Skip to main content

Redactie Beroepseer

Uitspraak rechtszaak VPHuisartsen: Uitwisseling medische gegevens via LSP toegestaan

Over de (on)rechtmatigheid van het Landelijk Schakelpunt (LSP) dat zorgt voor snelle en betrouwbare elektronische uitwisseling van medische gegevens, is op 23 juli 2014 door de rechtbank te Utrecht uitspraak gedaan. De Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen was hierover in februari 2013 een rechtszaak gestart tegen de Vereniging van zorgaanbieders voor zorgcommunicatie (VZVZ), de beheerder van het LSP. De rechtbank wees de eisen van VPHuisartsen af waarin om stopzetting werd gevraagd van de verdere LSP-activiteiten door VZVZ.

VPHuisartsen op haar website naar aanleiding van de uitspraak:

Na de onbegrijpelijke uitspraak over Zwarte Piet, nu een uitspraak die in feite het definitieve einde van het beroepsgeheim inluidt. Nadat de politiek de vrije artsenkeuze om zeep lijkt te willen brengen, besluit de rechter dat ook het beroepsgeheim niet langer bescherming behoeft. Wat is er aan de hand in Nederland? vraagt de huisartsenvereniging zich af.

Daar deze uitspraak van de rechtbank volstrekt niet verwacht werd, zal VPHuisartsen zich eerst verdiepen in de argumenten en overwegingen die ten grondslag liggen aan de rechterlijke uitspraak. Vervolgens zal besloten worden over eventuele vervolgstappen, waaronder het starten van een hoger beroep.

Inzetten voor veilig alternatief

De rechtbank mag dan hebben vastgesteld dat het LSP niet onrechtmatig is, maar dat betekent niet dat het er ook moet komen. We rekenen erop dat patiënten zo verstandig zijn zich niet aan te melden voor dit LSP-systeem. Daar lijkt het overigens ook al op met het zeer geringe aantal aanmeldingen (nog geen 15 procent) voor uitwisseling van de huisartsendossiers. Als VPHuisartsen willen we ons blijven inzetten voor een veilig en zinnig alternatief dat aan de eisen van de menselijke maat voldoet”.

Rechtbank zet LSP-discussie op scherp

In een commentaar op deze rechtszaak vraagt Jan Jacobs in een blog in het online magazine Smart health zich af of de VZVZ blij moet zijn met de uitspraak.
Hij analyseert: “… de uitspraak bevat een saillant detail, waarvan het maar de vraag is of VZVZ daar nu blij of onrustig van moet worden. VPHuisartsen stelde zich op het standpunt dat een aansluiting op het LSP formeel misschien niet verplicht is voor een praktiserend huisarts, maar in de praktijk wel. Daar zit wat in. De zorgverzekeraars en aanbieders maken er geen geheim van dat ze streven naar een landelijke dekking bij huisartsen en patiënten. Maar pro forma is het VZVZ-standpunt toch dat het LSP één van de beschikbare systemen is, en dat het eenieder vrij staat om ook een landelijk netwerk voor de uitwisseling van zorggegevens te ontwikkelen. Dat is ook het standpunt van minister Schippers als ze in debat gaat met kamerleden die stellen dat het LSP gedwongen winkelnering is.

Wat blijkt: de rechtbank vindt dat de VPHuisartsen hier het gelijk aan hun zijde hebben. De rechter vindt eigenlijk dat je als huisarts of apotheker zonder een aansluiting op het LSP je werk niet goed kunt doen. Ze zeggen het wat mooier: niet op de dan algemeen gebruikelijke wijze met zijn beroepsgenoten en de apothekers kan deelnemen aan de elektronische gegevensuitwisseling. De uitspraak stelt letterlijk: Hoewel er theoretisch geen verplichting is tot aansluiting op het LSP, is er voor de huisarts, anders dan VZVZ stelt, in de praktijk geen sprake van een vrijblijvende keuze.

Daarmee heeft in ieder geval één groep wijze mannen en vrouwen nu formeel op papier gezet wat iedereen eigenlijk al wist, maar nooit hardop durfde te zeggen. Natuurlijk zijn er genoeg stille voorstanders van het LSP, die een punt hebben wanneer ze zeggen dat we behoefte hebben aan één gestandaardiseerd systeem. Maar dat al te duidelijk uitspreken bleef tricky in dit politieke trauma-dossier. Dat durfden eigenlijk alleen sommige ICT-leveranciers.

Moeten ze bij VZVZ nu blij zijn of niet met deze uitspraak? En kan minister Schippers blijven volhouden dat er genoeg vrije keus is, als senatoren in het najaar dit vonnis erbij halen, wanneer de Eerste Kamer moet beslissen over de wetgeving rond de toegang tot patiëntgegevens via het LSP?

De rechtbank heeft de vraag over de vrijblijvende status van het LSP, waarschijnlijk ongewild, op scherp gezet. En dat is in dit al veel te lang slepende project een goede zaak”.

