Skip to main content

Redactie Beroepseer

Bestuurderseed onderwijs moet bijdragen aan cultuuromslag

Minister van Onderwijs Bussemaker (PvdA) ziet wel wat in de suggestie om bestuurders in het onderwijs voortaan een eed te laten afleggen. Het idee is afkomstig van de commissie Halsema die onderzoek deed in de kwestie Amarantis. De hoogleraren Ed Vosselman en Rienk Goodijk, gespecialiseerd in governancevraagstukken, zien zo’n eed vooral als een moreel appèl.
Volgens de minister kan door een eedaflegging worden benadrukt dat bestuurders een voorbeeldfunctie hebben te vervullen. De commissie-Halsema kwam met de suggestie van de eed na onderzoek naar bestuurlijke misstanden bij Amarantis. Het onderzoek wees uit dat weliswaar de wet niet was overtreden, maar dat er op het bestuurlijk gedrag een hoop viel aan te merken.

Hoewel Vosselman en Goodijk beiden de symbolische betekenis van een eedaflegging onderschrijven, verschillen ze in hun enthousiasme. Vosselman, onder meer verbonden aan het Zijlstra Center van de Vrije Universiteit, is ronduit een voorstander van de eed: “Het vrije marktdenken is veel te ver doorgedrongen in de publieke sector. Dat zie je aan het systeem van incentives uit de private sector om prestaties te belonen, dat is nu in tal van maatschappelijke organisaties heel gewoon”.

Dienstbaar opstellen
Vosselman is van mening dat het besef moet terugkeren dat bestuurders in de publieke sector zich dienstbaar dienen op te stellen: “Door plechtig een eed af te leggen benadruk je dat nog eens. De betrokken bestuurder is er zich dan van bewust dat het niet gaat om een hoge beloning. De motivatie moet niet langer extrinsiek gestimuleerd worden, maar intrinsiek”.
Ook Goodijk vindt het op zichzelf een goede zaak om bestuurders aan te spreken op hun publieke verantwoordelijkheid. Maar hij heeft bedenkingen bij een aparte eed voor onderwijsbestuurders. Waarom bestuurders in andere sectoren dan niet zoals de zorg en de woningcorporaties; waar ligt de grens? En waarom niet ook de toezichthouders? Of wellicht de professionals in de organisatie?

De rechter oordeelde in de Maasstadziekenhuiskwestie dat de verantwoordelijkheid voor de dienstverlening ook deels bij professionals ligt. Dit onderwerp komt ook meer en meer op de agenda: “Je kunt de governance van een (semi)publieke organisatie nooit goed regelen zonder betrokkenheid van verantwoordelijke professionals”.
Een eed heeft ook juridisch een betrekkelijke waarde, zegt Goodijk: “Het lijkt me veel beter dat de raad van toezicht als werkgever hierbij een nadrukkelijker rol krijgt. De raad kan bestuurders bij benoemingen wijzen op en confronteren met hun publieke verantwoordelijkheid en hen er tijdens functioneringsgesprekken op aanspreken. Dat is effectiever dan een eed”.

Rotte appels
Vosselman hecht meer betekenis aan de eed. Hij wijst op de beëdiging van de kabinetsleden: “Ik vond het geweldig om te zien hoe de bewindslieden ten overstaan van de koningin hun eed hebben afgelegd. Daarmee spreken ze uit dat zich helemaal dienstbaar opstellen”.

Niettemin is ook Vosselman er zich terdege van bewust dat met een invoering van de eed nieuwe incidenten niet te voorkomen zijn: “In elke sector heb je nou eenmaal rotte appels.
Die mensen trekken zich als het erop aankomt niets aan van het feit dat ze een eed hebben afgelegd. Maar die eedaflegging is wel een belangrijk signaal. Een moreel appèl: dit zijn de waarden die er toe doen. Hopelijk krijgen we een andere mentaliteit”.

Daar is het ook Bussemaker vooral om te doen. Ze hoopt dat de eed bijdraagt aan een cultuuromslag, waarbij bestuurders zich richten op het algemeen belang en niet op het eigenbelang. Bij de presentatie van het rapport Halsema merkte Bussemaker op dat het mis is als bestuurders in het onderwijs zich ‘CEO’ (chief executive officer – de hoogste baas) noemen en hun kantoor aanduiden als ‘executive floor’.

Hoogleraren over idee minister: Bestuurderseed is vooral moreel appèl, Besturenraad, Centrum voor christelijk onderwijs, 27 februari 2013 ( Site is opgeheven. Nieuwe naam is Verus – Vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs: www.verus.nl)

De onderwijskundige waarde van creatieve ongehoorzaamheid

“Het voornaamste doel van opvoeding is mensen te vormen die in staat zijn nieuwe dingen te doen, en niet alleen maar te herhalen wat andere generaties hebben gedaan. Mensen die creatief en inventief zijn en ontdekkingen doen.”

Andrea Kuszewski begint haar artikel The educational value of creative disobedience met dit citaat van Jean Piaget, de in 1980 overleden Zwitserse psycholoog die de cognitieve psychologische ontwikkeling van kinderen bestudeerde. Zelf is zij gedragspsycholoog, gespecialiseerd in werken met kinderen met autisme en gedragsproblemen. Ze schrijft dat, terugkijkend op haar jeugd, haar dierbaarste herinneringen te maken hebben met de momenten die zij heeft doorgebracht met haar vader. Hij heeft haar geleerd de dingen te onderzoeken. Niet dat hij wetenschapper was, dat was hij niet, hij was kunstenaar, een van die mensen die een beetje van alles weten en het liefst al dat inzicht met anderen willen delen. Kuszewski’s vader was de eeuwige waarnemer, iemand die bijzonderheden opmerkte, een verzamelaar van kennis: “Ik was een meedogenloos nieuwsgierig kind en ik beschouwde hem als mijn wandelende encyclopledie. De middagen bracht ik gewoonlijk door in zijn atelier, zittend op een kruk, hem met vragen bestokend als hij aan het werk was. Waarom veranderen kameleons van kleur? Waarom gaan we naar de kelder als er een tornado aankomt?…

Maar, op een middag veranderde alles. Ik moet zeven of acht jaar oud zijn geweest. Er was een vraag die me al dagen bezighield en ik wilde mijn vaders volle aandacht. Hij was bezig met een nieuw project, dus hield ik mijn vraag in… Zijn arm bewoog snel over een groot vel papier, moeteloos en met gracieuze halen en polsbewegingen ordende hij zijn beelden, zoals een dirigent leven brengt in een symfonie.
Zijn concentratie was intens… Ik hield mijn adem in. Een minuut of twee staarde hij naar het vel papier… deed een stap naar achteren en glimlachte. Dat was mijn moment.

