Skip to main content

Jacques Smeets

Platform Beroepsziekte PTSS

Op 11 april 2013, was ik in het SER-gebouw te Den Haag aanwezig bij een bijeenkomst van het Platform Beroepsziekte PTSS, georganiseerd door het Bureau Beroepsziekten van de vakbond FNV. Op mijn badge stond dat ik van Stichting Beroepseer was. Een hele eer natuurlijk. Uiteraard heb ik ter plekke duidelijk gemaakt dat ik er ook als (oud)politieman was.

Een aantal beroepsgroepen, met name politie, brandweer, ambulance en NS, worden in hun loopbaan regelmatig of zeer vaak geconfronteerd met schokkende gebeurtenissen. Dit kan leiden tot een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS). Symptomen als aanhoudende nachtmerries, heftige schrikreacties, ernstige aantasting van de beroepseer, vervreemding en extreme angsten worden door mensen met een PTSS ervaren. De werkgever is verplicht om de werknemers te behoeden voor de gezondheidsrisico’s die het werk met zich meebrengt. Dit geldt ook voor PTSS. Het kan niet meer dat een diender waarbij PTSS is vastgesteld, te horen krijgt, dat er sprake is van disfunctioneren en dat dientengevolge wordt overgegaan tot afkeuring en ontslag.

Een select gezelschap, bestaande uit vakbondsvertegenwoordigers van de NPB, juristen, onderzoekers, schaderegelaars en -experts, medische adviseurs,
Arbo-mensen, verzekeringsdeskundigen, bedrijfsartsen, psychiaters, psychologen en zelfs een ambtenaar van het ministerie van SZW, hadden zich in het SER-gebouw verzameld. Wij kregen van psycholoog/psychotherapeut Sjef Berendsen, werkzaam bij het Insituut voor Psychotrauma (Arq) te horen wat PTSS precies is, wat bijvoorbeeld voorspellende factoren zijn, wat de werkgever kan en moet doen wanneer werknemers schokkende ervaringen meemaken tijdens hun werk en wat er in de praktijk op dit gebied goed en fout gaat. Advocaat Pauline de Casparis van FNV Veiligheid besprak juridische vraagstukken en gaf uitleg over de Circulaire van minister Opstelten van 1 januari 2013.

Al snel bleek dat politie en PTSS een belangrijk onderdeel uitmaakte van het programma. Dat komt omdat politiemensen gedurende hun jarenlange carrière veel meer te maken krijgen met diverse schokkende ervaringen, zoals agressie en geweld, confrontatie met onnatuurlijke dood en menselijk leed, dan ambulancepersoneel, brandweerlui en machinisten/conducteurs van de NS. Er werd vooral uitleg gegeven over de benadering van die incidenten en de ontwikkeling van PTSS als gevolg daarvan.

Recente uitspraken van de Centrale Raad voor Beroep hebben kwaad bloed gezet bij politie en vakbonden, omdat de Raad in haar vonnissen regelmatig liet blijken dat (dreiging van) geweld nu eenmaal hoort bij het vak en dat het inherent is aan het beroep  Zij vond dat het derhalve normaal is dat dit voor politiemensen confronterend kan zijn. Populair gezegd zou je kunnen zeggen dat de Raad vindt dat politiemensen dit maar moeten kunnen verdragen, dat ze dit kunnen verwachten wanneer ze voor het beroep kiezen.

Naar aanleiding van Kamervragen hierover aan Minister Opstelten schrok deze laatste over de uiteenlopende handelwijze ten aanzien van PTSS van de verschillende korpsen. Op 1 januari 2013 mondde dit uit in een Circulaire waarin is vastgesteld dat objectief vastgestelde PTSS door de korpsen moet worden erkend als een beroepsziekte. Het betekent tevens dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007, alle beslissingen waarbij erkenning ontbrak omdat de rechter vond dat er geen sprake zou zijn geweest van buitensporige omstandigheden, opnieuw moeten worden beoordeeld door een erkend diagnostisch instituut.

Bij erkenning van PTSS als beroepsziekte is er aanspraak op rechtspositionele voorzieningen zoals:

  • volledige doorbetaling bezoldiging
  • volledige opbouw vakantie
  • aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering
  • vergoeding medische kosten voor zover niet door verzekering gedekt
  • smartengeld (maximaal € 136.000,- wordt € 150.000,-).
  • Schending van de zorgplicht door de korpsbeheerder hoeft geen voorwaarde meer te zijn en de voorzieningen zijn bestemd voor inherente beroepsrisico’s

Op 1 juli 2013 wordt een nog in te stellen onafhankelijke Commissie actief die in elke zaak zal bekijken of er een besluit erkenning dient te worden genomen. Lopende zaken tot 1 juli 2013, waarbij het oorzakelijk verband minder duidelijk is, worden aangehouden totdat de Commissie in ingesteld.

Al met al een nuttige bijeenkomst om helderheid te verschaffen in de ontwikkelingen met betrekking tot de gevolgen van PTSS.

Jacques Smeets
www.deblauwediender.nl

 

 

Ruimte en lef

Ooit gehoord van het LEF Future Centre van Rijkswaterstaat? Nee? Ik ook niet, tot voor kort.

Op 4 maart 2013 vond er in het hypermoderne gebouw van Rijkswaterstaat te Utrecht een bijeenkomst plaats, georganiseerd vanuit een samenwerkingsverband tussen het LEF Future Centre en de Goed Werk Hub, een onderdeel van de Stichting Beroepseer.
De kern van goed werk is: vakmanschap gecombineerd met morele verantwoordelijkheid en persoonlijke betrokkenheid.
Dat er sprake is van betrokkenheid bij het thema bleek uit de onverwachte grote opkomst uit een geweldige mix van de ambtenarij. Diverse ministeries, de Belastingdienst, Rijkswaterstaat en organisaties zoals de Centrale Raad voor Beroep, de RIVM, het KNMI en de Onderwijsinspectie waren vertegenwoordigd. In totaal waren er ruim twintig organisaties vertegenwoordigd.

