Skip to main content

Redactie Beroepseer

Agressie en geweld: Bij welke beroepsgroepen komt het voor?

Een werknemer wordt wel eens gepest, (seksueel) geïntimideerd of lichamelijk geweld aangedaan. Op de site van TNO staat een interactieve visualisatie van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) waarop je kunt zien hoeveel werknemers in beroepssectoren te maken krijgen met verschillende vormen van agressie: door derden – externe agressie – of door collega’s – interne agressie – en welke behoefte er bestaat aan (aanvullende) anti-agressiemaatregelen. Met een interactieve visualisatie kun je de gegevens zelf verkennen.

De NEA is een van de grootste periodieke onderzoeken naar de werksituatie van werknemers in Nederland bekeken door de ogen van werknemers. TNO en het CBS voeren de NEA uit in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken. Het doel van de NEA is om tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van de overheid, werkgevers, vakbonden en brancheorganisaties. De NEA wordt sinds 2003 uitgevoerd.

Door een sector aan te vinken in de beroepenlijst en vervolgens te klikken op een bol, krijg je een uitsplitsing te zien naar verschillende agressievormen. Bij Docenten zien we dat 18,3 % van hen geìntimideerd wordt door derden. Het aantal slachtoffers is 139.000. Het aantal slachtoffers van pestgedrag bij docenten is 57.000 en van lichamelijk geweld 34.000.

Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2015, Monitor arbeid TNO: https://www.monitorarbeid.tno.nl/publicaties/nea-2015

Visualisatie op Monitor van arbeid TNO: www.monitorarbeid.tno.nl/nl-nl/visualisaties/vpt-regios/

TNO-rapport Agressie op het werk (2012) in PDF downloaden: https://beroepseer.nl

visualisatie agressie beroepen

 

Stand van zaken van lopend onderzoek naar professionele ruimte van de leraar

In mei 2015 begon een team van negen wetenschappers aan een onderzoeksproject naar de professionele ruimte van de docent in het voortgezet onderwijs. Ze schrijven dat zij “professionele ruimte beschouwen als de mate waarin docenten zeggenschap hebben over hun onderwijspraktijk, hun eigen professionele groei en de schoolontwikkeling”.
Het onderzoek is een beleidsgericht onderzoek, gesubsidieerd vanuit het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Het doel van een beleidsgericht onderzoek is om op zoek te gaan naar een wetenschappelijke onderbouwing van onderwijsbeleid.

Het project is een nauwe samenwerking tussen drie academische instellingen: Radboud Docenten Academie (Radboud Universiteit Nijmegen), het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing ICLON (Universiteit Leiden) en de afdeling Educatie van de Universiteit Utrecht. Deze drie instellingen houden zich bezig met het opleiden van docenten voor het voortgezet onderwijs en het uitvoeren van onderwijsonderzoek.

Officieel recht op professionele ruimte

Pieter Boshuizen schreef bij de lancering van het project op 20 mei 2015 op het blog van de onderzoekers over de betekenis van het project. Hij verwees naar het beleid van het ministerie van Onderwijs voor de komende jaren. Het ministerie wil dat de leraar het verschil maakt. Goede leraren zijn cruciaal voor goed onderwijs en dus is het van belang dat de leraar genoeg ruimte krijgt.
Met dit beleid probeert het ministerie de positie van de leraar te versterken. Per 2017 treedt bijvoorbeeld de Wet op het lerarenregister in werking, waarmee onder andere de ‘professionele ruimte’ van leraren in de wet verankerd wordt. Docenten krijgen dus officieel recht op professionele ruimte. Maar wat betekent dit voor de docent? Ontstaat er daadwerkelijk meer professionele ruimte en wordt de positie van de docent hierdoor ook versterkt?

Een proces van ruimte krijgen

Met die vraag is het onderzoeksteam aan de slag gegaan: “Wij onderzoeken professionele ruimte als een proces van ruimte krijgen, ervaren en benutten in schoolorganisaties. Aan de hand van ons onderzoeksproject hopen wij de dynamiek in kaart te brengen die bij dit proces van belang is.
Wij onderzoeken drie initiatieven in het voortgezet onderwijs die ieder op hun eigen manier een bijdrage zouden moeten leveren aan de professionele ruimte van docenten. De drie initiatieven zijn de excellentietrajecten voor nieuwe leraren (Eerst de Klas/Onderwijstraineeships), de promotiebeurzen voor leraren en de verschillende professionele leergemeenschappen die door het land actief zijn”.

Het onderzoek bestaat uit vier deelprojecten. In het eerste deelproject worden de opvattingen van docenten en schoolleiders met betrekking tot professionele ruimte onderzocht. De drie volgende deelprojecten zijn ieder op één beleidsinitiatief gericht. Ieder beleidsinitiatief zou op zijn eigen manier een bijdrage moeten leveren aan de professionele ruimte van docenten.

Het probleem met de factor leraar

Op hun blog schrijven de onderzoekers regelmatig over de voortgang en ontwikkling van het project. De recentste bijdrage van projectleider Rosanne Zwart van deelproject 1 heeft de uitdagende titel: Waarom de leraar geen factor moet zijn in het onderwijs. Geen factor in het onderwijs? Juist wel toch? Onderzoek wijst immers uit dat ‘de factor leraar’ een belangrijke invloed heeft op de leerlingresultaten: “Klopt, dat is ook zo, maar het probleem zit ‘m volgens Mark Priestley, Gert Biesta en Sarah Robinson in het woordje ‘factor’.”
De drie genoemde auteurs schreven voor het in oktober 2015 verschenen boek Het alternatief II: de ladder naar autonomie het hoofdstuk: Teacher Agency: een ecologische kijk op het handelingsvermogen van leraren.

