Skip to main content

Redactie Beroepseer

Onbegrip voor terugtrekken Nederland uit Education for All

Global Campaign for Education Nederland zet zich in voor een optimale bijdrage vanuit Nederland aan Education for All in ontwikkelingslanden. CGE-NL bestaat uit ontwikkelingsorganisaties en onderwijsvakbonden. Elk jaar coördineert GCE-Internationaal een wereldwijde actieweek rond een bepaald thema. Omdat coalities uit alle landen en regio’s meedoen, kan er een vuist gemaakt worden.
Lange tijd was Nederland internationaal voortrekker bij het realiseren van onderwijs voor Iedereen. Maar in 2010 bezuinigde de regering fors op ontwikkelingssamenwerking en daarbinnen op onderwijs. In het beleid voor internationale ontwikkeling is nauwelijks aandacht meer voor onderwijs. In het artikel Hoe Nederland verdwijnt uit onderwijs op haar website schrijft GCE-NL:

“Geen enkel ander beleidsterrein wordt zo zwaar door de bezuinigingen getroffen als onderwijs. De keuze wordt door het kabinet gerechtvaardigd met het argument dat Nederland geen ‘toegevoegde waarde’ heeft en dat met ‘extra inspanningen’ het tweede Millenniumdoel -basisonderwijs voor alle kinderen- ook wel behaald wordt. De aanname is dat andere donoren het gat dat Nederland achterlaat op zullen vangen. Maar internationale experts zetten daar zo hun kanttekeningen bij.

Redden wat er te redden valt, zullen de onderwijslobbyisten gedacht hebben. Aan de vooravond van het Algemeen Overleg dat morgenmiddag (23 mei) plaatsvindt, draaien ze overuren. Met hun petitie ‘Iedereen naar school’ hebben ze in een mum van tijd 100 handtekeningen verzameld uit Nederland en uit ontwikkelingslanden. En er staat nogal wat op het spel, want onder Ploumen dreigt onderwijs volledig van de radar te verdwijnen. Waar onderwijs tien jaar geleden nog een beleidsprioriteit was, is het thema nu gedegradeerd naar de onderste regionen van het ontwikkelingsbeleid.

Deze ontwikkeling is niet geheel nieuw; onder Knapen werd er al fors bezuinigd op onderwijs en werd het thema uitgeroepen tot ‘posterioriteit’. Ploumen maakt nu echter korte metten met ook de laatste resten van het onderwijsbeleid. In 2014 wordt er nog 98,4 miljoen aan onderwijs besteed, maar daarna verlaagt het bedrag in rap tempo, om uiteindelijk in 2017 uit te komen op 37 miljoen. Ter vergelijking: de laatste tien jaar bedroegen de uitgaven aan onderwijs gemiddeld 350 miljoen per jaar, dat is dus een daling van bijna 90%.

Bloeiperiode

Daarmee is er definitief een einde gekomen aan de bloeiperiode van onderwijs, in het bijzonder basisonderwijs, als populair thema binnen de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Zo’n tien jaar geleden zat onderwijs sterk in de lift. De motie-Hessing uit 2002 bepaalde dat Nederland 15% van het hulpbudget aan onderwijs moest besteden. Nederland scoorde jaar op jaar het hoogst in rapporten van de Global Campaign for Education en behoorde lange tijd tot de top drie donoren.

In 2007 waren de eerste scheuren echter al merkbaar. Toenmalig minister Koenders verloor zijn enthousiasme voor het onderwerp en onderwijs kreeg minder prioriteit.  Desondanks bleef Nederland een grote speler totdat het WRR rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’(2010) onderwijs tot ‘zachte sector’ bombardeerde en schreef dat het onvoldoende bijdraagt aan economische zelfstandigheid. Staatssecretaris Ben Knapen was het dan wel niet eens met de stelling dat onderwijs niet zou bijdragen aan zelfredzaamheid, maar bouwde in de partnerlanden de financiële steun voor basisonderwijs toch af. Wel bleef er in de beleidsplannen ruimte voor onderwijs wanneer het aansloot bij de speerpunten voedselzekerheid, water, Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en veiligheid en rechtsorde.

