Skip to main content

Redactie Beroepseer

Wat economen van sociologen kunnen leren op het gebied van de markt

“De economische theorie vormt in eerste instantie geen juiste afspiegeling van de werkelijkheid”, schrijft Olav Velthuis op de site van MeJudice, een onafhankelijk discussieform met als doel het debat onder economen te stimuleren.
De economische theorie brengt daarentegen “door haar eigen performatieve inlvoed een werkelijkheid tot stand die in de theorie was verondersteld”.
Velthuis is uitgenodigd een bijdrage te leveren aan de discussie die er momenteel gaande is op MeJudice over de aanbeveling dat de economie meer kennis moet nemen van wat er in andere disciplines gebeurt.
Velthuis is universitair hoofddocent aan de afdeling Sociologie van de Universiteit van Amsterdam waar hij onderzoek doet op het snijvlak van economische sociologie en cultuursociologie.

Complementaire inzichten

Velthuis laat zien in zijn bijdrage hoe sociologen de inbedding van de markt bestuderen op een wezenlijk andere manier dan economen doen. Hij geeft daarmee complementaire inzichten. Beide disciplines zouden veel van elkaar kunnen leren als men de wederzijdse stereotype beelden achterwege laat. Velthuis heeft de indruk dat economen vaak een clichématig beeld van de sociologie hebben, en daardoor zelfs sociologisch onderzoek dat in hun eigen onderzoekstraditie ligt over het hoofd zien. Zonde, want de kloof tussen beide disciplines mag dan nog wel bestaan, zij is kleiner dan voorheen. Na dertig jaar koude oorlog, is het tijd voor dialoog.

Wat economen van de economische sociologie kunnen leren is hoe de economie op uiteenlopende wijzen is ingebed in bredere maatschappelijke structuren, sociale netwerken, en culturele betekenissystemen. Bij die inbedding horen actoren die niet louter door het nastreven van nut worden gemotiveerd, maar ook uit zijn op bijvoorbeeld erkenning, status en macht.
Concreet betekent dit enerzijds dat economisch sociologen geheel andere vragen stellen over concepten als markten, consumptie of geld dan economen gewend zijn. Anderzijds geven zij geheel andere antwoorden op vragen die economen gewend zijn te stellen.

Het meest bloeiende onderzoeksgebied binnen de economische sociologie van dit moment draait om markten: hoe ontstaan markten en hoe blijven ze stabiel?

Lees De buitenwacht: De maatschappelijke inbedding van de markt, door Olav Velthuis, MeJudice, 11 oktober 2016: www.mejudice.nl

Amerikaans onderzoek wijst uit: de chirurg is waarschijnlijk Republikein, de psychiater waarschijnlijk Democraat

Uit nieuwe gegevens van een onderzoek aan de Amerikaanse Yale-universiteit blijkt dat medici met een zelfde specialisme een zelfde politieke voorkeur vertonen. Deze uitkomst is verkregen door het samenvoegen van twee grote openbare databanken. De ene bevat elke geregistreerde arts in de V.S., de andere de politieke partij van elke geregistreerde kiezer in 29 Amerikaanse staten.

De gegevens laten zien dat op bepaalde medische gebieden grote aantallen artsen dezelfde politieke voorkeur delen met hun collega’s. Hieruit blijkt dat ideologie van invloed kan zijn op de aanbeveling van een behandeling. Bij chirurgie, anesthesiologie en urologie bijvoorbeeld staat ongeveer tweederde van de artsen geregistreerd als Republikein. Bij infectiologie, psychiatrie en pediatrie is ruim tweederde Democraat.

De universitair docenten Eitan Hersh (politieke wetenschappen) en Matthew Goldenberg (psychiatrie) deelden hun gegevens met The Upshot, de onderzoeks- en analyse-afdeling van het Amerikaanse dagblad The New York Times. Op deze afdeling werken vijftien fulltime journalisten. Doel is de lezers helpen door te dringen tot de kern van onderwerpen. Margot Sanger-Katz schrijft in haar artikel Your surgeon is probably a Republican, your psychiatrist probably a Democrat*) dat gebleken is dat meer dan de helft van alle artsen die zich hebben geregistreerd Democraten zijn. De partijdigheid van artsen is evenwel niet gelijkelijk verdeeld over de sectoren van de medische praktijk. Zie de grafiek met de percentages chirurgen en psychiaters die geregistreerd staan bij de Republikeinse partij in artikel van Sanger-Katz.*)

Direct verband politieke voorkeur en specialisme

Dit nieuwe onderzoek is het eerste dat een direct verband laat zien tussen politieke voorkeur en een groot aantal artsen. Een eerder onderzoek dat gebruikt maakte van gegevens van artsen, studenten in de medicijnen en contributies van artsen aan politieke campagnes, had tot ongeveer dezelfde conclusies geleid. Hoewel we ruw geschat de artsen over alle partijen kunnen verdelen, vertonen sommige specialismen duidelijk een politieke voorkeur.
Het is mogelijk dat de ervaringen van een jonge specialiste in besmettelijke ziekten die veel drugsverslaafden met hepatitis C krijgt te behandelen, leiden tot een keuze voor een Democratische kandidaat die zich inzet voor een sociaal vangnet. Maar het is ook mogelijk dat de verschillen het resultaat zijn van een vroege keuze van een student voor een specialisme.

Dr. Ron Ackermann, directeur van het instituut voor gezondheidszorg en geneeskunde aan de Northwestern-universiteit in Illinois herinnert zich zijn ervaringen uit zijn studententijd: “Je werkt in een team op de afdeling psychiatrie, een maand later op algemene chirurgie. De cultuur is totaal verschillend. Het voelt goed aan of niet. De meeste studenten kiezen tenslotte op hun gevoel voor een richting”.

