Skip to main content

Redactie Beroepseer

Status en aanzien van leerkrachten wereldwijd onderzocht

Wat voor status heeft de leraar wereldwijd? De nieuwe Global Teacher Status Index 2013 heeft onderzoek gedaan naar status en aanzien van de leraar in 21 landen en deze met elkaar vergeleken. Het is de eerste keer dat een dergelijk internationaal vergelijkend onderzoek naar de status van leraren heeft plaatsgevonden. De Index is gefinancierd door de Varkey GEMS Foundation die zich inzet voor het verbeteren van het onderwijsniveau voor kansarme kinderen.

Verantwoordelijk voor de Index zijn Peter Dolton, hoogleraar Economie aan de Universiteit van Sussex en Oscar Marcenaro-Gutierrez, buitengewoon hoogleraar aan de faculteit voor statistiek en econometrie van de Universiteit van Malaga. Via onderzoeksbureau Populus hebben zij burgers in verschillende landen ondervraagd om erachter te komen wat ze vonden van leraren en vervolgens het beroep van leraar vergeleken met andere beroepen. Vragen betroffen ook schooldirecteuren, inkomen en arbeidsvoorwaarden van leraren, het onderwijsstelsel in zijn geheel, de macht van onderwijsvakbonden. De resultaten werpen niet alleen een helder licht op de publieke opinie over het beroep van leraar, maar ook op de diversiteit van onderwijsculturen in de wereld.

De Nationale Onderwijsgids – online kennisplatform voor onderwijs(gerelateerde) onderwerpen – heeft een overzicht gemaakt van de resultaten van het onderzoek. Er blijken wereldwijd aanzienlijke verschillen in de status van leraren te zijn. In China genieten leraren het meeste respect, in Israël het minste. Wat Nederland betreft wordt het beroep van leraar, op Griekenland na, hoger gewaardeerd dan in enig ander Europees land waarin het onderzoek werd uitgevoerd. De status van de leraar is volgens de Europese landen het meest te vergelijken met die van maatschappelijk werker.

In Nederland weinig respect voor schoolhoofden

De Nationale Onderwijsgids meldt verder dat de enquête liet zien dat de respondenten in Nederland weinig respect hebben voor schoolhoofden vergeleken met andere landen – we stonden hiermee helemaal onderaan de index, net boven Brazilië.

Internationaal gezien blijkt het vertrouwen in de leraar voldoende tot goed. Het gemiddelde punt voor het vertrouwen dat men in leraren heeft, was een 6.3 en in geen enkel land gaf men minder dan een 5 (op een schaal van 10 mogelijke punten). In Finland en Brazilië heeft men het meeste vertrouwen in zijn leraren en het minste vertrouwen in leraren heeft men in Israël, Zuid-Korea, Egypte en Japan. Er blijkt geen statistisch verband te bestaan tussen hoe goed een onderwijssysteem scoort volgens de PISA-studie en hoeveel vertrouwen de bevolking in zijn leraren heeft.

Global Teacher Status Index 2013: https://beroepseer.nl

Volgens nieuwe index is de status van leraren in Nederland een van de hoogste in Europa, op website Nationale Onderwijsgids, 3 oktober 2013: www.nationale onderwijsgids.nl

Status leerkrachten is vergelijkbaar met sociale werkers en meer over aanzien leerkrachten wereldwijd op blog X, Y of Einstein? 4 oktober 2013: http://xyofeinstein.wordpress.com

U P D A T E

The Global Report on the Status of Teachers 2021. Report of a survey conducted by Education International in 2020, Education International, 12 oktober 2021: www.ei-ie.org/en/item/25403:the-global-report-on-the-status-of-teachers-2021

Indiceren van zorg weer terug naar het CIZ

Staatssecretaris Martin van Rijn van Volksgezondheid heeft de Tweede Kamer te kennen gegeven dat hij het zogenaamde upcoden gaat aanpakken. Upcoden is het moedwillig te zwaar en dus te duur inschatten van zorg door instellingen. Door een cliënt een zwaarder zorgzwaartepakket te geven, ontvangt de instelling een hogere vergoeding.
Van Rijn wil het indiceren van zorgzwaartepakketten*) per 1 januari 2015, in het kader van de wet die de AWBZ gaat vervangen, volledig onderbrengen bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Dit betekent dat de gemandateerde indicatiestelling waarbij zorgaanbieders – professionele zorgverleners, zoals instellingen of bijvoorbeeld de huisarts zelf – indicaties mogen stellen, verdwijnt. Momenteel wordt van het totaal aan indicaties circa 50% in mandaat uitgevoerd.

Onderzoek naar aanleiding van televisieprogramma Brandpunt

Van Rijn had het CIZ gevraagd om een onderzoek naar aanleiding van een uitzending van het actualiteitenprogramma Brandpunt van 12 mei 2013 waarin een aantal AWBZ**) cliënten aan het woord kwam voor wie herindicatiebesluiten waren aangevraagd door hun zorgaanbieders die tot hogere of zwaardere zorg leidden. Dit zonder dat daarvoor – naar eigen zeggen – een directe noodzaak aanwezig was.
Het onderzoek van het CIZ betreft een representatieve steekproef uit de in mandaat afgegeven extramurale en intramurale indicatiebesluiten in de periode tussen 22 mei en 22 augustus 2013.

De uitkomsten van het onderzoek zijn als volgt: In 69% van de onderzochte indicatiebesluiten van de onderzochte gevallen is komen vast te staan dat door de zorgaanbieder een correct besluit is genomen. In 4% van de gevallen is vastgesteld dat de zorgaanbieder een lagere zorgzwaarte heeft geconstateerd dan door het CIZ werd vastgesteld. In 45 van de 202 onderzochte indicatiebesluiten (23%) is naar het oordeel van het CIZ sprake van upcoding. Tot slot was bij de overige 4% de mate van afwijking verwaarloosbaar.

Niet is onderzocht – en daarom niet vast komen te staan – of cliënten opzettelijk hoger zijn geïndiceerd met het oog op financieel voordeel. Daarom kan de in dit onderzoek geconstateerde upcoding niet gelijkgesteld worden aan fraude. De mogelijkheid van fraude kan ook niet uitgesloten worden.

Van Rijn kondigde nog vier andere maatregelen aan in zijn Kamerbrief naar aanleiding van het rapport:
1. Verhoging aantal controles
2. Meer diepgaande controles
3. Sancties bij upcoding
4. Onderzoek naar kostengevolgen van upcoding voor AWBZ

Redacteur Simon Broersma van Skipr schrijft in zijn artikel Kabinet haalt indicering bij zorgaanbieders weg:
“Het schrappen van gemandateerde indicatiestelling is opvallend. De werkwijze werd amper twee jaar geleden ingevoerd om een einde te maken aan onnodige bureaucratie rond de indicatiestelling. Bovendien zouden aanbieders dichter bij de cliënt staan dan het indicatieorgaan en daarmee beter in staat zijn de wensen en noden van de cliënt bij de indicatiestelling te betrekken.

Brancheorganisatie ActiZ voelt zich overvallen door het kabinetsvoornemen en is tegen het beëindigen van de gemandateerde indicatiestelling. “We zijn hier twee jaar geleden mee begonnen en vinden het geen goed plan om dit nu terug te draaien. Wij vinden dat het systeem waarbij instellingen indiceren en het CIZ dit controleert goed werkt. Ook voor de cliënt, omdat zij sneller door de molen gaan en de indicatie eerder gesteld kan worden”, zo stelt ActiZ”.


 *) Een zorgzwaartepakket (ZZP) is een volledig pakket van zorg dat aansluit op de kenmerken van de cliënt en het soort zorg dat de cliënt nodig heeft.

**) Langdurige zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten wordt betaald uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Op die manier hoeft u geen hoge kosten te maken als u dure verpleging, verzorging of behandeling nodig heeft. Het kabinet is van plan om de AWBZ ingrijpend te hervormen.