In haar beleidsplannen lijkt Ploumen het thema de genadeklap te geven. In haar nota wordt er niet meer over onderwijs gerept en in haar antwoorden op Kamervragen die ze vorige week aan de Kamer stuurde, laat Ploumen weten vanaf 2015 alleen nog binnen de speerpunten geld te geven aan programma’s (beurzen en capaciteitsversterking) voor hoger onderwijs. Daarnaast lopen er tot 2015 en 2017 een handjevol programma’s op het gebied van de speerpunten. Wat er na die tijd met deze programma’s zal gebeuren is nog onduidelijk. Nederland geeft verder nog een bijdrage aan UNICEF en 30 miljoen per jaar aan het Global Partnership for Education. Die laatste bijdrage zal echter na 2014 ook zal stoppen.

Wat zijn de argumenten voor de afbouw? Staatssecretaris Ben Knapen meende dat Nederland geen toegevoegde waarde op het gebied van onderwijs en daarom het best hiermee kon stoppen. Minister Ploumen denkt dat de millenniumdoelstellingen met ‘extra inspanningen’ haalbaar zijn en dat het nu aan andere donoren is om de lasten te delen. Kloppen deze aannames wel?

Nummer 1

‘Nederland is de nummer 1 donor geweest op basisonderwijs het afgelopen decennium. Met stip. Geen twijfel over mogelijk’, zegt Carol Bellamy vastberaden. Bellamy is directeur geweest van UNICEF en is nu voorzitter van de Global Partnership for Education. Onlangs was ze in Nederland, waar ze onder andere langsging bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. ‘Als je dan zo graag weg wilt uit onderwijs, verzin dan een andere reden, want dat Nederland geen toegevoegde waarde heeft is absoluut niet waar. Er is geen enkel ander land dan Nederland dat zoveel heeft bijgedragen aan onderwijs. Niet alleen financieel, maar ook door middel van de kennis en expertise van de mensen in het veld en op het ministerie. Nederland heeft grote invloed gehad op het verbeteren van de onderwijsomstandigheden, van de groei in het aantal naar school gaande kinderen tot aan het verbeteren van het onderwijscurriculum. Veel dingen waren niet dusdanig verbeterd zonder jullie steun’.”

Nederlandse onderwijshulp 2010-2013, Global Campaign for Education: www.globalcampaignforeducation.nl/nederlandse-onderwijshulp-2010-2013/

Lees het hele artikel Hoe Nederland verdwijnt uit onderwijs, 23 mei 2013 op website van Global Campaign for Education Nederland: www.globalcampaignforeducation.nl (niet meer beschikbaar op deze site).
Nog wel te lezen op de site van Vice versa – journalistiek over globale samenwerking, 22 mei 2013: https://hetnieuwe.viceversaonline.nl/2013/05/22/hoe-nederland-verdwijnt-uit-onderwijs/

Hervormingsagenda Rijksdienst: Vraag van burgers, bedrijven en instellingen staat centraal

Op 22 mei 2013 heeft de minister voor Wonen en Rijksdienst Sjef Blok een brief met de Hervormingsagenda Rijksdienst aangeboden aan de Tweede Kamer. De hervormingsagenda heeft als titel meegekregen: Dienstverlenend, slagvaardig, kostenbewust: “Deze drie doelstellingen geven kernachtig aan waar het bij de vormgeving van de rijksdienst voor de toekomst om draait”. Zoals verwacht gaat het bij deze hervormingsagenda om bezuiniging en inkrimping, maar ook om resultaten halen, beter en meer presteren en groter efficientie. Die efficiëntie moet voor een groot deel komen door het digitaliseren van de rijksdienst, zodat burges, bedrijfsleven en instellingen makkelijk toegang krijgen. Openbare overheidsinformatie wordt actief online beschikbaar gesteld. De agenda stelt bovendien nadrukkelijk dat in het optreden van de rijksdienst maatschappelijke vragen en de problemen van burgers centraal dienen te staan.

Bovenop de al eerder afgesproken forse financiële besparingen wordt er verder bespaard en die besparing in beginsel “laten neerslaan bij de personele en materiële uitgaven van de rijksdienst en deze realiseren met zo min mogelijk gevolgen voor de maatschappelijke dienstverlening”. Met nog enkele andere bezuinigingen zullen deze maatregelen “leiden tot een kleinere rijksdienst met naar schatting een vermindering van 8 tot 12 procent op een totaal van zo’n 150.000 fte’s”.
In de hervormingsagenda wordt de lijn doorgetrokken van het programma Vernieuwing Rijksdienst en het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst.

Er zullen dus duizenden arbeidsplaatsen bij het rijk verdwijnen, maar ook de particuliere sectoren zullen de gevolgen ondervinden: “Deze besparingen zullen ook gevolgen hebben voor marktpartijen door minder externe inhuur, minder inkoop en een kleinere vastgoedportefeuille. De kleinere rijksdienst stond al voor de opgave zich aan te passen aan gewijzigde omstandigheden zoals een toegenomen dynamiek in de samenleving en een andere kijk op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheid en samenleving”.