– Papa?

– Mmm hmm

– Wat zijn zwarte gaten. Ik bedoel, hoe werken ze?

Hij keek me aan en lachte.

– Wat wil je nu precies weten? vroeg hij. Hij betreurde het waarschijnlijk allang dat hij een encyclopedie had gekocht, die ik ben gaan beschouwen als mijn eigendom.

– Wel, waar gaat al die materie naartoe die in het gat verdwijnt? Ik dacht dat materie niet gecreëerd of vernietigd kon worden. Het moet ergens naartoe, is het niet? Dus waarheen dan?

– Ik weet het niet zeker. ik denk niet dat die wetten gelden.

Ik was verbaasd. Wist hij het niet? Hoe kon dat nu?”.

Het besef dat haar vader niet alles wist, gooide Kuszewski’s wereld omver. Maar, dit overwachte moment gaf haar ook een gevoel van opwinding: “Er was een wetenschappelijk mysterie en geen van ons wist het antwoord. Ik wist niet waarom ik zo opgetogen was… De rest van de middag hebben we besteed aan zwarte gaten, met boeken doorbladeren, diagrammen tekenen, samen proberend de theoretische fysica te begrijpen”.
Van die dag af wilde Kuszewski niet alleen dingen weten, maar ook mysteries oplossen. Een antwoord krijgen was niet voldoende. Ze ging op zoek naar antwoorden, en naar haar vader toe als ze iets interessants had ontdekt, om hem dat te vertellen: “We discussieerden als collega’s, zochten samen naar stukjes van de puzzel. We hadden niet altijd succes, maar we hadden het reuze naar ons zin”.

Had mijn schooltijd nu mijn intellectuele ontwikkeling geholpen of geschaad?

Vele jaren later vroeg Kuszewski zich af wat haar schooljaren haar hadden gebracht: “Had mijn schooltijd nu mijn intellectuele ontwikkeling geholpen of geschaad?”
Ter illustratie van wat ze bedoelt, beschrijft ze in haar artikel een experiment met vierjarige kinderen om uit te vinden wat beter was: kinderen zelf laten ontdekken hoe ze uit een apparaat muziek konden halen, of de werking daarvan laten voordoen?
Ze komt tot de conclusie dat creativiteit en onderzoekend gedrag vermindert door traditionele onderwijsmethoden en dat heeft weer zijn weerslag op de algehele intellectuele ontwikkeling.

Kuszewski stelt twee hypothesen op:
1. Kinderen leren en hen aanmoedigen routineus uit het hoofd te leren en dingen na te doen vormt hun hersenen en hun gedrag. Het gevolg is dat ze neigen tot lineair denken en minder tot oorspronkelijk, creatief denken.
2. Kinderen leren vragen te stellen en over problemen na te denken voordat ze de oplossing krijgen moedigt meer non-lineair, onderscheidend en creatief  denken aan. Dat leidt tot betere vernieuwers, probleemoplossers en probleemontdekkers.

Andrea Kuszewski bespreekt in haar artikel zeer interessante onderzoeken en artikelen uit de ontwikkelingpsychologie om aan te tonen hoe onderwijsmethoden bepalend zijn voor het al of niet ontwikkelen van creativiteit en ontdekkingsdrang in de vroege kinderjaren. Bijvoorbeeld het artikel Why preschool shouldn’t be like school: New research shows that teaching kids more and more, at ever-younger ages, may backfire. Het op steeds jongere leeftijd onderwijs geven aan kinderen kan wel eens averechts werken.

Conclusie is dat de belangrijkse leerperiode waarin kinderen worden gevormd tot de leiders van morgen in de loop der jaren helaas is verworden tot een periode waarin intuitie en onderzoekingsdrang verstikt worden. Dat gaat ten koste van de verbeeldingskracht. Het gekke is dat we vervolgens voor de rest van ons leven verwoede pogingen doen om daarmee weer in contact te komen.
Het is nu de hoogste tijd, aldus Kuszewski voor een systemische verandering: “We zijn nooit beter toegerust geweest om dit niveau van creatieve ongehoorzaamheid te bereiken, om onze kinderen met succes voor te bereiden op de grote, voor ons liggende uitdagingen. Het voelt misschien ongemakkelijk aan en het vergt enige arbeid, maar onze toekomst hangt, willen we overleven, af van deze radicale verandering”.

The educational value of creative disobedience, door Andrea Kuszewski op de Guest blog van Scientific American, 7 juli 2011: www.scientificamerican.com/blog/guest-blog/the-educational-value-of-creative-disobedience/

Werken met behoud van uitkering: geen goed werk en zonder eigen beroep

Bijstandsontvangers worden regelmatig aan het werk gezet, zonder beloning, zinvolle begeleiding of reëel uitzicht op een arbeidscontract. Dubieuze werkgevers, re-integratiebedrijven en gemeenten profiteren, aldus Jeroen Laemers, journalist en historicus in zijn blog Werken met behoud van uitkering leidt tot uitbuiting:
“Een tijdje terug publiceerde FNV een zwartboek over werken in de bijstand. Sinds de invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) in 2004 is het steeds gebruikelijker geworden dat bijstandsontvangers, in ruil voor hun uitkering, verplicht aan het werk moeten.

Wettelijk kader
Deze verplichte werkzaamheden kunnen verschillende vormen aannemen, zo is bepaald in de WWB en enkele aanvullende notities. Allereerst is daar ‘werken met behoud van uitkering’. Dit wil zeggen dat bijstandsontvangers aan het werk worden gezet in ruil voor een inkomen onder het wettelijke minimumloon. Voorwaarden zijn onder andere dat deze werkzaamheden tijdelijk zijn en bovendien zijn gericht op het vinden van betaald werk. Ook moeten training en scholing een belangrijk onderdeel vormen van een dergelijk traject.

