Skip to main content

Redactie Beroepseer

Nieuwe voortrekker: Antoniek Vermeulen

De nieuwe Voortrekker van Beroepseer is Antoniek Vermeulen (1956), senior projectmanager bij de gemeente Utrecht. Zij geeft leiding aan complexe projecten waarbij samenwerking met de burgers en met een veelheid aan partners meestal één van de kritische succesfactoren is. De afgelopen jaren was zij projectleider van de Utrechtse veiligheidsaanpak, stuurde zij het programma Krachtwijken aan en werkte zij samen met woningcorporaties aan de integrale gebiedsontwikkeling in een aantal achterstandswijken. Momenteel is zij projectleider van de integrale buurtteams: een nieuwe werkwijze die de gemeente ontwikkelt ter voorbereiding op de innovaties van de jeugdzorg en de zorg voor kwetsbare bewoners.

Vermeulen is van mening dat de kloof tussen de logica van de systeemwereld en die van de leefwereld van de bewoners, met name van bewoners in achterstandswijken, een belangrijke oorzaak is van het feit dat maatschappelijke problemen zo moeizaam worden opgelost:

“Politici en beleidsmakers denken vanuit een maakbare werkelijkheid: er is een analyse van de problemen, er worden ambities geformuleerd en hup, we gaan aan de slag. De praktijk blijkt echter meestal weerbarstig en niet zelden leidt dit tot bijgesteld beleid, meer budget en nieuwe projecten. Dat is één van de redenen dat er in aandachtswijken vaak sprake is van een projectencarrousel en dat er in gezinnen met meerdere problemen soms wel tien hulpverleners rondlopen.
Met de integrale buurtteams proberen we dit te doorbreken. De generalistische hulpverleners zitten heel dicht aan tegen de leefwereld van de bewoners die zij ondersteunen. Als gemeente zitten we vervolgens weer dicht op de uitvoering van het werk van de buurtteams en proberen we de ervaringen van de professionals te vertalen in vernieuwing van de aanpak. Bestuurders lopen mee met professionals uit de buurtteams en die schuiven op hun beurt soms aan de ambtelijke en bestuurlijke tafels aan. Door op zo’n manier de logica van leefwereld en systeemwereld met elkaar te verbinden, verwachten we tot een inzet van middelen te kunnen komen die effectiever is dan beleid dat we aan ‘de tekentafel’ ontwerpen”.

Vakmanschap is volgens Vermeulen in deze benadering cruciaal: het vakmanschap van de hulpverlener die met deze aanpak meer speelruimte krijgt om op basis van zijn professionaliteit te handelen, maar ook het vakmanschap van de ambtenaar die heen en weer pendelt tussen de keukentafel en de bestuurlijk tafel om de kennis, ervaring en logica van het dagelijks leven van kwetsbare burgers zoveel mogelijk te combineren met bestuurlijke ambities en uitgangspunten.

U P D A T E

Antoniek Vermeulen is met pensioen gegaan in 2022. Stichting Beroepseer is haar dankbaar voor al haar  inspanningen.

Wetenschappelijke publicaties bedreigd met uniformiteit en standaardisering

Dr. Pierre Purseigle, hoofddocent moderne geschiedenis aan de universiteit van Birmingham en hoofdredacteur van het tijdschrift First World War Studies heeft in een brief een oproep gestuurd aan zijn collega’s om zich te keren tegen de hervormingen van de Britse regering inzake het publiceren en toegankelijk maken van door de overheid gefinancierde wetenschappelijke resultaten van onderzoek.

De  Working Group on Expanding Access to Published Research Findings, onder voorzitterschap van prof. Janet Finch, maakte onlangs haar rapport openbaar over hoe wetenschappelijke artikelen gepubliceerd moeten worden en  toegankelijk gemaakt. “Open access”, het onbeperkt beschikbaar stellen van wetenschappelijke onderzoeksresultaten – publicaties zowel als data –  die met publieke middelen zijn gefinancierd, is al een tijdlang een onderwerp van discussie in de internationale wetenschappelijke wereld.
De aanbevelingen in bovengenoemd rapport, waaronder ook de zogenaamde Gold route to Open Access (Gold OA), zijn door de Britse regering overgenomen.
Commissies zijn momenteel bezig met de invoering daarvan in 2013-2014 in heel Groot-Brittannië.

