (werk)dag open van half 8 ‘s ochtends tot half 7 ‘s avonds.
– De school werkt met periodes van 3 maanden (tweemaal 6 weken), er zijn geen vastgelegde schoolvakanties.
– Voor elk kind worden apart afspraken over aanwezigheid op school gemaakt (en zo nu en dan geëvalueerd). Concreet kan dat betekenen dat het ene kind 150 dagen in een jaar naar school gaat en het andere meer dan 200. Dat ene kind doet dan meer op de virtuele school (en het maakt dan dus niet uit waar hij of zij zich bevindt).
– Er is elke maand een ‘Steve Jobs Gameday’. Het lijkt op een combinatie van een sportdag, een tentoonstelling/presentatie van gemaakt werk en een weeksluiting. Er worden wedstrijden gehouden. Er is ook een jaarlijkse Gameday waarin alle Steve Jobs-scholen samenkomen. Dat zal een flinke manifestatie worden. Het document voor scholen zegt overigens dat deelname aan gamedays voor scholen niet verplicht is.
– Leerlingen werken in blokken van 6 weken aan projecten. Daarbij wordt de onderwijsmethode ‘verhalend ontwerpen’ gehanteerd (‘storyline method’), een methode die in Nederland redelijk voet aan de grond heeft gekregen, maar die natuurlijk ook weer een specifieke aanpak vereist.
– Aan begeleiders en coaches wordt als eis gesteld dat zij zelf beschikken over 21st century skills. Het is logisch dat dat consequenties heeft voor het personeel dat al op school werkzaam is, zoals het geval in Sneek illustreert.
Tot zover Hulshof.

Wat de “21st century skills” betreft, dat zijn vaardigheden die voor het eerst als zodanig zijn geformuleerd in de V.S. en gekoppeld aan het onderwijs van de toekomst. Leerkrachten dienen deze vaardigheden te bezitten om onderwijs te kunnen geven. In Nederland is er onderzoek gedaan door Kennisnet, die zeven skills heeft benoemd:

  •     Communicatie
  •     Samenwerken
  •     ICT Geletterdheid
  •     Creativiteit
  •     Kritisch denken
  •     Probleemoplosvaardigheden
  •     Sociale en culturele vaardigheden (incl. burgerschap)

In Nederland is een website gewijd aan 21st century skills waarop modellen worden aangeboden voor “vernieuwend onderwijs”: www.21stcenturyskills.nl
Het aantal organisaties dat momenteel bezig is met het aanbieden van de nieuwste onderwijsmodellen is overigens exploderend. Maurice de Hond is niet de enige met zijn Onderwijs voor een nieuwe tijd. SlimFit bijvoorbeeld is “een innovatief onderwijsexperiment” en al jaren bezig basisscholen anders te organiseren.
De onderwijssector kijkt intussen wellicht reikhalzend uit naar het aanstaande Nationaal Congres Onderwijs & Sociale Media dat van 14 tot en met 17 mei wordt gehouden in EYE, het nieuwe filmmuseum in Amsterdam. Dit “inspirerende congres op een inspirerende locatie!” gaat veel informatie verschaffen over de relatie onderwijs – technologie: www.ncosm.nl

Lees ook op deze site van Beroepseer over Diane Ravitch, onderwijsexpert in de V.S. die als reactie op de lijst van 21st century skills een Lijst van 19e eeuwse vaardigheden voor de 21ste eeuw samenstelde:  https://beroepseer.nl

Website O4NT – Onderwijs voor een nieuwe tijd: http://o4nt.nl (Website is opgeheven)

Help, mijn kind moet naar een Steve Jobsschool!, door Casper Hulshof, 16 april 2013, op website Onderwijskunde in Utrecht: http://onderwijskunde.blogspot.nl

Ouders halen kinderen van Steve Jobs School, door Zander Lamme, 15 april 2013 in De Telegraaf: www.telegraaf.nl

Website Kennisnet, de publieke ict-partner voor het onderwijs : www.kennisnet.nl

Universiteiten uiten wereldwijd kritiek of liggen onder vuur

studenten en boekenstapelIn de tweede week van april 2013 verschenen er diverse artikelen in de media over het hoger onderwijs. Over de in een bestuurlijke crisis verkerende Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam bijvoorbeeld. In een reactie schreef een groep Verontruste VU’ers in Ad Valvas, het onafhankelijke platform van de VU, dat de aan de kaak gestelde problemen niet specifiek gelden voor de VU. Ook zijn zij niet slechts het gevolg van falende bestuurders of ondoordachte beleidsplannen: “Deze crisis legt een veel breder en structureler probleem bloot: de volkomen uit de hand gelopen vermarkting van academisch onderwijs en onderzoek, en het daarbij behorende model van de Managersuniversiteit. Deze problemen spelen op alle Nederlandse universiteiten (en zelfs in heel Europa)”.