Daarnaast zijn er zogenaamde ‘participatieplaatsen’. Deze zijn in principe bedoeld voor moeilijk bemiddelbare mensen die ver van de arbeidsmarkt afstaan. Doel is bijvoorbeeld het opdoen van werkritme. Begeleiding behoort een prominent onderdeel van een participatieplaats te zijn.

Tenslotte is er nog de ‘tegenprestatie’. Hieronder worden maatschappelijk nuttige werkzaamheden begrepen (d.w.z. ‘vrijwilligerswerk’) die niet direct zijn gericht op toetreding op de arbeidsmarkt. Zowel in omvang als duur moet deze verplichte tegenprestatie beperkt blijven.

Hoewel dit alles in theorie niet verkeerd klinkt, is de realiteit anders: werklozen worden vaak gewoon aan het werk gezet, zonder dat er sprake is van zinvolle begeleiding of uitzicht op betaald werk

Gewoon aan het werk
Volgens de wet is werken onder het minimumloon dus alleen toegestaan als dit de kans op het vinden van betaald werk vergroot. Niettemin, zo kunnen we in het FNV-rapport lezen, worden mensen met waardevolle diploma’s (bijvoorbeeld die voor heftruckchauffeur en banketbakker) ingezet bij simpel inpakwerk.
Een ICT’er met HBO-diploma moest flessen in kratten stapelen. Een voormalig accountmanager van een mediabedrijf mocht alleen maar doekjes vouwen, terwijl er ook ander onbetaald werk voorhanden was dat beter bij haar opleiding en achtergrond paste.

In de hierboven genoemde gevallen is natuurlijk geen enkele sprake van re-integratie of training. Toch zijn deze mensen verplicht arbeid te verrichten voor een bedrag ver onder het wettelijk minimumloon. Het alternatief, zo krijgen veel deelnemers voortdurend te horen, is een forse korting op de uitkering”.

Laemers schrijft verder dat begeleiding bij een werktraject al te vaak een lachertje is, worden bijstandsontvangers regelmatig ingezet als werkcoach voor lotgenoten, hebben organisaties aan wie werkende bijstandsontvangers worden uitbesteed vaak geen enkele intentie hun ‘werknemers’ een arbeidscontract aan te bieden, en is het niet ongebruikelijk dat werkzoekenden eerst een half jaar moeten werken met behoud van bijstandsuitkering om vervolgens misschien in dienst te worden genomen.
Waarom het minimumloon betalen als het ook gratis kan?

‘Werken met behoud van uitkering’ leidt gemakkelijk tot misstanden. Wat er gebeurt gaat in tegen de geest, zo niet de letter van de wet, concludeert Laemers.

Lees het hele verhaal Werken met behoud van uitkering leidt tot uitbuiting door Jeroen Laemers, 27 februari 2013, op zijn website: http://jeroenlaemers.wordpress.com

Zwartboek – Werken in de bijstand: alles behalve gewoon goed werk van FNV, december 2012: https://beroepseer.nl

Veel misstanden bij werken met behoud van uitkering op website van FNV, 13 februari 2013: www.fnv.nl (Niet meer beschikbaar op site van FNV).

Onderzoek agressie en geweld jegens leraren op Amerikaanse scholen

“Ik ben het onderwijs uitgegaan vanwege agressief gedrag van ouders. Ze denken zich van alles te kunnen permitteren jegens een leraar. Ze leggen elk woord, elke beweging en elke houding van de leraar onder de loep van hun eigen normen… Urenlang per week moest ik besteden aan klachten van ouders die niets te maken hadden met het lesgeven aan hun kind. Deze ouders willen dat hun kind vertroeteld wordt en dat het blij kijkt. (Maar je moet hen wel klaarstomen voor Harvard). Velen gebruiken de leraar ook als zondebok voor hun gezinsproblemen. Het kind heeft moeilijkheden thuis, dat komt door de leraar.  Maar, er zijn ook fantastische ouders en zij hun kinderen lijden onder een egoïstisch en narcistisch groepje tirannen”.

Dit is een van de reacties van een lerares op een artikel over geweld jegens leraren: Violence against teachers – an overlooked crisis? van Tim Walker op de site NEA Today. NEA is de National Education Association, met drie miljoen leden de grootste werknemersorganisatie in de onderwijssector van de V.S.

Het artikel behelst een interview met dr. Dorothy Espelage van de Universiteit van Illinois die in 2011 leiding gaf aan een onderzoek naar agressie en geweld in het onderwijs in 48 Amerikaanse staten. Ongeveer drieduizend  leraren in het openbare primaire en voorgezet onderwijs deden mee aan het onderzoek. Volgens Espelage is tachtig procent van de ondervraagde leraren tenminste een keer in het schooljaar waarin de enquête werd gehouden, of het daaraan voorgaande schooljaar, slachtoffer geweest van agressie. Agressie jegens leraren noemt ze een “nationale crisis”.
In januari 2013 kwam dr. Espelage met aanbevelingen voor een nationaal beleid ter voorkoming van agressie en geweld jegens leraren: Understanding and preventing violence directed against teachers: Recommendations for a national research, practive, en policy agenda.

Aanbevelingen voor een nationaal beleid t.a.v. agressie en geweld op school

In de V.S. is nog veel te weinig onderzoek gedaan naar dit  hele probleem. Dat heeft verregaande gevolgen voor het onderwijs, het behoud van het lerarenkorps en het gedrag van leerlingen. Er wordt een dringend beroep gedaan op de regering een groot nationaal onderzoek te starten en een beleidsplan op te stellen.
In de eerste plaats moeten leraren, ouders, leerlingen en administratief personeel beseffen dat geweld op school ieders probleem en verantwoordelijkheid is. Er dienen strategieën ontwikkeld te worden om agressie en geweld te voorkomen in de klas en de gangen van de school. Collegialiteit dient gestimuleerd te worden om de verantwoordelijkheid te kunnen delen.
Ten tweede zouden theoretische- en praktijkprogramma’s op de middelbare scholen en de universiteiten leraren kunnen voorbereiden op het managen van een klas. Voordat ze voor de klas mogen staan, zouden leerkrachten hier eerst examen in kunnen doen.
De derde aanbeveling betreft de houding van de leraar. Leraren kunnen ook agressie en geweld uitlokken. Het creëren van een sfeer van vertrouwen en ondersteuning kan dat voorkomen. De vierde aanbeveling gaat over de interactie tussen leraar en leerling; de vijfde over het klimaat op de school. Deze kunnen beïnvloed worden en ervoor zorgen dat agressie en geweld geen kans krijgen. Tenslotte zou er aandacht besteed kunnen te worden aan het afbakenen van de publieke ruimten. Onderwijspersoneel zou een omgeving kunnen scheppen met veilige zones zowel binnen als in de omgeving van de school. Volwassenen hebben dan de bevoegheid hun gezag daar uit te oefenen.
Andere punten ter aanbeveling betreffen nog het verkleinen van het aantal leerlingen in de klas, verhoging van onderwijssubsidies, het verlenen van permanente steun aan, en training en begeleiding van leraren ter stimulering van een betere relatie tussen leraar en leerling.