Het toepassen van de Gold OA als belangrijkste manier van verspreiding van onderzoeksresultaten betekent dat schrijvers verzocht worden een Article Processing Charge (APC) te betalen om hun werk gepubliceerd te krijgen, d.w.z. ze moeten de “verwerkingskosten” van een artikel betalen.
Veel  wetenschappelijke organisaties, waaronder de Royal Historical Society, de British Academy en de American Historical Association hebben serieuze bezwaren tegen het rapport.

De voorgestelde drastische veranderingen zouden een dramatisch en ontwrichtend effect hebben op de manier waarop wetenschap niet alleen openbaar wordt gemaakt, maar ook bedreven. Het toepassen van de aanbevelingen van het rapport zou van invloed zijn op de academische vrijheid en deze zeker beperken, vooral wat betreft de keuzemogelijkheden van manieren van publiceren. Publicaties zouden gestroomlijnd worden en gelijkvormig gemaakt, ten koste van niet-gestandaardiseerde vormen van openbaarmaking zoals recensies van artikelen, opiniestukken, boekrecensies en forums die bijdragen aan de diversiteit en rijkdom van wetenschappelijke discussies.

De hoogte van APC’s, die waarschijnlijk berekend zal worden door generalistische en prestigieuze tijdschriften, zou nadelig kunnen uitpakken voor de mogelijkheden van een beginnende carrière en voor onafhankelijke en gepensioneerde wetenschappers om deel te kunnen nemen aan het wetenschappelijke debat. Collega’s die in ontwikkelingslanden werken (of zelfs in ontwikkelde landen met een ander financieringsstelsel) zouden zelfs kunnen worden buitengesloten van  mondiale wetenschappelijke discussies.

Purseigle beseft dat zijn collega’s waarschijnlijk niet de tijd hebben, of misschien niet van plan zijn, het 140 pagina’s tellende rapport of andere belangrijke beleidsdocumenten van de Britse regering te gaan lezen. Zelf heeft hij een tamelijk gedetailleerde reactie geformuleerd op het rapport om de International Society for First World War Studies op de hoogte te stellen en op zijn blog geplaatst.

Britse historici maken zich intussen op om een effectieve en constructieve reactie te geven op deze hervormingingen. Purseigle besluit zijn brief: “Ik wil er bij u allen op aandringen u hierin te verdiepen, want het gaat alle onderzoekers aan, zowel in als buiten Groot-Brittannië”.

A response to the Finch Report on Open Access (9 november 2012), door Pierre Purseigle: www.pierrepurseigle.info

Veertig overheidsorganisaties met burgers en ondernemers aan de slag met innoveren

open innovatie festival 2012 logoDit jaar viert het Open Innovatie Festival 2012 haar eerste lustrum. Veertig overheidsorganisaties gaan van 26 t/m 30 november aan de slag met open innovatie om samen met ambtenaren, inwoners en ondernemers vraagstukken effectiever, efficiënter maar ook leuker aan te pakken. In plaats van afstemmingsprocedures of het schrijven van plannen, organiseert OIF2012 hackathons (computersessies), deelt het kennis en ervaring en inspireert het honderden sprekers op tientallen (overheids)locaties in het land, van Almere tot de Gooi- en Vechtstreek, van Leeuwarden tot Veghel en van Bloemendaal tot Etten-Leur.

De opening van het festival vindt plaats op 26 november in de gemeente Groningen en het afsluitende spektakel op 30 november in de gemeente Utrecht. Programmamanager Gjill Smit van Stad & Stadhuis, gemeente Groningen: “Het is een enorme eer voor Groningen om gastheer te mogen zijn. Het OIF is een stimulans voor de regio en kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan het creëren van bewustzijn dat innovatie ons in deze moeilijke tijden ook daadwerkelijk kan helpen.”

Wethouder Jeroen Kreijkamp, gemeente Utrecht: “Ik ben er trots op dat Utrecht als stad van Kennis en Cultuur dit jaar de afsluiting mag doen van het landelijke Open Innovatie Festival. Ik verwacht echt dat het OIF030 een bijdrage levert aan onze ambitie van netwerkende overheid in een krachtige samenleving.”