Rosanne Zwart: “Tegenwoordig is de rol van de leraar niet meer weg te denken uit het debat over de kwaliteit van het onderwijs. Vandaar ook dat er aandacht is voor begrippen als teacher agency en de professionele ruimte van leraren. Dat is een mooie ontwikkeling. Beïnvloed hierdoor wordt het echter meer en meer gemeengoed om te gaan sturen op de kwaliteit van de leraar om de resultaten van leerlingen te verhogen. En daar schuilt nou juist het gevaar, zeggen Mark Priestley, Gert Biesta en Sarah Robinson …
Zij schrijven … dat het idee van de leraar als factor vooral gebruikt wordt in quasi-causale visies op de dynamiek van het onderwijs. Het werk van de leraar wordt dan als ‘input’ gezien en de prestaties van de leerling als ‘output’.
Dit is te simpel gesteld en resulteert in twee problemen. 1. De leraar is geen denkende, handelende, voelende en oordelende professional, die in interactie met en door middel van de omgeving handelt en 2. De leraar is een professional die – vanuit het input-output denken – dus ook kan worden afgerekend wanneer zijn handelen niet direct een aantoonbare invloed heeft op de prestaties van leerlingen. Volgens de auteurs is de taal van de leraar als cruciale ‘factor’ in dit geval dus niet automatisch een ondersteuning voor de professionaliteit van de leraar”.

Teacher agency

Zwart vervolgt dat de “auteurs liever zelf kijken naar het handelen van leraren in termen van wat in het Engels wordt aangeduid als ‘agency’. ‘Agency’ vatten ze op als het handelingsvermogen en de handelingsruimte van leraren. Deze hangen volgens hen niet alleen af van de individuele kwaliteiten en capaciteiten van leraren, maar ook van de materiële en sociale context waarin, waarmee en waardoor wordt gehandeld. Ze spreken van een samenspel van zowel de eigen inzet als beschikbare hulpmiddelen, en contextuele en structurele factoren in de omgeving. ‘Agency’ of professionele ruimte van docenten lijkt daarmee voor elk individu en in elke situatie uniek te zijn”.

Deze verklaring zette Zwart aan het denken, schrijft zij. De vraag is nu: “Hoe zien de schoolleiders die wij spreken eigenlijk die unieke ruimte van de leraren? Zien zij de uniciteit of toch ook algemeenheden? Hoe denken zij als het gaat om de genoemde input-output relatie? Welke rol heeft de schoolleider in het samenspel waarover Priestley en collega’s spreken? Vragen die we zeker verder moeten verkennen”.

Het blog Professionele ruimte nodigt betrokkenen uit mee te denken met het onderzoek: “Wij zijn erg benieuwd naar uw ervaringen met professionele ruimte, of u nu docent, schoolleider, bestuurder of zelf onderzoeker bent”.
Reageren kan via: www.professioneleruimte.info (Website is opgeheven)

Een onderzoeksproject naar professionele ruimte, door Pieter Boshuizen, Professionele ruimte, 20 mei 2015: www.professioneleruimte.info (Website is opgeheven)

Waarom de leraar geen factor moet zijn in het onderwijs, door Rosanne Zwart, Professionele ruimte, 26 oktober 2015: www.professioneleruimte.info (Website is opgeheven)

Zinvolle dialoog over professionele ruimte, door Pieter Boshuizen, Didactief Online, 21 oktober 2016: https://didactiefonline.nl

Het alternatief II: de ladder naar autonomie, René Kneyber & Jelmer Evers (red.), uitgeverij Phronese, 2015: www.uitgeverijphronese.nl

U P D A T E

Professionele ruimte: geen ‘one size fits all’. Opvattingen van leraren en schoolleiders over het inrichten en benutten van professionele ruimte in scholen, door Rosanne Zwart , Monika Louws, Itzél Zuiker, Helma Oolbekkink,
Han Leeferink, Harmen Schaap, Jacobiene Meirink, Anna van der Want en Paulien Meijer. Met medewerking van Jan van Tartwijk, Nationaal Regieorgaan, niet gedateerd: www.nro.nl/sites/nro/files/migrate/405-14-403-Eindrapportage-deelproject-1.pdf

Een ander perspectief op professionele ruimte in het onderwijs. Onderwijsraad, 27 september 2016: www.onderwijsraad.nl

 

professionele ruimte site

Het roer moet om in de GGZ. Nieuwe beweging in de GGZ komt met pamflet

Het roer moet om in de GGZ. Om dat voor elkaar te krijgen is er een nieuwe beweging gestart: De Nieuwe GGZ. Een van de initiatiefnemers is Jim van Os, hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit van Maastricht en auteur van het boek Schizofrenie bestaat niet.
De beweging heeft een pamflet gepubliceerd dat door ruim honderd GGZ-betrokkenen ondertekend is.

De Nieuwe GGZ wil alle partijen in de geestelijke gezondheidszorg mobiliseren om met elkaar in discussie te gaan, ideeën te verzamelen, vernieuwende samenwerkingsverbanden en projecten te starten en visie te ontwikkelen om de GGZ toekomstbestendig te maken.
De bedoeling is praktisch aan de slag te gaan met tastbare, toegepaste projecten: “We willen proeftuinen inrichten en een eCommunity vormgeven. We willen instellingen, gemeentes, behandelaren, huisartsen, zorgverzekeraars, en natuurlijk vooral cliënten en hun naasten, helpen om de overgang naar een nieuwe GGZ vorm te geven”.