In de Volkskrant schreef Rutger Bregman, auteur van het  in maart 2013 verschenen boek De geschiedenis van de vooruitgang, over de kwaliteit van het hoger onderwijs in een tijd waarin het studentenaantal blijft groeien en de te besteden geldbedragen blijven dalen. Bregman verwijst naar een in 1993, dus twintig jaar geleden, geschreven pamflet dat hij toevallig was tegengekomen, afkomstig van Chris Lorenz, hoogleraar aan de VU. Titel van het pamflet, Van het universitair front geen nieuws. Volgens Bregman is het een haarscherpe analyse, of eigenlijk voorspelling van hoe de bezuinigingen en de “ondernemende universiteit” het onderwijs zouden gaan uithollen: “Het is sindsdien alleen maar erger geworden en inmiddels staat de VU symbool voor het falend bestuur in het hoger onderwijs”.
In 2000 verscheen er nog een manifest: Naar een universitair reveil, waarin 62 hoogleraren kritiek uitten op verschoolsing, commercialisering van het onderzoek en verbureaucratisering van het bestuur. Onder studenten zou er veel onvrede zijn over het gestandaardiseerde en massale onderwijs.
In het in 2012 geschreven en veelvuldig geciteerde artikel De manager heeft gewonnen – de academicus is geknecht schrijft Ewald Engelen, hoogleraar financiële geografie aan de Universiteit van Amsterdam, dat bestuurders de macht overnemen op hogescholen en universiteiten. Dit betekent volgens hem het einde van de universiteit als vrijplaats voor belangeloze nieuwsgierigheid.

Fondsenwerving slokt abnormaal veel tijd en energie op

In Engeland wordt opgeroepen de Science is Vital  petitie te ondertekenen ter aanmoediging van de regering de wetenschap te blijven steunen. Wetenschappers ontvangen steeds minder overheidssubsidie voor onderzoek. Ze zijn genoodzaakt op zoek te gaan naar particuliere fondsen. Dat vergt veel tijd en energie en gaat ten koste van de eigenlijke taken. In dagblad The Guardian schreef Jenny Rohn, onderzoeker aan de Universiteit van Londen in haar artikel Show me the money: is grant writing taking over science? dat academici gevangen zitten in een systeem. Ze haalt een artikel aan uit Nature van 20 maart 2013: Funding: Australia’s grant system wastes time, waarin een vergelijking wordt gemaakt. Van vijf eeuwen wetenschap bedrijven zijn er vier eeuwen gespendeerd aan fondsenwerving voor onderzoek. Slechts 20,4 procent van de pogingen hebben tot resultaat geleid.
Canadese onderzoekers hebben berekend dat de administratiekosten van een grote fondsenwerving in 2007 hoger waren dan wanneer elke gekwalificeerde onderzoeker zonder meer dertigduizend dollar had ontvangen.
In Engeland bestudeerden twee onderzoekers aan de hand van computermodellen een systeem van fondsenwerving. De conclusie was dat we waarschijnlijk dezelfde wetenschappelijke resultaten zouden hebben gekregen als de onderzoeksfondsen willekeurig waren toegewezen. Dat zou een hoop tijd bespaard hebben.

De geleerdensoort is bezig uit te sterven

Ook in Duitsland klinkt er steeds luider kritiek vanuit de academische wereld. Klaus P. Hansen schreef een artikel over de vijandelijke omgeving die een universiteit vandaag de dag is. Het is volgens hem onmogelijk geworden je daar te verdiepen en je kennis eigen te maken. Hansen is emeritus-hoogleraar Amerikanistiek en directeur van het onderzoekscentrum Grundlagen Kulturwissenschaft aan de Universiteit van Passau: “Er dreigt een soort verloren te gaan, dat van de geleerden. De universiteiten ontnemen hen hun leefgebied. In het verleden waren bijna alle professoren geleerden, nu zijn ze in de eerste plaats bureaucraten, managers, internationalisten, concurrenten en presentatoren die dingen naar de gunst van het publiek”.

De universiteit was tot voor kort een bolwerk van kennis. De geleerde was een vakgeleerde, zijn hoeveelheid kennis was vakkennis, een afgebakende discipline zoals filosofie, germanistiek of sociologie. Zijn vakkennis had structuur en vervaagde niet tot in het oneindige. Moderne studierichtingen, waarmee universiteiten willen concurreren, staan daar ver van af. Universiteiten concurreren nu met conglomeraten zoals “Europese studies” of de in Passau uitgevonden “Diploma-cultuurwetenschappen”.
Als een student een themacollege bijwoont, behorend bij Europese studies, zoals “Shakespeare-tragedies”, De revolutie van 1848″, of “Spaanse hulpwerkwoorden”, hoe kan hij van de daar opgedane kennis en de thuis geleerde stof een samenhangend geheel maken? Als aan de “diploma-cultuurwetenschappen” nog een deel bedrijfseconomie wordt toegevoegd, neemt de onoverzichtelijkheid nog meer toe. Studie en onderzoek blijven aan de oppervlakte, diepgang wordt er niet meer gevraagd, aldus Hansen. Even verwerpelijk vindt hij empirisch onderzoek waarbij bijvoorbeeld aan Duitse arbeiders wordt gevraagd wat ze vinden van hun Turkse collega’s met het doel vooroordelen te ontdekken. Moeders die vinden dat hun te dikke babies een normaal gewicht hebben, worden ontmaskerd. Er wordt vastgesteld dat kinderen van rokende ouders ook gaan roken. Mannen met een jongere vrouw leven langer dan mannen met een vrouw van gelijke leeftijd. Dat de uitkomst ook een andere oorzaak kan hebben dan de leeftijd van de partner, bijvoorbeeld een gezondere levensstijl, wordt genegeerd.