Het landelijke thema van de lustrumeditie is muiten: “Het is leuker om een piraat te zijn, dan om bij de marine te horen” (Steve Jobs). Doel is om met elkaar een stapje verder te gaan, buiten de gebaande paden en regels om. Hoe lossen we de vraagstukken van deze tijd op? Hoe doen overheid, bedrijfsleven en inwoners dat samen op innovatieve wijze? Tijdens OIF2012 zijn geen regels, dus een ooglapje is niet verplicht, maar uiteraard mag iedereen best laten zien dankzij piratenvaardigheden veel voor elkaar te kunnen krijgen.

Het Open Innovatie Festival is inmiddels een begrip binnen de overheid. Zonder geld, maar met de inzet en het enthousiasme van mensen met passie voor innovatie in het publieke domein.

Het OIF2012 is voor iedereen gratis toegankelijk. De precieze invulling wisselt per deelnemende overheidsorganisatie. Op de website is te zien welke programma-onderdelen op welke locatie plaatsvinden. Daar zijn ook de laatste trends en ontwikkelingen te volgen en kun je meedenken over een vraagstuk of zelf een workshop aanbieden of je ervoor inschrijven. Deelnemen is  een prima kans om de eigen kennis bij te spijkeren en te netwerken.

Informatie over deelname, als overheidsorganisatie of als spreker, is te vinden op de als centrale plek voor het hele festival dienende website van OIF2012. Alle overheidsorganisaties hebben daar een eigen plek. Dagelijks worden er nieuwe workshops en presentaties aangekondigd, waaraan je kunt deelnemen.

Zie www.oif2012.nl (Website is opgeheven).

De balans tussen sturing en zelforganisatie

Legeraanvoerders uit heel Europa namen in de 17e eeuw de legerhervormingen van Prins Maurits over. In de 18e en 19e eeuw hervormden Wedgwood en Regout hun fabriekjes tot toonaangevende bedrijven. De organisatieprincipes van Taylor werden in de 20e eeuw de standaard. Wat gaf telkens de doorslag?

“Deze vraag wil ik hier beantwoorden. De ‘lessons learned’ hebben niets van hun actualiteit verloren. Ze sluiten zelfs naadloos aan bij recente ervaringen met ‘innovatief organiseren’.

We kunnen er in onze tijd meer dan ooit van profiteren:

  • Legerorganisaties: disciplinering en moreel
  • Bedrijfsregimes: discipline als de vader van zelforganisatie
  • ‘The great mental revolution’
  • Sturing, verantwoordelijkheid en zelforganisatie in onze tijd”.

Willem Mastenbroek begint in zijn artikel De evolutie van sturing – zelforganisatie te beschrijven hoe Prins Maurits in de periode 1590-1600 een aantal vernieuwingen invoerde. Het centrale probleem waarmee hij kampte was de disciplinering van een bandeloze soldatenbende. Drie voorbeelden van zijn ingrijpen:

– De gangbare krijgersformatie in de 16e eeuw was de zoge­noemde Spaanse Brigade: 50 man breed en even diep. Een carré helemaal opgevuld met manschappen. Maurits wist door een ondiepe opstelling het rendement der beschikbare troepen zeer te vergroten. Deze verandering in slagorde vereiste belangrijke psychologische veranderingen.
– De vroegere steun der massa viel weg, kwets­baarheid nam toe. Betere training en verscherpte disciplinering leidden tot de benodigde grotere persoonlijke inzet.
– Het zelfvertrouwen werd o.a. versterkt door grondige opleiding. De basis van het gebruik van de musket werd een nauwkeurige ‘arbeidsanalyse’ van alle handgrepen. Eindeloze oefening leidde tot zelfstandige en snelle uitvoering.