De bijeenkomst had tot doel om met andere (rijks)ambtenaren in gesprek te gaan over de betekenis van vakmanschap. Het huidige Kabinet stelde in het regeerakkoord dat een sterke economie baat heeft bij een hoge kwaliteit van dienstverlening door de overheid. Mensen moeten trots kunnen zijn op hun werk en zich gesteund weten door hun leidinggevenden en daarvoor is meer ruimte voor vakmanschap nodig. Juist daarin is de werkelijkheid weerbarstig. Dat is ook het geval bij de politie. De van bovenaf opgelegde reorganisatie biedt in de ogen van veel collega’s onvoldoende ruimte voor het vakmanschap. Dat concluderende viel het me op dat er niemand anders uit de politiewereld was vertegenwoordigd. Daar wordt toch het meest geklaagd over de beperkingen in de ruimte voor het vakmanschap? Klaagt de politie zich niet suf over het gebrek aan samenwerking over de grenzen heen om te komen tot aanvaardbaar beleid, beheer, uitvoering en toezicht? Wellicht speelde mee dat de politie niet specifiek was uitgenodigd voor de bijeenkomst.

De sessie had tot doel nieuwe denk- en gedragspatronen te creëren, daar waar het proces stagneert of als er grote veranderingen plaatsvinden. De vorming van de Nationale Politie is een immens en zeer complex project. Om daarover van gedachten te wisselen met ambtenaren uit andere sectoren werkt zeer inspirerend en verruimt je eigen blikveld. Maar ja, als er niemand uit de actuele politiewereld aanwezig is, is er ook weinig van gedachten te wisselen. Dus neem ik het heft in handen en schrijf er iets over.

De werkelijkheid van de politiewereld is héél erg weerbarstig. Ik heb natuurlijk niets meer te verliezen, ik voel me zo vrij als een vogeltje om met die ambtenaren in gesprek te gaan. Heb daar ook uitgesproken dat ik blij was niet meer het juk te voelen van de hiërarchie en de overdaad aan protocollen en afspraken. Als oud-politieman bewoog ik me nu heel anders in de wereld van de ambtenarij. Ik ervoer echter ook dat er wezenlijk niet zo gek veel verschil is. Ambtenaren blijken net als politiemensen evenveel last te hebben van protocollen en afspraken, zijn net zo bang om vrij en frank de ruimte in te nemen die zij zo graag willen innemen. Er bestaan eveneens taboes over kwetsbaarheid en pesterijen en niet iedereen voelt zich gesteund door leidinggevenden.
Ik nam de gelegenheid om te vertellen hoe mijn ontwikkeling gedurende mijn loopbaan was verlopen. In wezen kon ik het in een paar woorden samenvatten. Ik vertelde dat ik na verloop van tijd lef kreeg om het initiatief te nemen, lef dat ik daarvoor om allerlei uiteenlopende redenen ontbeerde. Die ontwikkeling verliep niet zonder slag of stoot , het had mij heel veel tijd en moeite gekost, soms was er strijd of teleurstelling, maar uiteindelijk overwon ik dat allemaal. Zodoende stond ik daar als gepensioneerde diender in het LEF Future Centre vrij en frank te vertellen dat het slechts een kwestie is van het zetten van een klein stapje. Zodra het lef ervoor aanwezig is, natuurlijk. Instemmend werd er geknikt, maar het was te zien dat zoiets niet bij iedereen vanzelfsprekend zou zijn.
Wellicht heeft de Korpsleiding van de Nationale Politie in de toekomst een moedig moment om zo’n sessie over LEF in dat mooie centrum van Rijkswaterstaat te organiseren? Ik beveel het uit de grond van mijn blauwe politiehart aan.

Nauwelijks bekomen van de bijeenkomst lees ik een paar dagen later het commentaar van Han Busker (Nederlandse Politie Bond) op het rapport van de commissie Cohen, dat werd opgesteld naar aanleiding van de gebeurtenissen tijdens het Project X-feest in Haren. De NPB had al lang voordat de commissie haar werk had gedaan geconcludeerd, dat uit de gebeurtenissen door de hele Nederlandse politie veel te leren viel. Minister Opstelten had immers als een van de belangrijkste doelen van de Nationale Politie gesteld dat de professionele ruimte aan de politiemedewerkers teruggegeven diende te worden.
De gang van zaken in Haren heeft pijnlijk duidelijk gemaakt dat zo’n cultuuromslag hard nodig is. Men had volgens Busker deskundige specialisten uit het vakgebied een inschatting moeten laten maken van de te verwachten gang van zaken, risico’s en gevolgen voor openbare orde en veiligheid. De analisten uit de eigen politiewereld kregen echter onvoldoende de kans om hun visie te geven op de zaak. Het bestuur (de burgemeester) had immers al besloten dat een “low profile”-benadering de beste aanpak was. Han Busker zegt dat het hem een lief ding waard zou zijn als er binnen de Nationale Politie meer respect en waardering zou zijn voor de inbreng van vakmensen.

Het wordt echt tijd dat de Nationale Politie ruimte gaat reserveren in het LEF Future Centre.

©Jacques Smeets
www.deblauwediender.nl

De diender en de dood

De mentale weerbaarheid van de politie heeft zodanige deuken opgelopen dat de minister van V&J heeft moeten ingrijpen. De komst van de Nationale Politie zag Ivo Opstelten als dé kans om serieus hieraan te gaan werken. Hij kwam met het project Versterking Professionele Weerbaarheid Politie op de proppen en daaruit vloeide o.a. de Blauwdruk mentale Zorglijn Politie voort. In de Blauwdruk wordt gesteld dat het politiewerk een bijzonder vak is, dat duidelijk eisen stelt aan de psychische gezondheid van haar medewerkers. Politiemensen maken met grote regelmaat potentieel schokkende gebeurtenissen mee, die (op den duur) gevolgen hebben voor de mentale weerbaarheid en die kunnen leiden tot aanzienlijke beperkingen in de gschiktheid voor het werk, aldus de Blauwdruk.

Welnu, ik heb een verhaal geschreven over mijn eerste confrontaties met een schokkende gebeurtenis, een zelfmoord door ophanging.
Ik las dit verhaal voor in een Verhalencaf’é. De toehoorders vervielen in doodse stilte, de commentaren achteraf waren indrukwekkend. Men was unaniem van oordeel dat politiemensen meer eer verdienen dan ze vandaag de dag vaak krijgen.