Aan het slot van de aanbevelingen komt nog aan de orde dat het openbare onderwijs in veel staten van de V.S. zich in tegenovergestelde richting beweegt: grotere klassen en steeds minder steun aan nieuwe leraren. Er zou ook een flinke verandering moeten komen in de manier waarop het openbare onderwijs wordt gefinancierd. Tot het zover is, is het van belang ervoor te zorgen dat de bevolking meer besef krijgt van wat er zich afspeelt op de scholen aangaande agressie en geweld en daarover in discussie gaat.

Zie het artikel Violence Against teachers – An overlooked crisis? door Tim Walker, 19 februari 2013, op de site NEA Today van de National Education Association: http://neatoday.org/2013/02/19/violence-against-teachers-an-overlooked-crisis/ (Niet meer beschikbaar).

Klik hier voor de aanbevelingen van dr. Dorothy Espelage, Understanding and preventing violence directed against teachers: Recommendations for a national research, practive, en policy agenda, in tijdschrift American Pyschologist van februari/maart 2013.

Zie ook Respecteer de leraren op Blogs Beroepseer van 26 juli 2011 over Franse leraren die een speciale website hebben opengesteld voor verhalen over de agressie die ze meemaken op hun school:  La vérité sur la souffrance des professeurs – De waarheid over het lijden van leraren. https://beroepseer.nl

U P D A T E

Violence, Threats Against Teachers, School Staff Could Hasten Exodus from Profession, door Tim Walker, Nea Today, 18 maart 2022: www.nea.org/nea-today/all-news-articles/violence-threats-against-teachers-school-staff-could-hasten-exodus-profession

5000 Euro voor een goed idee van leraren van VO en MBO

Bijdragen aan de school van je dromen en daarvoor financiële steun en procesbegeleiding krijgen? Leraren of lerarenteams van het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs kunnen ideeën inzenden en meedoen aan het Programma Onderwijs Pioniers. Ideeën ingestuurd voor 31 maart 2013 maken kans op een budget van 5000 euro plus steun van een helpdesk en Pioniersdagen om samen en met innovatie-experts aan hun ideeën te werken. Dat maakt de slaagkans voor vernieuwingen “van binnenuit” groot.  Een mooie kans dus om een eigen idee op school te realiseren en te ervaren hoe leiding te geven aan vernieuwing.

Leraren hebben veel ideeën over wat er beter kan op school. Maar het is niet altijd even gemakkelijk om die ideeën een plek te geven in het dagelijkse werk. Daarom biedt het Programma Onderwijs Pioniers leraren de gelegenheid om eigen goede ideeën ook echt te realiseren.
Onderwijs Pioniers ondersteunt leraren in het PO, VO en MBO met budget en begeleiding om een eigen innovatief idee verder te ontwikkelen en op school te realiseren. Het gaat om ideeën die bijdragen aan het beter functioneren van het team, de school als geheel en aan een prettiger werkklimaat.

Deze nieuwe ronde Onderwijs Pioniers geldt voor 20 leraren(teams) uit het voortgezet onderwijs en 20 leraren(teams) uit het middelbaar beroepsonderwijs. Schoolbesturen kunnen vragen om in een gratis sessie ideeën boven tafel te krijgen en de kansen te vergroten dat deze in aanmerking komen voor ondersteuning. Het inzenden van een idee gaat snel en gemakkelijk via het formulier op de website. Uiterlijk begin mei is duidelijk wie de nieuwe Onderwijs Pioniers zijn.

Ga naar de site van Onderwijs Pioniers voor downloaden deelnameformulier en andere informatie: http://onderwijspioniers.nl (Website Onderwijspioniers is opgeheven. Zie daarvoor in de plaats: https://www.lerarenontwikkelfonds.nl/over-lof/onderwijs-pioniers-mbo/ en www.lerarenontwikkelfonds.nl/)

Lees ook: Onderwijspioniers start nieuwe campagne, Blogs Beroepseer, 26 oktober 2012: https://beroepseer.nl

De inspecteur-generaal: Met leiderschap en gezag toezicht houden

omslag de inspecteur generaalToezicht staat volop in de belangstelling. Het wordt dan ook steeds belangrijker dat inspecties aan de buitenwereld laten zien wat de effecten van toezicht houden zijn. Een actueel voorbeeld van een duidelijke rol van het toezicht is het rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen over de gaswinning in Groningen.

Wat wordt er verwacht van de aanvoerder van een inspectie, de inspecteur-generaal, de hoogste leidinggevende? Heel veel, zoals blijkt uit het op 12 februari 2013 in Den Haag gelanceerde boek De inspecteur-generaal – Leidinggeven aan toezicht, geschreven door Ferdinand Mertens en Pierre Spaninks in opdracht van de Inspectieraad. In dertien interviews met huidige en voormalige leidinggevenden van inspecties en topmanagers bij de Rijksoverheid gaan de auteurs op zoek naar antwoorden op een aantal vragen waaronder: Wat drijft hen? Waar staan zij voor? Hoe geven zij leiding? Hoe is hun verhouding met politiek, media en burger? Hoe zien zij de rol en waarde van toezicht in de samenleving?
Van de beide auteurs is er een zelf inspecteur-generaal geweest. Ferdinand Mertens (1946) werkte als inspecteur-generaal van het Onderwijs en van Verkeer en Waterstaat. Pierre Spaninks (1955) is zelfstandig publicist en gespecialiseerd in management, organisatie en ondernemerschap

De opdrachtgever van het boek, de Inspectieraad, is het samenwerkingsverband van rijksinspectiediensten en bevordert dat deze diensten het toezicht uitoefenen volgens de principes van goed toezicht, zoals geformuleerd in de Kaderstellende visie op Toezicht. De Inspectieraad is tevens opdrachtnemer en uitvoerder van besluiten van het kabinet.