Valse maatstaven

Over concurrentie en wedijver die de universiteiten binnensluipen schrijft Hansen dat het goed is voor de kwaliteit, maar niet als ze door de staat worden opgelegd. Dat creëert valse maatstaven en stimuleert niet de onderzoeksresultaten, maar de onderzoeksprojecten die vooral groot en internationaal moeten zijn. Om daar geld voor te krijgen moet men eindeloos durende vergaderingen bijwonen en aanvragen indienen. Een andere weg vol doornen is het werven van particuliere fondsen, waarvoor speciale maar geen wetenschappelijke talenten nodig zijn. Het gaat om het op de juiste manier kunnen indienen van een aanvrage.
Een ander punt dat Hansen aansnijdt is dat onderzoeksresultaten vaak in een anthologie verschijnen, verzamelbundels die meestal ongelezen in bibliotheken belanden. Deze anthologieën beslaan het leeuwendeel van de wetenschappelijke boekenmarkt. Maar echte paradigmaverschuivingen zijn “nog nooit door vakartikelen of anthologieën veroorzaakt, maar altijd door echte boeken, ook door monografieën, het werk van een enkele geleerde. Overdreven gezegd: Wetenschappelijke vooruitgang kan alleen bestaan door het lezen en schrijven van boeken”.
Het uitsterven van de geleerdensoort is het gevolg van een cultuurverandering: “Urenlang in eenzaamheid het ene boek na het andere lezen, past niet meer in onze tijd waarin de concurrentie domineert en waarin het om snelle uitwisseling en het juiste netwerk gaat”.

Laat de geest blijven waaien waarheen hij wil

Nieuwe ontdekkingen kwamen totnutoe meestal van jonge wetenschappers. Maar op het moment werken de omstandigheden tegen. Voor nieuw talent zijn alleen nog tijdelijke aanstellingen mogelijk, of een halve aanstelling. De termijn is over het algemeen twee jaar. Daarna moet een aanvrage ter verlenging worden ingediend, alsmede lijsten met projecten, voordrachten en vakartikelen: “Dan wordt er nog een bewijs van didactische vaardigheden gevraagd, verkregen door twijfelachtige studentenonderzoeken. De strategisch slimme gepromoveerde die nog geen professor is neigt derhalve naar infotainment en lagere eisen”.

Echte talenten hebben volgens Hansen nauwelijks de tijd voor de kern waar het in wezen om gaat, de dissertatie, het privaatdocentschap of de juiste boeken: “We leven in een tijd waarin de voorwaarden een beletsel vormen voor geleerdheid en misschien ook wel voor genialiteit. Als de professor de rol van manager speelt en het aankomende talent als tijdelijke arbeidskracht vegeteert, dan komen er alleen nog maar boekbesprekingen. Boeken helemaal uitlezen, ze met plezier doorlezen, wat vaak tot nieuwe ideeën leidt, zijn uitstervende bezigheden. Men mag alleen nog hopen dat de geest blijft waaien waarheen hij wil, ook naar de geleerdenvijandelijke omgeving van de moderne universiteit waar nog af en toe geleerden opduiken, en misschien zelfs genieën”.

Update

Op 19 april 2013 schreef Hans Clevers, hoogleraar moleculaire genetica aan het UMC Utrecht en president van de KNAW in de Volkskrant van 19 april 2013 een artikel met kritiek op wetenschappelijke ranglijsten die gebaseerd zijn op citatiefrequentie. Ze werken corruptie in de hand.
Clevers werd uitgenodigd te komen werken op de King Abdulaziz University (KAU) in Djedda, Saoedi-Arabië, op grond van de statistieken van ISI –  Institute for Scientific Information – dat de wetenschappelijke literatuur op basis van citatiefrequentie analyseert. Hoe vaker een artikel door anderen wordt aangehaald, hoe hoger de impact. Ieder jaar, als het instituut de nieuwe impactranglijsten voor de wetenschappelijke tijdschriften publiceert, houden de uitgevers de adem in. Elk jaar staan Science en Nature weer bovenaan.

Klik hier voor het hele verhaal Met ranglijstjes krijg je al snel Saoedische toestanden, over hoe men in Saoedi-Arabië met een vorstelijk geldbedrag probeerde Clevers over te halen een consultatiecontract te ondertekenen met de KAU Universiteit. De Volkskrant,  19 april 2013: www.volkskrant.nl

Referenties

Hochschulkultur: Wie Unis Genialität verhindern, Ein Gastbeitrag von Klaus P. Hansen,  Spiegel Online, 3 april 2013: www.spiegel.de

De geschiedenis van de vooruitgang door Rutger Bregman: www.debezigebij.nl/

Van het universitair front geen nieuws, door Chris Lorenz, te lezen op de website van Kritische studenten: www.kritischestudenten.nl

VU-problemen spelen op alle universiteiten in Ad Valvas, 8 april 2013: www.advalvas.vu.nl

De manager heeft gewonnen, door Ewald Engelen, nrc next, 18 juli 2012: www.nrc.nl

Zie ook de brochure Europa en het hoger onderwijs: Meer winst voor bedrijven, hogere kosten voor studenten, minder kwaliteit, 2012: www.andereuropa.org

Show me the money: is grant writing taking over science, door Jenny Rohn, The Guardian, 8 april 2013: www.guardian.co.uk