Waarom bepaalde medische specialismen worden aangetrokken tot de Republikeinse, danwel de Democratische partij, is niet bekend, maar de onderzoekers die de politieke voorkeur van artsen hebben onderzocht, hebben wel een paar theorieën.
Een van de redenen zou geld kunnen zijn. Artsen verdienen goed in vergelijking met doorsnee Amerikanen, maar de hoogst betaalde artsen verdienen vele malen meer dan degenen die op de laagste treden van de ladder staan. De gebieden met een gemiddeld hoger salaris worden bezet door Republikeinen, de gebieden met lager salaris door Democraten. Dat komt overeen met landelijke gegevens die aantonen dat de mensen met een bepaald niveau van opleiding meer neigen naar de Republikeinen, waarschijnlijk vanwege hun vrees voor het streven van de links-liberale politiek die de rijken in het land hogere belasting wil laten betalen.
Op een grafiek in het artikel van Sanger-Katz kunnen we de percentages zien van Republikeinse specialisten en de hoogte van de salarissen.*)

Vrouwen vaker Democraat

Een andere trend die zichtbaar wordt is dat, sinds steeds meer vrouwen het medische beroep zijn gaan uitoefenen, vrouwen vaker Democraat zijn dan hun mannelijke collega’s.
Daar komt nog bij dat de politieke vookeur verschilt naargelang de generaties. Een generatie geleden waren de meeste artsen Republikein.
Onderzoekers Adam Bonica, Howard Rosenthal en David Rothman hebben donaties voor politieke partijen door artsen in 1991 vergeleken met die in 2011 en 2012. De uitkomst is dat artsen steeds meer doneren aan Democraten.
Het kan ook zijn dat oudere artsen veranderd zijn van politieke richting. Over het algemeen is het zo dat beter opgeleide professionals de laatste jaren steeds meer kiezen voor de Democraten.
De verschuiving weerspiegelt hoe het beroep van arts bezig is te veranderen. Artsen waren altijd kleine zelfstandigen. Daardoor werden ze meer aangetrokken tot de Republikeinse doeleinden van lage belastingen en beperkte regelgeving. In onze tijd zijn artsen steeds meer werknemer van grote organisaties en ziekenhuizen.

Een nuttige vraag

Doet het ertoe of uw arts Democraat of Republikein is? Misschien wel. Professor Hersh en dr. Goldenberg zijn op basis van hun gegevens een onderzoek begonnen naar huisartsen. De uitkomsten zijn gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences in oktober 2016. Ze hebben de huisartsen gevraagd zich een groepje patiënten voor te stellen met een patiënt die rookte, die dronk, met overgewicht, enzovoort. Ze ontdekten dat artsen patiënten benaderden met dezelfde aandacht en hun dezelfde adviezen gaven. Maar bij drie hypothetische patiënten waren er verschillen. Deze drie bleken gezondheidsklachten te hebben, gerelateerd aan politiek netelige kwesties. De een rookte marihuana, de ander bezat wapens en de derde had abortussen ondergaan. Voor deze patiënten hadden de Republikeinse en Democratische artsen een verschillend niveau van aandacht en een verschillend advies.

Republikeinse artsen zeiden dat ze de patiënte van de abortussen waarschijnlijk zouden aanraden psychologische hulp te zoeken. Ze zouden zeggen dat ze zich zorgen maakten om haar mentale gezondheid. Ze zouden haar ook ontmoedigen nog meer abortussen te ondergaan. Aan marihuana rokende patiënten zouden Republikeinse artsen vragen daarmee te stoppen en met hen de juridische gevolgen van illegaal drugsgebruiik bespreken. Tegen patiënten met wapens zouden Democratische artsen waarschijnlijk zeggen geen wapens in huis op te bergen. Republikeinse artsen zouden daarentegen zeggen de wapens op een veilige plek op te bergen.

Verschillende soorten zorg

“Deze uitkomsten impliceren dat je verschillende soorten zorg krijgt”, aldus Hersh. Hij voegde daaraan toe dat de verschillen niet veel zouden uitmaken voor de doorsnee patiënt. Maar wel voor patiënten die behandeld moeten worden voor aan de politiek gerelateerde onderwerpen, zoals reproductieve gezondheidszorg waaronder contraceptie, abortus, prenatale screening, HIV-preventie, met inbegrip van risicofactoren als sex en intraveneus druggebruik.
Huisartsen en gynaecologen – zij zijn degenen die waarschijnlijk het vaakst over dit soort onderwerpen nadenken – waren het meest gelijkelijk verdeeld in deze steekproef. Dat wil zeggen dat patiënten niet de politieke voorkeur van hun dokter te weten kunnen komen zonder daarnaar te vragen of de kiezerslijsten te raadplegen. Dit onderzoek is slechts een overzicht, maar Hersh heeft gezegd te hopen dat het resultaat aanmoedigt tot meer onderzoek naar de manier waarop ideologie de medische beroepspraktijk vorm geeft.

*) Your surgeon is probably a Republican, your psychiatrist probably a Democrat, door Margot Sanger-Katz, The Upshot – The New York Times, 6 oktober 2016: www.nytimes.com

1 november: Symposium Goed werk voor academici. Over de beroepseer van wetenschappers

symposium goedwerk academici beroepseer knawIn september 2016 verscheen het boek Goed werk voor academici*). Op basis van onderzoek concluderen de auteurs dat de toegenomen onderzoekscompetitie heeft geleid tot een academische ratrace. Vermindert dit de kwaliteit van de wetenschap? En is de betrokken wetenschapper tegenwoordig beter af buiten de academie?
In vervolg op het boek organiseren de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW), het Rathenau Instituut en Stichting Beroepseer in Amsterdam het symposium: Goed werk voor academici. Over de beroepseer van wetenschappers.

Programma

18.00-18.10 u Dagvoorzitter Thijs Jansen, directeur Stichting Beroepseer & senior onderzoeker School voor Politiek en Bestuur, Universiteit Tilburg, heet het publiek welkom en neemt het programma door.

18.10-18.20 u Gabriël van den Brink, hoogleraar wijsbegeerte bij Ethos aan de Vrije Universiteit Amsterdam, licht als redacteur opzet en bevindingen van het boek toe.

18.20-19.05 u BLOK 1 Leidt de onderzoekscompetitie tot een ratrace?

18.20-18.40 u Ad IJzerman, hoogleraar Farmacochemie verbonden aan de Universiteit Leiden: Concullegiaal…

Er is flinke (inter)nationale onderzoekscompetitie: naast de voordelen, zijn er ook nadelen. Is de internationale competitie bijvoorbeeld geschikt voor alle disciplines? En gaat de competitie ten koste van coöperatie?

18.45-19.05 u  Lars Tummers, Universitair hoofddocent Utrechtse School voor Bestuur en Organisatie, Universiteit Utrecht: Fraude en wangedrag in de wetenschap: Bad Apples or Bad Barrels?

Is fraude en wangedrag vooral de ‘schuld’ van de individuele wetenschapper of juist van de institutionele omgeving waarin wetenschappers werken? In zijn bijdrage gaat Lars Tummers in op de ontwikkelingen binnen de internationale academische wereld om wetenschappelijke fraude en wangedrag te bestuderen en te verminderen. Hij bespreekt de rol van competitie en impactfactoren. Hiernaast laat hij recente voorbeelden zien van good practices die mogelijk toepasbaar zijn binnen andere wetenschappelijke disciplines.