Weerbaarheid staat in alle gevallen in samenhang met  groei of verval van eergevoel en beroepstrots.

Hier is de link naar het verhaal.

http://www.deblauwediender.nl/v4/de-diender-en-de-dood/

Reacties zijn uiteraard welkom.

Jacques
www.deblauwediender.nl

 

Voor de klas. Een blauwe diender in gesprek met A5A

In de docentenkamer heerst een gemoedelijke sfeer. De aanwezige docenten groeten mij vriendelijk maar hebben geen idee wie ik ben of wat ik hier doe. Ze zijn druk met elkaar in de weer over de zojuist afgelopen les of over die nog volgen. Aan een tafel praten twee mannen met een jonge vrouw. Ik begrijp dat er een toets wordt geëvalueerd die door de jonge vrouw was afgenomen. Ze hebben het over het politieberoep. Ik kan een glimlach niet onderdrukken en geniet van een kop koffie. Een leerling zal mij komen afhalen en naar het klaslokaal geleiden. Wat leuk bedacht van Bill Banning, schiet het door mijn hoofd, hij laat mij afhalen door een leerling.

Ik bevind mij in het d’Oultremontcollege te Drunen. Bill Banning is theoloog en docent Godsdienst-Levensbeschouwing en Klassieke Culturele Vorming.

Op verzoek van de redactie van het boek Gezagsdragers, de publieke zaak op zoek naar haar verdedigers, wisselden Bill en ik vorig jaar per e-mail van gedachten over het thema gezagsuitoefening, Wij kenden elkaar niet, wisten totaal niets van elkaar. De redactie was ons op het spoor gekomen middels boeken die wij beiden los van elkaar hadden geschreven en gepubliceerd. Men vond dat wij er blijkbaar in waren geslaagd om op een zeer persoonlijke manier over gedenkwaardige en pijnlijke ervaringen, respectievelijk als leraar en diender, te schrijven. Onze briefwisseling werd integraal opgenomen in het boek.

Tijdens de presentatie van het boek in Den Haag op 22 juni 2012, trof ik Bill voor het eerst. Onmiddellijk was daar die klik tussen twee mensen met totaal uiteenlopende levens en beroepen, maar die blijkbaar ook een soortgelijke ontwikkeling hadden doorgemaakt. Wij spraken af dat ik een keer een les van hem zou komen bijwonen in zijn school.

Nu is dat moment aangebroken en ik zal tijdens die les iets vertellen over mijn politieleven.

Twee  meisjes van een jaar of twaalf halen mij op in de docentenkamer en voeren mij naar een klaslokaal waar Bill met een klas jonge kinderen, vermoedelijk eersteklassers, op mij zit te wachten. Er is nog tien minuten tijd en Bill vertelt op een bevlogen manier wie ik ben en hoe wij elkaar leerden kennen.
De kinderen zijn enthousiast en als Bill vertelt dat ik drieënveertig jaar politieman ben geweest, vallen ze van ongeloof bijna van de stoel. Een van de kinderen vraagt of ik ooit heb moeten schieten. Als ik met nee antwoord, gaat er gejuich op en wordt er geapplaudisseerd. Als eerste door Bill.

De zoemer gaat, einde van de les. Bill en ik gaan naar klas A5A, waar Bill een lesuur Godsdienst-Levensbeschouwing zal geven. De leerlingen zitten al op ons te wachten. Bill introduceert mij in een paar zinnen en vraagt aan mij om het roer over te nemen. Zonder hapering richt ik mij tot de leerlingen, een stuk of twintig paar ogen kijken me vragend aan. Ik weet niet wat Bill ze heeft verteld, maar het voelt als thuiskomen. Het is alsof ik gezuiverd word van alle terughoudendheid. In mijn politieleven keek ik met een autoritaire blik naar mensen, zeker de eerste drie decennia van mijn carrière. Toen was dát heel normaal. Nu zoek ik met een gevoel van menselijke gelijkheid oogcontact met de leerlingen en zonder enige hapering begin ik mijn verhaal. Ik vertel hoe ik opgroeide in het grote gezin en op zeventienjarige leeftijd solliciteerde bij de politie. Waarom ik dat deed en hoe negatief mijn vader erop reageerde en ik toch doorzette. Als ik de confrontatie met het eerste lijk, de zelfdoding door ophanging, beschrijf, gaat er een huivering door de klas. Zeker als ik mijn aanvankelijke nachtmerries beschrijf. Het wordt mij duidelijk dat wat voor mij bijna normaal is, voor deze jonge mensen indrukwekkende zaken zijn. Ze horen van mij een heel ander verhaal dan ze waarschijnlijk gewend zijn te horen over de politie.

Iemand vraagt hoe ik heb leren omgaan met al die ellende. Dat vind ik een bijzondere vraag. Misschien worstelt de een of de ander zélf al met een vreselijke ervaring. Maar ik voel dat ik eerlijk moet zijn.  Als ik vertel dat ik in eerste instantie het gevoel had dat ik zélf dood zou gaan en wilde kappen met het beroep, zie ik verbijstering op de gezichten verschijnen. Opluchting komt er voor in de plaats als ik zeg dat dit gevoel en de nachtmerries na een paar weken opeens waren verdwenen en dat ik er nooit meer in die mate last van heb gehad.
Precies op dát moment besef ik dat ik mijn eigen onbewuste gevoelens van toen op de groep reflecteer. Ik herbeleef de gebeurtenissen als het ware, maar het beangstigt mij niet meer.

Ik praat rustig verder over mijn ziekteperiode, hoe ik mede daardoor tot veranderende inzichten kwam die mij vervolgens bewust maakten van mijn menselijke en vooral kwetsbare kant. Hoe ik ertoe was gekomen om over het politieberoep te schrijven en wat de samenhang was tussen mijn beleving van het beroep en mijn ziekte en genezing. Door het durven tonen van mijn menselijke en kwetsbare kant verdwenen geweld en agressie jegens mij als gezagsdrager. Care en Cure geldt ook voor politiemensen. Ik zie instemmend geknik vanuit de klas. De aandacht van deze jonge mensen én van Bill Banning geven mij een warm gevoel.