Science is Vital petitie, 21 maart 2013: http://scienceisvital.org.uk

Onderwijsfusies, onderwijsmanagers en de leraren zelf, Blogs Beroepseer van 18 september 2012: beroepseer.nl

Manifest van Verontruste Vu’ers, Blogs Beroepseer, 18 mei 2012: https://beroepseer.nl

In Engeland wordt Raad ter bescherming van universiteiten opgericht, Blogs Beroepseer van 10 november 2012: https://beroepseer.nl

Geen ranglijsten meer voor Duitse wetenschappers, Blogs Beroepseer, 17 oktober 2012: https://beroepseer.nl

Gestreste academici in Groot-Brittannië, Blogs Beroepseer van 11 oktober 2012: https://beroepseer.nl

CBS koppelt Citoscores aan gegevens over inkomen en gezinssituatie

Op 15 april 2013*) komt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) met een publicatie van ‘Citoscores naar inkomen en gezinssituatie’. Op zijn Onderwijsblog en Twitter vroeg journalist Ronald Buitelaar zich afgelopen vrijdag af hoe het CBS in staat is om een koppeling te maken tussen Citoscores en gegevens over inkomen en gezinssituatie van de geteste leerlingen: “Ik neem tenminste niet aan dat op het antwoordenformulier van Cito vermeld moet worden in wat voor gezin je opgroeit en hoeveel geld je paps en mams verdienen.

In een poging om licht te werpen op deze kwestie stuitte ik op een ouder onderzoek van het CBS waarbij Citoscores gekoppeld werden aan andere bestanden. Het onderzoek uit 2008 constateert dat leerlingen bij afwijking van het Citoadvies een grotere kans lopen om op een ander onderwijsniveau te belanden dan leerlingen waarbij het Cito advies strikt opgevolgd wordt. Koren op de molen van Cito lijkt mij, maar niet relevant voor de beantwoording van de vraag hoe het CBS aan die Citoscores komt. Citoscores zijn immers het bezit van scholen, zoals een woordvoerder van Cito mij al eens in een ander verband heeft laten weten: ‘Op het moment dat de resultaten bekend zijn, sturen wij die naar de scholen. Zij zijn de eigenaar van deze gegevens en kiezen er zelf voor of ze de gegevens willen publiceren’.

Meer duidelijkheid verschafte de technische toelichting bij het onderzoek uit 2008. Daaruit werd duidelijk dat het CBS niet alleen de beschikking had over ‘de Citoscores van 144 duizend leerlingen op de Cito eindtoets basisonderwijs’ maar door middel van ‘achternaam, geboortedatum en geslacht’ ook het sofinummer kon herleiden.

Say what? Het CBS beschikte via achternaam, geboortedatum en geslacht dus ook over het sofinummer en kon aan de hand daarvan en de koppeling met een aantal andere data bestanden – Sociaal Statistisch Bestand (SSB) en Basisregistratie Onderwijsnummer (BRON) – uitspraken doen over ‘Niveauwisselingen na afwijking van Cito-advies’. Op die manier bleek het mogelijk om voor liefst 94% van de leerlingen een koppeling te leggen tussen de Citoscore en andere databestanden.

De vraag rijst hoe het CBS kon beschikken over de Citoscores, die zoals eerder betoogd het eigendom zijn van scholen. CBS is daar helder over: ‘In 2005 deed van alle basisscholen 85 procent mee aan de eindtoets basisonderwijs van Cito. Het CBS heeft alleen gegevens van de scholen die toestemming hebben gegeven aan Cito voor gegevensuitwisseling. Dit geldt voor 94 procent van de deelnemende scholen.’

Waarmee het antwoord is gevonden op de vraag hoe het mogelijk is dat CBS de Citoscores kon koppelen aan andere databestanden: ‘De basisscholen hebben er bijna allemaal toestemming voor gegeven.’ De vraag is of elke basisschool zich daarvan in 2005 bewust was en als dat het geval was of ze hier transparant over zijn geweest naar ouders.

Resteert de vraag hoe het anno 2013 geregeld is. Tekenen basisscholen nog steeds (onbewust?) voor gegevensuitwisseling met andere instellingen? Hoe staat het met de privacy van leerlingen? Worden individuele, niet-geanonimiseerde, toetsscores nog steeds gebruikt voor vervolgonderzoek en wat voor onderzoeken zijn dat dan? Ik beloof je , ik ga op zoek naar de antwoorden”.

Zie: Weten basisscholen eigenlijk wel wat er met ‘hun’ Citoscores gebeurt? door Ronald Buitelaar, 13 april 2013: http://ronaldsonderwijsblog.blogspot.nl

*) Zojuist heeft  het CBS het artikel met statistieken gepubliceerd onder de kop: Kinderen met stiefouder scoren lager op de Cito-toets:
“In 2011 hadden kinderen in groep acht van de basisschool gemiddeld een Cito-score van 536. Meisjes en jongens uit gezinnen met hogere inkomens scoorden hoger dan gemiddeld. Kinderen die wonen in een gezin met een stiefouder haalden in elke inkomensgroep een lagere score.