De GGZ staat voor grote uitdagingen. De kloof tussen de zorgbehoeften van de cliënt en het werkbare aanbod blijft groot en deze verkleinen vraagt om innovatie en durf, aldus het pamflet. Grotere autonomie van de cliënt en meer aanwezige hulpverlening op momenten dat het nodig is, is een van de na te streven doelen. Net als het optimaliseren van de zorg aan individuele patiënten in hun persoonlijke sociaal-maatschappelijke context in plaats van uit te gaan van gemiddelde patiënten.

En wat vooral ook moet gebeuren is het terugdringen van de gecompliceerde interactie tussen de verschillende partijen – onder wie de zorgverzekeraars – in de geestelijke gezondheidszorg, de opeenvolgende budgettaire maatregelen en de groeiende administratieve en organisatielasten. Die hebben geleid tot zorgverschraling in organisaties, gedemotiveerde professionals en vervreemding van patiënten en hun omgeving.

Er moet een kwaliteitsslag gemaakt worden. De Nieuwe GGZ is er klaar voor.

Lees het pamflet van De Nieuwe GGZ, oktober 2015: www.denieuweggz.nl/nieuws/pamflet

De Nieuwe GGZ: www.denieuweggz.nl/

Nieuwe beweging wil roer om in ggz, door Simone Paauw, Medisch Contact, 21 oktober 2015:  www.medischcontact.nl

 

U  P  D  A  T  E

“GGZ-patiënten laten de mammoetinstellingen links liggen”. UM-hoogleraren: de geestelijke gezondheidszorg moet op de schop, door Maurice Timmermans, Observant, 11 november 2015: www.observantonline.nl

de nieuwe ggz

 

Documentaire over hoe een gemotiveerde jongere door bureaucratisme kansloos wordt gemaakt om te gaan leren en werken

De documentaire film Yahya en de 222 afwijzingen van Julia von Graevenitz is een schrijnend verslag van de zoektocht naar onderwijs en een stageplaats van Yahya, een Nederlandse jongen met een Marokkaanse achtergrond uit Amsterdam Nieuw-West die op zijn zestiende stopte met zijn vmbo-opleiding. Hij wilde geld verdienen en werkte zeven maanden bij Mcdonald’s, maar toen zijn contract niet werd verlengd, kwam hij thuis te zitten.
In Het Parool schrijft Emma Boelhouwer over hoe de film, die op 26 oktober 2015 wordt uitgezonden op NPO 2, tot stand is gekomen. Von Graevenitz was aanvankelijk van plan een documentaire te maken over straathoekwerkers van de maatschappelijke organisatie Streetcornerwork die jongeren zonder diploma opzoeken en proberen te motiveren terug te gaan naar school.
Bij Streetcornerwork kreeg Yahya sollicitatietraining en gaf hij te kennen dat hij iets met lassen wilde doen. Dat betaalt goed, had hij begrepen. Omdat hij niet voor een fulltime dagopleiding in aanmerking kwam vanwege zijn leeftijd en omdat hij geen vmbo-diploma had, moest hij leren en werken combineren en een leer-werkbedrijf vinden voor vier dagen in de week.

Het viel Von Graevenitz op hoe gemotiveerd en aimabel Yahya was. Ze nam zich voor niet meer mee te gaan naar andere huisbezoeken van Streetcornerwork maar deze jongen te blijven volgen. Dit wordt een mooi succesverhaal, dacht ze: over drie maanden heeft hij een opleiding gevonden en kan hij weer gaan werken aan zijn toekomst. Niets bleek minder waar.

Het was een mooi begin

Geen enkel lasbedrijf zei een leerling nodig te hebben. Yahya: “Je kunt mij niet vertellen dat al die bedrijven vol zaten. Deels denk ik dat het door mijn Marokkaanse naam komt. Deels natuurlijk doordat ik geen diploma had. Het leer-werkbedrijf betaalt je opleiding en dat durfden ze waarschijnlijk bij mij niet aan. Ik was een risicojongere”.

Uiteindelijk bood een scheepswerf Yahya werk aan. Zes maanden vegen, rommel opruimen en af en toe wat lassen. Yahya: “Het was een mooi begin. Daarna zou ik eindelijk door kunnen stromen naar het volgende mbo-niveau. Het gaat er vooral om dat je weer went aan een school- en werkritme”.
Na de zomervakantie bleek dat de opleiding vond dat de leerplek niet voldeed aan de eisen.

Dan wordt hij via de gemeente Amsterdam uitgenodigd voor een particulier initiatief dat voor risicojongeren als Yahya is bedoeld: Een school waar hij binnen tien weken een diploma kan halen met een baangarantie. Dolenthousiast meldt hij zich aan, maar het initiatief komt niet van de grond en blijkt uiteindelijk gebakken lucht. De initiatiefneemster verdwijnt van de aardbodem. Twee jaar en 222 afwijzingen verder staat Yahya met inmiddels hoge schulden er opnieuw alleen voor.

Een compleet ander verhaal

Von Graevenitz had na twee jaar filmen een compleet ander verhaal dan gedacht. Een jongen die zich door een woud van regels en afwijzingen worstelde, maar er uiteindelijk niet in slaagde zijn toekomstperspectief te verbeteren.
Terwijl ze orde in de chaos van haar materiaal schiep en het monteerde tot een geheel, dacht ze: dit kunnen we toch niet laten gebeuren? Na lang wikken en wegen, want er zijn in Nederland nog 35.000 jongeren zoals Yahya, besloot ze hem een leerplek aan te bieden bij Bosch Film als officemanager, zodat hij de opleiding facilitaire dienstverlening kon gaan doen.

Von Graevenitz wil laten zien dat er voor jongeren die spijt hebben van hun puberale keuze geen weg meer terug is. Ze worden volgens haar totaal kansloos gemaakt door het systeem. Yahya is tegenwoordig tot zijn eigen verbazing een voorbeeld.