Rechtbank: LSP tast privacy en beroepsgeheim niet aan, 23 juli 2014, VPHuisartsen: www.vphuisartsen.nl

Blog: Rechtbank zet LSP-discussie op scherp, door Jan Jacobs, 23 juli 2014, online magazine Smart health: www.smarthealth.nl

Tandartsen willen ander beleid en zoeken steun voor petitie Mondigheid over eigen mond

Het beleid in de mondzorg is in handen van bureaucraten en ‘geldmanagers’. Fraude en kwaliteitsverlies zijn daarvan het gevolg. De Stichting Onafhankelijke Hulpverlening (SOH) wil hier een einde aan maken en is gestart met het vinden van steun voor de petitie Mondigheid over eigen mond die de stichting van plan is media december 2014 aan te bieden aan de leden van de Vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

In januari 2014 zei voorzitter Herman van Nouhuys: “Uit allerlei hoeken krijgen we signalen dat de Nederlandse mondzorgaanbieders de recente ontwikkelingen spuugzat zijn. Ze voelen zich de afgelopen jaren van links naar rechts gestuurd, met alle chaos en imagoschade van dien. Daarbij zien we dat beleidsmakers zich stelselmatig doof houden voor signalen uit het veld”.

De SOH wil de druk van het huidige systeem in de mondzorg opheffen en een nieuw beleid invoeren dat de kwaliteit stimuleert en de kosten beteugelt. De verantwoordelijkheid ligt dan weer waar die hoort: bij de hulpvrager en de hulpverlener.

De SOH heeft geconstateerd dat door het huidige beleid:

– de patiënt het kind van de rekening wordt. Integriteit van de tandarts wordt ondermijnd;
– de mondzorg bloot staat aan een verdeel- en heersbeleid;
– de kosten worden verhoogd en de kwaliteit wordt verlaagd met als gevolg schade voor de arts-patiëntrelatie.

  • Met de weg BIG mogen ook niet tandartsen tandheelkunde verrichtingen doen.
  • De Tweede Kamer zal met de afschaffing van artikel 13 een einde maken aan de vrijheid van artsenkeus.
  • De Tweede kamer wil de zorgverzekeraar verantwoordelijk stellen voor de kosten en de kwaliteit in de zorg.
  • De zorgverzekeraar heeft noch de mankracht noch de mogelijkheid (deskundigheid) om op kwaliteit in te kopen, heeft dat dan ook nog nooit gedaan.
  • De Nederlandse Zorgautoriteit hanteert een prijsbeleid met ondeugdelijke en intimiderende middelen.
  • De Inspectie Gezondheidszorg schroeft de praktijkeisen op aan de hand van richtlijnen die vanuit de commercie tot stand komen.
  • Zorgverzekeraars genereren hun winsten met het aanbieden van ondoorzichtige polissen, door hulpverleners onder druk te zetten en de premies te verhogen.

Voor ondertekenen van de petitie Mondigheid over eigen mond, ga naar de site van Petities: http://petities.nl/petitie/mondigheid-over-eigen-mond

De Stichting heeft een video laten maken die op een rake – en humorvolle – manier laat zien hoe wij ons tot in het absurde laten beheersen door de regels van het zorgsysteem. De Stichting stelde zich de vraag hoe het gezicht van het Nederlandse zorgsysteem eruit zou zien als het een gezicht had? Zie onderaan de video.

Site van de Stichting Onafhankelijke Hulpverlening – SOH: www.sohnederland.nl

Lees ook Stichting Onafhankelijke Hulpverlening is er klaar mee, door Marijke Simons, Blogs Tandheelkunde Bohn, Stafleu van Loghum,  21 januari 2014: https://mijn.bsl.nl/stichting-onafhankelijk-onderzoek-tekst/690742

Juist meer bemoeienis en controle van rijksoverheid na decentralisatie overheidstaken

Volgens Paul Frissen zal de overheveling van taken van de rijksoverheid naar de gemeente per ingang van 1 januari 2015 leiden tot meer bemoeienis en controle, toezicht en monitors. Paul Frissen is bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg en lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. In een interview met Alexandra Sweers voor Zorg + Welzijn waarschuwt hij ervoor dat hoe meer taken de rijksoverheid overdraagt aan de gemeente, des te meer ze zich zal bemoeien met de uitvoering ervan.

De geschiedenis leert dat de informatiebehoefte van de rijksoverheid groot is, legt Frissen uit. Daarom zal ze willen weten hoe de gemeenten de overgehevelde taken zullen uitvoeren. “Er zijn alleen al 15 monitoren in voorbereiding om de decentralisaties in de gaten te houden”, geeft de hoogleraar als voorbeeld. “Bovendien is er minder geld en dat betekent dat de overheid strenger wordt in het verstrekken van voorzieningen. En dat moet gecontroleerd worden. De verzorgingsstaat zal niet verdwijnen, maar eerder harder en strenger worden”, voorspelt Frissen.