In tegenstelling tot de lagere Cito-score van kinderen uit eenoudergezinnen, kan de lagere score van kinderen uit gezinnen met een stiefouder niet verklaard worden door inkomensverschillen. In elke inkomensgroep hadden zij gemiddeld een lagere score dan kinderen uit intacte gezinnen. Stiefgezinnen komen relatief weinig voor: drie op de tien kinderen van gescheiden ouders woonde in een gezin met een stiefouder”.

Lees het hele artikel op de website van CBS: Kinderen met stiefouder scoren lager op de Cito-toets, 15 april 2013: www.cbs.nl

Volg ook de reacties op Twitter: @RonaldBuitelaar

Pilot-onderzoek onder medische professionals met Goed werk gereedschap

In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde verscheen het verslag Medische professionals over hun kernwaarden van Yolande Witman, Peter C.M. van den Kerkhof en Didi D.M. Braat, dat gaat over een pilot-onderzoek dat plaatsvond onder medische professionals van het Radboudziekenhuis van Nijmegen. Voor de pilot werd in samenwerking met Alexandrien van der Burgt van de Stichting Beroepseer gebruik gemaakt van het Goed Werk gereedschap dat is ontwikkeld door het GoodWork Project.
Aanleiding tot de pilot was o.a. de bezorgdheid over de bedreiging van “goed werk” van professionals. Goed werk wordt gekenmerkt door excellentie, morele verantwoordelijkheid en persoonlijke betrokkenheid.

In de pilot werd gezocht naar een manier om de intrinsieke motivatie van medische professionals aan te spreken en de betekenis te achterhalen die zij aan “goed werk” geven. Dit werd gedaan met behulp van reflectieve sessies met het Goed Werk gereedschap. In vier sessies reflecteerden drie verschillende groepen medische professionals  – afdelingshoofden, arts-assistenten en coassistenten – over goed werk en daarbij behorende dilemma’s.
Het Goed werk gereedschap bestaat uit een verzameling van verhalen en oefeningen rond thema’s waarmee professionals individueel en groepsgewijs kunnen reflecteren op de betekenis van hun professionele en persoonlijke waarden.

De drie auteurs beginnen hun artikel in het NTvG met: “De maatschappij heeft professionals nodig die goed werk realiseren. Professionals vervullen daarnaast een voorbeeldfunctie waar het gaat om het overdragen van waarden, normen en gedragsvormen. Toch staat het verrichten van ‘goed werk’ onder druk. Ook in de gezondheidszorg. Medici functioneren in een context met vaak conflicterende waarden, waarbij zij complexe  afwegingen moeten maken. Verschillende ontwikkelingen beïnvloeden deze afwegingen, en daarmee het doen van ‘goed werk’. Zo is in de eerste plaats de professionele ethiek zelf niet statisch, en is zij onderhevig aan maatschappelijke veranderingen. Prioriteiten zijn niet langer gebaseerd op alleen medische noodzaak.
Ten tweede is kwaliteit van zorg onderwerp van maatschappelijke discussie, waarbij verwezen wordt naar incidenten rond het functioneren en disfunctioneren van medisch specialisten, en naar bijvoorbeeld het aantal fouten en complicaties bij ziekenhuisopnames. De nadruk in deze discussie ligt vooral op een technisch instrumentele opvatting over professionaliteit en kwaliteit. De hierbij horende termen – efficiëntie, output, indicatoren, protocol en checklist – zijn onvoldoende om ook met name de morele aspecten en procesaspecten van professionaliteit te beschrijven. Bovendien kan het eenzijdig sturen op prestatiemetingen perverse effecten met zich meebrengen, zoals strategisch gedrag bij managers en professionals.
In de derde plaats vertaalt de huidige roep om transparantie en verantwoording zich in steeds meer regels, procedures en instanties die de kwaliteit van de zorg. Terwijl de externe controle toeneemt, toont internationaal onderzoek aan dat gemotiveerde mensen beter presteren wanneer zij worden aangesproken op hun intrinsieke motivatie.  Zij leveren goed werk vanuit hun eigen perspectief en vanuit het gezichtspunt van de maatschappij”.

Lees het hele artikel Medische professionals over hun kernwaarden – Het belang van praktijkverhalen en intrinsieke motivatie, door Yolande Witman, Peter C.M. van den Kerkhof en Didi D.M. Braat in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 7 maart 2013: https://beroepseer.nl

Dr. Y. Witman is arts en organisatieadviseur; prof.dr. P.C.M. van de Kerkhof is dermatoloog; prof.dr. D.D.M. Braat is gynaecoloog.

Lees ook het hoofdstuk Good Work in an university hospital – Professional responsibility revisited, door Yolande Witman in het boek Good Work: the Ethics of Craftmanship, ed. Harry Kunneman, 2012: https://beroepseer.nl

Zie ook op deze website Goed Werk gereedschap.

Artsen moeten actiever communiceren met de buitenwereld

Artsen vinden dat het imago van hun beroepsgroep de afgelopen maanden flink is aangetast, zo bleek in februari 2013 uit een onderzoek van het tweewekelijkse tijdschrift Mednet. Het is hoog tijd dat dit imago weer wordt opgepoetst. Maar hoe moet dat? Reputatiedeskundigen Arjan Hoek en Ewoud Nysingh, met veel ervaring in de gezondheidszorg, geven advies. “Reputatie komt te voet en vertrekt per tweet.”