Rapportage Onderzoek omvang upcoding gemandateerde indicatiestelling en aanbevelingen, CIZ, september 2013: https://beroepseer.nl

Kabinet haalt indicering bij zorgaanbieders weg, door Simon Broersma in Skipr, het crossmediaal communicatieplatform voor beslissers in de zorg, 2 oktober 2013: www.skipr.nl
Lees ook de reacties onder het artikel. Bijvoorbeeld van Peter Koopman:

“Indiceren volgt op diagnosticeren. Het diagnosticeren op het terrein van de individuele gezondheidszorg is qua deskundigheid toetsbaar. Immers voor verpleegkundigen,verpleegkundig specialisten, artsen en gezondheidzorgpsychologen bestaat tuchtrecht. Het is voor het indiceren door deze erkende deskundigen niet nodig om een extra bureaucratische procedure uit wantrouwen van stal te halen. Laat de inspectie (IGZ) met de gegevens over upgraden van het CIZ (in deze niet onpartijdig) door BIG-gekwalificeerden naar de tuchtrechter gaan. Anderen mogen naar mijn mening geen indicaties AWBZ afgeven; deze personen zijn ondeskundig! Dat geldt ook voor medewerkers van het CIZ!”

Tjark Reininga :
“Ik vrees dat het disfunctioneren van de controle door het CIZ op gestelde indicatie nu met het slechtst mogelijke middel wordt bestreden: de hele indicatiestelling overhevelen naar dat CIZ. Dat zal niet alleen de bureaucratie weer doen toenemen, maar vermoedelijk tevens uitlopen op veel meer conflicten en dus noodzakelijke heronderzoeken en contra-expertise. En het geld dat daarvoor nodig is, zal aan de directe zorg worden onttrokken. Maar het departement heeft weer een slag van de professionals gewonnen”.

Heemstra:
“Helaas een stap in de verkeerde richting: een controleslag buiten de sector erbij uit wantrouwen dat vakmensen hun werk niet goed doen. Een voorbeeld van waar de Nationale Ombudsman net voor waarschuwt: de overheid gaat toenemend op wantrouwen sturen. Dit verergert het proces van onderling wantrouwen en daarmee van pogingen de regels te ontduiken”.

Anoniem:
“Dus we gaan opnieuw al die discussie voeren met het CIZ? Niets zo moeilijk om een inschatting te maken van wat de dagelijkse zorg/hulpvraag betekent in uren en minuten. De ene dementerende is de andere niet. Dat lukt niet in een momentopname. Dus moet de zorgmedewerker uitgebreid gaan beschrijven wat de situatie is en daar gaan we weer! De zorgprofessional doet het werk en wordt tegelijk gefrustreerd door het resultaat. Aan alle kanten wordt er in het budget geknepen, maar de registratiedruk, de druk om aan allerlei bureaucratische kwaliteitscriteria en administratieve lasten alleen maar toenemen. Het een bijt het ander”.

Smeets:
‘Wij zijn met het mandaat instellen van ZZP’s zeer blij en heeft de beloofde verlaging van bureaucratie gegeven; maar ook cliënten sneller geholpen. Wij zijn nog nooit gecorrigeerd of gesanctioneerd en hebben iedere controle dus goed doorstaan. Ook wil ik melden dat wij, bij het constateren van een te hoog ZZP, dit laten aapassen via het zorgkantoor, niet via CIZ; eerlijk is eerlijk.
Waar zijn we gebleven met: “high trust , high penalty ” zoals dit werd onderstreept bij het invoeren van mandaat indicatiestellingen???”

Citotoetsen waren nooit bedoeld als wedstrijd tussen concurrerende scholen

Het publiceren van Cito-scores van basisscholen zoals RTL-Nieuws heeft gedaan op 14 september 2013, vindt Dick van der Wateren niet zo’n goed idee. RTL Nieuws heeft samen met professor Jaap Dronkers van de Universiteit van Maastricht een methode ontwikkeld om de eindtoetsscores van basisscholen te vergelijken. Iedere school kreeg een rapportcijfer. Op de site RTL Nieuws kun je de scores van de scholen vergelijken.
Openbaarmaking kan negatieve gevolgen hebben voor het onderwijs en dat is precies het tegendeel van wat staatssecretaris Dekker beoogde met het vrijgeven van de Cito-cijfers.

De Eindtoets basisonderwijs van Cito, meestal Citotoets genoemd, is een toets voor leerlingen in groep 8 van de basisschool. Scholen zijn niet verplicht deze eindtoets af te nemen. De Citotoets meet de kennis op het gebied van de Nederlandse taal, rekenen/wiskunde, studievaardigheden en wereldoriëntatie. Het onderdeel wereldoriëntatie is niet verplicht.
De uitslag van de Citotoets helpt bij het kiezen van een school voor voortgezet onderwijs.

Op de site van de Onderwijscoöperatie schreef Van de Wateren in zijn blog*) dat het openbaar maken van de resultaten van leerlingen op het eerste gezicht een verstandige beleidsmaatregel lijkt.
“De samenleving, de overheid, belastingbetalers en ouders hebben er recht op te weten welke scholen goed functioneren en welke niet. Het is echter de vraag of ranglijsten als die dit weekend door RTL en afgelopen jaren in Trouw en de Volkskrant zijn gepubliceerd, de juiste manier zijn. Het gaat hierbij om de schoolcijferlijsten van Jaap Dronkers.

Voor het boek Het Alternatief onder redactie van René Kneyber en Jelmer Evers, dat op 8 oktober op het Lerarencongres wordt gepresenteerd**), schreef ik het hoofdstuk ‘Zin en onzin van testen, vergelijken en afrekenen’. Daar ga ik, gedetailleerder dan ik hier kan, in op de vraag waarom scholenlijstjes onzin zijn en waarom methoden om de toegevoegde waarde van docenten en scholen te meten nog te onbetrouwbaar zijn om daarop beleid te baseren. Hier kort de belangrijkste punten.

Staatssecretaris Dekker verwacht veel (teveel) van de publicatie van de Cito-cijfers. Vaak horen we het argument dat toenmalig wethouder Asscher in Amsterdam daarmee de kwaliteit van Amsterdamse scholen vooruit geholpen heeft. Dat is nog maar de vraag. Het is opvallend dat in het koor van voorstanders van het publiceren van Cito- en examencijfers vooral de bestuurders en de managers het hardste zingen. De man en de vrouw in de klas worden daarbij geheel overstemd. Maar die zijn toch bij uitstek de deskundigen, die direct de gevolgen van scholenlijstjes in hun praktijk ervaren. Druk van boven om hogere cijfers te scoren, ‘teaching to the test’ en daardoor verschraling van het onderwijs, regelrechte fraude, het zijn maar een paar van die gevolgen. Dekker is duidelijk optimistischer dan wij juffen en meesters over die gevolgen.

Wat het allemaal nog erger maakt is dat de methoden om die scholencijfers te berekenen allesbehalve betrouwbaar zijn. Dat zeg niet ik, maar de statistische experts, die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van standaardtests en methoden om toegevoegde waarde van scholen en docenten te meten. Daniel Koretz is een daarvan en in zijn goed leesbare boek ‘Measuring Up’ legt hij de statistiek achter die methoden uit. Daaruit – en uit tal van publicaties door collega’s van Koretz – blijkt dat die methoden weliswaar statistisch geavanceerd zijn (en voor een gewoon mens niet te volgen) maar zeer tegenstrijdige resultaten kunnen opleveren. Het bepalen van de toegevoegde waarde van een docent blijkt sterk afhankelijk te zijn van het gebruikte model. 9% van de leraren, die door de ene methode als beste worden beoordeeld, worden door de andere, even redelijke methode tot de slechtste gerekend.

Wat voor docenten geldt, geldt ook voor scholen. Aan de berekening van de toegevoegde waarde van scholen door Dronkers liggen allerlei arbitraire keuzes ten grondslag. Statistisch is het allemaal piekfijn in orde, maar de keuze om de ene factor zwaarder te laten wegen dan de andere beïnvloedt de uitkomst. Voor mijn analyse van de schoolcijfers voor middelbare scholen, zoals die jaarlijks in De Volkskrant worden gepubliceerd, heb ik een aantal willekeurige scholen over een periode van zeven jaar gevolgd. Daaruit blijkt dat de cijfers vaak wild op en neer gaan, van een 3 (soms zelfs 2) naar een 6 en dan weer omlaag. Ook tussen de verschillende afdelingen van dezelfde school komen grote verschillen voor en waar de havo in een jaar van onvoldoende naar ruim voldoende kan springen, kan dat voor het vwo in hetzelfde jaar precies omgekeerd gaan. De kwaliteit van een school kan niet in één jaar tijd van heel slecht naar heel goed gaan en vervolgens weer omlaag. Daarbij moeten andere factoren en vooral het toeval een grote rol spelen.