De interviews leveren boeiende inzichten op over hoe de toezichthouders hun werk doen. Zij spreken vrijuit over de uitdagingen en de dilemma’s die ze tegenkomen. Over de omgang met ministers en ambtenaren, met de bedrijven en instellingen waarop zij toezicht houden, met de media, en niet in de laatste plaats: met de burger die op het toezicht moet kunnen vertrouwen.
In een stelsel van checks and balances zien zij enerzijds toe op goede uitvoering en naleving van het beleid van hun minister, en bieden ze anderzijds tegenwicht als ze constateren dat beleid niet werkt zoals het bedoeld was.

In het boek komen ook drie deskundige buitenstaanders aan het woord. Ze zijn zelf nooit inspecteur-generaal geweest, maar beschikken over een brede ervaring in het openbaar bestuur en hebben zich van daaruit ook indringend met het toezicht beziggehouden:

• Maurits de Brauw, van 2001 tot 2009 secretaris van de Algemene Rekenkamer en in die tijd ook deelnemer aan het gezamenlijk beraad van inspecteurs-generaal;
• Harry Borghouts, van 1996 tot 2002 secretaris-generaal bij het ministerie van Justitie en onder meer voorzitter van de Ambtelijke Commissie Toezicht I die in 2001 het eindrapport Vertrouwen in onafhankelijkheid  publiceerde;
• André Knottnerus, van 2000 tot 2010 voorzitter van de Gezondheidsraad, thans voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid die begin 2013 met een advies over het toezicht komt.

Zij kregen vijf met elkaar samenhangende vragen voorgelegd die in onderlinge samenhang werden besproken in een interessante discussie die aanbevelingen opleverde over de toekomstige rol en positie van de inspecteur-generaal in de samenleving.

Een paar voorbeelden uit een buitengewoon boeiende discussie

Professionele ruimte. De toezichthouder heeft om zijn werk goed te doen een omgeving nodig met voldoende ruimte voor zelfstandige waarneming en oordeelsvorming. De inspecteur-generaal moet een werkelijk onafhankelijke positie hebben ten opzichte van de minister die het beleid bepaalt. Eventueel moet hij zich zelfs rechtstreeks kunnen richten tot de Tweede Kamer –  wel met informatie aan de minister, maar niet via de minister.
De inspecteur-generaal dient een plek te hebben in de beleidscyclus. In feite zou geen beleidsvoorstel gedaan moeten worden zonder dat de inspecteur-generaal en zijn inspectiedienst daar hun licht over hebben laten schijnen. Volgens De Brauw is het logisch dat de inspecteur-generaal deel uitmaakt van het ambtelijk topmanagement, behalve misschien wanneer het om een hele kleine inspectiedienstgaat: “Daarmee maak je aan de gemeenschap duidelijk wat het niveau is waarop de inspecteur-generaal opereert.
Je kunt de gewenste onafhankelijkheid van de inspecteur-generaal nog zo goed structureren, als die functie vervolgens niet ook op niveau wordt ingevuld, loop je als samenleving echt een risico.”  Sterke leiders, zegt  De Brauw, willen graag sterke mensen om zich heen. Want die roepen vanzelf de tegenspraak op die ze nodig hebben om tot betere beslissingen te komen, tot een beter eindproduct. Zwakke leiders willen dat juist niet: “Die willen mensen om zich heen die precies doen en zeggen wat zij willen, en voor de rest niks”.

Meedoen aan het publiek debat. Mertens merkte op dat hij de huidige generatie inspecteurs-generaal mist in het publieke debat. Diezelfde klacht, reageerde Borghouts heerst in kringen van voormalig secretarissen generaal over hún opvolgers. Hij denkt dat de politieke context daar debet aan is: “En die context is dat de politiek daarover gaat en dat ambtenaren dienend zijn. In de jaren negentig traden topambtenaren veel meer naar buiten dan nu, en de politiek liet dat toe. Op mijn eigen departement van Binnenlandse Zaken was dat zeker het geval. Minister Dales vond het prima, zolang het maar niet te gek werd en het niet tegen haar beleid inging. Dat is tegenwoordig niet meer zo, en bijgevolg is de huidige lichting topambtenaren veel meer intern bezig.”
Die houding van de politiek geldt ook ten opzichte van de inspecteurs-generaal, denkt Borghouts: “Een incident waar een aantal jaren geleden de inspecteur-generaal over ging, wordt nu heel snel politiek. Als de inspecteur-generaal ergens te snel op inspringt, loopt hij alle kans om zijn minister of staatssecretaris voor de voeten te lopen. Tegenwoordig doet een inspecteur-generaal er verstandig aan niet te snel te oordelen”.

Een onafhankelijke positie met gezag. Voor Mertens is dat juist reden om des te dringender de vraag te stellen hoe je kunt waarborgen dat er meer consistentie komt in de positionering van het toezicht, onafhankelijk van de politiek: “Omdat het voor de samenleving beter is. We willen een samenleving waarin kracht en tegenkracht de ruimte krijgen. Als je structureel wilt dat een inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg niet te pas en te onpas door de minister wordt gekneveld – en neem dat niet te letterlijk, dat zijn heel subtiele processen – dan moet je zijn positie anders organiseren. Anders blijft het zoals het nu is en heeft de inspecteur-generaal bij een verschil van inzicht maar twee opties: doen wat de baas zegt of ontslag nemen. In de huidige structuur lossen we dat niet op. Er is in de samenleving behoefte aan mensen die met gezag kunnen aangeven hoe het eraan toegaat in het onderwijs, in de gezondheidszorg, in de chemische industrie. Dat is wat anders, onderstreept Knottnerus, dan dat iemand vertelt wat hij of zij daarvan vindt: “Als Pauw en Witteman willen weten hoe het zit, moeten ze de inspecteurgeneraal uitnodigen. Als ze willen weten wat het politieke oordeel daarover is, moeten ze de minister hebben.”