Yahya werd 222 keer afgewezen en is nu een voorbeeld, door Emma Boelhouwer, Het Parool, 18 oktober 2015: www.parool.nl/nieuws/yahya-werd-222-keer-afgewezen-en-is-nu-een-voorbeeld~bbf0c7e6/

Yahya en de 222 afwijzingen wordt uitgezonden op maandag 26 oktober om 20.25 uur op NPO 2. De herhaling is dinsdag 27 oktober om 9.55 uur op NPO 2: https://www.npostart.nl/2doc/26-10-2015/KN_1674208

 

Ethiek nodig bij begrijpen en oplossen van complexe maatschappelijke vraagstukken

Dascha Düring en Ingrid Robeyns hadden op 5 oktober 2015 de eer om te mogen aanschuiven als “tafelwetenschappers” bij de Avond voor Wetenschap en Maatschappij, een jaarlijks terugkerende bijeenkomst in de Ridderzaal in Den Haag. Op het Academische filosofieblog Bij nader inzien doen zij verslag van de bijeenkomst waarvoor… “wetenschappers en de elite van Nederland uitgenodigd worden om over het belang van de wetenschap voor de samenleving te praten.

Per tafel zitten er zo’n 12 tafelgasten uit de politiek, het bestuur, bedrijfsleven, media, cultuur en wetenschap. Twee tafelwetenschappers – doorgaans een hoogleraar die dan een energieke en getalenteerde promovendus mag meebrengen (charmant betiteld als “side-kick”), krijgen 10 minuten de tijd om een stelling te verdedigen, waarna de tafelgasten erover kunnen discussiëren.

De vraag die we gevraagd werden te beantwoorden, was welke grote vraag ons vakgebied de komende 20 jaar zal beantwoorden? Ons antwoord op deze vraag is dat er niet zo’n vraag bestaat, maar dat heeft ons er niet van weerhouden om een direct hieraan gerelateerde stelling te verdedigen. Wie ons verhaal wil horen, leze verder!”

Klik hier voor verder lezen van de blog Grote maatschappelijke problemen: niet zonder de ethiek! Academisch filosofieblog Bij nader inzien, 12 oktober 2015: http://bijnaderinzien.org

De stelling van beide schrijfsters is dat de uitdagingen van onze tijd een normatieve component hebben, en dat daarom voor het begrijpen en oplossen ervan ook de inbreng van de morele filosofie of ethiek nodig is. Een belangrijke opdracht die de ethiek de komende 20 jaar dan ook op zich moet nemen, is om haar expertise in te zetten bij het ontwikkelen van perspectieven op wat wij kunnen en moeten doen in het licht van complexe maatschappelijke vraagstukken die even complexe maatschappelijke antwoorden vereisen.
Een uitdaging voor onze tijd bijvoorbeeld is het beantwoorden van de vraag: Wat is een menswaardig leven?

De schrijfsters stippen ook het verschil tussen een filosofisch standpunt en een mening aan. Een filosofisch standpunt is gestoeld op redenen en argumenten waarvan wij moeten kunnen denken dat ze voor iedereen overtuigend zijn. Een mening is niet op zo’n manier begrensd, maar kan op van alles berusten – bijvoorbeeld ook op een onderbuikgevoel – en is in die zin subjectief.

De beste houtdraaier

De beste houtdraaier

door Jordi Lammers

Mijn broertje mocht zich tot vanavond de beste houtdraaier van Nederland noemen. Daarna zou een klasgenoot het stokje van hem overnemen. Samen met mijn vader had hij op de vorige open dag, precies een jaar geleden, de mooiste houten schaal van de school gedraaid, een klus waar ze de hele middag mee bezig waren geweest. De week daarop bleef hij herhalen dat de juryvoorzitter nog nooit zo’n mooie schaal had gezien.

Om zijn nek hing de plastic medaille die hij vorig jaar gewonnen had. De mensen mochten immers best zien dat hij de beste houtdraaier van zijn afdeling was. Met de strenge, genadeloze blik van een fabrieksdirecteur liep hij langzaam langs de machines. Soms stopte hij om iemand op zijn houding te wijzen, ‘die werkarm’, zei hij dan, ‘die moet je helemaal strekken, onthoud dat.’ Toen hij zag dat een jongen kauwgom onder een machine plakte, sloeg hij uit ergernis tweemaal op zijn voorhoofd. Daarna legde hij me uit wat het verschil was tussen schrapend draaien en snijdend draaien. Om de zoveel zinnen herhaalde hij dat je moest blijven oefenen, oefenen, oefenen, anders zou je nooit zo goed als zijn leraar worden. Ik probeerde actief te luisteren, maar zijn eindeloze kennis over houtdraaien vermoeide me. Bovendien kwam ik net terug van de universiteit, waar ik tot het vroege avondschemer aan mijn scriptie had gewerkt.

We stonden voor een draaibank. ‘Wil jij ook?’ vroeg mijn broertje. Hij knakte zijn vingers en pakte daarna een blok hout van de tafel. ‘Berkenhout’ zei hij, ‘een beetje taai, maar zacht genoeg om mee te beginnen.’ Met een onhandige beweging nam ik het blok van hem over. Het gewicht trok aan mijn bovenarmen, het scheelde niet veel of het gevaarte was op mijn tenen gevallen. ‘Houd je koppie erbij’, beval mijn broertje. Hij klonk als mijn voetbaltrainer.

Voordat ik aan de slag kon gaan, checkte hij mijn outfit. Langzaam liet hij zijn ogen naar beneden glijden. Ik volgde zijn blik en zag dat er rondom mijn voeten talloze houtkrullen lagen. ‘Waar zijn je werkschoenen?’, vroeg hij verwijtend, ‘je weet toch dat je werkschoenen moet dragen?’