Mastenbroek gaat vervolgens via industriële organisaties en de ‘grote mentale revolutie’ die zou uitmonden in vriendelijke, wederzijdse behulpzaamheid naar onze tijd van discipline, verantwoordelijkheid en zelforganisatie. De balans van sturing – zelforganisatie evolueert in de loop der eeuwen: “Botte disciplinering verschuift naar vormen van sturing die een grotere zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid stimuleren. Het organisatieontwerp verandert, de manieren van toezicht en leidinggeven ook. Aldus weet men een hoger niveau van zelforganisatie en verantwoordelijkheid te bereiken. De voorbeelden maken duidelijk dat de druk en dwang tussen en binnen organisaties hiertoe aanzetten. De voorlopers boeken winst; de achterblijvers verliezen terrein of  gaan ten onder”.

De evolutie van sturing – zelforganisatie, door Willem Mastenbroek, ManagementSite, 13 november 2012: www.managementsite.nl

Het artikel is een verkorte versie van een hoofdstuk uit het dit jaar te verschijnen e-boek Concurrentiekracht en innovatief organiseren. Mastenbroek is o.m. hoofdredacteur van ManagementSite en hoogleraar Organisatie-cultuur en Communicatie aan de Vrije Universiteit.

Panopticon: documentaire over bedreiging van de privacy

panopticonFilmmaker Peter Vlemmix heeft van zijn zoektocht naar antwoorden op vragen over de privacy van de Nederlander en de inbreuk daarop, een indringende, overzichtelijke filmdocumentaire gemaakt. Hij ging ook op bezoek in buurland Duitsland waar uit gesprekken bleek dat daar een heel andere, namelijk zeer kritische houding heerst jegens schending van de privacy en het obsessief verzamelen van privé gegevens.

Nederlanders zijn notoir laks over hun privacy. Ze vinden het op een enkele uitzondering na niet erg als ze d.m.v. gezichtsherkenningapparatuur gescand worden in de Rotterdamse tram waar bovendien ook hun gesprekken worden afgeluisterd en opgenomen. Van alle Europeanen hebben de Nederlanders het meeste vertrouwen in de overheid. “Wij zijn een braaf, gezagsgetrouw volkje”, aldus een van Vlemmix’ gesprekspartners. Nederlanders zeggen dat ze “niets te verbergen hebben”, en vinden het allemaal wel best.

Intussen kent Nederland 20 kliklijnen en een Burgernet met als doel elkaar in de gaten te houden en waar 800.000 mensen lid van zijn. In de toekomst komt er nog een hulpje bij, precrime, proactief optreden tegen mensen die wel eens iets onwettigs zouden kunnen doen. Elke beweging van mogelijke verdachten wordt tot de millimeter in kaart gebracht.

peter vlemmixEen ander plan is “the internet of things”, alle objecten voorzien van een sensor, chip of snuffel-etiket die gelezen kunnen worden en bijvoorbeeld in kleding worden aangebracht. Moeten we dit willen? Als we het willen komen we terecht in een panopticum-maatschappij. Een panopticum is een in de 18e eeuw bedacht  type gevangenis waar vanuit een centraal punt alle gevangenen dag en nacht bewaakt en gecontroleerd worden. Een voorbeeld is de koepelgevangenis van Breda.
Volgens Vlemmix worden we klaargestoomd voor een volledig gecontroleerde maatschappij waarin we alle risico’s  willen uitsluiten.

Panopticon – de docu over jouw privacy beleefde zijn première op internet op 25 oktober 2012. Daarin gesprekken met o.a. een psychiater die zijn praktijk eraan gegeven heeft vanwege schending van de privacy van patiënten na invoering van de diagnosebehandelcombinatie (DBC), internetdeskundigen Bart Jacobs, Alexander Klöpping, Brenno de Winter, Rob van Kranenburg, Duitse parlementsleden en privacy deskundigen. Let ook op de tekst van de VN-wet uit 1966 inzake burgerrechten die begint: Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privé leven, in zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling…
Duur van de film is 57 minuten.

U P D A T E

Op 15 november 2012 verscheen op de site van Webwereld het artikel VVD’ers ziedend over spionagekabinet door Maarten Reijnders dat gaat over het “extreem privacy schendende regeerakkoord”. De VVD is akkoord gegaan met een onderzoek naar de verlengingsduur van de bewaarplicht van bel- en internetgegevens van de burger.  Vanuit het buitenland wordt er met verbazing gereageerd op de kabinetsplannen. “Het is natuurlijk een interne Nederlandse aangelegenheid, maar ons Constitutioneel Hof heeft de bewaarplicht eerder dit jaar natuurlijk niet voor niets “ongrondwettig verklaard”, aldus een bezorgde bondskanselier Angela Merkel.