Uiteindelijk, wanneer je alle factoren weglaat die niet direct met de kwaliteit van het onderwijs te maken hebben, blijken de verschillen tussen scholen heel klein te zijn. De Britse onderzoeker Dylan Wiliam (2012) durft zelfs de stelling aan dat er geen ‘goede’ of ‘slechte’ scholen zijn. Het succes van leerlingen hangt vooral af van de sociaal-economische achtergrond van de ouders. Cito (2013) zelf noemt publicatie van die ranglijsten onzin. De scores worden teveel bepaald door het toeval om een betrouwbare maat te zin voor de kwaliteit van een school. De Cito-toetsen zijn hier ook nooit voor bedoeld. Die zijn ontwikkeld als hulpmiddel voor scholen en docenten om de vorderingen van hun leerlingen bij te houden. Niet als wedstrijd tussen concurrerende scholen.

Scholenlijstjes publiceren is in de eerste plaats een poging van de overheid om greep te krijgen op de kwaliteit van het onderwijs, om te controleren wat niet te controleren is. Onderwijs is veel meer dan alleen scores op een eindtoets of cijfers voor het eindexamen. Beter zou zijn – en daarover schrijven we in Het Alternatief – de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit te leggen bij de onderwijsprofessionals zelf. Daarover zeg ik in ‘Het Alternatief’:

[Het is] van belang dat docenten eigenaar worden van de kwaliteitsbewaking in het onderwijs. Hierbij kan men denken aan: collegiale intervisie, feedback van ervaren docenten en schoolleiders, bijscholing, beoordeling van docenten door leerlingen, samenwerking binnen scholen en van scholen onderling, visitatie zoals bij universiteiten, een lerarenraad (naar het voorbeeld van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en andere geregistreerde beroepen) en een ombudspersoon.

Zo komt de expertise van iedereen die bij het onderwijs betrokken is optimaal tot zijn recht en draagt bij aan verbetering van de kwaliteit ervan. Simpel testen, vergelijken en afrekenen leidt onherroepelijk tot rampen.

Dat is de boodschap die alle auteurs van Het Alternatief in verschillende bewoordingen brengen: “In plaats van te kijken naar resultaten moeten we gaan sturen op vakmanschap en vertrouwen.”

Bronnen

S. van Alphen en Jaap Dronkers, Trouw schoolprestaties 2010, 2011, 1-19. http://www.schoolcijferlijst.nl/RESULTATEN 2010.htm (Website bestaat niet meer)

Cito, 2013. ‘De onzin van rangordelijstjes op basis van de Citotoets’. Arnhem: Cito. www.cito.nl (Niet meer beschikbaar op site van Cito)

Daniel Koretz, 2008. Measuring Up: What Educational Testing Really Tells Us. Cambridge, MA: Harvard University Press, 353 pp.

Dick van der Wateren, 2013. Zin en onzin van testen, vergelijken en afrekenen. In: René Kneyber en Jelmer Evers, red. Het alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! Amsterdam. Uitg. Boom. Verschijnt 8 oktober 2013.

Dylan Wiliam, 2012. Are there “Good” schools and “Bad” schools? In: Adey P, Dillon J, eds. Bad Education – Debunking Myths in Education. Maidenhead, UK: Open University Press: 3–15.

*) Blog van Dick van der Wateren: RTL, Cito en de Dronkerslijstjes, 16 september 2013 op site van Onderwijscoöperatie: www.onderwijscooperatie.nl (Website is opgeheven).
Zie ‘Goede en slechte scholen: zin en onzin van testen, vergelijken en afrekenen’, door Dick van der Wateren, NIVOZ, 16 september 2013: https://nivoz.nl

**) Op 8 oktober 2013, tijdens het Lerarencongres van de Onderwijscoöperatie in Ede, is de presentatie van het boek Het alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs, onder redactie van René Kneyber en Jelmer Evers. Zie: https://beroepseer.nl/het-alternatief/

Het nieuwe Kwaliteitsinstituut voor de zorg holt professionaliteit van zorgverleners uit

Minister Edith Schippers van Volksgezondheid (VWS) heeft een Memorie van Toelichting inzake wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg gepubliceerd waarin zij antwoord geeft op vragen uit de Eerste Kamer over de omvorming van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) tot Zorginstituut Nederland (ZiN) die zij met deze wetswijziging wil realiseren. Met name gaat het daarbij om het onderdeel kwaliteit dat gaat vallen onder het Kwaliteitsinstituut, onderdeel van het ZiN.
Huisarts W.J. Jongejan vindt dat deze wet de professionaliteit van de huisarts aantast. Hij schreef in zijn blog:

Kwaliteitsinstituut
Het ZiN, dus ook het KwaliteitsInsitituut krijgt de vorm van een zelfstandig bestuursorgaan, maar wel met uitgebreide VWS-bemoeienis. VWS benoemt en ontslaat de leden van het bestuur, geeft goedkeuring aan het bestuursreglement en stelt het werkprogramma vast. De facto wordt het dus een bijkantoor van VWS.
VWS belijdt aan de ene kant dat het ontwikkelen van professionele standaarden en meetinstrumenten de volledige verantwoordelijkheid blijft van de veldpartijen, maar meent aan de andere kant dat het proces van de totstandkoming daarvan ondersteund kan worden door in overleg met het veld afspraken te maken over prioritering en het veld aan die standaarden te houden. Daarnaast vindt de regering dat het nodig is een toetsingskader op te stellen om te kunnen vaststellen of een professionele standaard kan worden aangemerkt als een verantwoord middel om te meten of goede zorg geleverd is. Professionele standaarden zouden daarna in een register worden vastgelegd.
Er komt een adviescommissie Kwaliteit die uit externe deskundigen bestaat. Deze commissie kan door het ZiN (lees VWS) gevraagd worden zelf een professionele standaard te ontwikkelen.
Het stuitende in dit alles is dat men onder het mom van kwaliteitsverbetering het begrip professionele standaard naar zich toe trekt en de professionaliteit van de zorgverleners uitholt. Zorgprofessionals worden niet meer geacht standaarden in hun onderscheiden disciplines geheel zelfstandig vast te stellen en te implementeren.
Het stuk is gevuld met 19 pagina’s ambtelijk proza, maar elke pagina ademt een bemoeizucht die zijn weerga niet kent. Eens te meer wordt er aan de poten van de professionaliteit van de zorgaanbieders gezaagd. Het stuitende daarin is dat men onder het mom van kwaliteitsverbetering het begrip professionele standaard naar zich toe trekt.

Professionaliteit
Het begrip professionaliteit is te omschrijven als: het deskundig, op een kwalitatief goede manier uitoefenen van een beroep door de beroepskracht. Het komt in zorg en welzijn onder meer tot uitdrukking in een zorgvuldige beoordeling van de individuele situatie van een cliënt, vakkundig interveniëren of behandelen en procedureel correct handelen door de zorgverlener.
Aan die professionaliteit ontlenen de werkers hun beroepstrots en beroepseer. Indien overheden of andere instanties in die professionaliteit van de werkers treden, zal de beroepssatisfactie van de werkers dalen, gaan leiden tot een ander gedrag op de werkvloer en op termijn tot het uitgeblust raken van zorgwerkers.
Aan het treden in de professionaliteit van de werkers zit altijd een verplichting vast aan de werkers om uitbundig cijfermateriaal over hun handelen te verstrekken aan degenen die in hun handelen treden. Het verschaffen van indicatoren onder de noemer transparantie is daarbij het toverwoord. Op basis van het wetswijzigingsvoorstel worden zorgaanbieders dan ook verplicht om die gegevens aan het Zorginstituut Nederland te leveren aan een loket (artikel 66d Zvw). Zorgverzekeraars worden ook nadrukkelijk genoemd als partij die een professionele standaard kan faciliteren en die input kan geven voor de meerjarenagenda van te ontwikkelen professionele standaarden.
Impliciet betekent dit dat een professionele standaard niet meer opkomt uit de beroepsgroep zelve maar afgedwongen kan gaan worden.
Over de begrippen professionaliteit, beroepstrots en beroepseer is veel te lezen op de website van de Stichting Beroepseer, www.beroepseer.nl