Een belangrijk deel van de hervormingsagenda is gewijd aan een “betere samenwerking in de uitvoering en bij het toezicht, waardoor ook de dienstverlening kan worden verbeterd. Bij deze initiatieven worden de zelfstandige bestuursorganen nadrukkelijk betrokken. Een aantal secretarissen-generaal treedt op als portefeuillehouder van deze rijksbrede verandertrajecten”.

De rijksdienst wordt ook flexibeler: “Elk organisatie-onderdeel van de rijksdienst is ook flexibel inzetbaar en beschikbaar om werkzaamheden te verrichten voor andere onderdelen binnen de rijksdienst. Tevens kan de maatschappelijke dienstverlening aan burgers worden verbeterd doordat samenhang en transparantie van de rijksoverheid worden vergroot. Het principe ‘je gaat erover of niet’ geldt ook binnen de rijksdienst. Bestuurlijke en ambtelijke drukte wordt teruggedrongen, evenals overmatige interne regulering, controle en verrkeningen”.

De rijksdienst wil een aantrekkelijke werkgever blijven: “Op de korte termijn wordt geen algemene schaarste op de arbeidsmarkt verwacht en zal het rijk zich sterk moeten inzetten voor een begeleiding van werk naar werk en voor een grotere mobiliteit. Het recente akkoord over een nieuw sociaal flankerend beleid biedt daarvoor goede aanknopingspunten. De rijksdienst wil in de toekomst ook aandacht geven aan het vergroten van het aantal functies in de laagste loonschalen, en aan doelgroepen als arbeidsgehandicapten, vrouwen en jongeren. Het rijkstrainee-programma en enkele andere trainee-programma’s voor specialistische functies zullen jongeren de kans blijven bieden in te stromen bij de rijksdienst en daar werkzaam te blijven”.

Ga naar de site van Rijksoverheid voor downloaden van Hervormingsagenda Rijksdienst: dienstverlenend, slagvaardig, kostenbewust (18 pagina’s): www.rijksoverheid.nl

Maak het verschil in de zorg: neem de ruimte en voer de regie

Ter gelegenheid van de Dag van de Verpleging, die elk jaar op 12 mei – de geboortedag van Florence Nightingale – wordt gevierd, gaf Irene Hadjidakis een toespraak op een seminar voor zorgverleners in Elspeet. Het seminar had tot thema Ruimte om te zorgen, minder regels, meer regie en was georganiseerd door de Christelijke Vereniging van Zorgaanbieders Reliëf.

Irene Hadjidakis, verpleegkundige en leidinggevende in de zorg, gaf een speech van een half uur waar de vlammen vanaf sloegen. Ze had het over de vervreemding op de werkvloer en het weer contact maken met de kern van het beroep van verpleegkundige, dwars door alle checklijsten, protocollen, memo’s en indicatiestellingen heen. Ze haalde herinneringen op aan toen ze nog leerling verpleegkundige was en moest terugdenken aan die ene hoofdzuster op de afdeling chirurgie van haar opleidingsziekenhuis, die rustig naar een moeilijke arts kon stappen en met alle respect zeggen: “Dokter, zo dóén wij dat hier niet, deze vrouw had uw moeder kunnen zijn”.
Ze ergert zich aan de taal waarvan de zorg zich heden ten dage bedient. Dat is niet meer de taal van de gezondheidszorg, maar van productiebedrijven en markten. Terug dus naar de menselijkheid in de zorg. Dat is ook het pleidooi van Irene Hadjidakis: “Tijd om op te staan en ons uit te spreken voor de menselijkheid in de zorg. Niet via anderen, georganiseerd in collectieven met welluidende doelstellingen, maar gewoon zelf, op je eigen werkvloer. Niet alleen, maar samen met je collega’s”.
Of: Neem het heft in eigen hand op de werkvloer en zeg eens: “Beste manager, zo doen wij het hier wèl”!

Lees de hele toespraak van Irene Hadjidakis: Neem de ruimte voor de kracht van je beroep. https://beroepseer.nl
De toespraak is ook te beluisteren. Klik hier voor de audio (Niet meer beschikbaar).