 

In Engeland wordt Raad ter bescherming van universiteiten opgericht

Op 13 november 2012 wordt in Groot-Brittannië de Council for the Defence of British Universities (CDBU)  opgericht door een groep van 66 vooraanstaande intellectuelen, onder wie hoogleraren, schrijvers, kunstenaars, filmers en televisieprogrammamakers. Volgens de Raad wordt het doel van de universiteit “op grove wijze misvormd door de poging een markt van het hoger onderwijs te creëren”. Universiteiten behoren te doen waarvoor ze oorspronkelijk bedoeld zijn: onderwijs geven in en onderzoek doen naar wat zij van intrinsieke waarde vinden en niet wat winstgevend is.

De leden van de Raad maken zich zorgen over het afglijden van het universitaire onderwijs in Groot-Brittannië. Ze zijn ervan overtuigd dat het hogere onderwijs in versneld tempo een punt zal bereiken waarop er blijvende schade zal worden toegebracht aan een prachtig universitair systeem.
Een van de oprichters van de Raad, Keith Thomas, historicus en voormalig voorzitter van de British Academy, beschuldigt bestuurders van universiteiten ervan zich “opmerkelijk hulpeloos” op te stellen jegens de hervormingen van de regering. Ook vindt hij dat “studenten worden beschouwd als ‘consumenten’ en worden aangemoedigd te investeren in academische graden die het meeste kans bieden op een financiëel zeer gunstige toekomst”. Volgens hem worden daarnaast “academici beschouwd als ‘producenten’ wier onderzoek wordt geacht zich te concentreren op onderwerpen van commerciële waarde, waarvan de resultaten gemeten worden met een lineaal en gewogen als een zak met graan”.

De Raad is van plan campagne te gaan voeren voor de afschaffing van overheidssubsidies en stelt voor om te schakelen naar een volledig onafhankelijk subsidiestelsel, los van politiek.
Vorig jaar hebben tientallen academici zich teruggetrokken uit organisaties als de Arts and Humanities Research Council (AHRC), na een conflict over academische vrijheid. De AHRC was door de regering verplicht mee te doen aan het “big society”*) onderzoeksprogramma waarvoor miljoenen Engelse ponden beschikbaar waren gesteld. Het zogenaamde Haldane principe stond hiermee op de tocht. Dat uit het begin van de 20ste eeuw stammende principe houdt in dat onderzoekers bepalen waaraan onderzoeksgelden worden besteed en niet de overheid.

De onvrede in de academische wereld gaat diep volgens Thomas. De oorzaak daarvan ligt niet in het gebrek aan voldoende geldmiddelen zoals te verwachten is in een tijd van economische en financiële crisis. De onvrede komt vooral voort uit het gevoel dat de begrijpelijke zorg voor verbetering van ‘s lands economische situatie, gekoppeld aan een ideologisch geloof in de voordelen van de markt, ertoe hebben geleid dat de kernwaarden van de universiteit opzij zijn geschoven of vergeten.

Onder de 66 leden van de nieuwe CDBU bevinden zich naast Keith Thomas bekende namen als Martin Rees, astrofycicus en presentator van televisieprogramma’s van de BBC; Melvin Bragg, historicus en BBC-programmamaker; David Attenborough, filmer; Richard Dawkins, wetenschapper en de auteurs A.S. Byatt en Alan Bennett.

———————————————————————-

Noot en referenties

*) Het idee van de “Big society” werd gelanceerd in 2010 in het verkiezingsprogramma van de Conservatieve Partij en is onderdeel geworden van het regeerakkoord tussen de Conservatieve en de Liberaal-democratische partij. Het is een van de paradepaardjes van het kabinet Cameron-Glegg. Kern ervan is dat lokale burgers en gemeenschappen meehelpen aan de opbouw van een “grote maatschappij” waarin de macht van politici naar burgers wordt overgeheveld. Tegenstanders, onder wie aartsbisschop van Canterbury Rowan Williams bestempelden het plan als ambitieuze lariekoek dat is gemaakt als excuus voor de terugtrekkende overheid die haar burgers in de steek laat.