Even later wurmde ik mijn voeten in twee enorme bruine schoenen, die, tot mijn grote spijt, minstens twee maten te klein waren. Ik besloot er maar niets van te zeggen en trok mijn knellende tenen lijdzaam in. Ondertussen sprak mijn broertje over de meest uiteenlopende gevaren, van afgehakte vingers tot dikke houtsplinters in je ogen. ‘Het is verschrikkelijk’ zei hij, ‘de ambulance staat bijna wekelijks op de stoep.’ Ik werd afgeleid door een jongen die zo onopvallend mogelijk twee beitels in zijn nektasje propte. Toen hij me zag staren, pakte hij er met een minachtende grijns nog een hamer bij.

Rustig spietste mijn broertje het berkenhout om de stenen as. Zijn mouwen waren bijna tot aan zijn schouders opgestroopt. Ik zag nu pas hoe breed zijn bovenarmen waren. Tijdens het aandraaien van de schroeven hoefde hij niet eens naar de draaibank te kijken, hij handelde volledig op de tast. Ik wist al jaren dat hij het vooral van zijn handen moest hebben, op zijn achtste had hij met behulp van de gereedschapskoffer van mijn vader het kapotte lampje in de douche gemaakt. Een wonder, vonden we toen. Maar dat hij zo kalm en doelgericht te werk kon gaan, maakte me zelfs een beetje jaloers. Ik was weliswaar een uitstekende student met uitstekende cijfers, maar de passie die mijn broertje had voor een paar houten planken ontbeerde ik.

Het draaien was verschrikkelijk. Ik werd doodzenuwachtig van mijn broertje die te pas en te onpas aanwijzingen gaf: de ene keer moest ik de beitel dichter bij het hout houden en de andere keer was ik te voorzichtig. ‘Kijk’, zei mijn broertje, ‘houtdraaien is net als een wheelie maken, of je gaat er helemaal voor en het lukt een keertje, of je blijft voor altijd met je wiel op het fietspad.’ Ik kon me niet voorstellen dat hij die vergelijking zelf bedacht had. Toen ik er vol voor ging, en de beitel hard tegen het draaiende hout drukte, vlogen de houtsnippers in het rond. ‘Niet zo hard!’ riep mijn broertje. Uit onmacht smeet ik de beitel op de vloer, waardoor het laagje stof brak en omhoogschoot. ‘Sorry, ik kan het gewoon niet. Nu niet en morgen ook niet.’

Toen de open dag was afgelopen, liepen we samen naar het fietsenrek. Het was al donker, mijn broertje zei dat het vreemd voelde om rond deze tijd de school te verlaten. Achter ons inventariseerde een groepje jongens wat ze vandaag gestolen hadden: twee beitels, een hamer, drie lijmpotjes en het koffielepeltje van de meester. Ik had geen jas meegenomen, de enige bescherming die ik had was een blauw colbertje. ‘Heb je het niet koud?’, vroeg mijn broertje. Zijn jas had een bontkraag die zo groot was dat hij deze winter geen oorwarmers hoefde te kopen. Ik loog dat het wel meeviel.

Voordat hij zijn sleutel in zijn fiets stak, zei mijn broertje hoe fijn hij het vond dat ik er vanavond bij was geweest. ‘En dat alles niet even goed ging… niet mee zitten. Volgens mij heb jij weer andere kwaliteiten.’

http://jordiilammers.tumblr.com

 

 

Waarom wij werken. Over het nieuwe boek van Barry Schwartz

arbeidVolgens een peiling van het Amerikaanse bedrijf Gallup onder 230.000 fulltime en parttime werkende mensen in 142 landen voelt slechts 13 procent zich betrokken bij hun werk en tevreden over hun baan. Barry Schwartz verdiepte zich in de cijfers voor zijn nieuwe, in september 2015 gepubliceerde boek Why we work. Werk blijkt voor bijna 90 procent van de werkende wereldbevolking eerder een bron van frustratie dan van voldoening. Schwartz vindt dat een maatschappelijke, emotionele en zelfs economische verspilling: “Negentig procent van de volwassenen brengt de helft van zijn of haar leven door met dingen doen die men liever niet wil doen op plekken waar men liever niet wil zijn”.
Barry Schwartz (1946) is een Amerikaanse psycholoog en leraar op het Schwarthmore College, Pennsylvania. Hij bestudeert de relatie tussen economie en psychologie en biedt ons een onthullend kijkje in onze moderne maatschappij. Eerder verschenen van hem Practical wisdom (2010) en The paradox of choice – why more is less (2004).

In haar artikel over Why we work op de site van Brainpickings wijst Maria Popova op andere auteurs die over frustratie en werk hebben geschreven. Bijvoorbeeld William J. Reilly in How to avoid work uit 1949 dat gaat over het vinden van je bestemming en over doen wat je graag doet. Anaïs Nin schreef in een van haar dagboeken in 1941 dat “het afschuwelijk is als je wordt betaald voor werk waaraan je een hekel hebt”. Daarentegen is volgens haar het vinden van een doel en doen wat je graag doet zodat je hart ervan gaat zingen, het beste waarnaar een mens kan streven. Helaas blijven teveel mensen meelopen in het rondwentelend rad van werk dat geen voldoening geeft.