Bemoeien

Gemeenten krijgen meer taken, omdat juist zij hun burger kennen, is de overtuiging. Een sympathieke voorstelling, vindt Frissen aan de ene kant. “Maar de gemeente gaat tegelijk ook meer interveniëren achter de voordeur, in de privésfeer van de burgers. Er wordt gehamerd op eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Het wordt allemaal heel enthousiast gebracht en de intentie is echt goed, maar uiteindelijk verwacht de overheid wel dat de burger gaat doen wat zij voorschrijft.”

Thuiszorg

Als de overheid zich wil terugtrekken door te decentraliseren, dan moet ze echt loslaten en aanvaarden dat er meer verschil en ongelijkheid in de samenleving ontstaan, stelt Frissen. En het is nog maar de vraag of de samenleving klaar is voor deze ongelijkheid. “Wanneer je bijvoorbeeld de thuiszorg decentraliseert, krijgt iemand in Groningen andere thuiszorg dan iemand in Maastricht. Dat wordt zeker opgemerkt en dan kun je er vergif op innemen dat er Kamervragen komen. Dan moet je een minister hebben die zegt: dat klopt en dat was juist de bedoeling. En die ministers hebben we niet zoveel.”

Verdraagzaamheid

Bij een echte terugtrekkende overheid kunnen burgers meer vrijheid pakken en dat moet je wel kunnen toelaten, zo stelt Frissen als voorwaarde. “Ook als dat niet helemaal gaat zoals de overheid dat zou willen.” En of de samenleving daar helemaal klaar voor is, is ook nog maar de vraag. “De verdraagzaamheid voor wat afwijkend en verschillend is, is behoorlijk afgenomen. Iedere burger wil maximale vrijheid voor zichzelf, maar bij de buurman moet streng gehandhaafd worden.”

Lees het hele interview met Paul Frissen: ‘Overheid gaat juist meer bemoeien en controleren’, door Alexandra Sweers, 15 juli 2014, Zorg + Welzijn: www.zorgwelzijn.nl

Paul Frissen is een van de sprekers op het Zorg + Welzijn jaarcongres van 11 september 2014: www.zorgwelzijncongressen.nl (bericht niet meer beschikbaar).

 

Meewerken aan de Canon Maatschappelijk Werk

De Canon Maatschappelijk Werk biedt een overzicht van de geschiedenis van het maatschappelijk werk in de afgelopen anderhalve eeuw. Een bètaversie (proefversie) is gelanceerd op internet op 16 mei 2014. De redactie wil voor 15 oktober 2014 alle commentaar en reacties verwerken om zo te komen tot een verbeterde versie van de canon.

Zorg en bijstand is zo oud als de mensheid, maar maatschappelijk werk als beroep is ontstaan in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Die geschiedenis begint als de hulp meer wil zijn dan het geven van aalmoezen. Maatschappelijk werk als modern beroep profileerde zich omstreeks 1890 internationaal als wetenschappelijke filantropie. Dat hield vooral in: onderzoek doen naar de persoonlijke en maatschappelijke omstandigheden, individualisering van de hulp, een persoonlijke benadering ‘van mens tot mens’, verbindingen leggen tussen praktische hulp, advies en begeleiding, erop letten dat die gericht zijn op (het terugwinnen van) zelfredzaamheid. Het ging en gaat vaak om de combinatie van materiële en niet-materiële hulpverlening. Het maatschappelijk werk ijverde ook voor (verbetering van) sociale wetgeving. Een markant moment in de beginfase was de oprichting van een opleidingsinstituut.

De Canon wil de lezer aan de hand van vijfentwintig vensters kennis laten nemen van de geschiedenis – vanaf 1854 – van het maatschappelijk werk. Elk venster vertelt een verhaal over een opmerkelijke gebeurtenis of trend die van invloed is geweest op het denken en doen met betrekking tot het maatschappelijk werk. Beroepsontwikkeling en beroepsorganisatie zijn daarbij belangrijke aandachtsgebieden.

De Canon Maatschappelijk Werk staat niet op zichzelf. Het is een onderdeel van een historisch project dat in 2007 van start is gegaan. Dit initiatief wil de bijzondere geschiedenis van het werk van sociale professionals voor het voetlicht brengen. In beroepsopleidingen was daarvoor nog maar nauwelijks tijd ingeruimd en in het werkveld werd het verleden door fusies en schaalvergrotingsprocessen soms letterlijk weggegooid. Meer dan eens zijn archieven achteloos bij het grofvuil gezet. Het gevolg was dat het professionele ambacht dreigde los te raken van kennis, ervaringen en tradities en een al te gemakkelijke prooi werd van technocratische redeneringen.

Anders dan een boek is een digitaal product als de Canon iets wat in beweging kan blijven. De redactie hoeft voor verbeteringen niet te wachten tot de tweede druk; ze worden onmiddellijk ingevoerd.
De redactie wil met suggesties en tips aan de Canon Maatschappelijk Werk blijven sleutelen, zodat de Canon zich ontwikkelt tot een interactief kennisknooppunt dat professionals in de sociale hulpverlening helpt verder te kijken dan de waan van de dag en betrokkenen het trotse gevoel geeft dat ze deel uitmaken van een geschiedenis die de moeite van het vertellen waard is.