19.10-20.00 u BLOK 2 Is de betrokken wetenschapper tegenwoordig beter af buiten de academie?

19.10-19.30 u  Huub Dijstelbloem, hoogleraar Filosofie van wetenschap en politiek aan de Universiteit van Amsterdam en senior-onderzoeker/projectleider bij WRR: Fact Free Politics versus Accelerated Academia. Is een FeitenRijkeWetenschap het antwoord op de FeitenVrijePolitiek?

Gaan wij in deze tijd van FactFreePolitics naar TheoryFreeAcademia? En wat gebeurt er als wetenschappers verkapte ‘factcheckers worden’? Onder deze paraplu gaat de spreker in op zowel ontwikkelingen binnen de universiteit als de politiek.

19.35 tot 19.55 u Rob Wijnberg, Hoofdredacteur De Correspondent, en Sanne Blauw, journalist De Correspondent: Academici buiten de universiteit?

Hoe kun je wetenschappelijke kennis buiten de academie toepassen en hoe vertaal je dit naar een groter publiek? Gepromoveerd econometrist Sanne Blauw gebruikt haar wetenschappelijke achtergrond in haar werk als journalist voor de Correspondent. Bij dat medium slaagde hoofdredacteur Rob Wijnberg erin om een werkomgeving op te zetten waarin academici kunnen floreren. Beiden spreken over de relatie tussen wetenschap en journalistiek en wat talenten van de universiteit kan drijven.

20.00-20.30 u BLOK 3 Panel

Interactief panel met Melanie Peters, directeur Rathenau, en José van Dijck ,president KNAW, analoog aan het panel uit het slothoofdstuk van de bundel. Focus op de toekomst, wat kunnen wij op basis van de inzichten uit het boek verbeteren? Het publiek wordt uitgenodigd een bijdrage te leveren.

20.30-21.30 u Afsluiting en gelegenheid voor een drankje

omslag goed werk voor academici kl
Datum
Dinsdag 1 november 2016. van 18.00 tot 20.30 uur.
Inloop (met koffie/thee) tussen 17.30 en 18.00 uur.
Locatie Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29, Amsterdam
Aanmelden bij de KNAW: https://knaw.nl

*) Meer info – volledige inhoud – bundel
Goed werk voor academici: https://beroepseer.nl

Bestellen bundel: www.beroepseer.vrijeboeken.com

KNAW: https://knaw.nl

Sprekers

Gabriël van den Brink was hoogleraar (maatschappelijke) bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg. In 2015 is hij overgestapt naar de Vrije Universiteit waar hij doceert over lijnen van filosofische bestuurskunde aan het Centrum Èthos. Daarnaast was hij werkzaam als lector Gemeenschappelijke Veiligheidskunde aan de Politie Academie. Van den Brink studeerde wijsbegeerte aan de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen en promoveerde in de sociale wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij ook wetenschappelijk medewerker was.
In 2004 verscheen van hem de studie Schets van een beschavingsoffensief. In deze WRR-verkenning betoogde Van den Brink dat er, na periodes van tolerantie en vrijblijvendheid, vaak een periode volgt waarin de nadruk ligt op plichtsbesef en normhandhaving. Een dergelijke kentering is volgens hem de laatste jaren aan de orde. Met diverse anderen verzorgde hij publicaties over beroepstrots en beroepseer.

José van Dijck, is hoogleraar Comparatieve mediastudies aan de Universiteit van Amsterdam en president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Van Dijck doet onderzoek naar sociale media, mediatechnologieën en digitale cultuur. Zij werd in 2000 aan de UvA benoemd tot hoogleraar Televisie, media en cultuur bij het departement Mediastudies, waarvan ze van 2002 tot 2007 voorzitter was.
Van 2008 tot 2011 was ze decaan van de Faculteit der Geesteswetenschappen. Van Dijck speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming van CLARIAH, een consortium van geesteswetenschappelijke onderzoeksinstellingen, waaronder vier KNAW-instituten. Als gasthoogleraar en gastdocent was zij verbonden aan onder meer het Massachusetts Institute of Technology (MIT), de University of Technology in Sydney en de Annenberg School of Communication van de Universiteit van Pennsylvania. In 2013 verscheen haar boek The Culture of Connectivity. A Critical History of Social Media, waarin zij een historische en kritische analyse geeft van de opkomst van sociale media.

Huub Dijstelbloem is hoogleraar Filosofie van wetenschap en politiek aan de Universiteit van Amsterdam en senior-onderzoeker en projectleider bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Ook was hij een van de initiatiefnemers van Science in Transition. Zijn academische onderzoek richt zich momenteel op grenscontroles en migratiebeleid in Europa. Zijn projecten bij de WRR gaan over Europese publieke taken en over Internationale veiligheid en defensiebeleid. Hij publiceerde o.a. Politiek vernieuwen. Op zoek naar publiek in de technologische samenleving (2008), De migratiemachine (red. met Albert Meijer) (2009), Onzekerheid troef, het betwiste gezag van de wetenschap (met Rob Hagendijk, 2012). Zijn nieuwste boek Het huis van Argus. De waakzame blik in de democratie (oktober 2016.

Ad IJzerman is als hoogleraar farmacochemie verbonden aan de Universiteit Leiden. In die hoedanigheid was en is hij samen met zijn team partner in een groot aantal farmaceutisch getinte onderzoeksprojecten, vaak met meerdere partijen. De gelden hiervoor werden in competitie verworven vanuit fondsen beschikbaar gesteld door de Nederlandse overheid en ‘Brussel’. De resultaten en inzichten verkregen in o.a. deze consortia vonden hun weg in meer dan driehonderd publicaties en een twintigtal octrooien van zijn hand. Hij is tevens secretaris natuurwetenschappen van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (KHMW).

Thijs Jansen is directeur van Stichting Beroepseer en senior-onderzoeker aan de School voor Politiek en bestuur, Universiteit Tilburg. Hij is hoofdredacteur van een serie bundels rondom het thema beroepseer: Beroepszeer. Waarom Nederland niet goed werkt (2005); Beroepstrots. Een ongekende kracht (2009, Engelse versie 2011); Gezagsdragers. De publieke zaak op zoek naar haar verdedigers (2012); Loonfatsoen. Eerlijk verdienen of graaicultuur (2014); Het alternatief voor de zorg. Humaniteit boven bureaucratie (2015). De bundel Goed werk voor academici (2016).