Lewis Hyde beweert in zijn boek The gift: Creativity and the artist in the modern world, (1979) dat de meeste mensen er belachelijke ideeën op nahouden als het om werk gaat. Als ze betaald krijgen voor dingen doen noemen ze dat werk, maar dingen doen buiten hun ‘werk’-uren om noemen ze spel. Het leven is te kort en te waardevol, schrijft hij, om het te verspillen aan werk. Als je er nu niet uitstapt, zul je eindigen als de kikker die in een pan met water wordt gedompeld dat langzaam aan de kook wordt gebracht. Naarmate de temperatuur stijgt, begint de kikker zich ongemakkelijk te voelen, maar niet ongemakkelijk genoeg om uit de pan te springen. Zonder zich te realiseren dat er zich een kans voordoet, verliest hij langzaamaan het bewustzijn.

Onderscheid tussen ontdekking en uitvindingomslag why we work barry schwartz

De kern van Schwartz’ boek is dat wij zelf de oorzaak zijn van de diepe onvoldaanheid met werk. Die is het resultaat van hoe wij onze instituties hebben ingericht en hoe die inrichting onze belangrijkste opvattingen heeft gevormd. Die opvattingen hebben op hun beurt ons weer gevormd.
Schwartz brengt een onderscheid aan tussen ontdekking en uitvinding. Volgens hem beginnen we nu te beseffen dat de menselijke natuur – of menselijke aard – iets is dat we bewust uitvinden.
Hij vraagt in zijn boek of de markt voorziet in de behoeften van de consument of dat de markt de behoeften creëert? Komen de media tegemoet aan de voorkeur van de mensen wat betreft nieuws en amusement of creëren de media de voorkeur? We weten allemaal hoe moeilijk het is hierover van gedachten te wisselen in de moderne samenleving; we hebben er waarschijnlijk allemaal een mening over.

Dit soort kwesties spelen overal. Het juiste antwoord vinden kan grote gevolgen hebben voor de toekomst van de maatschappij. Schwartz: “Ik maak dus onderscheid tussen ontdekking en uitvinding. Ontdekkingen zeggen ons iets over hoe de wereld werkt. Uitvindingen gebruiken die ontdekkingen om dingen te maken en processen op gang te brengen, om de wereld anders te laten functioneren. De ontdekking van ziektekiemen leidt tot de uitvinding van antibiotica. De ontdekking van atoomenergie leidt tot bommen, kerncentrales en medische behandelwijzen. De ontdekking van het genoom leidt, of zal leiden, tot enorme veranderingen van bijna elk aspect van ons leven.
Natuurlijk veranderen ontdekkingen ook de wereld doordat we de wereld anders verstaan en doordat we er anders in leven. Zelf veranderen ze de wereld zelden”.

Ideeëntechnologie

Het cruciale verschil tussen ontdekking en uitvinding is volgens Schwartz de morele dimensie: “Als een wetenschapper, of wie dan ook, iets ontdekt, komt het niet in ons hoofd op onszelf af te vragen of deze ontdekking wel mag bestaan. Met andere woorden, hoewel ontdekkingen vaak morele consequenties hebben, hebben ze van zichzelf geen morele dimensie. Als iemand zou zeggen dat het Higgsdeeltje niet mag bestaan, zouden we ons afvragen wat voor geestverruimend middel die persoon heeft ingenomen. Uitvindingen daarentegen zijn een heel ander verhaal. Het typerende van uitvindingen is dat ze een morele dimensie hebben. We vragen ons dan ook af of ze wel nodig zijn, wat er goed aan ze is, of ze een verbetering zijn, of schadelijk. We overwegen of ze wereldwijd verspreid moeten worden en als dat zo is, onder welke voorschriften”.

Dit morele aspect maakt een uitvinding tot wat Schwartz noemt een ‘ideeëntechnologie’ die leidt tot gedragsverandering: “De sociale wetenschappen hebben een ‘technologie’ van ideeën van de menselijke natuur gecreëerd…
Behalve dingen, creëert wetenschap ook concepten, manieren om de wereld, en onze plaats daarin, te begrijpen. Dat is van grote invloed op hoe we denken en handelen. Als we een geboorteafwijking beschouwen als een daad van God, gaan we bidden. Als we deze beschouwen als een speling van de natuur, dan verbijten we ons en zeggen we dat het ons lot is. Het is het gevolg van prenatale verwaarlozing en we gaan beter letten op zwangere vrouwen”.

De ideeëntechnologie van de menselijke natuur is dus meer een uitvinding dan een ontdekking. We moeten dus heel goed opletten als we ideeën volgen:
“Als we het begrip ‘technologie’ verstaan in de zin van gebruik van menselijke intelligentie voor het maken van dingen of het kiezen van methoden die het dagelijkse leven veranderen, dan is het duidelijk dat ideeën niet minder producten van technologie zijn dan computers. Er zijn evenwel twee punten waarop de ‘ideeëntechnologie’ van de ‘dingentechnologie’ verschilt.
Het eerste punt is dat ideeën geen objecten zijn. Ze kunnen niet worden gezien, aangeschaft en aangeraakt. Ze kunnen de cultuur doordringen en grote invloed hebben op mensen voordat ze ook maar opgemerkt worden.
Het tweede punt is dat ideeën, in tegenstelling tot dingen, grote invloed kunnen hebben op mensen, zelfs als ze verkeerd zijn… Verkeerde ideeën hebben invloed op de manier waarop mensen handelen, zolang ze erin geloven”.

Omdat ideeëntechnologie vaak niet wordt opgemerkt en veel invloed kan hebben, zelfs als de ideeën verkeerd zijn en een ideologie vormen, heeft de ideeëntechnologie een fundamenteler invloed dan de dingentechnologie, waarover mensen zich in het algemeen veel drukker maken.