Aansluiting op LSP als kwaliteitseis
Het staat in de Memorie van Toelichting nergens, maar het wordt straks voor VWS mogelijk om via het ZiN en het Kwaliteitsinstituut sturing te geven aan het begrip kwaliteit bij zoiets als de elektronische zorgcommunicatie. Het werkprogramma van het Kwaliteitsinstituut dat VWS mede bepaalt (zie boven) kan ooit als onderwerp krijgen: het aangesloten zijn op het LSP1) als kwaliteitseis voor huisartsen. Daarmee wordt een mogelijk oordeel van de LHV2) hierover overbodig.
Er wordt met grote voortvarendheid aan het oprichten van het ZiN en het Kwaliteitsinsitituut gewerkt ondanks het feit dat de wetswijziging nog niet aangenomen is door de Eerste Kamer. Deels omdat daardoor bestaande instituties samengevoegd kunnen worden (bezuiniging), deels om geen vertraging op te lopen tijdens het passeren van dit wetswijzigingsvoorstel door de Eerste Kamer. Onomkeerbare stappen zouden nu volgens VWS nog niet genomen zijn, maar het geeft wel aan welke urgentie het realiseren van het één en ander voor VWS heeft.
Tussen de regels door lezend is te merken dat naast de KNMG3) ook vele Kamerleden nogal wat moeite hebben met de voorstellen van de minister. Heel fijntjes is door VVD-leden vastgesteld dat VWS al 16 jaar bezig is met het formuleren van kwaliteitseisen maar dat er nog geen spoor is van een zichtbaar resultaat.
Wat er nu voorligt getuigt van een ontluisterende visie van de leiding van VWS op de professionaliteit van de werkers in de zorg. Het gaat feitelijk om (totale) overheidsregie over datgeen wat in private sfeer zou moeten plaatsvinden onder breed wetgevend kader. Micromanagement onder de noemer “kwaliteit”.

Men zij gewaarschuwd.

W.J. Jongejan, huisarts niet-praktiserend, geen KNMG-, LHV- of VPHuisartsen-lid.

Blog VWS tast professionaliteit van zorgaanbieders aan, door W.J. Jongejan is verschenen op de site van de Vrije Psych, 25 september 2013: www.twitlonger.com/show/n_1rp1oo1

———————————-

1) Het LSP zorgt voor elektronische uitwisseling van medische gegevens. Zorgverleners, zoals een huisarts of apotheek, kunnen hun computersysteem aansluiten op het netwerk van het LSP.
2) LHV: Landelijke Huisartsen Vereniging
3) KNMG: Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst

Memorie van Antwoord: Wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van zorg en Aanbiedingsbrief, 19 september 2013: https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20130919/memorie_van_antwoord/document3/f=/vjd5fn1q0xzv.pdf

Het nieuwe Kwaliteitsinstituut voor de zorg, interview met Diana Delnoij, hoofd van het Kwaliteitsinstituut in oprichting, tijdschrift Kwaliteit in bedrijf, no 6 – 2013: www.finepoint.nl/images/portfolio/kwaliteit_in_bedrijf/2013_kib_kwaliteitsinstituut_zorg.pdf

De gevaren van kleinschalige zelfvoorzieningen: uitsluiting en geen tegenspraak dulden

De romantiek rond collectief zelfkazende burgers slaat door, is de titel van een bijdrage op de website van Sociale Vraagstukken over de participatiesamenleving van Kirsten Veldhuijzen en Friso de Zeeuw. Ze schrijven:

“De participatiepatiesamenleving is weer terug van niet weggeweest. Nu in het pleidooi voor het overdragen van taken aan (groepen van) burgers. Kleinschalige zelfvoorziening heeft zeker voordelen. Maar de beperkingen en nadelen blijven vaak onbesproken. De kleinschaligheidsayatollahs hebben ook helemaal geen behoefte aan discussie. Maar die is wel nodig, want er rijzen serieuze bezwaren.

Dagelijks storten dagblad, vakblad en Twitter de zegeningen van de kleinschalige nabijheid en het eigen initiatief over ons uit. Het gaat bij voorbeeld om lokale energieopwekking, eigenhandig groenbeheer in de wijk, de buurtbus, het zelfbestuurde buurthuis, de autodeel-organisatie of collectief particulier opdrachtgeverschap in de woningbouw. Particuliere initiatieven rond publieke en semi-publieke taken nemen toe. Dat is op zich een goede ontwikkeling: de overheid heeft zich te veel taken laten aanleunen.

Het positivisme van de klein-maar-fijn-beweging volstaat niet

Opeenvolgende crises legden genadeloos bloot dat groter niet altijd beter is. Onderlinge afhankelijkheid op wereldschaal brengt risico’s met zich waarop wij (nog) niet zijn ingesteld. Het heeft ons ook instituties gebracht die ‘too big to fail’ zijn. Of dat nu banken, zorginstellingen of woningcorporaties zijn – wanneer zij slagzij maken, resulteert dat in economische ontwrichting. Wij mogen de portemonnee trekken voor de reddingsacties.

Dat het anders kan, bewijzen degenen die aan de keukentafel een dorpsonderneming startten, of met de buurt de zwembadexploitatie van de zwaar bezuinigende gemeente overnamen.

Toch volstaat dit positivisme niet. Wij zien drie beperkingen van de klein-maar-fijn-beweging.

‘Samen voor ons eigen’: het gevaar van uitsluiting

De eerste beperking vatten we samen met ‘Samen voor ons eigen’. Initiatieven om met gelijkgestemden iets tot stand te brengen, leiden tot vormen van zelfgekozen collectivisme. Echter, het verbinden van gelijkgestemden sluit anderen uit. Dat is geen probleem zolang het taken betreft die zich afspelen in het private domein. Zodra initiatieven zich uitstrekken tot – voormalige- publieke taken, moet men oppassen: niet elke buurtbewoner heeft zin om samen te schoffelen of is daartoe in staat. Bij groenbeheer blijft de schade voor de non-participant wellicht beperkt tot sociale druk. Maar wat betekent uitsluiting wanneer het gaat om vitale functies als hulp, zorg, verzekering of stroomvoorziening?

Het categorisch afwijzen van grootschalige organisatievormen is elitair. Het ondermijnt de elementaire solidariteit die nodig is om meer dan alleen dijk en geldautomaat in stand te houden. Kleinschaligheid is vooral aantrekkelijk voor hen die zich dat kunnen permitteren. Het betreft bovendien kleinschaligheid binnen de grootschalige comfortzone. Ook de duurzaam zelfkazende burgers hechten aan internet, warm- en koud stromend water en de brandweer.

Wat als het misgaat met het kleinschalige initiatief?

‘Als het misgaat…’ leidt ons naar de tweede beperking. We leven steeds langer, in welvaart en welzijn, juist doordat we in anderhalve eeuw een vitale basisinfrastructuur hebben gebouwd. Die infrastructuur, water en stroom, internet, veiligheid, gezondheidszorg en voedselvoorziening, is grootschalig georganiseerd. Deze schaal heeft nadelen maar stelt ons in staat om voorzieningen voor iedereen toegankelijk, betrouwbaar en betaalbaar te houden.

Wat gebeurt er als zo ‘n kleinschalig collectief initiatief, dat zich heeft ontworsteld aan de grootschaligheid, vastloopt? Het hangt ervan af. Het groenbeheer kan de gemeente zonder al te veel extra kosten wel weer ter hand nemen. Maar de overheid als vluchtheuvel voor kapseizende maatschappelijke initiatieven lijkt ons niet wenselijk. De ‘Wat gaat de wethouder hieraan doen?-reflex’ is nooit ver weg.

Onlangs strandde de financiering van een groot aantal energiecollectieven. De vermaledijde grote energieconcerns mochten te hulp schieten om de continuïteit in de stroomvoorziening te waarborgen. Op kosten van alle gebruikers en dankzij de grote semi-monopolist kon men weer geruisloos over op het grote net. Nog wel. Als taken ‘voor het eggie’ privaat worden impliceert dat ondernemen voor eigen rekening en risico, niet van twee walletjes eten.

Het wordt een geloof dat geen tegenspraak meer duldt

‘De Kantelkerk slaat toe’, zo noemen wij ons derde bezwaar. Het geloof in ‘klein-is-fijn’ neemt hier en daar ideologische en religieuze vormen aan. De hogepriesters van de Kantelkerk willen ons doen geloven dat het antwoord op de opeenvolgende crises en het maatschappelijk onbehagen een alles omverwerpende kanteling is. Wij moeten ons omturnen in kleinschalige autarke gemeenschappen. Vooral de fanatieke vleugels van de duurzaamheidsbeweging hebben hier een handje van.