Dié verhalen moet ik dus vertellen en niets anders, denk ik, want zó is mijn politieleven verlopen en niet anders. Geen praatje pot houden over het rijden zonder achterlicht of overlast van jeugd. Geen fantasieverhalen over de good en de bad guy in een verhoorkamer. Hier komen de échte levensvragen aan bod, vragen waarmee deze jonge mensen nog meer dan genoeg te maken zullen krijgen in hun leven.

Ter afsluiting lees ik een klein stukje voor uit het boek Gedachtenkracht van trainer/coach Marja Ruiterman uit Amsterdam. Verlichte zielen zitten overal, ook bij de politie, aldus de auteur. De verlichte rechercheur verhoort verdachten van roof, moord, mishandeling en verkrachting. Hij ziet de mens achter de crimineel en lijkt hem te begrijpen en tot in de ziel te raken. De verlichte rechercheur treedt volgens Marja de wereld met open vizier tegemoet.
Ik sluit het boekje en kijk met open vizier de klas in. Mijn verhaal eindigt met het gezegde: wat je geeft, krijg je terug. Dat geldt voor ieder mens, ook voor politiemensen. Een warm applaus is mijn beloning.

Dat ik zóiets nog eens zou meemaken. Het is wonderbaarlijk over het politiewerk en het beroep te praten, zonder mij te moeten verdedigen voor wat dé politie verkeerd doet. Ik word geroerd door een leerling die na afloop bij me komt en zegt dat haar vader een leidinggevende functie heeft en geïnteresseerd zal zijn in de zaken waarover ik heb verteld. Ik geef haar met liefde een flyer mee.

Eventjes denk ik terug aan 1969. Toen kwam een politieman in de vierde klas MULO in het kader van werving ook een verhaal vertellen over het politieberoep. Hij repte geen woord over menselijkheid en kwetsbaarheid en al helemaal niet over care en cure. Hij was op zoek naar jonge, loyale en gezagsgetrouwe mensen. Ik kon mijn vader toen niets aanreiken waardoor hij wellicht inzicht had kunnen krijgen in zijn afkeer tegen gezag en autoriteit. Misschien heb ik om die reden onbewust voor de politie gekozen. Wie weet?

Klas A5A en Bill Banning: Hartelijk dank voor jullie warme aandacht. Jullie hebben mij een onvergetelijke dag bezorgd.

Jacques Smeets
www.deblauwediender.nl

Boeteservice?

De verhoging van de verkeersboetes is opeens een hot item. Zou er sprake zijn van een nieuw soort straatterreur? Belichaamt Ivo Opstelten de nieuwe pestkoppen die zich met het bonnenboekje in de hand, stiekem in een auto of vanachter een boom uitleven op de automobilisten?

Het verzet roert zich uit onverwachte hoek. De politie komt in opstand tegen de hoge boetes.  Er  ontstaat reuring in politieland en Ivo Opstelten voelt zich in zijn wiek geschoten. Ondertussen vallen de bekende brieven met het logo van de rijksoverheid in talloze bussen van de overtreders. Zij schrikken zich een ongeluk bij het zien van de bedragen.

Maar er lijkt hoop te zijn voor de zondaars, de redder in nood heet Jacques van Heest uit Reuver. De man liep in de tijd dat hij nog voor een baas werkte, regelmatig tegen een boete op. Maar volgens deze ervaringsdeskundige waren ze vaak in strijd met sommige regels van de overheid. Jacques diende bezwaar in en in heel wat gevallen kreeg hij gelijk, tenminste dat zegt hij tegen een journalist van De Limburger. Jacques werd z.z.p.’er en startte een dienstverleningsbedrijf met de toepasselijke naam “Boeteservice”. Wat hij voor zichzelf kon bereiken, zou hij ook voor andere mensen gedaan krijgen. Hij bond de strijd aan met de pietepeuteraars van de overheid die er volgens hem kennelijk aardigheid in hebben de kleine verkeerszondaar te pesten. Jacques is een slimme jongen, hij helpt de mensen bij het zoeken naar de regels van de Wet Mulder, want, zo zegt hij, de meeste verkeersdeelnemers kennen deze niet. Die hulp kost wel € 10,17 All-in. Hij zou in de afgelopen drie jaar zo’n 10.000 mensen hebben geholpen en bijna 30% zou kwijtschelding hebben gekregen.

Eventjes googelen op Internet leerde mij al snel wat de ware reden zou kunnen zijn van de vele kwijtscheldingen. Door de enorme hoeveelheid opgelegde boetes en de beperkte capaciteit bij justitie om deze allemaal tijdig af te handelen, worden elk jaar vele duizenden kleine verkeersboetes waartegen bezwaar is ingediend, kwijtgescholden. Het heeft relatief weinig te maken met de strijd tegen onterecht opgelegde boetes, zoals Jacques van Heest claimt. Zijn strijd tegen, zoals hij ze noemt, luie officieren of pietepeuteraars van het CVOM blijkt niet meer te zijn dan een slimme ondernemingsgeest die voor een goed gevulde portemonnee zorgt.
De vraag blijft in mijn hoofd rondzingen wat Jacques bedoelt met  All-in.

Jacques Smeets
www.deblauwediender.nl

Beroepsbeleving

Antoine Bodar, de populaire televisiepriester, verfoeid en geliefd door helderheid van geloofsgetuigenis, schroomt niet te spreken over Christus en Zijn Kerk en aldus zaken bij de naam te noemen – tegen de waan van de week in.
Dat lees ik als ik uit nieuwsgierigheid de website www.antoinebodar.nl open.

Deze priester voelt zich al op zeer jonge leeftijd geroepen om priester te worden. Voor de Jezuïeten waar Bodar de opleiding volgde, is hij meer dromer dan werker. Omdat men hem te dom vindt, wordt hij van school gestuurd. Hij begraaft daarmee tevens zijn priesterroeping.

In 1985 graaft hij de roeping opnieuw op en wordt zijn stille verlangen naar het priesterschap toch werkelijkheid. Na een moeizame periode van zeven jaar voorbereiding en tegenwerking wordt hij in 1992 tot priester gewijd. Na drie jaar wordt hij opnieuw door de Jezuïeten weggestuurd omdat hij niet alleen katholieken, maar ook protestanten en andere “buitenkerkelijken” ontvangt en spreekt. Bodar duikt onder in een “betonnen bunker” aan de Amsterdamse Goudkust.