De leden van de Council for the Defence of British Universities hebben een Manifesto for reform opgesteld, te lezen aan het eind van het artikel Fidei defensores van Keith Thomas en Martin Rees in The Times Higher Education van 8 november 2012: www.timeshighereducation.com

Op 8 november 2012 verscheen in dagblad The Guardian het artikel van Shiv Mali over de CDBU: Coalition of thinkers vow to fight marketisation of universities: www.theguardian.com

Website van de Council for the Defence of British Universities: http://cdbu.org.uk

Leerlingen mores leren? Begin bij de leraar!

wouter sanderse promotieWat kunnen leraren in het voortgezet onderwijs bijdragen aan de morele vorming van hun leerlingen? Waarom is het van belang? En hoe kunnen ze dat het beste doen? Filosoof Wouter Sanderse onderzocht het en promoveert op maandag 19 november 2012 aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Volgens Sanderse biedt een eeuwenoude maar springlevende theorie, de deugdethiek, inzichten die docenten helpt hun moreel-vormende taak beter te doen.

De meeste leraren in het voorgezet onderwijs beseffen dat ze niet alleen een vak geven. Ze staan ook als mens, met al hun deugden en ondeugden, voor de klas. Ze zijn bijvoorbeeld meer of minder geduldig, eerlijk, respectvol, of verantwoordelijk. Dat pikken leerlingen bewust en onbewust op. Morele vorming is daarmee niet in eerste instantie een ‘lesje ethiek’, maar de poging van leraren om leerlingen te betrekken bij hun streven een voorbeeldig mens te zijn, ook in de klas.

Wie ben ik om…?
Deze subtiele morele vorming is echter problematisch. Binnen het onderwijs en de lerarenopleidingen wordt maar weinig nagedacht hoe deze taak nog beter kan. Dat komt onder andere omdat ‘goed’ en ‘slecht’ worden gezien als thema’s waarover ieder zo zijn mening heeft. Wanneer leraren zich realiseren dat hun waarden door persoonlijke voorkeuren worden ingegeven, deinzen ze er voor terug om daarmee anderen ‘lastig’ te vallen. ‘Wie ben ik om…?’, vragen ze zich af. Ze onderschrijven de moreel-vormende taak van het onderwijs, maar ervaren tegelijkertijd een ‘handelingsverlegenheid’ om daaraan op een professionele manier invulling te geven.

Een voorbeeldige leraar
Een moreel kompas – dat is waar veel leraren behoefte aan hebben. Zodat ze voor zichzelf en in dialoog met anderen kunnen beargumenteren wat van een voorbeeldige leraar mag worden verwacht. Sanderse stelt dat leraren zich beter van hun taak kunnen kwijten als ze meer inzicht hebben in de betekenis van ‘morele vorming’. Daarom onderzocht hij drie vragen: waaruit bestaat die moreel vormende taak, waarom is ze van belang, en, hoe kunnen leraren de morele ontwikkeling van leerlingen het beste stimuleren?

Aristoteles’ deugdethiek
Sanderse beantwoordde ze door te rade te gaan bij een antieke filosofische theorie, namelijk de deugdethiek van Aristoteles (384–322 v.C.), wiens praktische filosofie in de twintigste eeuw een ware revival doormaakte. Verder weerlegt Sanderse veel van de kritieken die in de tweede helft van de twintigste eeuw op de deugdethiek zijn geuit. De hedendaagse deugdethiek blijkt zich goed staande te kunnen houden tussen de drie dominante benaderingen in de twintigste eeuw: waardeverheldering, cognitieve ontwikkeling en zorgethiek.

Praktisch toepasbaar
Afgezien van de theoretische bijdrage die de deugdethiek aan discussies over de aard en wenselijkheid van morele vorming levert, biedt ze vooral ook een concreet leidraad voor de praktische invulling van morele vorming in het onderwijs, weet Sanderse uit ervaring. Naast zijn promotieonderzoek gaf hij de afgelopen jaren trainingen over morele vorming en moreel leiderschap aan groepen docenten en schoolleiders (www.morelevorming.nl)*)

Wouter Sanderse (Den Haag, 1982) studeerde Bedrijfscommunicatie en Filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 2007 startte hij met zijn promotieonderzoek binnen het Centrum voor Ethiek van de Radboud Universiteit. Dit combineerde hij met de functie van coördinator van het Centrum voor Ethiek en secretaris van de ethische commissie van de Radboud Universiteit.
Wouter Sanderse is naast docent Filosofie aan de Radboud Universiteit per 1 november 2012  lector ‘Beroepsethiek van leraren’ aan de Fontys Lerarenopleiding Tilburg.