De inspecteur-generaal – Leidinggeven aan toezicht, door Ferdinand Mertens & Pierre Spaninks, 248 pagina’s, uitgave van de Inspectieraad: https://beroepseer.nl

Website Samenwerkende rijksinspecties: www.rijksinspecties.nl

Marc Tucker: Drie strategieën voor verbetering kwaliteit leraar

leraar en leerlingIn de Verenigde Staten is men het er in het algemeen over eens dat de kwaliteit van de leraar de sleutel is tot het verbeteren van het prestatieniveau van leerlingen en studenten. Maar er is geen algemeen plan hoe die kwaliteit te verbeteren.
Marc Tucker, voorzitter van het National Center on Education and the Economy (NCEE) doet al twintig jaar onderzoek naar methoden en praktijk van landen met de beste onderwijssystemen. In zijn artikel Teacher quality: Three views of how to get it  bespreekt hij drie strategieën, geschikt voor een efficiënte en effectieve kwaliteitsverbetering op Amerikaanse scholen.

Drie strategieën

Ontsla de slechtste leraren. Als eerste is er de de strategie van Eric Hanushek. Van deze Amerikaanse expert op onderwijsgebied is de wat je bijna een chirurgische ingreep van het probleem zou kunnen noemen afkomstig. Zoek uit wie de vijf procent slechtste leraren zijn en ontsla ze. Degenen die overblijven zijn in staat te presteren op wereldniveau.

Verbeter radicaal de kwaliteit van nieuwe leraren. Ten tweede is er de strategie, ontwikkeld door Tuckers eigen organisatie, Vivien Stewart van de Asia Society en anderen. Bestudeer de strategieën die al worden toegepast door landen met studenten die tot de beste van de wereld behoren en pas ze aan voor gebruik in de V.S. Deze strategieën zijn gericht op de vijver van waaruit de leraren worden geselecteerd. De lat wordt hoger gelegd wat betreft opleiding, toetsen en diploma’s.

Investeer in de mensen die er al zijn. Ten derde is er de strategie van de Engelse emeritus-hoogleraar Dylan Wiliam die zich niet richt op aankomende leraren, maar op degenen die er al zijn. Vaardigheden worden gestaag verbeterd en de leraren die vooruit willen, worden ondersteund in hun ontwikkeling.

Tucker zou het liefst een debat willen met voorstanders van deze radicale opvattingen, zodat beleidsmakers en mensen uit de praktijk hun ambitieuze plannen kunnen evalueren en zich aan elkaar kunnen meten. Zo’n debat had er allang moeten zijn.
Hoe zou zo’n debat kunnen verlopen? Tucker maakt er zich een voorstelling van en concludeert aan het eind welke richting de V.S. zou moeten inslaan.

Hoe het debat zou kunnen verlopen

In zijn essayTeacher deselection wijst Hanushek naar de talloze mislukte plannen ter verbetering van de studentenprestaties en stelt vervolgens een andere aanpak voor. Waarom niet bij het eind beginnen? Bij wat we weten over de schoolpraktijken die een groot verschil maken? Het antwoord hierop is: de leraren.
Kijkend naar de verschillen in prestaties van leerlingen, wordt duidelijk dat het de bekwaamheid van de leraar is die het verschil maakt. De rest is eenvoudige logica.
Laten we dus, aldus Tucker een dimensielijn trekken van bekwaamheid van de leraar, de slechtste vijf procent eruit halen en kijken naar het prestatieniveau van de studenten van de leraren die zijn overgebleven. Die laatsten hebben dezelfde kwaliteit als de leraren van landen met de best presterende studenten. Probleem opgelost. Alles wat we moeten doen voor topprestaties van studenten in de V.S. is, zolang als nodig, elk jaar vijf procent van de leraren ontslaan om het doel te bereiken. Hanushek is tot deze conclusie gekomen door toepassing van een meetmethode aan de hand van de internationale OESO-PISA ranglijst en de prestaties van de tot de top tien van de wereld behorende Canadese studenten en de verschillen met de gemiddelde Amerikaanse leraar en student.

Een nadere analyse van de tweede strategie laat zien dat betere prestaties te danken zijn aan heel goede leraren. Die kwamen er in diverse landen omdat het beroep van leraar daar aantrekkelijk was gemaakt. Aan een loopbaan in het onderwijs kon je status ontlenen. Het salaris ging omhoog, de arbeidsvoorwaarden verbeterd, te vergelijken met andere beroepen van aanzien. De leraren kregen ook autonomie. Al die radicale veranderingen hebben geleid tot een zwaarder selectieproces van jonge mensen die een opleiding in het onderwijs ambieerden.
De landen die bovenaan de ranglijst staan beroepen zich ook op zaken als beheersing van het vak, lessen volgen in didactiek, een hoog universitair niveau van de opleidingen en beurzen aan jongeren die het onderwijs in willen. Het belang van begeleiding van een of twee jaar van beginnende leraren door ervaren leerkrachten wordt ook onderstreept.
omslag surpassing shanghai
De derde strategie, afkomstig van Dylan Wiliam, is het resultaat van degelijk onderzoek naar de bepalende factoren van leraarsvaardigheden. IQ is belangrijk, misschien wel een dominante factor, maar alleen in de eerste drie praktijkjaren. Daarna, zegt Wiliam, is het praktijkdiscipline die telt en dat is niet hetzelfde als ervaring. Iemand kan jaren achtereen lesgeven zonder ooit beter te worden. Praktijkdiscipline is altijd moeilijk, het doet er niet toe hoe goed je bent. De beste violisten en zwemmers hebben het, wetenschappelijke onderzoekers ook. Ze doen de hele tijd hun uiterste best om hun vaardigheden door oefening te verbeteren, al of niet met de hulp van een coach. Verhoging van de kwaliteit kan door ontwikkeling van stimulansen ter verbetering van de vaardigheden van de bestaande leerkrachten en door het oprichten van instituten die ondersteuning kunnen bieden.

Tucker merkt op dat men in de V.S. niet veel ervaring heeft met systemen die leraren steunen die voortdurend bezig zijn zich te verbeteren. Daarvoor is een cultuur nodig die op de meeste Amerikaanse scholen ontbreekt. Het gaat om een transformatie van een cultuur die voorbij gaat aan methoden of capaciteiten. Het gaat om het omarmen van een heel andere visie op wat scholen behoren te zijn en wat het betekent een beroepsleerkracht te zijn.