In 1998 verhuist Bodar voor de eerste keer naar Rome en laat zich daar inschrijven in het pauselijke priestercollege Sante Maria dell’Anima. Niet voor lange tijd, want in 2002 keert hij na enige aarzeling terug naar Nederland, als bisschop Hurkmans hem vraagt om plebaan te worden in Utrecht. Hij groeit uit tot het “monster van de Hertogstad” vanwege de commotie die rond zijn persoon ontstaat. In 2004 vraagt hij ontslag. Hij vertrekt opnieuw naar Rome om zich daar definitief te vestigen. Bodar blijft in een innerlijke strijd verwikkeld vanwege de weerzin tegen zijn onorthodoxie.

Zijn passie voor het geloof herkende ik terug in het gesprek met Leo Feijen in de t.v.-reportage “Kerst in Rome” op eerste Kerstdag 2012. Feijen vroeg of de ontvankelijkheid voor de boodschap wat meer open wordt. Volgens Bodar ziet men nu veel meer in dat de mens ook zoekt naar de zin van het leven en zich niet meer uitsluitend bezighoudt met economische vraagstukken. Het perspectief mag iets verder zijn dan de bank, de buik of de mammon (de beheersing door geld), aldus de geestelijke.

De dagelijkse werkelijkheid is voor veel mensen een hele andere. Hier gaat het juist om overleven, kijken of de rekeningen betaald kunnen worden, kan de functie behouden blijven, word ik slachtoffer van een reorganisatie of biedt deze nieuwe kansen. Gezondheid is een groot goed in onze westerse cultuur, tegelijkertijd proppen we ons vol met materiële zaken en worden we ziek. Televisieprogramma’s voedden de hebzucht en afgunst door dagelijks de levenswijze van de rijke-lui te tonen. Organisaties veranderen soms in arena’s waar gevechten om lijfsbehoud aan de orde van de dag zijn. Voor velen reikt het perspectief inderdaad niet verder dan de bank, het werk, de buik en het mammon. Daardoor verliezen mensen hun idealen, aldus Bodar.

De geestelijke toonde een hoge mate van beroepstrots toen hij sprak over zijn fierheid om gelovig te zijn en hij zei daarbij dat christenen die fierheid wel een beetje meer mochten tonen. Daarmee zou je ook ongelovigen, moslims of andere groeperingen serieus nemen. Hij noemde in dit verband het gezegde: “Woorden wekken, voorbeelden trekken.” Mensen moeten meer zelfvertrouwen krijgen, we moeten opnieuw naar buiten gericht worden. Hij liet weten dat het geloof getuigen niet moest betekenen dat je iemand anders de les leest. Bekering noemde Bodar een omkering, durven te tonen waar je trots op bent. Laten zien dat je eerlijk en rechtvaardig bent, dat je niet kwaad spreekt over andere mensen. Dat je durft toe te geven dat je fouten hebt gemaakt. Het is helemaal niet erg om een beter mens te worden, aldus de priester.

Stichting beroepseer propageert in wezen een soortgelijke boodschap. We moeten trots zijn op wat we doen en dat laten zien. Het gaat om de uitstraling. Op die manier roep je vanzelf respect op voor je doen en laten en laat je andere mensen ook meer in hun waarde. Hoe groter het respect voor jezelf en voor wat je doet, des te meer respect zul je ontvangen.

Het christendom zou je in ons beroep kunnen vergelijken met het rechtssysteem waarop de politie rust, maar in de kern bezit iedere diender een bepaalde drive om een bijdrage te leveren aan de veiligheid in de samenleving. Die drijfveer zorgt voor een zeker gevoel van trots, niet het rechtssysteem.
Politiemensen laten zich echter ook vaak verdoven door wat er zich op organisatorisch vlak afspeelt. Wij laten ons – vaak negatief – beïnvloeden door de politiek, de korpsleiding en de vakbonden, maar dat staat meestal ver weg van de kern, de essentie van het beroep, het eergevoel om veiligheid te bieden aan de samenleving. We richten ons te vaak en teveel op de materiële kant van het beroep, waardoor we ons geestelijk tekort doen.
Een omkering is mogelijk door ons meer bewust te worden van onze beroepstrots.

Ik maakte de omkering zelf mee binnen het politieberoep en werd een beter mens.

Jacques Smeets
www.deblauwediender.nl

Beroepseer

Beroepseer is een innerlijk gevoel van trots over wat we doen en laten binnen ons beroep, functie en taken. Het blije en gelukkige gevoel om iets te betekenen neemt de overhand en het gevoel van eigenwaarde groeit erdoor. Het houdt tevens verband met de fysieke, psychische en morele weerbaarheid.

Als politieman krijg je met fysiek en psychisch geweld te maken, door het te incasseren of uit te delen, bijna dagelijks wordt je geconfronteerd met menselijk leed, agressie en geweld en op moreel vlak zijn de eigen opvattingen over normen en waarden van groot belang. Wat zijn de persoonlijke opvattingen over buitenlanders en allochtonen, heb je een uitgesproken politieke mening en onder welke omstandigheden leef je privé? Daarbij komt dat de diender een vertegenwoordiger van het gezag is en in die hoedanigheid in dienst van de samenleving het politieberoep uitoefent en  onvoorwaardelijk gebonden is aan de wet- en regelgeving. De verhouding met de samenleving staat op gespannen voet. Een diender is niet alleen dienstbaar en waakzaam, maar tegelijk ook kwetsbaar. Ondanks alles is hij of zij echter een mens binnen de organisatie. De beroepseer of -trots zal zich verhouden tot de mate waarin al die zaken in (dis)balans met elkaar zijn.

Het politieberoep en veel andere beroepen worden graag eervol genoemd, dat geldt heel speciaal voor politici. Niet voor niets zeggen ministers en parlementariërs dat het een hele grote eer is om het land te mogen dienen. Het is daarom ook aan de politiek om serieus bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit van de politie en dat het beroep op een zodanig niveau wordt gebracht waardoor de beroepstrots vanzelf terugkeert. Want dat de trots bij velen verdwenen is staat buiten kijf.