Vindt u dat onderwerpen ten onrechte niet (of juist wel) aan de orde komen? Heeft u prachtig historisch materiaal? Ziet u een fout of een onzorgvuldigheid? Heeft u commentaar, suggesties, vragen en andere opmerkingen, stuur een mail naar de redactie van de Canon: maartenvanderlinde@planet.nl en/of jan@steyaert.org

Zie website Canon Maatschappelijk Werk: www.canonsociaalwerk.eu

U P D A T E: www.canonsociaalwerk.eu/

canon betaversie

 

 

Bedrijfsartsen herkennen beroepsziekten niet

Ruim tweederde (70%) van de bedrijfsartsen meldt beroepsziekten niet, terwijl ze hiertoe wettelijk verplicht zijn. Gebrek aan kennis van beroepsziekten en tijdgebrek worden als belangrijkste redenen opgegeven in een enquête onder bedrijfsartsen uitgevoerd in opdracht vande Inspectie van het Ministerie van Sociale Zakenen Werkgelegenheid SZW, voorheen de Arbeidsinspectie.
Dit meldt het onderzoeksjournalistieke platform Altijd wat monitor op basis van het rapport Versterken melding beroepsziekten. Het onderzoek bevestigt de conclusies uit de televisieuitzending Ziek door mijn werk van 5 februari 2014.

De arbeidsinspectie stuurde, in samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ), alle bedrijfsartsen in Nederland een vragenlijst om in kaart te brengen waarom bedrijfsartsen zo weinig beroepsziekten melden. Bijna een derde (31%) van de bedrijfsartsen geeft aan moeite te hebben om een beroepsziekte te herkennen of niet te weten hoe en waar die melding gedaan moet worden. 58% zegt geen tijd te hebben of vergeet te melden. Daarbij speelt mee dat de tijd die het kost om te melden vaak niet vergoed wordt door de werkgever.

Bedrijfsartsen worden betaald door de werkgever

Bedrijfsartsen zijn ook bang om betrokken te raken in een juridische strijd tussen werkgever en werknemer als ze beroepsziekten wél melden. 36% van de bedrijfsartsen vreest dat een melding juridische of economische consequenties heeft, onder meer voor het contract dat ze hebben met de werkgever. Bedrijfsartsen worden betaald door de werkgever en dat zet hun positie onder druk.

De uitzending van Altijd wat monitor leidde in juni 2014 tot een hoorzitting in de Tweede Kamer over beroepsziekten. “Onafhankelijkheid van bedrijfsartsen is in het geding”, zei Monique Frings-Dresen, directeur Nederlands Centrum voor Beroepsziekten tijdens die hoorzitting.

Door het slechte meldgedrag, geven de beroepsziektencijfers geen compleet beeld. Die cijfers zouden inzicht moeten geven in risicogroepen en vormen de basis voor beleid en preventieve activiteiten. De gebrekkige registratie is voor de Inspecties SZW en IGZ aanleiding om bedrijfsartsen aan te spreken op hun wettelijke meldplicht.

Op de oproep van de Altijd wat monitor hebben ook bedrijfsartsen gereageerd. Zij geven een verklaring waarom er zo weinig beroepsziekten worden gemeld en in wat voor lastige positie bedrijfsartsen zich kunnen bevinden. Op de site van Altijd wat monitor staan enkele citaten uit hun reacties.

Bedrijfsartsen herkennen beroepsziekten niet, door Daan Jansen, Altijd wat monitor, 14 juli 2014: https://demonitor.kro-ncrv.nl

Rapport Versterken melding beroepsziekten, met Aanbiedingsbrief aan Tweede Kamer van  minister Asscher, 8 juli 2014: www.rijksoverheid.nl (rapport niet meer beschikbaar op site Rijksoverheid).

Ziek door mijn werk, Altijd wat monitor, 5 februari 2014: https://demonitor.kro-ncrv.nl

De Altijd wat monitor, gestart in 2014, snijdt maatschappelijke thema’s aan waar heel Nederland mee te maken heeft, zoals de zorg, voedsel en duurzaamheid, en onderwijs.
(De Altijd wat monitor heet vanaf januari 2015 De monitor,  het onderzoeksjournalistieke platform van de KRO-NCRV).

Prijsvraag: wie is het langst in tijdelijke dienst op de universiteit?

Laureaat-HNU-2014Het Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten (H.NU) heeft een ludieke prijsvraag uitgeschreven voor wetenschappers. De wetenschapper die het langst in tijdelijke dienst is krijgt de hoofdprijs: vervoer per auto met eigen chauffeur naar een door H.NU georganiseerde feestelijke academische gelegenheid in september 2014.
Het Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten is in het najaar van 2013 opgericht door wetenschappers afkomstig van alle Nederlandse universiteiten. Het beoogt een podium te bieden voor discussies en initiatieven die zich ontwikkelen aan alle Nederlandse universiteiten en daarbuiten. Doel is te komen tot concrete voorstellen voor een vernieuwde brede universiteit waarin plaats is voor fundamenteel en maatschappelijk relevant onderzoek en voor een academische opleiding waarin de verschillende wetenschapsgebieden in hun verscheidenheid tot hun recht kunnen komen.