Ontslag van slecht presterende leraren is niet de oplossing

Voor elke van de drie strategieen is iets te zeggen. Wie heeft bezwaar tegen ontslag van slechte leraren? Als er een manier was om dat fatsoenlijk en op een politiek haalbare manier te doen, zouden we het doen, aldus Tucker: “We zijn dat verplicht jegens onze leerlingen, ouders en belastingbetalers. Maar er is geen enkel beroep dat zichzelf al ontslagend een weg heeft gebaand naar excellentie. Een door mijn organisatie verricht onderzoek heeft aangetoond dat de meest vooraanstaande beroepen over gebrekkige procedures beschikken om de slechtst presterende medewerkers te ontslaan. Men handelt het probleem van de kwaliteit af aan het begin, door toelating te beperken, hoge toelatingseisen te stellen, een hoog niveau van beroepsopleidingen en een intensieve begeleiding van de beste beroepskrachten als de nieuweling eenmaal is aangenomen. Dat zijn dezelfde maatregelen die de best presterende landen treffen om een superieur lerarenkorps te kweken. Mijn bezwaar tegen de analyse en het recept van Hanushek is niet dat we ons moeten ontdoen van onze slechtste leraren, maar tegen het idee dat als we dat doen we denken dat dat de sleutel is tot een eersteklas lerarenkorps. Dat is het niet. Als we zouden doen alsof dat wel zo was, zou dat de dingen alleen nog maar erger maken”.

Wat de andere mogelijkheden betreft, we hebben ze beide nodig volgens Tucker: aankomende en bestaande leerkrachten. Het selecteren en voorbereiden van leraren, maar ook geld steken in permanente ontwikkeling van het bestaande lerarenkorps.
Amerika heeft lange tijd  het geluk gehad dat het beschikte over een lerarenkorps van hoog opgeleide vrouwen die weinig kans hadden op een andere loopbaan. Hun verlies was winst voor hun leerlingen. Er zijn er nog velen, maar ze gaan spoedig met pensioen.
Hun opvolgers gaan naar de universiteit en gaan rechten studeren, economie of bouwkunde. Volgens Tucker zou het de Amerikaanse scholen weinig goed doen als ze zich zouden gaan richten op een totaal andere ontwikkeling van hun bestaande leerkrachten:
“Er ontstaat namelijk een urgente situatie, het opdrogen van de vijver waaruit we onze beste leerkachten selecteerden. Ondanks alle redenen die Wiliams aanvoert, vind ik het niet zinvol je uitsluitend te richten op de aankomende leraren omdat het lang duurt alvorens ze een verschil kunnen maken op onze scholen. Er is groeiend bewijs dat praktijkdiscipline, gecombineerd met ervaring, heel goed de vaardigheden kunnen verbeteren van het bestaande lerarenkorps.
Als we voor deze twee strategieën zouden kiezen en gestaag het aantal eersteklas leraren uitbreiden, dan zou het zinvol zijn de slechtste leraren te ontslaan, omdat we dan een groeiend aanbod van prachtige leraren zouden hebben om hun te vervangen. En wat niet minder belangrijk is, is dat we aan jonge mensen en goede bestaande leerkrachten hebben laten zien dat we onze leraren respecteren en dat we hun willen steunen”.


Artikel Teacher quality: three views of how to get it, door Marc Tucker, verschenen  op website van Education Week, 14 februari 2013:http://blogs.edweek.org

Marc Tucker schreef het in 2011 verschenen boek Surpassing Shanghai: an agenda for American education built on the world’s leading systems. Een bespreking ervan door Anatoli Rapoport is te lezen op de site van Teacher’s College Record.

Dylan Wiliam schreef het boek Embedded formative assessment (2011) dat gaat over de verhoging van de kwaliteit en permanent streven naar verbetering van het onderwijsniveau en de prestaties van studenten. Website Dylan Wiliam: www.dylanwiliam.net

Website National Center on Education and the Economy waarvan Marc Tucker oprichter en voorzitter is: www.ncee.org

Website Eric Hanushek: http://hanushek.stanford.edu

Stichting psychische zorg naar rechtbank voor meer privacytoezicht

De goedkeuring van de Gedragscode Zorgverzekeraars door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) leidt tot uitholling van het medisch beroepsgeheim en privacyrechten van patiënten. Vandaag, donderdag 21 februari 2013, dient een belangrijke rechtszaak bij de Rechtbank Amsterdam.
De KDVP, een stichting die zich al jaren inzet voor behoud van vertrouwelijkheid, privacy en beroepsgeheim in de GGZ, heeft de strijd aangebonden met privacywaakhond CBP.

Deze kwijt zich niet op juiste wijze van haar taak als toezichthouder door op onjuiste gronden, onvoldoende onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd goedkeuring te verlenen aan de Gedragscode Zorgverzekeraars.
Informatiegulzige zorgverzekeraars en overheden verwijzen graag naar adviezen, verklaringen van geen bezwaar en goedkeuringsbesluiten van het CBP om nieuwe praktijken en procedures voor de uitwisseling van patiëntgegevens te legitimeren. Onvoldoende kritisch, tekortschietend toezicht werkt onrechtmatige uitwisseling en verwerking van medische persoonsgegevens in de hand.

De KDVP is nauw betrokken bij de strijd voor het behoud van fundamentele privacyrechten en tegen ernstige veiligheidsrisico’s zoals verbonden met de “private” doorstart van het EPD dat eerder door de Eerste Kamer werd afgewezen en omgedoopt is tot het landelijk schakelpunt (LSP).
De door het CBP goedgekeurde Gedragscode Zorgverzekeraars moet er voor zorgen dat verwerking en gebruik van medische persoonsgegevens door zorgverzekeraars geen inbreuk vormt op de privacy van patiënten en het beroepsgeheim van zorgverleners.

Het CBP is de eerst aangewezen partij om de privacy te bewaken, maar is bij de beoordeling van de Gedragscode Zorgverzekeraars onzorgvuldig en onkritisch te werk gegaan.
In deze rechtszaak tegen de goedkeuring van de Gedragscode Zorgverzekeraars door het CBP gaat het bovenal om meer, beter en kritisch onafhankelijk toezicht op de uitwisseling van medische persoonsgegevens.