De morele dimensie van gedrag

Theorieën over de menselijke natuur kunnen in feite gedragsverandering teweegbrengen. Dat betekent dat een onware theorie waar kan worden, eenvoudigweg omdat mensen geloven dat die waar is. Het resultaat is dat – in plaats van dat juiste gegevens onjuiste gegevens en theorieën verdrijven – onjuiste gegevens het maatschappelijk leven veranderen totdat de gegevens juiste gegevens worden en de theorieën geldig worden verklaard.

Onze ideeën over wat mensen motiveert hebben volgens Schwartz de aard van de werkplek op een ongunstige manier bepaald. Dat geldt vooral voor de prikkels tot meer presteren en het systeem van belonen en straffen. Hij haalt een voorbeeld aan van een kinderdagverblijf in Israël waar ouders steeds te laat kwamen – na sluitingstijd – om hun kinderen op te halen. Het personeel stond voor het blok. Het kon niet de deur sluiten en naar huis gaan zolang de kinderen er nog waren. De leiding besloot daarop de laatkomers een boete op te leggen. Ouders hadden nu twee redenen om op tijd te komen. Het was hun plicht en ze moesten betalen als ze niet op tijd kwamen.

Maar, het dagverblijf kwam voor een verrassing te staan. Het aantal laatkomers nam toe tot 33 procent vanaf het moment van ingang van het boetebesluit. Naarmate de tijd verstreek, bleef het percentage laatkomers toenemen, tot ongeveer 40 procent in de zestiende week.
Het boetesysteem had, aldus Schwartz, het essentiële verschil tussen een boete en een prijs aangetast:
“Een prijs is een bedrag dat je betaalt voor een dienst of een artikel. Het gaat om een uitwisseling tussen bereidwillige deelnemers. Een boete daarentegen is een straf voor een overtreding. Een parkeerbon van 25 dollar is niet voor parkeren, maar een boete voor verkeerd parkeren. Maar niets houdt mensen tegen een boete te beschouwen als een prijs. Als je 30 dollar moet betalen voor een parkeergarage in de stad, kun je uitrekenen dat het goedkoper is zomaar ergens op straat te parkeren. Elk moreel besef van een strafmaatregel is zoek. Je doet niet iets ‘verkeerd’, je bent prijsbewust. Om dit tegen te gaan moeten de boetes voor verkeerd parkeren hoger zijn dan de tarieven voor een parkeergarage”.

Bij de introductie van de boete verdween de morele dimensie van het gedrag van de ouders van het kinderdagverblijf. De boete demoraliseerde wat voorheen moreel gedrag was. Dat doen in het algemeen ook prikkels. We stellen ons niet meer de de vraag ‘is dit juist of niet juist?’ maar de vraag ‘is dit de prijs waard?’
Als de morele dimensie eenmaal is verdwenen, is ze moeilijk terug te halen.
Nadat de boete voor te laat komen door het kinderdagverblijf was afgeschaft, nam het te laat komen nog meer toe. Het aantal was bijna verdubbeld. Het lijkt erop dat de introductie van de boete de situatie voor de ouders permanent had veranderd van een morele transactie in een financiële. Te laat komen was gewoon een betere deal.

De ‘onpartijdige toeschouwer’

De kern van Schwartz’ betoog is dat de beste motivatie is gebaseerd op wat de Schotse filosoof Adam Smith de ‘onpartijdige toeschouwer’ heeft genoemd, en niet op beloning en straf. De onpartijdige toeschouwer is een denkbeeldige figuur die de moraliteit van onze handelingen beoordeelt en tegenover wie we ons verantwoorden. Toen de ouders eenmaal een tweede, materiële reden was gegeven om op tijd te komen, konden ze zich uitkopen uit de eerste, de morele reden, het plichtsbesef om het juiste te doen onder het toeziend oog van de onpartijdige toeschouwer.

Schwartz: “Als we het vertrouwen verliezen in mensen die het juiste willen doen en we onze toevlucht nemen tot prikkels, zullen we ervaren dat we krijgen waarvoor we betalen”.
Er is geen vervanging voor de integriteit die mensen inspireert goed werk te doen, omdat ze goed werk willen doen. Hoe afhankelijker we worden van prikkels als vervanger van integriteit, des te meer we de vervanger van integriteit nodig zullen hebben. We kunnen onszelf nu wel wijsmaken dat we alleen maar voordeel hebben van onze prikkels en wat we weten over de menselijke natuur, maar in feite zijn we bezig de menselijke natuur te veranderen. En we veranderen die niet alleen, we maken de menselijke natuur ook nog armer.

Werk waarderen

Als het aan Schwartz ligt kunnen we beter de menselijke natuur verrijken in plaats van verarmen. Zoals het ook beter zou zijn als we onze ideeën omtrent werk en het hele ecosysteem van maatschappelijke instituties radicaal zouden herzien: “Menselijke wezens zijn geen schorpioenen. Mensen zitten niet gevangen in deze of gene gewoonte. Maar ze zijn ook niet vrij zichzelf uit te vinden zonder criteria. Als we onze maatschappelijke instituties vormgeven – onze school, onze gemeenschap en ook onze werkplek – vormen we ook de menselijke natuur. De menselijke natuur is dus tot op zekere hoogte het product van menselijke vormgeving. Als we een werkplek vormgeven voor mensen om waardevol werk te verrichten, zullen we een menselijke natuur vormgeven die werk waardeert. Als we een werkplek vormgeven die mensen in staat stelt zin en betekenis in hun werk te vinden, zullen we een menselijke natuur vormen die werk waardeert”.