Privatisering tot in zijn uiterste consequentie leidt tot zelfmoord politieke partijen

De vraag die Frans van Waarden, socioloog en hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, zich stelt en probeert te beantwoorden en te bespreken, ligt in de titel van zijn beschouwing besloten: “Was privatisering van het publieke domein wel in het publieke belang?” Hij schreef zijn beschouwing vorig jaar in opdracht van de Parlementaire onderzoekscommissie Privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten van de  Eerste Kamer der Staten-Generaal.
Het blijkt dat degenen die privatisering destijds hebben ingevoerd, niet voldoende overwogen hebben wat de baten en de mogelijke kosten van de beslissingen zouden kunnen zijn. Het blijkt ook dat wij wel van onze volksvertegenwoordigers verwachten dat ze wijze, weloverwogen keuzes maken, maar dat dat niet zo vanzelfsprekend is.
Wat voor vragen zou een verstandige parlementariër zichzelf behoren te stellen? Van Waarden maakte een lijstje van die vragen:

1. Wat is privatisering eigenlijk?
2. Daarvan afgeleid: wat is eigenlijk publiek en wat privaat?
3. Wat zijn indertijd de redenen geweest – zowel logische als historische – om iets tot een publieke taak dan wel verantwoordelijkheid te maken?
4. Wat zijn omgekeerd redenen en motieven geweest om iets te privatiseren dat eerder bewust in publiek handen is genomen?
5. Welke verschillende vormen van privatisering zijn er te onderscheiden?
6, Wat zijn de reeds opgetreden dan wel nog denkbare of mogelijke gevolgen van privatisering? Daarbij zal een onderscheid gemaakt worden tussen verwachte en bedoelde gevolgen en onbedoelde en onverwachte.
7. Is bij de besluitvorming over privatisering voldoende rekening met deze laatste vraag en mogelijke antwoorden daarop gehouden? Is daarover nagedacht? Hebben dergelijke afwegingen een rol gespeeld in de politieke besluitvorming?
8. Zo nee, mag men dan concluderen dat ‘de politiek’ weinig doordacht gehandeld heeft, weinig rationeel en meer door ideologische overtuigingen gedreven is geweest?
9. Diverse gevolgen die hier geanalyseerd zullen worden liggen minder voor de hand en waren waarschijnlijk niet zo voorspelbaar. Het zou daarom de beleidsmakers uit het verleden niet aangerekend kunnen worden dat ze er indertijd geen rekening mee hebben gehouden.
Achteraf praten is gemakkelijk. Maar zou het daarom geen aanbeveling verdienen om dergelijke verder liggende gevolgen te betrekken in een evaluatie achteraf?

Privatiseren: ophouden of doorgaan?

Enkele van deze vragen zijn al eens eerder aan de orde gesteld in diverse evaluaties van het marktwerkingsbeleid. Al in 2002 bracht de Wiardi Beckman Stichting (‘Commissie Van Thijn’) het rapport ‘Privatisering en de hervorming van de publieke sector’ uit, waarin de socialisten – onder Paars fervente dragers van het neoliberalisme – zich begonnen af te vragen: Privatiseren: ophouden of doorgaan? De vragen die zij, twintig jaar geleden inmiddels, opwierpen, en de stellingen die ze poneerden, gelden nog steeds:

“Het gevoerde beleid roept vragen op die beleidsmakers en beleidsadviseurs indertijd vergaten te stellen… Welke normen en waarden dienen voormalige overheidsbedrijven te hanteren in hun bedrijfsvoering?… In dat licht bezien is het privatiseringsprogramma zoals dat de afgelopen jaren op nationaal en lokaal niveau is uitgevoerd, niet zozeer een  vergissing geweest, als wel een hervormingsproject dat:
a) te snel en vaak ook nonchalant is uitgevoerd;
b) dat onvoldoende doordacht is op negatieve bijwerkingen en op strijdigheid met andere, in integrale beleidskaders vastgelegde doelstellingen op lange termijn;
c) dat te weinig gedifferentieerd en onvoldoende op specifieke situaties toegesneden is uitgevoerd; en
d) veel te sterk gefixeerd is op één einddoel, nl. op hoog rendement gerichte exploitatie door particuliere ondernemingen – met voorbijgaan aan andere vormen van verzelfstandiging (waaronder overheids-N.V.’s; non-profit-organisaties) … Privatisering, een beperkt maar nuttig beleidsinstrument, is tot ideologie verheven.”