H.NU wil het probleem van wetenschappers in tijdelijke dienst op een luchtige manier onder de aandacht brengen door middel van de prijsvraag. Daarom nodigt H.NU iedereen – ook degenen die misschien niet direct voor de hoofdprijs in aanmerking komen – uit mee te dingen.

Steeds vaker in tijdelijke dienst

Wetenschappers bij de Nederlandse universiteiten zijn steeds vaker in tijdelijke dienst. Sinds 1995 is het percentage wetenschappers met een tijdelijk contract bijna verdubbeld; van 22,8% naar 40,7% (eind 2012). Hierbij zijn de promovendi, die nagenoeg altijd een tijdelijke aanstelling hebben, niet meegerekend. Vrouwelijke wetenschappers werken zelfs in meerderheid (52,9%) in tijdelijke dienst. Dat blijkt uit onderzoek van de VAWO, vakbond voor de wetenschap. De VAWO vindt het zorgelijk dat steeds meer van de werknemers die verantwoordelijk zijn voor de kerntaken van de universiteit, onderwijs en onderzoek, een tijdelijke aanstelling hebben.

Universiteitsbestuurders zeggen vaak dat het aantal tijdelijke aanstellingen ook in andere sectoren zo hoog ligt. Dat klopt niet. Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek laten zien dat er elders eveneens een toename is, maar ook dat het percentage op de universiteiten extreem hoog is. In 2005 had 77% van de landelijke beroepsbevolking een vaste baan, 9% een tijdelijke baan en werkte 14% als zelfstandige. In 2012 waren die percentages 69% vast, 16% tijdelijk en 15% zelfstandig.
Een ander argument dat universiteitsbestuurders aanvoeren is dat er een ‘flexibele schil’ nodig is om schommelingen in de studentenaantallen en de financiering op te vangen. Dat enige flexibiliteit wenselijk is, zal niemand bestrijden, maar de universiteiten wentelen deze volledig op het wetenschappelijk personeel af: tegenover de 40,7% aan tijdelijke contracten op 15040 fte aan wetenschappelijk personeel staat 13,1% aan tijdelijke contracten op de 17041 fte aan overig personeel (promovendi ook hier buiten beschouwing gelaten).

Verschraling, uitholling en bedreiging van de continuïteit

Naar het oordeel van de VAWO leidt de sterke stijging van tijdelijke aanstellingen onder gepromoveerd wetenschappelijk personeel tot verschraling, uitholling en een toegenomen werkdruk. Daarnaast vormt dit hoge percentage tijdelijke aanstellingen een bedreiging voor de continuïteit van onderwijs- en onderzoeksprogramma’s. Deze kernactiviteiten van de universiteiten zouden primair uitgevoerd moeten worden door medewerkers in vaste dienst.

Meedoen aan de prijsvraag “Wie wordt de H.NU-laureaat 2014?”

De succesvolle kandidaat scoort excellent op de volgende kwaliteitscriteria:

• ‘flexibiliteit’ – in staat om zich voortdurend aan te passen aan de steeds veranderende inhoudelijke eisen die de talloze tijdelijke contracten stellen;
• ‘mobiliteit’ – gewend om voortdurend dwars door Nederland te reizen om aan de behoefte op de arbeidsmarkt te voorzien;
• ‘passie’ – voor de wetenschap, steeds bereid om zich te voegen naar de grillige wensen van universiteits- en faculteitsbesturen.

De keuze voor de gelukkige winnaar is het resultaat van een objectief controleerbare procedure: de som van het aantal maanden van alle tijdelijke contracten (incl. student-assistentschappen, AIO, OIO enz.) die een tijdelijke medewerker aan een Nederlandse universiteit heeft gehad. Indien twee kandidaten gelijk scoren, wint degene met de meeste juridisch dubieuze contracten (bijvoorbeeld onderhands toegezegde vervolgcontracten onder gelijktijdige aanvraag van wachtgeld enzovoort).

U kunt deelnemen via een e-mail naar prijsvraag@platform-hnu.nl. De inzendingstermijn sluit op 15 augustus 2014.

Geef aan: (1) het totaal aantal maanden in tijdelijke dienst; (2) aan welke universiteiten. De tussenstanden worden bijgehouden op de website van H.NU. Geef daarom ook aan (3) of u alleen met uw initialen of met uw volledige naam vermeld wilt worden.
Bovenaan de lijst staat momenteel iemand met 303 maanden. Dat is ruim 25 jaar.