Bij falend toezicht worden privacy en beroepsgeheim in de zorg tot een illusie. Zoals ernstig tekortschietend toezicht op de financiële markt geleid heeft tot een financiële crisis van ongekende omvang, zal gebrekkig toezicht van het CBP op de uitwisseling van medische persoonsgegevens leiden tot een crisis in de zorg, zeker nu het parlement wordt uitgeschakeld en gepasseerd bij de private doorstart van het EPD.

Dit scenario dreigt nu in de zorg: de toezichthouder kwijt zich onvoldoende van zijn taak, de zorgverzekeringssector grijpt zijn kansen en burgers en zorgverleners betalen straks het zware gelag.

Er is echter één groot verschil: met privacyschending is, anders dan met verlies van geld, geen herstel mogelijk. Gevoelige patiëntgegevens die ongewild in verkeerde handen vallen, brengen onherstelbare persoonlijke schade. Kritisch toezicht door het CBP is meer dan ooit nodig, willen privacy en beroepsgeheim niet aan eroderende praktijken ten onder gaan.

Het CBb gaf de KDVP al tweemaal gelijk in eerdere procedures tegen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over behoud van privacy in de geestelijke gezondheidszorg.
De zaak vindt plaats voor de sector Bestuursrecht van de Rechtbank Amsterdam, onder algemeen zaaknummer 12/ 984 WBP

Over de eerdere procedures tegen de NZa en behoud van de privacy in de GGZ, zie op site Beroepseer:

Privacy in de zorg wordt bewust genegeerd, 27 november 2012. https://beroepseer.nl

Vervolg op Uitzonderlijke uitspraak privacy en beroepsgeheim bij DBC, 22 maart 2012. https://beroepseer.nl

Principiële rechtszaak over verplichte schending van privacy en beroepsgeheim, 7 november 2011. https://beroepseer.nl

VO-managementcoach voor schoolleiders van start gegaan

Op de startbijeenkomst van VO-managementcoach is de eerste groep beginnende leidinggevenden in het onderwijs gekoppeld aan vijftig ervaren collega’s, die hen dit jaar als coach begeleiden bij hun ontwikkeling. Staatssecretaris Dekker sprak de coaches toe. Hij onderstreepte in zijn speech het belang van continue scholing en leren van elkaar: “Docenten kijken al veel bij elkaar in de klas. Goed dat de VO-raad samen met School aan Zet en het Ministerie van Onderwijs de handen ineen slaat om dit ook groots aan te bieden aan schoolleiders. Zij maken immers het verschil”.

Hein van Asseldonk, vice-voorzitter van de VO-raad1) benadrukte in zijn welkomstwoord de bereidheid in de sector om te professionaliseren en de kwaliteit te verbeteren, en noemde hierbij de bestaande huisacademies2) als inspirerend voorbeeld. Ook het grote aantal aanmeldingen voor het traject VO-managementcoach toont volgens hem aan hoe groot de bereidheid van schoolleiders is om in zichzelf te (blijven) investeren: “Van de 117 aanmeldingen kunnen in deze pilot maar 50 coaches aan de slag, meer dan 100 beginnende leidinggevenden tonen de moed zich te laten coachen. Dat zegt veel over hun professionele houding.”

Van Asseldonk sprak de hoop uit dat de pilot een groot succes wordt dat zich gaat rondzingen, zodat VO-managementcoach volgend jaar gecontinueerd wordt en beschikbaar komt voor een grotere groep schoolleiders.

 VO-managementcoach

Het traject VO-managementcoach is  gestart op 7 februari 2013 en is een niet-formeel scholingsaanbod vanuit de VO-academie3). Het betreft een pilot die bij succes verlengd wordt. Het traject is opgestart omdat er enerzijds veel leidinggevenden zijn met de nodige ervaring die hun kennis en expertise met collega’s willen delen en er anderzijds jaarlijks 300 beginnende leidinggevenden in scholen aan de slag gaan die behoefte hebben aan ondersteuning in hun taak om de kwaliteit van het onderwijs in hun school te versterken.

 Samenwerking School aan Zet

De VO-raad voert dit traject uit in partnerschap met School aan Zet, omdat zij in het kader van het Bestuursakkoord4) veel scholen ondersteunen bij het realiseren van doelstellingen ter verbetering van de onderwijskwaliteit. De mate waarin die doelstellingen gerealiseerd worden, staat niet los van de kwaliteit van de leidinggevende. Door samen te werken in dit project bundelen VO-raad en School aan Zet hun krachten om via coaching leidinggevenden te ondersteunen in hun professionele ontwikkeling voor het bereiken van de gestelde doelen in hun school ter verbetering van de onderwijskwaliteit.

Zie de website van de VO-raad met bericht VO-managementcoach van start: www.vo-raad.nl (Bericht niet meer beschikbaar op site van VO-raad. Zie verder: VO Academie: www.vo-academie.nl/onderwerpen/coaching

School aan zet: www.schoolaanzet.nl/

1) De VO-raad is een vereniging van 334 schoolbesturen en ruim 600 scholen in het voortgezet onderwijs. Het doel van de VO-raad is om de onderwijskwaliteit te bevorderen en scholen te ondersteunen bij de ontwikkeling van het onderwijs voor 1 miljoen leerlingen. Daarbij werkt de VO-raad aan de speerpunten uit de VO-Investeringsagenda en de VO-Professionaliseringsagenda. Als werkgeversvereniging voert de VO-raad overleg met werknemersorganisaties over de arbeidsvoorwaarden van ruim 120.000 personeelsleden.

2) Zie voor huisacademies Gesprekken over goed onderwijs: www.vo-raad.nl (Artikel niet meer beschikbaar op site VO-raad). Zie verder voor huisacademies op Onderwijsacademie: www.onderwijsacademie.nl

3) VO-academie: Het project VO-academie is opgezet om teamleiders, schoolleiders en bestuurders te ondersteunen bij hun verdere professionalisering.

4) In het Bestuursakkoord VO staan afspraken tussen het ministerie van Onderwijs (OCW) en de VO-raad over de prestatiedoelen van scholen voor 2015 en de financiering die OCW hiervoor beschikbaar stelt.