Melanie Peters, directeur van het Rathenau Instituut. Zij heeft een brede achtergrond in wetenschap, bedrijfsleven en de publieke sector, gecombineerd met ruime ervaring met het (inter)nationaal politieke en maatschappelijke krachtenveld. Ze is opgeleid tot levensmiddelentechnoloog (Wageningen Universiteit) en tot erkend toxicoloog, en gepromoveerd op het terrein van de biochemie (Imperial College, Londen).
Zij werkte als wetenschappelijk onderzoeker aan de universiteit van Texas in Austin, V.S, en als wetenschappelijk onderzoeksleider bij het Shell Research and Technology Centre Amsterdam. Peters vervulde verschillende functies op het snijvlak van wetenschap, beleid, politiek en samenleving, bij het Ministerie van Landbouw, de Consumentenbond en als directeur van Studium Generale Universiteit Utrecht.

Lars Tummers is Associate Professor of Public Management at Utrecht School of Governance and a Research Fellow at Arizona State University. His main research interests are public management, leadership and government-citizen relations. Related to this, he develops an interdisciplinary field combining psychology and public administration, called Behavioral Public Administration. His work has been published in the top tier of public administration journals, such as Public Administration, Public Administration Review and the Journal of Public Administration, Research & Theory. Furthermore, he has published in journals in related fields, such as Health Policy, Healthcare Management Review and Frontiers in Psychology.
His PhD – on the topic of ‘policy alienation’ – was received cum laude and won the Award for outstanding PhD-thesis in humanities and social sciences (Praemium Erasmianum Foundation, endorsed by His Majesty the King Willem-Alexander of the Netherlands). He furthermore obtained various grants and awards, such as a EU Marie Curie Grant (carried out at the University of California, Berkeley), a NWO VENI and the Erasmus University Research Prize for research excellence.
Next to his scholarly work, he works regularly with practitioners, among else with various Ministries, organizations in healthcare and education and consultancy firms. This combination allows him to combine theoretical with practical insights, strengthening both his academic and applied work.

U P D A T E

Impressie symposium Goed werk voor academici – Over de beroepseer van wetenschappers, 10 november 2016. Klik hier.

 

Patiënten maken nauwelijks gebruik van e-health en digi-dokter

Gemakkelijk je zorg regelen, dat kan met eHealth-diensten zoals online consulten. Veel mensen weten niet dat dit mogelijk is, terwijl dit wel al bij veel artsen kan. Zorgverleners moeten patiënten actief stimuleren om hun online diensten te gebruiken. Dit is een van de aanbevelingen uit de eHealth-monitor 2016 van Nictiz, het landelijke expertisecentrum voor ontwikkeling van ICT in de zorg en NIVEL, het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg.

Meer dan techniek

Het is niet de techniek, maar wijzelf die bepalen hoe eHealth zich ontwikkelt. Alleen het aanbieden van een eHealth-dienst op een website is niet genoeg. Een maatschappelijke innovatie is nodig, zo blijkt uit de eHealth-monitor 2016. Alle partijen in het zorgveld hebben hierin een rol.

  • Zorgaanbieders: stimuleer het gebruik van eHealth actief bij patiënten.
  • De overheid: neem regie en maak het gebruik van standaarden voor het elektronisch delen van gezondheidsinformatie minder vrijblijvend.
  • Wetenschappelijke beroepsverenigingen: neem het gebruik van eHealth op in richtlijnen en zorgpaden.
  • Opleidingsinstituten en beroepsverenigingen: verzorg training en nascholing, en integreer eHealth in curricula.
  • Onderzoeks- en onderwijsinstituten en fondsen: investeer meer in onderzoek naar toepassing van eHealth om bestaande twijfels weg te nemen.
  • De overheid en zorgverzekeraar: onderzoek het financieringsvraagstuk.

Enkele resultaten

Er is al een redelijk aanbod van online diensten, vooral bij de huisarts, maar toch weten de meeste mensen niet wat er kan. Ook houden mensen vast aan oude gewoontes, zoals bellen voor een afspraak. Artsen bieden hun patiënten langzaam maar zeker meer mogelijkheden voor online-inzage in hun medische gegevens, vooral voor voorgeschreven medicatie. Online psychologische hulp zet door: bijna alle GGZ-praktijkondersteuners zijn positief over eMental Health en 92% werkt ermee, weliswaar nog bij een klein deel van de patiënten.

Prof. dr. ir. Roland Friele, adjunct-directeur van het NIVEL: “Met de techniek is er heel veel mogelijk, de uitdaging is nu dat we het zo gaan organiseren dat de techniek van betekenis wordt voor patiënten en zorgaanbieders.”

Bijna alle medisch specialisten houden inmiddels hun dossier elektronisch bij, maar de helft vindt dat het teveel tijd kost voor wat het oplevert. Daarnaast vinden ze dat de mogelijkheden tekort schieten om online patiëntinformatie uit te wisselen. Er is weinig vooruitgang.

Dr. Lies van Gennip, directeur van Nictiz: “We zien nu het vierde jaar op rij dat probleem nummer 1 voor artsen is dat systemen niet op elkaar aansluiten. Dat ze steeds dezelfde gegevens moeten overtypen, omdat systemen niet communiceren. Het is nu wel duidelijk dat dat probleem niet vanzelf overgaat en dat hier echt een regierol ligt voor de overheid.”

Gemak en tijdsbesparing

De voordelen van eHealth blijven onbenut. Het is niet altijd nodig om fysiek bij de dokter aanwezig te zijn. Online consulten, het online bestellen van herhaalrecepten en online maken van een afspraak, maken het makkelijker om zorgzaken te regelen. Je kan je beter voorbereiden op een gesprek met een arts wanneer je digitaal toegang hebt tot je eigen dossier. Je kan zaken nog eens rustig doorlezen en behandelhistorie met een volgende zorgverlener bespreken. Een arts kan zich beter voorbereiden op een gesprek als hij up-to-date informatie heeft over eerdere zorg op andere plekken. Online behandeling in de GGZ maakt psychische begeleiding minder afhankelijk van tijd en plaats.

Over de eHealth-monitor

De eHealth-monitor is een jaarlijks terugkerend onderzoek, waarin Nictiz en het NIVEL de beschikbaarheid en het gebruik van eHealth in Nederland in kaart brengen. Daarbij wordt ook gekeken naar stimulansen, belemmeringen, effecten en ontwikkelingen in de tijd.