Zie voor deelname aan de prijsvraag 2014 en meer info de website http://platform-hnu.nl/prijsvraag

Persbericht: Ruim 40 procent van gepromoveerde wetenschappers bij universiteiten is in tijdelijke dienst, VAWO, Vakbond voor de wetenschap, 19 september 2013: Klik hier.

 U P D A T E  – 1 5   A U G U S T U S   2 0 1 4

De eerste prijs – vervoer per auto met eigen chauffeur naar een door H.NU georganiseerde feestelijke academische gelegenheid in het najaar – is gewonnen door
Dr. Andrel Linnenbank met 304 maanden, maar ook Babbage verdient met 303 maanden een eervolle vermelding. Voor meer info over de prijsuitreiking, lees de Nieuwsbrief van het Platform H.NU, no 2 van augustus 2014: Klik hier.
In de Nieuwsbrief staan ook berichten over activiteiten rond de opening van het academisch jaar op 1 september 2014. H.NU coördineert deze activiteiten en fungeert als platform.

Petitie en landelijke bijeenkomst
In de loop van dit academische jaar organiseert H.NU een bijeenkomst, als startpunt van een landelijke petitie aan de Tweede Kamer. Daarnaast komt er aandacht voor het probleem van de grote aantallen tijdelijke werknemers aan de universiteiten. In dat kader zal ook de prijsuitreiking aan de H.NU-laureaat 2014 plaatsvinden.
Voor meer info, zie website van H.NU: http://platform-hnu.nl

Onderzoek naar zorgfraude in de GGZ wijst uit: een verschil in perspectief

Sinds de introductie in 2005 van de Diagnose Behandel Combinatie (DBC), het nieuwe declaratiesysteem voor zorgkosten in de ziekenhuiszorg en in 2008 in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), is er in de politiek en de media een beeld ontstaan als zou er sprake zijn van grootschalige en systematische fraude met dit systeem, veelal gepleegd door behandelaren. Het aantal incidenten in de GGZ werd breed uitgemeten in de media en berichten over de geschatte omvang van het bedrag van onjuist declareren varieerde van zeven miljoen tot vier miljard euro.

Omdat er nog veel onduidelijkheid rondom de aard van deze vermeende zorgfraude heerste, en er bovendien een lacune bestond in de kennis over de manier waarop behandelaren hier zelf tegenaan kijken, ging Andrea Frankowski voor haar masterscriptie het declaratiegedrag in de geestelijke gezondheidszorg onderzoeken. Titel van haar scriptie: Kop of munt? Twee zijden van zorgfraude – Over onjuiste zorgdeclaratie in de geestelijke gezondheidszorg door middel van DBC’s.
Haar onderzoek heeft zich gericht op een tweeledige vraag:
– welke problemen gaan er schuil achter de term ‘zorgfraude’ en
– welke zijn de handelingsrationaliteiten van het declaratiegedrag van zorgprofessionals volgens enerzijds de autoriteiten en anderzijds de zorgprofessionals zelf?

Zorgfraude of onjuist declaratiegedrag?

Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat de term zorgfraude niet scherp is gedefiniëerd, er is geen overeenstemming over de term. Daardoor is het niet goed mogelijk onderscheid te maken tussen zorgfraude en onjuist declaratiegedrag.
Er zijn dan ook verschillende vormen van zorgfraude en/of onjuiste zorgdeclaratie te onderscheiden die ofwel expliciet in strijd zijn met geldende wetten en regels ofwel niet tegen gestelde wetten en regels indruisen, maar desondanks wel beschouwd worden als onjuist, bijvoorbeeld door zorgverzekeraars of andere betrokken autoriteiten.
De categorie van onjuiste zorgdeclaratie waarbij geen expliciete wetten of regels zijn overtreden is met name relevant, omdat het in deze gevallen ontbreekt aan een wettelijk kader om er tegenop te treden. Onder deze categorie vallen bovendien ook vormen van onjuist gebruik zoals ‘upcoding’ en ‘overdeclaratie’. Dit is opmerkelijk omdat deze strategieën vaak worden genoemd door betrokken autoriteiten en vermoedelijk worden gezien als de meest voor de hand liggende vormen van zorgfraude.

Vervolgens bleek dat de betrokken autoriteiten en de zorgprofessionals van mening verschillen over welke handelingsrationaliteiten ten grondslag liggen aan declaratiegedrag dat geassocieerd wordt met ‘zorgfraude’. Zo lijken de betrokken autoriteiten die zich bezighouden met het maken van beleid, toezicht houden, handhaving en controle van zorgdeclaraties, ervan overtuigd dat zorgprofessionals declareren op grond van overwegingen die aansluiten bij rationele keuzen. D.w.z. dat zorgprofessionals zich laten leiden door eigenbelang en het binnenhalen van zo groot mogelijke financiële inkomsten, in plaats van door het belang van het collectief, zoals de beroepsgroep waartoe zij behoren of de maatschappij als geheel. Hierbij zouden zorgprofessionals kiezen voor behandelingen die hen de meeste financiële middelen opleveren en tegelijkertijd het minste (aan geleverd werk) kosten.