Politiemensen worden in de regel door buitenstaanders gezien als weerbare individuen, die tegen een stootje kunnen, die in staat zijn op te treden waar anderen dat niet doen, die opkomen voor slachtoffers en daders in de kraag vatten. Als je vandaag de dag in de social media de commentaren op politieoptredens leest, zou je bijna denken dat politiemensen niets  meer goed kunnen doen in de publieke domeinen. De belastingbetaler eist dat de politie er voor hun is, dat zij kunnen vertrouwen op een politiemacht die in dienst staat van de samenleving, dat zij in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag haar taken uitvoert en hulp verleent aan de mensen die deze behoeven. De politie moet zich vooral met die zaken bezig houden en niet de burgers lastig vallen met bekeuringen. Wanneer niet aan die voorwaarden wordt voldaan, raken mensen teleurgesteld, ontevreden, boos of worden ze agressief. Dienders worden dan de kop van jut. Er ontstaat afkeer tegen het gezag en geweld en agressie tegen de politie nemen onder die omstandigheden toe.

Agenten werken in de publieke domeinen hetgeen onomstotelijk betekent dat ze zichtbaar zijn voor het publiek en het oog van de camera. Optreden dat in de ogen van de toeschouwers als foutief, onbekwaam of onrechtmatig wordt ervaren, wordt genadeloos met camera’s en mobieltjes  vastgelegd en achteraf uit en te na door de media, deskundigen en binnen de organisatie gereconstrueerd. Binnen de social media is dat vaak anoniem, ongefundeerd en ongenuanceerd. Dienders worden binnen  de social media vaak beschreven als een gezagsdrager die misbruik maakt van macht. De mens binnen de organisatie is dan ver zoek. Om zich daartegen te kunnen weren is een gedegen en verantwoorde opleiding gewenst. Er zal derhalve veel meer aandacht moeten worden besteed aan de afname van de beroepstrots onder de dienders die nu aan het werk zijn, zodat de verkregen informatie verwerkt kan worden in het studiemateriaal voor de toekomstige politieagenten. Dienders kiezen meestal voor dit beroep omdat ze een steentje willen bijdragen aan het veilig maken en houden van de samenleving. Zij voelen zich geroepen om de criminelen op te sporen en aan te houden, ook al lopen ze daarbij grote risico’s. Ze willen graag de helpende hand bieden bij problemen die mensen onderling hebben. Het zijn meestal doeners die graag in teamverband werken en ze zijn niet vies van het dragen van verantwoordelijkheid. Deze ingrediënten maken dat men trots is op het beroep.
Sinds de reorganisatie in 1994 werden bevoegdheden, die tot dan toe heel normaal waren voor de uitoefening van een functie in een bepaalde rang, steeds meer overgeheveld naar leidinggevenden die zich tegelijkertijd steeds meer teruggetrokken in de bureaus. De bureaucratie nam een enorme vlucht binnen onwerkbare en tijdrovende systemen, waardoor ook de dienders steeds meer tijd doorbrachten in de bureaus. Dat ging ten koste van transparantie en klantvriendelijkheid. Hardnekkige recidivisten werden niet langdurig achter slot en grendel opgeborgen. Deze ontwikkeling bracht veel frustratie teweeg onder de gezagsdragers.

Integrale beroepsvaardigheidstrainingen hebben niet geleid tot meer weerbaarheid, integendeel, de afname van fysieke, psychische en morele weerbaarheid kan niet meer aan het alziend oog worden onttrokken. In Nederland heerst al geruime tijd openlijk een minachting over gezag en de politie, tenminste als je de (social)media zou moeten geloven. Gezag wordt niet meer zonder slag of stoot geaccepteerd en filmpjes op Internet en berichten in de media maken politiemensen onzeker. Onderwaardering en het uithollen van functies die voorheen betekenis hadden, hebben geleid tot beroepszeer. Demotivatie, vermindering van prestaties en langdurig ziekteverzuim door burn-out, depressies en PTSS  zijn het gevolg. Het zelfrespect onder de dienders laat duidelijk te wensen over. Politiemensen voelen zich vaak het vuilnisvat van de samenleving en in het ergste geval berooft men zichzelf en/of anderen van het leven. Geen wonder dat de beroepstrots in sterke mate afnam.

Het wordt tijd dat de politiek de dialoog aangaat met de dienders zélf en niet uitsluitend met korpschefs, voorzitters van vakbonden, zogenaamde deskundigen en de media. De ervaringen en verhalen van dienders doen ertoe.  Zij verschaffen een inkijk in de werkelijke politiewereld en laten zien hoe de vlag er bij hangt.
Zoals gezegd is de beroepseer onder politiemensen door al die ontwikkelingen behoorlijk onder druk komen te staan. Daarbij komt dat de jongste generaties totaal anders zijn opgevoed, opgeleid en andere normen en waarden hanteren. Zij kijken heel anders aan tegen het politieberoep. Het is een baan geworden die je niet meer je hele beroepsleven uitoefent, maar waar steeds vaker vroegtijdig wordt afgehaakt of gewisseld naar andere beroepen. Er is derhalve een grote kloof ontstaan tussen de oude en de jongste generatie, die zich ook voordoet binnen andere beroepsgroepen, zoals notarissen, onderwijzers en zorgpersoneel.

Het is goed dat er initiatieven worden ontplooid om nieuw leven in die beroepstrots te blazen. Stichting Beroepseer is daar een mooi voorbeeld van en ik denk dat het project Versterking Professionele Weerbaarheid Politie een daadkrachtige actie van minister Opstelten is om te komen tot een verbetering van de fysieke, psychische en morele weerbaarheid van dienders. De politieagenten moeten dan wel de ruimte krijgen om hun persoonlijke verhalen te vertellen. De recent opgerichte Stichting Weerbaarheid en Erkenning Politie is eveneens een mooi initiatief om de problematiek bloot te leggen.