Evaluatie in eigen beheer uitgevoerd

Die aarzeling groeide verder na nog een aantal jaren ervaring met privatisering en bracht de FNV ertoe om in 2007 de studie Marktwerking: Timeout! te publiceren. Haar liberale sociale partner, het VNO/NCW, reageerde met het rapport Een Europa dat werkt.
Vervolgens liet ook de inmiddels gegroeide SP van zich horen met de driedelige studie van haar wetenschappelijk bureau (van Raak, Sas en Schouten) uit 2002 getiteld De uitverkoop van de energie, De uitverkoop van het openbaar vervoer en De uitverkoop van publieke diensten.

Naar aanleiding van dergelijke rapporten zijn er herhaaldelijk kritische Kamervragen gesteld, en is ook de regering om een evaluatie van het marktwerkingsbeleid verzocht. Dat onderzoek heeft het Ministerie van Economische Zaken vervolgens in eigen beheer uitgevoerd, zogenaamd omdat dat sneller zou gaan. Het rapport is in februari 2008 aan de Kamer aangeboden. Het behelst, volgens de begeleidende brief van de Minister “een feitelijke en systematische analyse van de ontwikkeling in elf sectoren sinds de introductie van marktwerking”. Die sectoren waren de luchtvaart, telecom, post, energie, spoorgoederenvervoer, het decentrale OV, de curatieve zorg, re-integratiediensten, de kinderopvang, het taxivervoer en het notariaat.
Niet geheel onverwacht kwam dat rapport uiteindelijk tot een positieve balans.

Het veel te beperkte perspectief van economen op markt, staat en samenleving

Aan die laatste studie kleven twee bezwaren. Ten eerste: In plaats van een onafhankelijke instelling met die evaluatie te belasten heeft het Ministerie dat decennia lang verantwoordelijk was voor dit privatiseringsbeleid besloten om de evaluatie zelf ter hand te nemen. Men heeft heel veel willen privatiseren, maar opmerkelijk genoeg was men niet bereid dan wel moedig genoeg om de evaluatie van het eigen handelen eveneens te ‘privatiseren’. Toch wel opmerkelijk voor een organisatie die zo hoog opgeeft van privatisering. Temeer omdat dit een klassiek geval is van een ‘slager die zijn eigen vlees keurt’. Als er nou iets is dat bij uitstek geprivatiseerd zou moeten worden dan is het wel de
evaluatie van het beleid van de overheid zelf.
Een tweede bezwaar is dat deze beleidsevaluatie uitgevoerd is door vrijwel uitsluitend economen en die zijn daarbij gehandicapt door het veel te beperkte perspectief van economen op markt, staat en samenleving. Finaal criterium voor waardering was de centrale positie van het principe van consumentensoevereiniteit.
Kortom: wat waren de gevolgen van de privatisering van een specifieke dienst voor de kosten en baten van de consument van die dienst? En dat opgevat in meest directe zin van het woord: hebben ze meer en betere kwaliteit van die specifieke goederen en diensten verkregen tegen lagere kosten?

Dat de beleidskeuzes ook wel eens gevolgen zouden kunnen hebben voor verder weg liggende kosten en baten in de samenleving en daarbij niet alleen voor de burger in zijn rol als consument, maar ook in zijn bredere rol als maatschappelijke en politieke actor, is bij die evaluatie geheel buiten beeld gebleven. Niet alleen zijn economische rechten, maar ook zijn bredere maatschappelijke, sociale, juridische en politieke rechten zouden wel eens geraakt kunnen zijn door dat privatiseringsbeleid.

De conclusie: politiek wordt steeds meer vervangen door economie

De conclusie van Van Waarden is dat privatisering leidt tot reductie van het publiek domein. Politiek wordt steeds meer vervangen door economie en de burger wordt gereduceerd tot consument. Daarmee treedt ook een verschuiving op in de dominante mechanismen van zeggenschap en controle op macht: van ‘voice’ naar ‘exit’.
Naarmate meer objecten en diensten uit het publieke domein verdwijnen, vermindert niet alleen de invloed van politici, maar ook van burgers die politici als hun vertegenwoordiger aan willen spreken. Als het goed is komt daar een invloed via de exit optie voor in de plaats. Worden we slecht behandeld door ziektekostenverzekeraar Achmea, dan snel naar Centraal Beheer. Vinden we het onzinnig dat Time-Warner padvinders verbiedt ‘Happy Birthday to You’ te zingen, dan niet meer naar films van die maatschappij gekeken. Kunnen we op die manier echter ook invloed op maatschappelijke processen uitoefenen? Als ik nooit meer naar een disco ga, voorkom ik daarmee een tweede Volendam-ramp? Is een boycot van Shell een voldoende middel om de luchtvervuiling tegen te gaan?