Twitterdiscussie

Ewoud Nysingh, partner bij het bedrijf De Reputatiecoaches, raakte door de berichtgeving over het Mednet-onderzoek verwikkeld in een interessante twitterdiscussie met twee medisch specialisten. De artsen waren erg verontwaardigd over ‘de media’ en hoe schandalig het was dat zij alle incidenten van de afgelopen tijd op één hoop gooiden en uitvergrootten.

“Ik heb hun al snel uitgelegd dat artsen niet in de slachtofferrol moeten kruipen en moeten gaan duiken voor de problemen. Ze moeten zelf actiever communiceren”, stelt Nysingh. Al snel kwam het tegenargument van de twee specialisten dat artsen daar geen tijd voor hadden, ze hebben immers een drukke praktijk. “Maar bij het voeren van een praktijk hoort óók het communiceren met de buitenwereld”, zegt Nysingh. “Dat kan niet anders, in deze communicatiemaatschappij.”

Krediet

Arjan Hoek, partner bij De Reputatiegroep, is het hiermee eens: “Artsen hebben zich de laatste tijd als beroepsgroep te weinig laten horen. Ze hebben zich te weinig geprofileerd en daardoor niet veel krediet opgebouwd. Het is heel paradoxaal, want individuele dokters hebben vaak een prima reputatie. Maar met de beroepsgroep als totaal wil het niet lukken.”

Lees het hele artikel Artsen moeten niet duiken voor de media, door Anouk Middelkamp, Mednet magazine, 12 april 2013: www.mednet.nl/wosmedia/797/reputatie.pdf

Zwartboek Kleuters in de knel aangeboden aan vaste Kamercommissie Onderwijs

zwartboek kleuters in de knelOp 9 april 2013 is een petitie in de vorm van een Zwartboek aangeboden aan de vaste Kamercommissie van Onderwijs door de Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs. De werkgroep bestaat uit circa 450 onderwijskrachten, oud-onderwijzers en ontwikkelingspsychologen.
Volgens de werkgroep moet “het roer radicaal om”. Onderwijsmethoden, lesprogramma’s en toetsen zijn te veel gericht op cognitieve prestaties. Een kleuter is geen schoolkind, maar wordt wel als zodanig getoetst en behandeld.

Initiatiefneemster van het Zwartboek is Elly de Wildt-Dienske, oud-onderwijzeres basisschool en thans instructeur van het programma BrainGym. Zij kreeg tijdens haar cursussen steeds meer alarmerende signalen van kleuterleerkrachten die met hun werk wilden stoppen omdat ze zich niet meer konden conformeren aan wat er van hun wordt verlangd als leerkracht.

In een interview in het tijdschrift Ode (november/december 2012) vertelde zij: “Ik pleit dan ook voor een specialisatie voor de onderbouw op de PABO, waar de ontwikkelingspsychologie van het jonge kind centraal staat. Kleuters zijn nu onderbelicht en op kleuterleidsters is misschien te vaak een beetje neergekeken. Terwijl hun werk juist het allerbelangrijkst is: in de groepen 1 en 2 wordt de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling”.

Het Zwartboek Kleuters in de knel  bevat 101 “treurige” praktijkverhalen van leerkrachten “over hun schokkende ervaringen met en bezwaren tegen het veranderde kleuteronderwijs. Het is een aanklacht en tevens een pleidooi, gericht tot degenen die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs aan kleuters en daar het beleid voor maken”.

In het Voorwoord staat: “Uit angst voor leerachterstanden is er een voortdurende drang van bovenaf, om eerder dan verantwoord is, te starten met schoolse activiteiten in de kleuterklas. Kleuters moeten bijvoorbeeld uren op een stoel zitten om letters uit hun hoofd te leren. Om alles beter in de hand te houden, moet veel tijd besteed worden aan toetsen en registreren. De tijd om een leerrijke omgeving te creëren en kleuters in hun spel te observeren en te faciliteren, komt daardoor ernstig in het gedrang. Problemen die men bedoelde te voorkomen, ontstaan juist door deze onjuiste praktijken. Kinderen kunnen op deze manier al vóór het begin van hun schoolcarrière schade oplopen, door gebrek aan inzicht in de ontwikkelingspsychologie.

Leerkrachten uit heel Nederland laten een dramatisch geluid horen over wat dit met hen en de kleuters doet. Velen geven aan het niet meer vol te houden. Omdat ze niet aan alle eisen kunnen voldoen en omdat het hun hart breekt wat ze de kinderen moeten laten doen. Anderen zijn al langer gestopt of dreigen ontslagen te worden, omdat zij hun hart volgen en niet wensen mee te werken aan onverantwoord beleid. Deze alarmbel moet geluid worden om alle betrokkenen in het onderwijsveld te bewegen tot een vernieuwde visie op onderwijs aan onze jongste leerlingen. Deze visie zou dan moeten resulteren in onderwijs dat aansluit bij de ontwikkeling van kleuters. Daartoe behoren onder andere een deugdelijk kleutervolgsysteem en een specialisatie ‘Het jonge kind’ op alle PABO’s”.