Zorgprofessionals hechten waarde aan andere zaken dan beleidsmakers

Volgens de zorgprofessionals liggen er hele andere overwegingen ten grondslag aan hun declaratiegedrag. Zij handelen op basis van belangen die tegenstrijdig of zelfs tegengesteld zijn aan het belang van beleidsmakers. Deze belangen betreffen niet maximalisatie van eigenbelang en winstgerichtheid, maar hebben betrekking op andere zaken waar professionals waarde aan hechten, zoals belangen van patiënten. Die wegen voor professionals zwaarder dan financiële belangen of het navolgen van regels.

Daarnaast is het zo dat zorgprofessionals negatief staan tegenover het DBC-systeem en niet erg bereid zijn om ermee te werken. Er worden dan ook veel bezwaren en kritische noten geuit ten aanzien van het systeem, bijvoorbeeld in de vorm van bezwaar- en beroepsprocedures. Deze bezwaren sluiten aan bij eerder onderzoek van bijvoorbeeld Lars Tummers van de Erasmus Universiteit*).
De introductie van het DBC-systeem onder zorgprofessionals in de GGZ veroorzaakte ‘beleidsvervreemding’: een gebrek aan identificatie met het DBC-systeem en een gebrek aan bereidheid om het systeem te implementeren. Deze beleidsvervreemding treedt vermoedelijk op omdat het DBC-systeem gezien wordt als een van de maatregelen die marktwerking stimuleren en gericht zijn op waarden als efficiëntie en transparantie. Deze waarden zijn niet eenvoudig te verenigen met de cultuur van zorgprofessionals, omdat daarin andere waarden belangrijk worden gevonden, zoals het belang van de patiënt op de eerste plaats, autonomie en de mogelijkheid tot zelfregulering en zelfsturing.

Het is dan ook niet ondenkbaar dat zorgfraude en/of andere vormen van onjuiste zorgdeclaratie een uitvloeisel zijn van de spanning die is ontstaan tussen waarden die professionals belangrijk vinden en waarden die in het beleid dat zij moeten implementeren centraal staan.

Weeffout in het systeem

Volgens de professionals zit er een sterke – moeilijk te negeren – prikkel tot strategisch handelen in het systeem ingebouwd. Deze prikkel moet volgens de zorgprofessionals geïnterpreteerd worden als een weeffout in het systeem die bepaald gedrag uitlokt, terwijl er in feite geen sprake is van een verkeerde ethiek onder de medische professionals. Bepaalde vormen van onjuiste zorgdeclaratie – bijvoorbeeld administratieve fouten – kunnen het best verklaard worden doordat het declaratiesysteem niet altijd even helder is en elk jaar verandert.

Het komt ook voor dat zorgprofessionals handelen om zichzelf werk te verschaffen en kosten declareren om de organisatie waarin ze werken financieel te helpen. Oorzaak hiervoor is de economische crisis. Zorgprofessionals vermoeden dat zorgverzekeraars, beleidsmakers en handhavers vanwege de crisis krampachtig reageren en steeds minder begrip voor hen hebben. Dat uit zich volgens hen in het willen beheersen en controleren van de zorgprofessionals, die ervaren dat er steeds minder begrip voor hen wordt opgebracht met als gevolg het omzeilen van wetten en regels.

Het bemoeilijken van het werk van zorgprofessionals in de GGZ is ook een reden voor veel onbegrip. Het DBC-systeem zou volgens hen niet aansluiten op de praktijk en dus niet geschikt zijn voor de geestelijke gezondheidszorg.
Het DBC-systeem brengt grote financiële onzekerheid met zich mee en vormt een administratieve last. Het is een systeem dat de eigen doelstellingen niet haalt en eigenlijk alleen maar meer kosten met zich meebrengt doordat er veel financiële middelen ingezet moeten worden voor de controle en de aanpak van onjuiste zorgdeclaraties. Een ander belangrijk bezwaar tegen het systeem is het schenden van de privacy van patiënten.
Zorgprofessionals vinden het bezwaarlijk dat er digitale registraties en gedetailleerde informatie doorgestuurd moet worden aan zorgverzekeraars. Deze informatie is veelal te herleiden tot individuele patiënten, waardoor zorgprofessionals het idee hebben dat hun beroepsgeheim wordt geschonden.

Verschil in perspectief

De conclusie van het onderzoek is dat er dat er twee verschillende perspectieven bestaan op zorgfraude: die van de betrokken autoriteiten en die van de professionals. De autoriteiten zijn vooral geïnteresseerd in de output van professioneel werk en baseren de regels op kwantitatieve maatstaven, terwijl professionals vooral gericht zijn op kwalitatieve maatstaven en de praktijk van het werk.
De verschillende perspectieven zijn van invloed op ideeën over aansturing van professionals: ofwel op basis van regulering (door de staat), ofwel op basis van zelfregulering (door de professionals).
Het gevolg van het verschil in perspectieff is dat professionals overheidsregulering ervaren als een last, die zij proberen te negeren en te ontduiken.
Frankowski eindigt haar scriptie met de suggestie het verschil in perspectief als middel te gebruiken om de spanningen te verzachten en om begrip voor elkaar te krijgen. In elk geval laat de ‘tweespalt’ in visies en belangen zien dat er sprake is van twee werelden rond het thema zorgfraude.