Noot
*) Website www.morelevorming.nl is opgeheven

Lector Wouter Sanderse: https://fontys.nl

Veiliger jeugdzorg – een eenvoudig recept

Wat willen we eigenlijk veranderen in de jeugdzorg na de onthutsende constateringen van het rapport Samson? Willen we een betere signalering van nieuwe misbruikgevallen of een veiliger omgeving waarin jongeren die toch al heel wat achter de rug hebben zich kunnen ontwikkelen? Het uitrollen van verdergaande protocollen die transparant maken wie er verantwoordelijk is als het weer eens fout gaat of een breed gedragen basis voor meer veiligheid en kwaliteit? Hoe kunnen we leren hoe het beter kan, en van wie?

Iedereen kent in z’n eigen instelling wel de teams die er in slagen om elke dag opnieuw zorgzaam, consciëntieus, alert en professioneel vorm te geven aan de ontwikkeling van de aan hen toevertrouwde pupillen en de voortgang van de groep. Sommige teams blijken opvallend waardenvast te zijn en steeds weer de juiste combinatie te bieden van methodisch en intuïtief werken. Men maakt gebruik van elkaars individuele kwaliteiten, en er wordt openlijk gesproken over de dagelijkse dilemma’s, over de mogelijke risico’s van dat moment, over oplossingen en rolverdelingen. Dat is de basis voor echte veiligheid en kwaliteit.

Bestuurders zouden de moed moeten hebben om deze goed werkende teams de rol van voortrekker te geven binnen hun instelling. Welke werkwijzen en oplossingen hebben zij ontwikkeld waardoor het zo goed gaat? Hoe hebben zij ervoor gezorgd dat het ook goed blijft gaan? Hoe kun je deze kwaliteiten overdragen aan collega’s die daar meer over willen leren? Veiligheid in de groep kan niet van buiten worden opgelegd, maar wordt dagelijks gecreëerd en onderhouden door de groepsleiders die onder hun eigen specifieke voorwaarden (draagkracht van de pupillen, te weinig scholing, onderbezetting, instellingsproblemen, steeds nieuwe collega’s) toch samen moeten zorgen voor veiligheid. Geef groepsleiders dan ook de mogelijkheid dat ze deze verantwoordelijkheid kunnen waarmaken door van elkaar te leren.

Er zijn de afgelopen jaren hier en daar in het land grote kwalitatieve sprongen gemaakt door medewerkers zelf de gelegenheid te bieden om te reflecteren op en uit te wisselen over verbeteringen van hun praktijk. Wat daarbij opvalt is dat beroepskrachten vervolgens zeer trouw blijven volharden in hun (her)ontdekte professionele kwaliteit. Zij blijken meer organisatieresistent en minder afhankelijk van beperkende omstandigheden.

Om werkelijk de veiligheid in de jeugdzorg te verbeteren zouden instellingen voor jeugdzorg deze schat aan kundigheid beter moeten exploiteren. Op landelijk niveau zou een pool van consulenten opgezet kunnen worden die de uitwisseling van kennis tussen professionals begeleiden. Begeleide uitwisseling en ontwikkeling van kundigheid zal meer rendement opleveren dan de huidige voorgestelde standaardoplossingen van bovenaf die een zeer indirect of twijfelachtig effect hebben op een bestendige veiligheid voor pupillen in de groep, zoals de reorganisatie van de inspectie, onderzoek naar risicofactoren en signaleringsinstrumenten.

Jan Mengde
Psycholoog
Voortrekker Stichting Beroepseer
Adviseur jeugdzorg en verslavingszorg
Voormalig stafmedewerker Bureau Jeugdzorg
Voormalig projectleider jeugdhulpverlening