“De kleuter in Nederland heeft zijn bestaansrecht verloren. Ik geef de strijd op”

Voorbeeld van een juf die er de brui aan gaf is Erica Ritzema, 29 jaar werkzaam geweest in het kleuteronderwijs. Ze schreef in november 2012 een stuk, geplaatst in o.a. het Noordhollands Dagblad: “Ik herinner me nog levendig de tijd dat ons verweten werd dat we teveel vorderingen van kinderen vastlegden en geen vertrouwen zouden hebben in de natuurlijke ontwikkeling van het kind. Daarna volgde een periode waarin we projectmatig moesten gaan werken en de inhoud juist moesten laten groeien vanuit de bijdragen van de kleuters. Wij leerkrachten plaatsten toen grote vraagtekens bij zo’n vrijblijvende manier van werken.
Nu ben ik beland in een periode waarin de kleuters de leerstof van groep drie krijgen voorgeschoteld en de resultaten moeten worden geregistreerd in een observatiemodel wat is voortgekomen uit de orthopedagogiek (alsof er alleen nog maar kinderen met afwijkingen zouden bestaan). Wie hoort in deze situatie nog iets terug over het begeleiden van het het vertrouwen in de natuurlijke ontwikkeling van kleuters? Ik niet. Kinderen zijn gereduceerd tot vaatjes, waarin ik dagelijks van bovenaf opgelegde informatie moet stoppen en daarnaast dien ik onmiddellijk de korte termijnresultaten te registreren. Alle accenten liggen op het cognitieve vlak, waarbij de mathematische en linguïstische onderdelen verreweg het zwaarst vertegenwoordigd zijn. Alles draait om snelle winst, opbrengstgericht werken wordt dat genoemd, just for profit, not for people. Het is daarnaast niet meer mogelijk veel tijd en aanacht te besteden aan expressievakken en mede hierdoor denderen de motorische vaardigheden achteruit. Ik meen daardoor mee te werken aan het ontwikkelen van een maatschappij waarin mensen geen uiting meer zullen kunnen geven aan hun emoties en dit zal zich gaan openbaren in een explosieve toename van zelfmoordpogingen en een verharding van de maatschappij”.

Tegen het eind resumeert Ritzema: “Iedereen werkt zich te pletter, maar niemand houdt daar nog een voldaan gevoel aan over. Het werk is nl. nooit af en de kans om de zorgvuldigheid te betrachten, waar ieder kind recht op heeft, wordt ons ontnomen door het enorme aan ons opgelegde pakket aan eisen. Na gedane arbeid is het niet meer goed rusten in het hedendaagse onderwijs”.
De laatste regel van haar ingezonden stuk luidt: “De kleuter in Nederland heeft zijn bestaansrecht verloren. Ik geef de strijd op”.

Voor meer informatie over de landelijke Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs (WSK), zie: https://wsk-kleuteronderwijs.nl/werk-steungroep-kleuteronderwijs-wsk/
De werkgroep strijdt voor de erkenning van kleutergericht onderwijs en wil ervoor zorgen dat de kleuterperiode als aparte ontwikkelingsfase opnieuw een plaats krijgt in het Nederlandse onderwijs(beleid).

Het Zwartboek kan als boek besteld worden voor € 12,50. Zie: https://wsk-kleuteronderwijs.nl/zwartboek/

Downloaden van het Zwartboek in PDF: https://beroepseer.nl

Zorgautoriteit beducht voor regionale megamaatschappen van medisch specialisten

omslag skipr no 5 mei 2013Medisch specialisten fuseren in hoog tempo tot ziekenhuisoverschrijdende maatschappen. Ruim zeven van de tien ziekenhuizen hebben inmiddels te maken met instellingsoverstijgende maatschappen. Dit blijkt uit een nog niet gepubliceerde telling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Dat meldt Philip van de Poel op de website van Skipr, het crossmediaal communicatieplatform voor beslissers in de zorg.

Voor de inventarisatie, waarvan de belangrijkste uitkomsten in handen van Skipr zijn, onderzocht de NZa 81 algemene ziekenhuizen. Twee en zeventig procent (58 ziekenhuizen) heeft te maken met ziekenhuisoverschrijdende fusiemaatschappen. Het aantal regiomaatschappen per ziekenhuis kan blijkens de NZa-telling oplopen tot twaalf. Dit betekent dat er momenteel voorzichtig geschat al zeker 150 tot 200 megamaatschappen actief zijn.

Fusiedrift

De fusiedrift is het grootst onder urologen. Binnen de ziekenhuizen die te maken hebben met regionalisering heeft 43 procent van de urologen zich ziekenhuisoverschrijdend georganiseerd. Andere specialismen die veel regionaal fuseren zijn heelkunde (41 procent), plastische chirurgie (36 procent), reumatologie (36 procent) en medische microbiologie (31 procent).

Volume-eisen

“De getallen wijzen er op dat regionalisering momenteel meer regel dan uitzondering is”, reageert bestuursvoorzitter Theo Langejan van de NZa op de bevindingen. De redenen om te fuseren zijn divers, zo blijkt uit een uitgebreide inventarisatie, gepubliceerd in no 5 van Skipr-magazine (mei 2013). Veel specialisten voeren aan dat ze door te fuseren tegemoet komen aan de nieuwe kwaliteits- en volume-eisen die politiek, zorgverzekeraars en wetenschappelijke verenigingen stellen.