Noot
*)
De bereidheid van GGZ-zorgprofessionals om te werken met DBC’s: eerste resultaten van een onderzoek onder 1300 zorgprofessionals
. Lars Tummers, 2010. Erasmus Universiteit Rotterdam.
Policy alienation. Analyzing the experiences of public professionals with new policies. PhD thesis. Lars Tummers, 2012. Erasmus University Rotterdam.


Kop of munt? Twee zijden van zorgfraude – Over onjuiste zorgdeclaratie in de geestelijke gezondheidszorg door middel van DBC’s
, Andrea Frankowski, december, 2013. Masterscriptie Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap, Universiteit Utrecht: https://beroepseer.nl

Helft sociale wijkteams is niet geschoold voor nieuwe werk

Uit een groot landelijk onderzoek naar het functioneren van sociale wijkteams van gemeenten en samenwerkende organisaties voor maatschappelijke ondersteuning, blijkt dat er nog veel hindernissen genomen moeten worden wil de decentralisatie van AWBZ, Jeugdzorg, Participatiewet en Passend onderwijs goed verlopen. Per 1 januari 2015 worden deze taken overgeheveld naar de gemeenten.
Het doel van sociale wijkteams, ook wel buurtteams genoemd, is het bieden van een beter op elkaar afgestemde dienstverlening aan burgers die het alleen niet redden; ze zijn een belangrijke schakel tussen de vraag en het aanbod van hulp en zorg. De sociale wijkteams worden gevormd door professionals uit zoveel mogelijk organisaties in een gemeente. Ze worden ‘uitgeleend’ door hun eigen instelling.

Het landelijke onderzoek is uitgevoerd door de Stichting VraagWijzer Nederland die naast het doen van onderzoek ook beleid ontwikkelt en advies en ondersteuning biedt aan gemeenten, woningcorporaties en organisaties voor welzijn en zorg.
Het onderzoek is te verdelen in twee groepen respondenten: die met een sociaal wijkteam en die zonder een sociaal wijkteam. De gemeenten en organisaties die nog geen sociaal wijkteam hebben maar daar wel over nadenken waren ook in de gelegenheid gesteld om de vragen te beantwoorden.

Op dit moment zijn er 403 gemeenten in Nederland. Hiervan hebben 323 vertegenwoordigers van deze gemeenten (of organisaties voor welzijn of maatschappelijke ondersteuning) de vragenlijst ingevuld
Onder de respondenten zijn 99 gemeenten met een sociaal wijkteam en 69 gemeenten zonder een sociaal wijkteam. Er deden 34 organisaties mee die in een sociaal wijkteam participeren en 15 organisaties waar de gemeente (nog) geen sociaal wijkteam heeft.
Door de resultaten van beiden groepen respondenten op te tellen wordt het totaal van het aantal gemeenten onder de respondenten waar een of meer sociale wijkteams actief zijn 162. In 116 gemeenten is nog geen sociaal wijkteam actief.

Uit het onderzoek blijkt dat het aantal sociale wijkteams dat intensief in teamverband samen werkt in de minderheid is: In 25 gemeenten is een duidelijke keuze gemaakt voor een team (22,9%). Het aantal netwerkverbanden en tussenvarianten is in de meerderheid: samen goed voor 61,5%.

Geconcludeerd wordt dat de helft van de sociale wijkteams niet geschoold is voor het nieuwe werk en een groot deel van de sociale wijkteams nog niet gefaciliteerd is met een adequaat ITC-systeem. Opvallend is dat een meerderheid van de sociale wijkteams wel met de Zelfredzaamheid-Matrix*) werkt maar slechts een deel van de teams hier een instructie voor kreeg. Wat de ICT betreft: een groot deel van de respondenten geeft aan dat zij nog geen registratiesysteem gebruiken. Van dubbele registratie is bij 33 respondenten het geval.

De Stichting doet een aantal aanbevelingen, zoals het organiseren van een intensieve vorm van samenwerking, zorgen voor adequate scholing en het faciliteren van ICT.

Noot
*) Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM). Zie bijvoorbeeld: www.zelfredzaamheidmatrix.nl

Zie voor het volledige rapport met alle resultaten: Landelijk onderzoek sociale wijkteams – Een onderzoek naar de stand van zaken van de sociale wijkteams onder gemeenten en samenwerkende organisaties voor maatschappelijke ondersteuning, Stichting VraagWijzer Nederland, Leiderdorp, 24 juni 2014: www.stichtingvraagwijzernederland.nl

Zie ook het artikel op de site van Buurtzorg Jong: Sociale wijkteams gaan niet werken als er geen echte verandering komt, oktober 2014: www.buurtzorgjong.nl