Het zou voor het nieuwe Kabinet een eervolle zaak moeten zijn om nog meer betrokkenheid én vooral daadkracht te tonen in het creëren van de noodzakelijke kentering. Het getoonde eergevoel van politici over hun eigen beroep zou politiemensen kunnen aanmoedigen om zelf ook weer op zoek te gaan naar de beroepstrots. Van daaruit zullen creatieve ideeën ontstaan om samen met de politiek te gaan werken aan kwalitatieve politiezorg, die door de burgers in het land meer gewaardeerd zullen worden. Minister, Tweede Kamerleden en de Korpschefs moeten zich dienstbaarder gaan opstellen, zodat de deugdzame cirkel van kwaliteit herontdekt wordt.

Dienders die zich meer professional gaan voelen vinden nieuwe moed om op te komen voor wat hun bezielt. Bezieling is een zeer krachtige eigenschap die vanzelf de beroepseer voedt.

In gesprek met gedetineerden

 

Wat bezielt iemand om als pas gepensioneerde politieman in gesprek te gaan met een groep schier onverbeterlijke gedetineerden, die op het punt staat te resocialiseren? Zo wordt dat nu eenmaal genoemd. Als je het volgende artikel leest, begrijp je het misschien. Of je verklaart me voor gek, dat kan ook. Mij heeft het in elk geval plezier gebracht. Geen nood, aan het eind van het volgende artikel lees je dat ik ook realist ben.

Op maandag, 12 november 2012 ben ik, op uitnodiging van Cora Frowijn, trajectbegeleider bij het Penitentiair Trajecten Centrum (PTC) te Rotterdam, naar het complex aan de Noordsingel gegaan om er te praten met een groep van tien gedetineerden. De groep bevindt zich in het eindtraject ter voorbereiding op resocialisatie. Ze zitten niet meer opgesloten maar moeten zich op bepaalde uren melden in het PTC om zich te onderwerpen aan een verplicht programma. De rest van de week doen ze arbeidservaring op bij bedrijven die bekend zijn bij het PTC. Cora Frowijn nodigde mij uit om met de groep in gesprek te gaan. Er werd geen gebruik gemaakt van een handleiding. Het zou interessant zijn om te bekijken of er een dialoog kan ontstaan tussen twee totaal tegenover elkaar staande werelden en of de deelnemers in staat zouden zijn hun negatieve beeld over de politie bij te stellen.

Het was voor mij een uitdaging om de confrontatie aan te gaan met een groep mensen, die een oud-politieman in eerste instantie zonder enige uitzondering zien als hun persoonlijke vijand. Gezag en autoriteit zijn wel de laatste zaken waarmee deze mensen tijdens zo’n programma geconfronteerd willen worden. Echter, binnen de kaders van het programma moest deze groep getoond worden dat gezag en autoriteit zaken zijn die nu eenmaal binnen onze samenleving bestaan en waarmee iedereen vroeg of laat te maken krijgt in het leven. De wereld binnen de gevangenis is nu eenmaal een totaal andere wereld dan die daar buiten.
Met volle overtuiging en een optimistische kijk op de wereld ging ik de confrontatie aan met de groep, bestaande uit negen mannen en een vrouw, Antillianen, Surinamers, een Turk en een Kaap Verdiaan. Mij was niet bekend waarvoor ze hadden gezeten.

Bij binnenkomst trof ik de mensen aan in een lokaal waar ze gezamenlijk aan een tafel zaten te lunchen. Cora stelde mij in het kort voor aan de groep en ik schoof bij hun aan tafel om een boterhammetje mee te eten. Ik kreeg het gevoel dat daarmee al een klein wakje in het ijs was geslagen. Ik werd in elk geval geaccepteerd aan tafel en dat was al een enorme meevaller.
Na de lunch zijn we in een andere ruimte gaan zitten en daar heb ik eerst iedereen een hand gegeven en kort iets over mezelf verteld, waarom ik daar was, dat ik iedereen als mens gelijkwaardig zag en dat ik niet uitging van bepaalde verwachtingen.

Het was bijzonder dat ik de aandacht had, dat men luisterde. Ze bleven mij met u aanspreken, ondanks mijn herhaaldelijk verzoek om me te tutoyeren. Dat geeft wel aan hoe de verhoudingen liggen. Politiemensen, ook een oud-politieman, zouden nooit hun vrienden worden. Cora had mij laten weten dat het soms voorkwam dat trainers/coaches anderhalf tot twee uur tegen een groep zaten te praten die totaal geen aandacht of interesse toonde, geen woord sprak en alleen maar bezig was met mobieltjes.

Er kwam echter een gesprek op gang en er werden vragen aan mij gesteld, die ertoe deden. Iemand stelde zelfs de vraag of ik gelovig was en of dit ertoe had bijgedragen dat ik in de loop der jaren de criminelen ook als mens ging zien. Er werd gesproken over de rollen van de good en de bad guy tijdens de verhoren. Hun beeld over de politie was zeer negatief. Politiemensen en vooral rechercheurs waren er alleen maar op uit om hun te grazen te nemen en af te zeiken. Ik merkte dat ik meestal werd aangesproken met jullie en dat zij heel goed waren in het plakken van etiketten op de voorhoofden van criminelen. De politie had maar één doel, ervoor te zorgen dat zij achter de tralies terechtkwamen, meestal onterecht, zo werd geopperd, want er was vaak helemaal geen bewijs. Dat werd zomaar in een proces-verbaal opgeschreven en naar justitie gestuurd.
Uit hun opmerkingen kon ik opmaken dat zij zich sterk lieten beïnvloeden door de berichten over onterechte beschuldigingen of veroordelingen die via de (social)media aan de kaak zijn gesteld. Voor deze groep gedetineerden was het klip en klaar dat de politie machtsmisbruikers zijn en dat ze kregen waarom ze vroegen, omdat de politie de crimineel nu eenmaal minderwaardig en agressief bejegent. Toen ik zei dat dit andersom ook zo werkt en dat verantwoordelijkheid voor alle partijen geldt, werd op dezelfde manier gereageerd. In hun beleving bestond slechts die ene werkelijkheid.