Rapport Meer dan techniek, eHealth-monitor 2016: https://beroepseer.nl

Zie ook: Patiënt komt niet bij digidokter, Francine Wildenborg, Algemeen Dagblad, 6 oktober 2016: www.ad.nl

e health monitor 2016

 

Patiënten en artsen starten campagne Betere zorg begint met een goed gesprek

Samen beslissen door arts en patiënt over de geschiktste behandeling gebeurt steeds meer, maar kan nog beter vinden Patiëntenfederatie Nederland en de Federatie Medisch Specialisten. Uit onderzoek van de Patiëntenfederatie onder ruim 4600 mensen blijkt dat vier op de tien patiënten geen goed gevoel hebben over hun gesprek met hun arts in het ziekenhuis.
“Het is nog te vaak een eenrichtingsverkeer in de communicatie tussen arts en patiënt. Juist de situatie van de patiënt is van belang om samen een goede beslissing te kunnen nemen”, zegt directeur Dianda Veldman van de Patiëntenfederatie.

Om de communicatie te verbeteren lanceren beide organisaties met hun samenwerkingspartners de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) de campagne Betere zorg begint met een goed gesprek.
Minister Schippers van Volksgezondheid gaf op 4 oktober 2016 met ambassadeur van de campagne Bart Chabot het startsein met een oproep aan alle patiënten, artsen en ziekenhuizen om aan de campagne mee te doen.

De campagne heeft twee doelen. Enerzijds artsen en patiënten helpen om samen te beslissen. Anderzijds het verbinden van meerdere, al bestaande initiatieven van patiëntenorganisaties, wetenschappelijke verenigingen en ziekenhuizen.

Informatie en adviezen zijn te vinden op de website Begin een goed gesprek. Daarop ook video’s met tips over de voorbereiding van een gesprek met de arts: www.begineengoedgesprek.nl

 

‘Nee heb je…’ Film van Frans Bromet over het belang van het VMBO in de samenleving

nee heb je bromet 2Hoe verlos je het VMBO van zijn negatieve imago? Niet alleen docenten uit deze onderwijsbranche, maar ook het Ministerie van Onderwijs zijn al jaren bezig het imago te verbeteren. Laten we hopen dat met de nieuwe film van Frans Bromet, getiteld Nee heb je… we onze vooroordelen opzij kunnen zetten en we oog krijgen voor wat het VMBO, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs nu eigenlijk is.

Voor werkgevers draagt de film bij om hen het belang te laten inzien van goed gemotiveerd personeel en de eigen verantwoordelijkheid die ze daarin kunnen nemen. Door al tijdens de VMBO-opleiding betrokken te zijn – bijvoorbeeld door het aanbieden van stages – kunnen zij investeren in de toekomst van de leerlingen èn van zichzelf.
Bromet zegt zelf dat hij aangenaam verrast werd over wat hij aantrof tijdens het filmen op acht scholen. Het negatieve imago vindt hij totaal misplaatst. Docenten en leerlingen op het VMBO doen juist heel belangrijke dingen.
Dat is een goede boodschap, des te meer als we beseffen dat meer dan de helft van de scholieren in Nederland op het VMBO zit.

In Nee heb je… staat de intensieve loopbaanbegeleiding centraal die binnen het VMBO steeds meer aandacht krijgt. Scholieren ontdekken al tijdens hun opleiding waar hun talent ligt en wat de keuze voor een bepaald beroep in de praktijk inhoudt en werkgevers investeren in toekomstig en gemotiveerd personeel. Een gezamenlijke verantwoordelijkheid vol kansen en hoop voor de toekomst van het VMBO.

De première van de film vond plaats in het gebouw van de Sociaal Economische Raad (SER) in Den Haag op 3 oktober 2016 tijdens een symposium. Voorzitter Mariëtte Hamer heette de genodigden welkom: de ‘hoofdrolspelers’ uit de film, ouders, bewindslieden, parlementsleden en vertegenwoordigers uit het onderwijs en het  bedrijfsleven.

Meer info op site Nee heb je… www.neehebje.nl (website is opgeheven)
Zie hieronder de trailer van ‘Nee heb je…’

Wat zou u doen als u minister van Onderwijs was? Howard Gardner kreeg de vraag voorgelegd en gaf antwoord

De Brits/Amerikaanse schrijfster C.M. Rubin vroeg aan zes mensen uit de onderwijswereld wat zij zouden doen als zij begin volgend jaar in de nieuwe Amerikaanse regering minister van Onderwijs zouden zijn.
Rubin is bekend van haar bestseller The real Alice in Wonderland. A role model for the ages uit 2010. In datzelfde jaar lanceerde zij CMRubinWorld, een online platform voor onderzoek naar het beste soort onderwijs voor de toekomst. Haar serie Global search for education wordt beschouwd als een baanbrekende bijdrage aan de renaissance van het onderwijs.

Meervoudige intelligentie

Rubins eerste interview was met Andy Hargreaves, socioloog en hoogleraar onderwijskunde aan het Boston College in Massachussets. Hij is een van de prominentste woordvoerders in het debat over de toekomst van het onderwijs. Het tweede interview was met Randi Weingarten, voorzitter van de American Federation of Teachers, de op een na grootste onderwijsvakbond van de V.S. Anderen die worden geïnterviewd zijn: Diane Ravitch, onderwijshistorica en adjunct-staatssecretaris van Onderwijs in de jaren negentig ten tijde van de regering van president Bush Sr. en auteur van diverse boeken over onderwijs; Charles Fadel, schrijver, uitvinder, oprichter en directeur van het Center for Curriculum Redesign; Julia Freeland Fisher, schrijver en directeur onderwijsresearch van het Clayton Christensen Institute dat de wereld wil verbeteren door middel van disruptieve innovatie.

Het derde interview in de reeks had Rubin met Howard Gardner dat net als de eerste twee gepubliceerd is in The Washington Post en van een inleiding voorzien door Valerie Strauss.
Gardner is psycholoog en verbonden aan Project Zero van de Harvard-universiteit, een onderzoeksgroep op het gebied van onderwijs waarin diverse, onafhankelijke gesubsidieerde projecten onderdak vinden die zich richten op de hogere denk- en leervermogens van de verschillende vakgebieden.
In de jaren tachtig introduceerde Gardner de theorie van de meervoudige intelligentie. Zijn boek Frames of mind: The theory of multiple intelligences deed de wereld van de psychologie schudden. De theorie gaat uit van meerdere intelligenties die ontwikkelbaar zijn. Vollgens Gardner is intelligentie het vermogen om problemen op te lossen en ook het vermogen om nieuwe problemen te bedenken. Dat kan op verschillende (meervoudige) manieren. Ook niet-cognitieve vaardigheden, zoals motorische handigheid en muzikaliteit zijn volgens Gardner subvormen van intelligentie. Dit nieuwe model van menselijke intelligentie reikte verder dan een kind beoordelen op grond van de uitkomst van gestandaardiseerde toetsen.