Een voorbeeld. Alle overheden omarmen collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) in de woningbouw. Niks mis mee, mits men het erkent als interessante niche. En de stevige (subsidie-)bijdragen van de overheid voor de intensieve begeleiding hiervan goed in beeld blijven. Maar uitspraken van ideologen dat zelfbouwers een ‘ultieme culturele daad in zelfbeschikking’ verrichten, doet vermoeden dat ook hier de Kantelkerk wortel heeft geschoten. Meer dan 70 procent van het particulier opdrachtgeverschap betreft catalogusbouw; een leuk weetje in dit verband.

Het nadeel van deze manier van het kleinschaligheidsgeloof belijden is dat men geen tegenspraak meer duldt; zelfrelativering en humor verdwijnen. Wie niet mee kantelt is achterlijk of maakt deel uit van de ‘oude machtsstructuur’. Ordelijk argumenteren is niet meer mogelijk.

‘Klein is het nieuwe groot’, roept de reclame van de Triodosbank ons toe. Wij vragen ons af of we hier nu werkelijk beter mee af zijn”.

De romantiek rond collectief zelfkazende burgers slaat door, door Kirsten Veldhuijzen en Friso de Zeeuw op site van Sociale Vraagstukken, 27 september 2013: www.socialevraagstukken.nl
Veldhuijzen is senior adviseur Raad voor het openbaar bestuur. Prof. mr. Friso de Zeeuw is praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling aan de TU Delft en directeur Nieuwe Markten Bouwfonds Ontwikkeling.

Op www.socialevraagstukken.nl publiceren en debatteren onderzoekers en deskundigen op basis van data en empirie over maatschappelijke kwesties. De site is een initiatief van het vier keer per jaar verschijnende Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, e.a. Zie: www.movisie.nl

René Kneyber over het Nationaal Onderwijsakkoord

René Kneyber heeft zijn blog over het Nationaal Onderwijsakkoord dat het kabinet met de Stichting van het Onderwijs deze maand heeft gesloten de titel meegegeven: CNVO maakt zichzelf onsterfelijk belachelijk. De blog trok de aandacht van staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker die met tweets reageerde.
Kneyber is docent vmbo en redacteur van het in oktober 2013 te verschijnen boek: Het alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs. Hij schrijft:

“Begin deze maand werd het Onderwijsakkoord getekend. Ik noem het maar stellig niet het Nationale Onderwijsakkoord, want de AOb liep van de onderhandelingstafel. Samen met alle leraren die nergens vertegenwoordigd worden heeft dus 80% van de leraren niets met het akkoord te maken gehad. Er is dus niks nationaals aan.

Maar het CNV Onderwijs, bij monde van kersverse voorzitter Helen van den Berg, was er lyrisch over. Ze twitterde meteen: “3000 banen, ruimte voor loonontwikkeling en vermindering werkdruk #onderwijsakkoord” en “Bijna 700 miljoen euro investeringen voor het onderwijs, tijd en middelen voor nascholing en flexibilisering onderwijstijd #onderwijsakkoord”. In de bapo was wél gesnoeid, maar dat was goed voor jongeren en ouderen. Het was allemaal hoopgevend, maar de details bleven allemaal schimmig. De vraag was nu natuurlijk, had het AOb een mooie kans laten liggen en zichzelf belachelijk gemaakt door weg te lopen bij de onderhandelingen? Helemaal nu de nullijn plotseling wel van tafel was gegaan?

Na Prinsjesdag kwamen alle details naar buiten. Het CNV Onderwijs, de staatssecretaris en de minister waren weer lyrisch over het fantastische akkoord: Leraren krijgen er 3,5% bij! De onderwijstijd gaat naar 1000 uur! 700 miljoen geïnvesteerd! Het bleek allemaal Ruttiaans enthousiasme, want inmiddels ligt het gelijk weer helemaal aan de kant van het AOb: die investering van nog geen 700 miljoen is niet een investering, maar een herverdeling. Het geld komt van andere plekken van de begroting. En die 3,5% komt deels voor in ieder geval 2% door een wijziging in de pensioenpremie, die we eerder zelf teveel betaalden. Uiteindelijk komt er nominaal maar 0,5% bij. 50 cent per honderd euro salaris dus en dat zonder inflatiecorrectie. Daarnaast zijn alle toezeggingen schimmig. We willen iets gaan doen aan werkdruk, maar we gaan het onderzoeken. Alsof er al niet genoeg onderzoeken naar gedaan zijn. Ik lees dan: we gaan er voorlopig nog niets aan doen.

Maar CNV Onderwijs en het ministerie hebben het zo handig gespind dat leraren die niet tevreden zijn over het akkoord worden weggezet als ‘knorrepotjes’ in de media, want je krijgt toch loonsverhoging, en verlaging van werkdruk? En dat zet kwaad bloed, want aan wiens kant staat het CNVO eigenlijk? Inmiddels druppelt het besef dan ook door dat het akkoord en de manier waarop het gebracht is, slechter is dan slecht. Het DUO deed een representatief onderzoek: in het VO is 61% van de leraren negatief over het akkoord. Slechts een kleine minderheid is echt positief over het akkoord. De meeste leraren en schoolleiders hebben begrip voor de AOb.

Je gaat je afvragen wat Helen van den Berg precies dacht toen ze het ondertekende. Nu bezien was het buitengewoon onverstandig om aan tafel te blijven zitten bij de minister en de staatssecretaris. Misschien komt dat door haar gebrek aan ervaring – ze is nog geen jaar voorzitter- en was ze ervan onder de indruk dat ze in het Torentje mocht zitten, dat de minister haar wellicht prees voor haar constructieve opstelling, op de foto van de ondertekening zit ze trots, ja: ze mag náást de minister zitten. Terwijl het zo is: ze heeft haar en haar leden laten misbruiken voor een buitengewoon slecht en vaag akkoord, en heeft zich ook nog eens laten misbruiken voor de spin van het kabinet. Dat moet pijnlijk zijn.

Bijzonder is helemaal dat er in het CNV Onderwijs kennelijk geen discussie over het onderwerp is. De top van het CNVO heeft geen geluiden uit de rangen vernomen dat ze het akkoord niks vonden. Het lijken me duidelijke tekenen van een organisatie die eigenlijk niet meer functioneert. Als er mensen er bij voorbaat al vanuit gaan dat tegenspraak niet geapprecieerd wordt, dat zijn de eerste tekenen van een enkeltje naar de afgrond.

Toevallig kreeg ik een paar dagen geleden zomaar een mail van het CNVO. Ze hadden speciaal voor mij een Onderwijsakkoord getekend. Ik begrijp nog steeds niet waarom ik de mail kreeg, maar van mij had het echt niet gehoeven. Maar ik neem aan dat echte CNVO-leden de mail ook gekregen hebben. Als ik hen was zou ik het wel weten: het hele akkoord bij de eerste stemming naar de prullenbak verwijzen om de eer nog een beetje te redden”.

CNVO maakt zichzelf onsterfelijk belachelijk, door René Kneyber, 27 september 2013 op site Withitness: http://www.withitness.nl/?p=683 (Website is opgeheven)
Zie:

Volg de  tweetconversatie tussen Kneyber en Dekker: https://twitter.com/rkneyber/status/383952132824903680

Nationaal Onderwijsakkoord: De route naar geweldig onderwijs is te downloaden op site van Rijksoverheid: www.rijksoverheid.nl

Ombudsman Alex Brenninkmeijer over gehoorzaamheid van ambtenaren, en hun geweten

Gehoorzaamheid, blog van Alex Brennninkmeijer

Ambtenaren moeten gehoorzaam zijn, zeker soldaten. Terwijl in Egypte het leger de democratie met bloed besmeurt en in Turkije het leger zich traditioneel als hoeder van de seculiere samenleving beschouwt, geldt in het Westen dat het leger gehoorzaam is aan de politiek, zeker een doorsnee soldaat. Het wekt daarom geen verwondering dat US Army private Bradley Manning – die tegenwoordig als ‘Chelsea Manning’ door het leven gaat – medio augustus door een rechter in de VS tot 35 jaar cel is veroordeeld, omdat hij ongehoorzaam was en op eigen gezag een grote hoeveelheid documenten – 700.000 – zonder toestemming openbaar heeft gemaakt via Wikileaks. Het lijkt erop dat de autoriteiten in de VS met de vervolging van Manning een duidelijk signaal hebben willen geven: een soldaat handelt niet op eigen gezag. Private Manning heeft in de loop van het proces zijn excuses aangeboden voor zijn ongehoorzaamheid.