Toen ik vertelde over mijn kentering in de benadering van verdachten binnen het politiewerk, waren zij niet verbaasd, integendeel, zij vroegen zich af waarom ik er pas na dertig jaar achter kwam dat ik met mensen te maken had en dat ik toen pas in staat bleek om criminelen menswaardig gezien op gelijk niveau kon stellen. Ik reageerde daarop door te zeggen dat dienders ook mensen zijn. Daar waren ze het duidelijk niet mee eens.
Ik kwam tot de conclusie dat deze ontmoeting zinvol was omdat het gesprek niet stagneerde. De weerstand tussen beide werelden is nu eenmaal erg groot en dat is niet weg te praten door een uurtje met elkaar te kletsen. Daarbij komt dat ik tijdens de ontmoeting regelmatig dacht aan de slachtoffers van deze gedetineerden. Niemand van de aanwezigen heeft ook maar één woord over de slachtoffers gerept en ik heb het er bewust niet over gehad. Zij waren in hun ogen slachtoffers van het rechtsysteem en met name van politie en justitie.

Ik heb nu van dichtbij gezien hoe de begeleiding van veroordeelden bij de resocialisatie is georganiseerd en dit was slechts een fractie van maatregelen die op dit vlak zijn genomen en waarmee vele duizende medewerkers elke dag in de weer zijn. Soms was er een lichte neiging om er iets over te zeggen, maar ik heb het bewust niet gedaan, daar was mijn bezoek niet op gericht. Het ging er mij immers om te ervaren hoe het is om als (ex)dienaar van de wet te praten met notoire overtreders van die wet (ex)gedetineerden) en over en weer iets van elkaar te weten te komen.

Wat ik er zeker van heb opgestoken is, dat het voor politiemensen van het grootste belang is dan men zich in de wereld van de notoire crimineel kan verplaatsen, dat men zich realiseert dat de politie meestal als vijand wordt gezien en dat zij zichzelf uitsluitend zien als slachtoffer van een machtswellustig systeem dat er slechts op uit is om de crimineel af te zeiken. Natuurlijk moet ik niet generaliseren, elke crimineel zal anders denken over en reageren op de politie. In deze groep was het echter een  algemeen beeld. Als je twee uurtjes met zo’n groep aan tafel hebt gezeten, steekt wel een sterke neiging om te generaliseren de kop op. Het is daarom van belang dat bij de opleiding van studenten en in opleidingen in verhoortechnieken en -tactieken aandacht wordt geschonken aan deze aspecten.

Het is een illusie te veronderstellen dat het bestrijden van criminaliteit en de bejegening van de crimineel op een éénzijdige manier zal leiden tot het oplossen ervan. Het is ook ondenkbaar dat de politie en de crimineel niets met elkaar hebben te maken. In wezen zijn ze tot elkaar veroordeeld, alleen beseffen beide kanten dat niet altijd. Natuurlijk besef ik als geen ander dat criminaliteit altijd zal bestaan, zolang er mensen bestaan.
Mijn ervaring tijdens deze ontmoeting was dat ik in gesprek ben geraakt met de gedetineerden omdat ik ze als mens heb bejegend, terwijl ik niets af deed aan de misdrijven waarvoor ze zijn veroordeeld en de straf die ze hebben moeten ondergaan.

Er werd niets goedgepraat, maar ik veroordeelde ook niemand. Het viel me wel op dat ik regelmatig aan de slachtoffers bleef denken. Zij zouden evenredig veel aandacht moeten krijgen, maar dat gebeurt nog steeds niet in voldoende mate. In die zin ben ik verheugd dat dit onderwerp hoog op de agenda van de nieuwe regering staat.

Wellicht heb ik bij de een of ander iets achtergelaten, dat bij een volgende confrontatie met de politie positief van invloed kan zijn op het gedrag en de bejegening. Ik ben realist genoeg om te veronderstellen dat het diep in mijn hart een ijdele hoop is. Je weet echter nooit!

Jacques

www.deblauwediender.nl

Geweld tegen politie

 

Een hardnekkig fenomeen dat niet uit te bannen lijkt, integendeel, er wordt steeds meer en harder geweld tegen de politie gebruikt, zo blijkt uit recent onderzoek. De gebeurtenissen in Haren lieten zien hoever mensen zich laten gaan in hun uiting van agressie en geweld tegen de politie.

Achteraf  is er veel kritiek op politie en bestuur, vooral van mensen die er niet bij zijn geweest. Politiemensen en journalisten die er wel bij zijn geweest, weten wel beter en het is daarom goed dat er een meldpunt werd opengesteld. Is iets voor onze Job, hoeft hij zich tenminste niets wijs te laten maken.

Het bevreemdde mij dat ik politici, bestuurders en politiemensen via de media hoorde zeggen dat men niet begreep waarom het geweld zo uit de hand was gelopen en dat er zoveel meelopers waren.

Recent las ik een artikel van de binnen politiekringen alom bekende gedragswetenschapper Otto M.J. Adang. Hij doet al jarenlang onderzoek in agressie en collectief gedrag, speciaal in verband met openbare orde handhaving, gebruik van geweld en de interactie tussen politie en burgers. Volgens Adang richtten verklaringen van collectief geweld zich traditioneel op de veronderstelde pathologische, irrationele en schijnbaar chaotische aard van het geweld. Volgens Adang wist men in al in de 19e eeuw uit onderzoek dat mensen in een menigte hun zelfbewustzijn verliezen en dat de gebruikelijke morele remmingen en beperkingen wegvallen. Onderdrukte verlangens komen tot uiting, mensen laten onder die omstandigheden gedrag zien, puur als gevolg van het feit dat ze deel uit maken van een menigte. De Amerikaanse sociaal-psycholoog Philip Zimbardo kwam in 1969 tot de conclusie dat mensen hun identiteit verliezen in een op hol geslagen menigte. De opwinding en anonimiteit van het deel uitmaken van een groep leidt volgens Zimbardo tot ongeremd gedrag, individuen worden bijzonder vatbaar voor suggestie en ophitsing door leiders.

Deze ideeën zijn in veel landen de basis voor de opleiding en training van politie-eenheden die worden ingezet bij rellen.

Zou men in Nederland niet op de hoogte zijn van die kennis? Misschien dat politie, bestuurders en journalisten een gesprek moeten aangaan met Otto Adang. Het is wel te hopen dat het rustig blijft, want voordat je het weet leidt het deel uitmaken van die groep tot ongeremd gedrag en worden zij vatbaar voor suggestie en ophitsing door Otto.

Jacques

www.deblauwediender.nl