Geen speelbal

Daarnaast willen de medisch specialisten niet langer een speelbal zijn van andere partijen in de discussie over kwaliteit van zorg. Door samen te gaan in grotere maatschappen denken ze beter gehoord te worden. Ook anticiperen de specialisten met regionalisering op veranderingen in de financiering die in 2015 van kracht worden. Vanaf dan wordt het honorarium vrij onderhandelbaar. Ook gelden er vanaf 2015 nieuwe regels voor het fiscaal ondernemerschap. Willen specialisten hier voor in aanmerking komen, dan moeten ze voor meerdere opdrachtgevers werken.

Machtspolitiek

Met name fusies die niet primair door kwaliteitsmotieven zijn ingegeven, zullen door de NZa en de Autoriteit Consument en Markt (ACM, voorheen de Nederlandse Mededingingsautoriteit – NMa) kritisch worden bekeken, zegt Langejan: “Het streven naar kwaliteitsverbetering is op zich een goede zaak, maar op het moment dat er ook financiële of machtspolitieke motieven meespelen, wordt het een ander verhaal.”

Integrale kwaliteit

De NZa is er beducht voor dat regiomaatschappen een dermate monopolie in handen krijgen dat ze de prijzen kunnen bepalen en het onderhandelingsspel tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraar verstoren. “Dat raakt aan de kern van het huidige stelsel”, stelt Langejan: “Binnen dat stelsel moeten zorgverzekeraars hun rol als inkoper van zorg en ziekenhuizen hun rol als verkoper van zorg wel kunnen waarmaken.” Ook voorziet Langejan problemen met de bestuurbaarheid van de ziekenhuizen: “Als maatschappen allemaal regionaal georganiseerd zijn, wie is er dan nog verantwoordelijk voor de kwaliteit van het ziekenhuis als geheel?”

Balansverstoring

De vorming van regiomaatschappen wordt door de zorgverzekeraars met argusogen gevolgd. “Het ontstaan van regiomaatschappen is een versterking van de macht van maatschappen, en dit brengt de precaire balans tussen ziekenhuisbestuur en de maatschappen in gevaar”, zegt woordvoerster Karen van Rijsewijk van zorgverzekeraar VGZ in het meinummer van Skipr-magazine: “Het zal de contractonderhandelingen nog veel ingewikkelder maken dan ze nu al zijn. Het wordt ondoenlijk om afspraken te maken over regionale concentratie en spreiding van functies en voorzieningen, als de medisch specialisten van de ziekenhuizen tegelijkertijd maatschappen vormen met hun collega’s in ziekenhuizen buiten die regio.”

Ontmoedigen

Het kabinet is blijkens het regeerakkoord voornemens om de vorming van regio- of megamaatschappen te “ontmoedigen”. In het voorjaar geeft de NZa een cijfermatige duiding van de omvang van de vorming van regiomaatschappen. Ook adviseert de NZa minister Schippers van Volksgezondheid dan over de vraag of het huidig wettelijk instrumentarium krachtig genoeg is om regionalisering tegen te gaan. De NZa rapporteert daarnaast voor 1 juli aan de minister over de verdere invoering van integrale tarieven, een onderwerp dat nauw met regionalisering samenhangt.

Zie: Megamaatschap verovert ziekenhuizen, door Philip van de Poel, Skipr, 10 april 2013: www.skipr.nl

Vakmanschap en beroepseer van de bootlieden van Kimolos

kimolosOp een stormachtige dag in maart 2013 probeert een veerboot aan te leggen in de haven van het Griekse Kimolos, een van de Cycladen-eilanden in de Egeïsche Zee. De poging is op video opgenomen en laat zien hoe bootlieden met toewijding, verantwoordelijkheidsgevoel en vakmanschap hun werk doen terwijl hoge golven tegen de kade beuken en er steeds heftiger overheen spoelen. Afmeren gebeurt dagelijks, maar het blijft altijd risicovol werk. Zonder vakkennis is het zelfs levensgevaarlijk.

De Grieken genieten momenteel niet zo’n beste reputatie, ze zouden niet beschikken over veel arbeidsethos. Dat geldt in ieder geval niet voor deze werkers. Alexis Papachelas van het dagblad Kathimerini heeft een artikel gewijd aan de video. Hij doet een schatting naar het maandloon van de bootman die het werk coördineerde en de boot hielp afmeren. Misschien zevenhonderd euro: “Deze man is al twee of drie keer gekort op zijn loon en toch blijft hij zijn werk goed doen. Het is een wonder hoe Griekenland het de afgelopen drie jaar heeft overleefd, dankzij de mensen die eenvoudig hun plicht doen: leraren die in ijskoude scholen werken, militairen op verafgelegen posten, dokters die zonder vergoeding spoedgevallen behandelen, politiemensen die ons beschermen tegen gewetenloze criminelen. Ze zijn de steunpilaren die ervoor zorgen dat de staat niet in elkaar stort. Sommigen dachten dat loonvermindering zou leiden tot inactiviteit en langzamer werken, terwijl anderen zich nog steeds afvragen wat hen beweegt door te gaan. Misschien heeft het te maken met dat spreekwoordelijke gevoel van trots dat diep verscholen ligt onder de cultuur van dolce vita“.

Lees het hele artikel The Kimolos coast guard, door Alexis Papachelas in dagblad Kathimerini, Engelse editie, 7 april  2013. Klik hier.
Zie video hieronder. Duur: ruim tien minuten.