De toekomst moet leren of deze 25-jarige intelligence analyst daadwerkelijk die 35 jaar moet uitzitten en of zijn daad van openbaarmaking historisch gezien negatief dan wel positief gewaardeerd moet worden. De wijze van openbaarmaking van 700.000 documenten was nogal ruw en dat maakte hem kwetsbaar. Hij is echter niet schuldig bevonden aan de zwaarste aanklacht: hulp aan de vijand – verraad – en dat heeft de uiteindelijke straf milder gemaakt.

Op onderdelen heeft Manning naar mijn inschatting wellicht juist gehandeld. Daarbij denk ik in het bijzonder aan het openbaar maken van de opname van een luchtaanval uit een Apache helikopter van het VS-leger in Bagdad op 12 juli 2007. De beelden die ik zelf meerdere malen via internet heb gezien, ervaar ik als schokkend. Alsof het om een computerspel ging, werd een groep mensen onder vuur genomen en door een kogelregen tegen de grond gemaaid. Kinderen zaten erbij en twee journalisten van Reuters wier camera’s voor wapens werden aangezien. Deze werkgever kon via de Freedom of Information Act geen opheldering krijgen over de juiste toedracht van de dood van hun journalisten. Via Manning en andere ‘lekken’ is de werkelijke toedracht wereldkundig gemaakt. Klokkenluiders bleken nodig om dit machtsmisbruik van het Amerikaanse leger aan het licht te brengen. Wellicht dat Manning niet vrijgepleit kan worden, maar ik verwacht dat hij niet de geschiedenisboekjes in zal gaan als zomaar een ongehoorzame soldaat.

Soldaten moeten gehoorzaam zijn en zo nodig moeten ze met stevige hand gedisciplineerd worden. En wat voor soldaten geldt, geldt voor iedere ambtenaar. Toch zou ik iedere soldaat en ambtenaar willen oproepen om deze discipline niet als absoluut te beschouwen. Er zijn redenen om zelf de leiding te nemen als het om maatschappelijk verantwoord handelen van de overheid gaat. Niet bij het minste of geringste, maar wel als kernwaarden van onze democratische rechtsstaat aangetast worden. Bijvoorbeeld als grondrechten met voeten getreden worden of corruptie opbloeit. Iedere ambtenaar wordt bij zo’n incident medeverantwoordelijk als radertje in het systeem. Als het raderwerk echter pervers gaat werken, dan moeten de raderen stop gezet worden en ergens moet dat beginnen. Wat mij betreft is dat bij de individuele ambtenaar die bij misstanden als ultimum remedium ongehoorzaam is. Daarom mijn advies aan ambtenaren en soldaten: wees gehoorzaam aan de autoriteiten, maar wees steeds ook gehoorzaam aan uw geweten.

Gehoorzaamheid, blog van Alex Brennninkmeijer, verschenen op site van het overheidstijdschrift PM Magazine no 7 van 5 september 2013: www.pm.nl (Website en tijdschrift zijn opgeheven)

Alex Brenninkmeijer is Nationale Ombudsman. Zie: www.nationaleombudsman.nl

Bevlogenheid en motivatie kunnen stress en burn-out voorkomen bij jonge specialisten

Daan Marselis heeft een artikel in het tijdschrift Mednet gewijd aan de grote werkdruk van aiossen en het gevaar van burn-out: Werk en privé legt grote druk op aiossen. Een aios – assistent in opleiding tot specialist – doet tegen betaling promotieonderzoek aan de universiteit.
Hij schrijft: “Ziek zijn is voor niemand leuk, maar burn-out is het absolute spookscenario voor veel (jonge) professionals. Dat past toch niet bij het beeld van het succesvolle individu?
Hoewel medici vaak denken dat ziekte en vermoeidheid hen niet zullen treffen, wijzen statistieken uit dat aiossen bovengemiddeld vaak een burn-out krijgen. Het meest recente onderzoek naar de prevalentie van burn-out onder aiossen is alweer een paar jaar oud. Het betreft het onderzoek waarop Jelle Prins in 2010 promoveerde aan het UMC Groningen. Daaruit bleek dat 20 procent van de aiossen burn-outverschijnselen ervaart. Terwijl 8 tot 10 procent van de gehele beroepsbevolking hetzelfde meemaakt.

De Jonge Orde1) stelt niet te weten of burn-out tegenwoordig vaker voorkomt. Wel kreeg de belangenvereniging via de Jonge Klare-enquête2) informatie over burn-out. Ruim 10 procent stelde dat ze burn-outklachten hadden. Een oorzaak daarvoor kan de vereniging nog niet aanwijzen.
In het najaar wil de belangenvereniging over het onderwerp publiceren.
Jelle Prins3) durft de stelling niet aan dat burn-out steeds vaker voorkomt. Daarvoor is meer onderzoek vereist.
Loes van der Linden van het Carrièrecentrum voor Artsen denkt dat er tegenwoordig vooral makkelijker over gepraat wordt. “Ik draai nu elf jaar mee in de zorg en ik heb de indruk dat het gemakkelijker aan het licht komt en dat er opener over gesproken wordt”.

Ze wijst erop dat de risicofactoren waarschijnlijk wel toenemen. “De hele maatschappij is anders. De partner werkt vaak ook en dus kost het meer moeite om het gezinsleven te organiseren. Dat is een simpel element dat al tot meer stress leidt. Maar het meewerken is vaak wel noodzakelijk omdat het leven duurder is geworden. Aiossen houden tegenwoordig meer ballen in de lucht” Prins stelt dat ook meespeelt dat de geneeskunde steeds meer een feminien vak wordt, terwijl de cultuur nog sterk masculien is. Hij noemt een praktijkvoorbeeld: “Een mannelijke assistent heelkunde vroeg ouderschapsverlof aan de opleider. Deze opleider reageerde door te stellen dat dat natuurlijk een legitieme vraag was, maar dat de desbetreffende aios dan beter een andere opleiding kon kiezen”.

Loopbaancoaching
Het Carrièrecentrum verzorgt loopbaancoaching voor artsen en andere zorgprofessionals. Van der Linden geeft als directeur van het centrum niet zelf begeleiding. Wel houdt ze intakegespreken met artsen die om hulp vragen. Ze schat dat 30 procent van haar clientèle aios is. “Wij merken bij aiossen dat het fout gaat in de combinatie tussen de vele uren die ze moeten werken en de druk die op ze wordt uitgeoefend. Er geldt toch nog steeds een meester-gezelverhouding. Dat leidt ertoe dat sommigen moeite hebben om voor zichzelf te gaan staan; het is dan meer van ‘ja’ en ‘amen’, terwijl ze eigenlijk ‘nee’ willen zeggen.”
Van der Linden merkt dat aiossen op andere manieren ook worstelen met de verhoudingen binnen het ziekenhuis. “Het kan voorkomen dat je op een cruciaal moment een medisch specialist nodig hebt, maar dat je even daarvoor dezelfde specialist voor niets hebt laten komen en een flinke snauw hebt gekregen. Sommigen vinden het dan moeilijk om diezelfde persoon nog eens te bellen, terwijl de patiënt dat wel nodig heeft. Dat zijn de momenten waarop ze zich onzeker voelen. Dat levert spanning op.”

Dat bleek ook uit het promotieonderzoek van Jelle Prins. Juist door gebrekkige ondersteuning van hun opleider kunnen aiossen in de problemen komen. Hij noemt ook een voorbeeld. Een arts-assistent bij wie in de eerste nacht werken een patiënt overleed, werd bij de overdracht gevraagd alle waardes nog eens op te noemen. Eigenlijk had zij behoefte aan emotionele ondersteuning. Maar spanning kan ook van binnenuit komen, vertelt Prins. “Bijvoorbeeld omdat verwachtingen niet uitkomen. Dat is een belangrijke factor die tot stress kan leiden.”
Dat ziet Van der Linden ook. “Het kan gaan om allerlei zaken. Mensen denken bijvoorbeeld dat ze nachtdiensten wel aankunnen, maar dan blijkt dat hun bioritme daarvoor niet geschikt is.” Van der Linden hoort ook regelmatig dat aiossen de verkeerde keuze hebben gemaakt. Bijvoorbeeld omdat ze de voorkeur voor een specialisme baseerden op één leuk coschap. Ze adviseert basisartsen om zich wat beter voor te bereiden op het maken van de keuze voor een specialisme.”