Howard Gardner als minister van Onderwijs

Op de vraag hoe hij als minister van Onderwijs de rol ziet van de nieuwe  federale regering in het K-12 onderwijs*), antwoordt Gardner dat hij zich gelukkig mag prijzen – of juist niet – minister te zijn in een tijd waarin er een heel andere wind is gaan waaien in de politiek en in het onderwijs. Tot midden jaren zestig speelde de overheid een bescheiden rol in het onderwijs. In de jaren daarna raakte de overheid niet alleen steeds meer betrokken bij burgerrechten, toezicht houden op scholen en financiering van onderwijs voor minder draagkrachtigen, maar ook – in samenwerking met de gouverneurs van veel staten – bij het toetsen van leerlingen en het beoordelen van hun prestaties. De resultaten moesten beantwoorden aan nationale doelen. De overheid kreeg ook greep op de inhoud van schoolprogramma’s en onderwijsmethoden.
Gardner oppert dat onder zijn bewind de rol van de federale overheid beslist zal afnemen: “Sommigen zullen beweren dat de federale overheid haar belangrijkste doelen heeft behaald. Maar waarschijnlijker is dat het land domweg is uitgeput door de stroom regels en reglementen vanuit Washington die uiteindelijk niet heeft geleid tot de beloofde verbetering. Denk daarbij aan ’Goals 2000’, ’Race to the Top’, ‘No Child Left Behind’. Het volk heeft in zijn wijsheid besloten de belangrijkste taken weer terug te geven aan de staten of nog lagere overheden. Het gevaar bestond dat het Ministerie van Onderwijs zou worden opgeheven, maar dat is nog niet gebeurd, tenminste nog niet, hoewel het in omvang wel is afgenomen.
Omdat er minder gestreefd wordt naar doelen en er minder gevraagd wordt, zal ik mijn positie als een openbaar spreekgestoelte gebruiken en verkondigen wat er moet gebeuren in ons onderwijsstelsel. Ik zal zowel positieve als negatieve voorbeelden noemen. Ik zal veelbelovende initiatieven toejuichen. En, indien mogelijk, demonstreren met voorbeelden wat voor soort onderwijs ik graag zie en wat voor maatschappij we kunnen opbouwen”.

Blijven leren en onderwijzen

Gardner vindt dat we ons meer moeten bekommeren om het onderwijs. Hij wil een nieuw ‘waar’ en ‘wanneer’. Volgens hem begint onderwijs al bij de geboorte – of zelfs in de baarmoeder. Onderwijs gaat door zolang als de mens actief, gemotiveerd en capabel is. “In onze tijd is het belangrijker dan ooit hoe we onze kinderen opvoeden. Zelfs als je kinderen hebt grootgebracht en ze al het huis uit zijn, of als je met pensioen bent, dan kun je nog – en dat moet zelfs – blijven leren en onderwijzen. Veel onderwijs kan en moet gegeven worden op de school of in een andere gemeenschappelijke instelling, maar de wereld buiten de instituties is cruciaal voor het onderwijs. Daar komt bij dat zowel de traditionele als de nieuwe media heel belangrijk zijn”.

Vervolgens onderstreept Gardner het belang van onderwijs in de liberal arts and sciences zoals deze interdisciplinaire studie tegenwoordig ook op de Nederlandse universiteiten wordt genoemd. Door het combineren van inzichten uit verschillende wetenschappelijke disciplines leer je ingewikkelde maatschappelijke en mondiale kwesties begrijpen en naar creatieve oplossingen zoeken. Daarvoor zijn mensen nodig die over de grenzen van hun vakgebied heen kijken.
Studenten behoren onderwezen te worden in beproefde waarden als waarheid, schoonheid en goedheid. Ze zouden daarover diep moeten nadenken en daarover op een intelligente manier ondervraagd moeten worden.

Gardner stelt een paar vragen die wij, of we nu leraar, student of burger zijn op de voorgrrond en in het centrum van ons gedachtegoed zouden moeten plaatsen:
– Hoe bepalen we welke beweringen en pretenties die de ronde doen waar zijn of niet?
– Welke methoden zijn er gebruikt en kunnen deze de toets der kritiek doorstaan?
– Welke ervaringen koesteren wij als zijnde mooi, en waarom?
– Wat betekent het een goed mens te zijn, een goede burger, een goede werkkracht? En hoe bereiken we deze drie ‘goedheden’?

Een gemeenschap van waarden

Hoe richten we een gemeenschap in waar deze waarden – deze ‘goedheden’ – worden onderwezen? Antwoord: Het opvoeden tot een goed mens, een goed burger en een goede arbeidskracht is de verantwoordelijkheid van velen: ouders, verwanten, rolmodellen uit onze tijd maar ook uit het verleden; religieuze, spirituele en ideologische gemeenschappen van de huidige tijd; een breed scala aan traditionele en moderne media.
Toekomstige burgers zullen het grootste deel van hun tijd doorbrengen in onderwijsinstituties, waar zij krachtige rolmodellen tegenkomen – leraren, personeel en oudere studenten – die invloed hebben op hun denken en doen. Als het goed gaat, kunnen de positieve waarden zonder problemen worden geobserveerd, overgenomen en eigen gemaakt. Maar in een wereld vol verwarrende en tegenstrijdige berichten zouden degenen die op zoek zijn naar ‘het goede’ dat zeer bewust, weloverwogen en zo doordacht mogelijk moeten doen.
Voor de meeste mensen is de school het eerste model van een gemeenschap en dat kan grote invloed hebben. We moeten er zeker van zijn, aldus Gardner, dat jonge mensen worden grootgebracht in een leergemeenschap die ze bewonderen. Dan zullen ze daar in hun leven altijd naar blijven verlangen. Ze zullen meehelpen zo’n soort gemeenschap opnieuw tot stand te brengen.

Gardner: “Als minister wil ik onderwijsgemeenschappen die deze waarden uitdragen meehelpen oprichten en stimuleren. Zij gebruiken geen toetsen, invullijsten of rangorden maar onderwijzen door middel van krachtige verhalen en lessen die werken als een katalysator. Daarbij hoort ook elke week twee dagen doorbrengen op de school. Net zoals de onderwijsinspectie in het verleden, toen men wereldwijd jaloers was op het Amerikaanse onderwijs, zal ik toezien, luisteren en zo nu en dan mijn eigen ideeën uitdragen”.