We hebben onze maatschappij zodanig ingericht dat we het normaal zijn gaan vinden dat we alleen nog maar werken om geld te verdienen. Dat we ons voldaan voelen na gedane arbeid, dat ons werk zin en betekenis heeft en waardevol is, is geheel uit het zicht verdwenen. Schwartz schrijft in zijn boek hoe we dat gevoel weer kunnen terugkrijgen. Dat gebeurt als we de vraag waarom we werken beantwoorden met “omdat het zin heeft en omdat het waardevol is”. De manier waarop we nu werk beschouwen in onze maatschappij werkt niet. Dat blijkt wel uit de cijfers van de Gallup-peiling.

Psychologist Barry Schwartz on What Motivates Us to Work, Why Incentives Fail, and How Our Ideas About Human Nature Shape Who We Become, door Maria Popova, Brainpickings, 5 oktober 2015: www.brainpickings.org (Website is van naam veranderd; heet voortaan the Marginalian: www.themarginalian.org/2015/10/05/barry-schwartz-why-we-work-ted-books/ )

Becoming the Marginalian: After 15 Years, Brain Pickings Reborn: www.themarginalian.org/2021/10/22/brain-pickings-becoming-the-marginalian/

Why We Work: http://books.simonandschuster.com

Worldwide, 13% of Employees Are Engaged at Work, Gallup, door Steve Crabtree, 8 oktober 2013: http://www.gallup.com

Margo Trappenburg over het risico van onrechtvaardigheid in de participatiesamenleving

omslag margo trappenburg zorg en welzijnDe participatiesamenleving heeft volgens Margo Trappenburg het grote risico onrechtvaardig te zijn. “Ik hoop dat professionals niet te veel meegaan in het idee dat burgers zorg in hun eigen kring moeten regelen. We verlangen steeds meer van mensen. Als we van hen vragen om een groot deel van hun leven te zorgen voor hulpbehoevende familieleden, dan doet mij dat denken aan het Nederland van voor de verzorgingsstaat. In de grote gezinnen van toen was er een dochter die niet hoefde te gaan trouwen, want die ging voor pa en ma zorgen. Zoals er ook een kind gereserveerd werd voor werk binnen de katholieke kerk”.

In het magazine voor de sociale sector Zorg & welzijn vertelt Margo Trappenburg in een interview met Piet-Hein Peeters dat we bij haar niet moeten komen aanzetten met juichverhalen over de participatiesamenlving. Trappenburg is bijzonder hoogleraar Grondslagen van het maatschappelijk werk aan de Universiteit voor Humanistiek en universitair hoofddocent Bestuurs- en Organisatiewetenschappen aan de Universiteit van Utrecht: “Ik zie een nieuwe norm ontstaan. Het wordt normaal dat als jij een autistische broer hebt, en je vader en moeder zijn overleden, dat jij dan de zorg overneemt en er voor hebt te zorgen dat hij het redt in het leven”.

Wat is daar mis mee?
Trappenburg: “Ik begrijp de gedachte dat je die autistische man probeert zo zelfstandig mogelijk te laten leven en ik erken ook dat sommige professionals juist de neiging hebben die man te betuttelen. Dus dat we dat bespreekbaar maken, vind ik prima. Maar als het betekent dat je als hulpverlener aan de broer kunt vragen of hij één keer in de week 150 kilometer wil rijden om een dag voor deze man te zorgen, vind ik dat niet goed”.

Waarom niet?
“Ik denk dat er een heleboel aardige, maar ook brave mensen zijn die op zo’n vraag geen nee zeggen of durven zeggen. Er zit een heleboel aardigheid in mensen, waar je dus gebruik van kunt maken, maar ook misbruik. En de niet aardige mensen hebben dan dus een voordeel, die hoeven niet te zorgen. Hun familie krijgt professionele zorg.”

Er dreigt een vorm van onrechtvaardige ongelijkheid te ontstaan?
“Het idee achter de verzorgingsstaat was dat we de kosten van de zorg voor kwetsbare mensen met z’n allen zouden opbrengen, dat ouders niet afhankelijk zouden zijn van hun kinderen. Dat vonden we beschaafd, vooruitgang. Het was niet alleen goed voor die kwetsbare mensen zelf, maar ook voor de gezonde mensen die toevallig de pech hebben dat ze een gezins- of familielid met een ernstige beperking hebben. Nu schuiven we de andere kant weer op”.

Trappenburg vreest dat we teveel doorslaan. Ze legt uit wat de effecten van doorslaan zijn op onze maatschappij en wat voor rol sociale professionals het beste kunnen aannemen.
Lees het hele interview Mag de burger nog op de bank liggen? door Piet-Hein Peeters, Zorg & welzijn, oktober 2015: http://margotrappenburg.nl

Nieuwe website met ruim 200 proefschriften over verpleegkunde in Nederland en Vlaanderen

Op de nieuwe website proefschriftenverpleegkunde.nl zijn meer dan tweehonderd proefschriften over de verpleegkunde in Nederland en Vlaanderen te raadplegen. Het platform wil deze wetenschappelijke kennis makkelijk toegankelijk maken voor studenten, docenten, verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten. Zij kunnen zoeken naar kennis over verpleegkundige zorg bij patiëntproblemen: lichamelijk, psychisch, functioneel of sociaal.
Daarnaast kan gezocht worden op algemene onderwerpen zoals patiëntcategorie, zorgsector, opleiden en beleid. Gepromoveerden en promovendi worden uitgenodigd hun dissertaties hier te uploaden. Hoe meer kennis op dit platform verzameld wordt, des te groter is de kans dat verpleegkundigen deze ook in de praktijk toepassen.

De site is een initiatief van Bureau Lambregts dat al meer dan 25 jaar met kennis en praktische steun bijdraagt aan de ontwikkeling van de verpleegkunde. De site is medemogelijk gemaakt door een bijdrage van Stichting Publicaties voor Verpleegkundigen en Verzorgenden.

site proefschriftenverpleegkunde