Plezier hebben in het werk, bevlogenheid en opgaan in het werk helpen tegen stress. Om bevlogenheid te meten, gebruikt Prins een vragenlijst die al eerder internationaal is gebruikt: in hoeverre aiossen energie uit hun werk halen, in hoeverre ze prettig door hun werk in beslag genomen worden en in hoeverre ze gemotiveerd zijn. Deels kunnen aiossen zelf hun bevlogenheid vergroten, door bijvoorbeeld meer autonomie af te dwingen.
Volgens Van der Linden kan dat als aiossen goed in hun vel zitten: “Als de aios zichzelf goed kent, en weet wat belangrijk is, wordt zijn handelen als puur ervaren, krijgt hij minder negatieve feedback en maakt hij keuzes die echt bij hem passen. Zo is burn-out te voorkomen.”

Het artikel Werk én privé legt grote druk op aiossen, door Daan Marselis, is verschenen in Mednet 7 en te lezen op de site van Mednet: www.mednet.nl (23 september 2013).

Lees ook op Blogs Beroepseer: Jonge medisch specialisten lijden aan stress en burnout door managementtaken, 20 december 2012. https://beroepseer.nl

Noten
1) De Jonge Orde is de beroepsvereniging voor en door aio’s. Heet tegenwoordig De Jonge Specialist (DJS), opgericht op 1 januari 2014 uit de fusie tussen de ledenvereniging De Jonge Orde en de federatie van juniorverenigingen LVAG gelieerd aan de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband (LAD).

2) Zie voor Uitkomst Jonge Klaren-enquête: www.dejongeorde.nl (Site is opgeheven. Niet meer beschikbaar).
(Jonge klaren=medisch specialisten die recent de opleiding hebben voltooid).

3) Jelle Prins is decaan aan MCL Academie en heeft vergevorderde plannen voor een vervolgonderzoek op zijn studie naar burn-out onder aiossen. Dat nieuwe onderzoek moet begin 2014 van start gaan en hij wil het richten op het tegengaan van uitputting en stress.

Over de economisering van het onderwijs

Paulien Honkoop is docent Onderwijskunde aan de Pabo. Op haar blog schrijft ze een nachtmerrie-achtig verhaal over de economisering van het onderwijs: Anno 2020: Restafval. Ze doet verslag van een bezoek in het jaar 2020 aan een basisschool die door combinatie van slimme public relations en kwaliteitsbeleid iedereen versteld doet staan en steeds meer leerlingen krijgt:

“De ene na de nadere nieuwe Phobos-school werd geopend. Nieuwsgierig geworden meldde ik me aan voor een werkbezoek. Het was zodoende op een prachtige, zonnige dag dat we met een delegatie leerkrachten uit alle uithoeken van het land een werkbezoek mochten brengen aan een Phobos-school in Maarn. Het frisse gebouw straalde ons tegemoet terwijl wij langs het versgemaaide sportveld naar de voordeur liepen. Nog voor we aan konden bellen zwaaide de deur open, en werden we ontvangen door een gastvrouw van wie we ons onmiddellijk afvroegen of het een conciërge of een onderwijsassisstente was: De meeste scholen hadden daar toch geen geld meer voor? Al gauw bleek het om een geheel nieuwe functie te gaan. We hadden het hier over de ‘floor-manager’. Een bekende bank sponsorde allerhande schoolmaterialen, waaronder de vlag met de oranje leeuw en deze floormanager.

‘Allemaal evidence based’

Een in goed pak gestoken bestuurder die zich voorstelde als ‘Fondsen’ ontving ons hartelijk en leidde ons met gepaste trots en bevlogenheid rond in het schoolgebouw. Werkelijk alles was doordacht. ‘En allemaal evidence – based!’ riep de voor ons uit lopende Fondsen bij alles wat hij toonde. Het materiaal van de gordijnen, de lichtinval in de werkruimten, de ergonomie van de kindervergadertafels en ontspannings(‘lounge’-) ruimten, alles had een basis in wetenschappelijk onderzoek. En natuurlijk het kleurgebruik. Zelfs het type wit dat op de raamverdelingen zat was niet de gebruikelijke RAL 9010 maar een afwijkende witschakering die concentratie zou bevorderen. ‘En echt: allemaal evidence based’, riep hij opnieuw, terwijl hij met flapperende colbertpanden voortjaagde.
Eén van de delegatieleden, een pragmatische Brabander, knipoogde naar me. We probeerden te achterhalen wat het geheim van de school was –naast dit uitzonderlijk mooie gebouw-. ‘En is dit gebouw de voornaamste reden dat jullie zo’n goed pedagogisch klimaat realiseren?’ probeerde de Brabander. Fondsen stond abrupt stil. Hij bewoog zich naar ons toe en zei gedempt ‘Nee.. dat is een prachtig verhaal. Een Amerikaans instituut deed in opdracht van onze sponsor onderzoek naar de voorwaarden voor een goed pedagogisch klimaat. Daar is een prachtig model uitgerold; een formule waarmee je op basis van enkele observeerbare indicatoren het pedagogisch klimaat een cijfer kunt geven. Dat wordt hier gemonitord. Is het onder de maat, dan worden er direct maatregelen genomen’. We hadden zo’n vermoeden wat dat betekende, ‘maatregelen nemen’.. Onlangs lazen we nog in de krant dat Phobos alleen werkte met freelancers die op basis van prestaties in dienst bleven of uit dienst geraakten. ‘We zijn overigens met OCW in overleg over die pedagogisch klimaat-formule. De inspectie heeft interesse’.

Na afloop van de rondleiding werden we uitgenodigd voor de lunch. In een prachtig Atrium konden we midden tussen de basisschoolkinderen meegenieten van het dagelijkse lunchbuffet dat bestond uit verse broodjes, vis, fruit en groente. Fondsen voorzag zichzelf ruimschoots van zalm en salade en wisselde intussen allerhande vrolijke noten uit met de om hem heen krioelende basisschoolkinderen en de medewerkers achter het buffet.

Het plafond

Eenmaal aan tafel opende een leerkracht – een eigenzinnige dame van een democratische school- het vuur. Ze voelde zich duidelijk geïntimideerd door het gebouw en door Fondsen zelf. Hoe het kwam dat de school alsmaar zo hoog scoorde op de CITO-toetsen. En of dan die CITO-kennis en vaardigheden de enige waren die er werkelijk toe deden. Fondsen negeerde die laatste vraag. En terwijl hij zorgvuldig de blaadjes eikenbladsla op zijn zalm manoeuvreerde lichtte hij toe hoe bij Phobos voor de totale leerlingpopulatie de optimale omstandigheden gecreëerd werden om de CITO-plafondscore te behalen. Onder andere door ‘back to the basics’ te gaan in het curriculum en door veel extra uren begeleiding te steken in de kinderen die met een achterstand binnenkwamen.

‘Maar bij sommige kinderen zal dat plafond nooit bereikt worden’ mompelde een ras-Amsterdamse van een bestuur voor openbaar onderwijs. ‘Ik bedoel.. Zo lang je geen invloed hebt op de thuissituatie’. Fondsen veerde op en slikte gehaast zijn laatste hap door. ‘Inderdaad. Inderdaad. Onderzoek heeft aangetoond dat er ook voor de optimale ontwikkeling van het kind een formule is. Ouder-involvement bij het schoolgebeuren is een voorbeeld van een factor die de ontwikkeling van het kind sterk beïnvloedt. Is de ouder-involvement niet optimaal, dan zie je direct dat de CITO-score veel lager uitkomt. Voor dit type kinderen hebben we een internaat waar de condities voor optimale ontwikkeling volop gerealiseerd worden. Wij hebben de laatste jaren gewerkt aan een protocol dat we kinderen in zulke gevallen opnemen in ons internaat. Mochten ouders protesteren, dan volgt in overleg met gemeente en lokale jeugdzorgteams een ondertoezichtstelling. Er is dan sprake van aantoonbaar schaden van het ontwikkelingsverloop van het kind. Op die wijze is onlangs een ouderpaar uit de ouderlijke macht ontzet’.

Het bleef even heel stil aan de tafel. Fondsen begon aan een tweede broodje. Met zijn mond nog halfvol mijmerde hij nadenkend: ‘Zo hebben we voor de totale leerlingpopulatie uiteindelijk de beste omstandigheden kunnen creëren om hun plafondscore op de Cito-toets te behalen. En die hoge Cito-scores leveren een aardig rendement aan bonussen op waarmee we weer verbeteringen kunnen aanbrengen in ons productieproces – hij verbeterde zich – onderwijsleerproces’.