Wel of niet gratis onderwijs?

Een steeds vaker terugkerend onderwerp betreft het soort onderwijs dat nodig is om tegemoet te komen aan de arbeidsmarkt. Moeten kinderen worden onderwezen in vaardigheden om innovators en ondernemers te worden voor banen waaraan een op kennis en informatie gebaseerde economie behoefte heeft?
Gardner zegt dat scholen er zijn gekomen om lezen, schrijven en rekenen te onderwijzen. Daaraan zouden veel mensen vandaag toevoegen: software ontwikkelen. Gardner: “Ons land loopt in de wereld voorop wat betreft je druk maken over banen en werkgelegenheid. Dat is misschien een niet zo nuttig tijdverdrijf aangezien de arbeidsmarkt bezig is zich te ontwikkelen op een onvoorspelbare manier. Maar deze angst zal niet verdwijnen tijdens mijn ambtsperiode. Mijn taak als minister is niet het herhalen van de dagelijkse gesprekken om ons heen maar om licht te werpen op thema’s die niet op ons nationaal radarscherm staan, maar die daar wel zouden moeten staan”.

Het almaar stijgende bedrag van studieschulden – meer dan 1.3 biljoen Amerikaanse dollar – doet de vraag rijzen of onderwijs niet gratis zou moeten zijn?
Gardner zegt dat het voorstel al stamt uit het rapport Higher Education for American Democracy van 1947, ook wel het Truman-rapport genoemd: “Helaas is de tijd voor dit idee nog niet gekomen. Ik prefereer een systeem waar studenten zich verplichten aan gesubsidieerde publieke instituties. Als ze het goed doen in de particuliere sector, geven ze een bepaald percentage van hun inkomen aan het onderwijs. Als ze enkele jaren werken in de publieke sector, zal hun schuld worden kwijtgescholden. Dit idee kan misschien het nationale debat op een positieve manier beinvloeden”.

He created the ‘theory of multiple intelligences.’ What if Howard Gardner were U.S. education secretary? door Valerie Strauss, The Washington Post, 1 oktober 2016: www.washingtonpost.com

Noot
*) K-12 onderwijs wordt gegeven op openbare scholen. Na de kleuterschool volgt twaalf jaar klassikaal onderwijs, van de eerste tot en met de twaalfde klas. Vandaar de naam K-12-onderwijs.

Hoe rentmeesterschap de problemen in de zorg zou kunnen oplossen

André Picard schrijft in het in 1844 opgerichte Canadese dagblad The Globe and Mail dat rentmeesterschap momenteel het populairste rondzingende woord in de gezondheidszorg is. Daarmee wordt bedoeld dat zorgprofessionals, patiënten en beleidsmakers niet alleen aanbieders en cliënten moeten zijn, maar ook rentmeesters ten bate van het algemeen welzijn.

Het idee van rentmeesterschap is niet nieuw. Het heeft religieuze wortels. We kennen misschien het verhaal van Josef uit het Oude Testament die, nadat zijn broers hem als slaaf hadden verkocht, rentmeester in Egypte werd. Een toegenegen dienaar die een groot vermogen beheerde dat niet van hemzelf was en dat hij veilig stelde voor de toekomst.
Modern rentmeesterschap is iets anders. Dat gaat niet om slavernij, maar om verantwoordelijkheid jegens jezelf en anderen. Neem bijvoorbeeld de relatie dokter-patiënt. Van oudsher is het enige dat er voor de dokter toe doet de patiënt, de diagnose en de behandeling. De kosten worden gedragen door de – publieke of particuliere – verzekeraar.

Vandaag zijn er evenwel drie partijen die een rol spelen: de zorgverlener, de patiènt en de betaler – (in Canada de belastingbetaler). Behandelingen en de kosten daarvan moeten geplaatst worden in een bredere sociale context. Zijn ze de kosten waard? Kunnen deze gezondheidsdollars beter elders worden besteed?*) Deze vraag vinden sommige artsen die geloven dat hun autonomie heilig is, beledigend. Dat de overheid wat te zeggen wil hebben over de dagelijkse uitwisseling tussen patiënten en artsen is een heet hangijzer gebleken in de onderhandelingen over contracten. Het is in wezen het kernpunt geworden van een harde onderhandelingsstrijd over contracten in de provincie Ontario.

Met de patiënten

Maar in de Canadese provincie Alberta heeft men gekozen voor een andere benadering. Daar hebben leidende artsen het idee van rentmeesterschap omarmd, de overtuiging dat dokters (en andere zorgverleners) niet alleen te maken hebben met een arbeidscontract maar ook met een sociaal contract.
“Het is niet alleen onze professionele verantwoordelijkheid rentmeester te zijn en zinnige beslissingen te nemen over de door ons gebruikte middelen ten bate van onze patiënten, maar ook onze grrootste kans op geluk in ons werk”, scheef Carl Nohr, scheidend voorzitter van de Alberta Medical Association in een brief aan zijn leden in september 2016: “Aan onze kant van het contract leveren we compassie, inzetbaarheid, verantwoordelijkheid, werken voor het algemeen welzijn en onbaatzuchtige dienstverlening. Aan de andere kant ontvangen we vertrouwen, autonomie, zelfregulering en een beloning”, vervolgde hij.

Dr. Nohr behoort tot de meest welbespraakte en weloverwogen stemmen in de Canadese gezondheidszorg van onze tijd. Hij heeft het vaak gehad over rentmeesterschap. Hij schrijft dat effectief rentmeesterschap twee polen heeft: financiële efficiëntie en kwaliteitszorg. De twee zijn nauw met elkaar verbonden. Rentmeesterschap gaat niet over macht en verantwoordelijkheid afpakken van artsen, maar om de hoop dat zij hun macht en verantwoordelijkheid anders gaan aanwenden (waavoor ze adequaat gecompenseerd worden).

Patiënten (en burgers in het algemeen) zouden ook rentmeester moeten zijn op het gebied van gezondheidszorg. Ze zouden moeten erkennen dat ze naast hun rechten ook hun verantwoordelijkheden hebben. Als we zowel patiëntgerichte, geïntegreerde en waardevolle zorg willen hebben (die drie andere dominante woorden van het zorgbeleid), alsook tevreden patiënten en zorgverleners, dan is rentmeesterschap een randvoorwaarde.
Nohr: “In het verleden deed de gezondheidszorg iets aan de patiënten. In onze tijd doen we iets voor de patienten. In de toekomst doen we iets met de patienten”.