Zwijgend aten we onze broodjes op. We keken naar de kinderen die om ons heen oergezonde broodjes aten (invloed op cognitief presteren! Evidence based!). Waren ze gelukkig? Ze zagen er in ieder geval niet ongelukkig uit.

Restafval

Een wat oudere leerkracht uit Zutphen had zich al die tijd op de achtergrond gehouden. Na minutenlang met wisselende gezichtsuitdrukkingen naar drie bovenbouwkinderen gekeken te hebben vroeg hij uit het niets: ‘En wat doen jullie als, ondanks alle inspanningen, kinderen niet presteren zoals je verwacht? Als ze níet hun plafond halen, als ze de gemiddelden ernstig naar beneden halen? Wat doen jullie dan?’

Fondsen glimlachte met een zweem van samenzweerderigheid. Hij keek op zijn horloge en legde zijn broodje even neer. ‘Ik weet welke groep kinderen je bedoelt. Die groep is cognitief gezien restafval. Tenminste, zo noemen wij dat wel eens, restafval. Er is onlangs nog onderzocht dat voor een bepaalde groep kinderen de investering in onderwijs een onnodige kostenpost is, of verlies. Deze groep kost de maatschappij uiteindelijk minder wanneer we investeringen in hun opleiding minimaliseren. Dat is omdat deze kinderen hoe dan ook terecht zullen komen in sociale voorzieningen, in de ww, de ziektewet enzovoort. En er zijn een aantal indicatoren waarmee je al vroeg in de basisschoolloopbaan kunt vaststellen om welke kinderen het gaat. Wij screenen ze direct in de eerste twee schooljaren en er zitten er altijd weer een aantal tussen. Moeilijke groep. Ze drukken de scores erg, en ze leveren maatschappelijk gezien uiteindelijk ook niets op. Wat wij gedaan hebben, is deze kinderen creatief onderbrengen onder een andere bestuurlijke eenheid. We kunnen het net zo bij elkaar puzzelen dat de algemene kwaliteitscijfers van die eenheid niet het predicaat ‘zwak’ krijgen. Want, je begrijpt, zo gauw de prestaties te laag worden, wordt dat verhaal weer stopgezet door de overheid. En dan zitten ze er vanzelf bij ons weer bij. Maar dat is een groep waar we eigenlijk niets mee kunnen en vooral ook: niets mee wíllen. Het levert echt niets op’.

Ik voelde me misselijk worden. Misschien was mijn broodje verkeerd gevallen. Ik stond op, maar ging weer zitten toen alles om me heen ging tollen. ‘Maar.. ’ probeerde ik toch, ‘gaat het dan allemaal om ‘er economisch of maatschappelijk iets aan hebben?’’

Apocalyps

Fondsen verstrakte. Er viel een schaduw over zijn gezicht, zijn ogen werden donker. Met een papieren servet veegde hij de kruimels van zijn gezicht en stond op. Langzaam liep hij naar het venster en schoof de lamellen opzij. ‘Wat zie je hier?’ vroeg hij dreigend. Ik aarzelde, had hij het tegen mij? ‘Een bushalte’ noemde ik, ‘een weg, een stoplicht. En een fabriek in de verte’.

Fronsend keek Fondsen mij aan. ‘Alles. Werkelijk alles dat je hier ziet zou aangetast worden als wij ons niet zouden bekommeren om economisch of maatschappelijk nut. Kinderen zijn geen aardigheidjes. Kinderen zijn de toekomst. Hun kennis is ons exportproduct. Zij zijn onze enige verhandelbare grondstof. Als we hen niet tot het uiterste opleiden verliezen we onze toppositie als kenniseconomie. Hebben we geen zinvolle exportproducten meer. Verliezen we werkgelegenheid… Mensen zullen emigreren. We worden periferie, we verliezen inkomsten, de groei stopt. Onze voorzieningen verpauperen. Onze infrastructuur raakt verwaarloosd. Ons dijkenapparaat wordt onveilig. We hebben onvoldoende geld voor zorg. Besmettelijke ziekten grijpen om zich heen. Ouderen sterven alleen in hun eigen huis… Laten we ons niet wijsmaken dat onderwijs om het kind gaat. Het gaat om ons voortbestaan. Het voorkomen van overstromingen, ziekten, armoede, de dood. Ik hoop dat jullie niet zo naïef zijn te denken dat het om minder gaat…’

We hapten naar adem. Niemand durfde iets te zeggen. Ik zocht met mijn ogen naar een wc waar ik zou kunnen overgeven. In de stilte klonk plots de schaterende lach van de leerkracht uit Zutphen. ‘De Apocalyps!’, bulderde hij. Om zijn ogen zag ik ineens rimpeltjes van heel veel jaren lachen. Wat een bevrijding om een echte lach te horen! Als dat maar evidence-based was…

Wezen

De Zutphenaar stond op. Hij boog zich naar voren over de tafel naar Fondsen en schudde zijn hoofd. ‘Hoe heeft het zo ver kunnen komen? De modellen die we gebruikten om de werkelijkheid te beschrijven zijn nu onze onheilsprofeten geworden.Als marionetten dansen we naar de pijpen van wat ‘economisch noodzakelijk’ is! Het model is een macht geworden die alles in ons leven en dat van onze kinderen beïnvloedt’.

Ik hoorde instemmend gemum van de andere leerkrachten.

‘Maar luister’ zei de Zutphenaar, ‘ik ben geen politicus. Ik hoef de toekomst niet de voorspellen. Ik ben geen bestuurder. Ik hoef geen publieke verantwoording af te leggen. Ik ben leerkracht. Ik trek vijf dagen in de week, 7 uur per dag met mijn kinderen op. Van uur tot uur, soms zelfs van minuut tot minuut. Van mijlpaal naar mijlpaal. Ik ken de blik waarmee ze binnenkomen. Ik ben soms meer aanwezig in hun leven dan hun eigen vader. Ik ben bezig met rekenen, lezen, schrijven. Maar meer nog, ben ik bezig met het ‘wezen van het kind’

‘Nou ja…’ mompelde de brabander, ‘wezen.. dat is ook weer zo vaag’.

De Zutphenaar was niet uit het veld geslagen ‘De ziel van het kind’.

‘Tja…’ aarzelde de dame van het democratisch onderwijs, ‘ziel… dat klinkt weer zo religieus…’

‘De kern van het kind’, ging de Zutphenaar onverstoorbaar verder.

‘De kern…,’zei ik zwakjes, ‘de kern.. ik weet niet… Met dat woord lijkt het weer zo statisch terwijl we toch geloven dat er sprake is van een meer fluïde identiteit… ’

En ineens spuwde de Zutphenaar vuur. Ik zag dat hij woedend was. ‘Wát ook het woord is’, riep hij met rooddoorlopen ogen, ‘ondermijn je eigen roeping niet. Vinden we woorden als ‘rendement’ en ‘nut’ dan meer steekhoudend dan ‘wezen’ of ‘ziel’? We kiezen ervoor te geloven in een macht van modellen, maar weigeren waarde te hechten aan het visioen dat we zien als een kind de school binnenwandelt en onder onze hoede komt. Elk kind is een belofte. En of die waargemaakt wordt, dáár gaat het mij om. Daarvoor moet het kunnen lezen, schrijven, rekenen. Daarvoor heb ik ‘evidence based’- kennis nodig, maar vooral ook mijn hart. En mijn hart, dat gelooft in veel meer, veel veel meer, dan die voorspellende modellen. Dat hoopt veel meer dan jouw Apocalyps. En vooral: dat hóudt van die kinderen. Restafval of hoogvliegers’.

Woest beende hij weg om zich halverwege het Atrium, temidden van verschrikt starende kinderen, nog om te draaien en naar ons – verbijsterde delegatie – te roepen: ‘En noem het maar pathetisch! Theatraal! Naïef! Dat wij de woorden niet meer willen uitspreken wil nog niet zeggen dat ze niet meer bestaan!’

Het was een wonderlijk bezoek. Fondsen heeft ons professioneel en beleefd nog uitgelaten. We kregen een pen met een oranje leeuwtje. En ik..? Ik weet het niet.. ik ben er nog niet uit…”

Anno 2020: Restafval, door Palien Honkoop, 21 september 2013: http://paulienh.wordpress.com