Leidinggeven gebaseerd op rentmeesterschap

De zorgverlening in Canada is duidelijk versnipperd. Het systeem is ontworpen om acute ziekenhuiszorg te verlenen terwijl de meerderheid van de patiënten juist zorg voor chronische kwalen nodig heeft. De zorg is incidenteel en versnipperd. We verplaatsen patiënten van plek naar plek in plaats van de informatie te verplaatsen. Zoals dr Nohr opmerkt, zijn we goed in praten over hervorming. We hebben eindeloos hervormingen doorgevoerd en proeftuin-projecten gemaakt, maar de oplossingen worden nooit opgeschaald omdat er een “gebrek aan harmonisering van bevoegdheid en verantwoordelijkheid” is.

In zijn laatste brief aan de leden van de Alberta Medical Association haalde Nohr een beroemde uitspraak aan van Abraham Lincoln: “Als ik in zes uur tijd een boom moet omhakken, dan zal ik het eerste uur besteden aan het scherp maken van de bijl”. Ons gezondheidsstelsel loopt achter, er zijn heel moeilijke taken te verrichten. “Het is tijd om nu eindelijk eens te handelen”, schrijft Nohr.

Het is ons bekend wat nodig is om een geïntegreerd, duurzaam systeem te ontwerpen. Dat begint met een andere manier van leidinggeven, een die gebaseerd is op rentmeesterschap. Mensen als Carl Nohr helpen ons bewust te maken van de urgentie van hervorming. En, we hebben intussen genoeg tijd besteed aan het scherpen van de bijl, het is nu tijd voor omhakken.

How stewardship might heal our health care woes, door Andre Picard, The Globe and Mail, 27 september 2016: www.theglobeandmail.com

Noot
*) When it comes to tests, more is not always better, door André Picard, The Globe and Mail, 5 april 2016: www.theglobeandmail.com

Meer tijd en autonomie voor leraren. Draag bij en doe mee. Vul het adhesieformulier in

Goede vraag: Wie bepaalt wat goed onderwijs is en hoe dat moet worden uitgevoerd? Acht docenten met een verschillende visie op onderwijsvernieuwing bogen zich erover*). Op de laatste dag van augustus 2016 kwamen zes van hen bij elkaar. Na een paar uur waren ze het eens over de essentie van onderwijsvernieuwing: Tijd en autonomie.
Een uur later hadden we, schrijven de initiatiefnemers een actieplan: “Binnen twee weken hadden we een gezamenlijke brandbrief met 22 opiniemakende docenten als ondertekenaars”. Weer een week later verscheen op zaterdag 17 september een opiniestuk in dagblad Trouw, getiteld Geef docenten tijd en ruimte, bedoeld als start van een publieke actie. Aan de basis van dat artikel staat de oproep met de titel Wat heeft het onderwijs NU nodig?

Tot nu toe hebben ruim 1600 docenten**) de adhesieverklaring onderschreven: “Wij zijn trots dat ook deze groep bestaat uit het gehele spectrum van verschillende onderwijskundige opvattingen. Kinderen en ouders verdienen een keuze tussen verschillende vormen van onderwijs. In al die variatie is het onze passie om jonge mensen het beste mee te geven van hetgeen ons bindt. Gezamenlijk geven we aan dat we daarvoor tijd en autonomie nodig hebben.
Met de oproep voor voldoende tijd sluit de groep aan bij de aangenomen Motie van Van Meenen /Ypma, die in juni 2016 is aangenomen in de Tweede Kamer. Daarin staat dat het voor de ontwikkeling van onderwijsvernieuwing van groot belang is dat docenten in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voldoende tijd hebben om dit op een hoog niveau vorm te geven.

De beroepsgroep bepaalt de inhoud en de praktijk van het onderwijs

Omdat het niet bij inzichten, voorstellen en plannen moet blijven gaat de groep docenten binnenkort een concreet voorstel schrijven met een uitgewerkte financiële dekking als bijdrage in dit proces: “De essentie van onze insteek is dat we willen dat de tijd moet vrijkomen ten behoeve van voor- en nawerk voor lessen. Goed onderwijs krijg je met goede lessen die goed voorbereid zijn. Dat is de belangrijkste les van de onderwijsverbetering in Finland: goede lessen, uitgevoerd door een professionele beroepsgroep maakt goed onderwijs. Kwaliteit boven kwantiteit”.

tijd en autonomie onderwijzerblog 2Is het antwoord op de vraag wie bepaalt wat goed onderwijs is en hoe dat moet worden uitgevoerd: de overheid, de besturen en de schoolleiders, of is het zo dat de beroepsgroep de inhoud en de praktijk van het onderwijs bepaalt?
De oproep voor meer autonomie is niet vrijblijvend. Het is een oproep aan leraren om verantwoordelijkheid en professionaliteit te ontwikkelen, bij elkaar in de klas te kijken en van elkaar te leren. Met ‘autonomie’ bedoelen “we dat we als beroepsgroep zelf de verantwoordelijkheid willen nemen voor ons werk en de professionaliteit van onze beroepsgroep”.

Leraren die het actieplan willen steunen, kunnen het adhesieformulier Meer tijd en autonomie voor leraren invullen. U kunt dat hier doen.
We hebben de dingen zelf in de hand, benadrukken de initiatiefnemers. Iets tot stand brengen lukt alleen als veel mensen bijdragen en meedoen. U kunt de actie vooruithelpen door bijvoorbeeld een paar collega’s in te lichten over dit initiatief.

Zie verder: “Tijd en Autonomie”- nieuwsbrief 29 september 2016, Onderwijzerblog https://onderwijzerblog.wordpress.com

Noten
*) Frans van Haandel, Frans Droog, Jelmer Evers, Karin den Heijer, Jasper Rijpma, Mark van der Veen, Dick van der Wateren en Marjolein Zwik
**) De lijst met mensen die de adhesieverklaring hebben getekend is te vinden op Blogcollectief Onderzoek Onderwijs: https://onderzoekonderwijs.net

Lees ook: Wat heeft het onderwijs NU nodig? Randvoorwaarden voor de verdieping van Onderwijs2032, Dick van der Wateren, Blogcollectief Onderzoek Onderwijs, 17 september 2016: https://onderzoekonderwijs.net

oproep meer tijd en autonomie voor leraren