En wordt er nu beter naar de consument dan naar de burger geluisterd? In ieder geval is het machtsverschil tussen consument en menige private organisatie vaak groter dan tussen burger en politicus. De eerste is een relatie tussen individu en commerciële organisatie, de laatste is er een tussen individu en individu. Die commerciële organisatie wordt bovendien steeds groter door de voortgaande concentratie en fusietendens – die overigens nog aangewakkerd wordt door de privatisering. De fragmentatie van private kennis zet innoverende bedrijven ertoe aan concurrenten met kennisbezit in te lijven. Veel markten zijn inmiddels oligopolies. Daar staat slechts een zwak georganiseerde consument tegenover.
De consumentensoevereiniteit is in veel gevallen een theoretische fictie. En in ieder geval niet geschikt als sturingsprincipe voor de samenleving. In een democratie hoort het anders. Politiek gaat uiteindelijk boven economie. En dus volkssoevereiniteit boven consumentsoevereiniteit.

In zijn uiterste consequentie leidt marktwerking tot overbodigheid van de politiek

Wat is de limiet van een dergelijke ontwikkeling? De overbodigheid van de politiek! Een in zijn uiterste consequentie doorgevoerde liberalistische marktwerkingspolitiek, dwz. één die verwordt tot libertarianisme c.q. anarchisme, laat geen ruimte voor een politiek domein, geen rol voor een staat, voor oikos noch politeia. Waarom nog ter stembus gegaan als er steeds minder in de politiek beslist  wordt, als er steeds minder publieke ruimte is om in – en publieke belangen om over – te delibereren? Draagt verdergaande privatisering zo ook niet bij aan de veelvuldig betreurde ‘Politikverdrossenheit’? Het vervolgen van een privatiseringsbeleid tot in zijn uiterste consequentie zou daarom in zekere zin zelfmoord zijn voor politieke partijen. Misschien dat ze dan maar het beste kunnen fuseren met consumentenorganisaties. En de leden en activisten van de partijen? Voor hen is hooguit een rol weggelegd als juryleden in privaatrechtelijke geschillen over eigendomsrechten en economische transacties. Bureaucraten worden advocaten, politici worden (scheids)rechters, en burgers juryleden. Is dat onze visie van het toekomstige publieke domein? Zou dat niet een nieuwe en echte ‘tragedie van de commons’ zijn: het verdwijnen van de politeia … in een poging de eerste tragedie te overkomen?

Was Privatisering van het publieke domein wel in het publieke belang?  Een kritische beschouwing over het Nederlandse privatiseringsbeleid van de afgelopen decennia, door Frans van Waarden, Eerste Kamer, 64 pagina’s, april 2012. Downloaden op site Eerste Kamer: www.eerstekamer.nl

Frans van Waarden: www.researchgate.net/profile/Frans-Waarden

Moreel vakmanschap voorbij de regels

In Facilitair & gebouwbeheer, weekblad voor facilitair management en gebouwbeheer, verschijnt in elke aflevering een column van de hand van een van de ambassadeurs van FM2Share. FM2Share is een zwerm van zelfstandige professionals die door middel van co-creatie complexe vraagstukken samen aanpakken. Het gaat om advies- en interimwerk binnen de facilitaire sector. De samenwerking is gericht op meer kennis delen, creatieve ontwikkeling en innovatieve oplossingen.
In het nieuwe nummer is de column van Judy Alkema, eigenaar van Facilitair Support, gewijd aan: Betekenisvol facilitair handelen; moreel vakmanschap voorbij de regels. Ze schrijft:

In het kader van mijn onderzoek naar optimale facilitaire dienstverlening in de zorg, was ik laatst in gesprek met ervaringsdeskundigen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (ervaringsdeskundigen zijn zelf opgenomen geweest en wonen nu weer in hun eigen omgeving). Ik vermoedde dat zij met waardevolle suggesties zouden komen om facilitair beter aan te laten sluiten bij het primaire doel van de instelling; herstel bevorderen en welzijn vergroten, onder meer door eigen regie voor cliënten centraal te stellen.
De ervaringsdeskundigen kwamen inderdaad met boeiende voorbeelden van ‘denken voor de cliënt’ in plaats van ‘denken met de cliënt’. Zo vertelde iemand dat op zijn afdeling de keukenkastjes op slot zaten. Dat was lastig want soms stond het warme eten haar om zes uur tegen en kreeg ze om negen uur ’s avonds trek in een cracker. Een andere ervaringsdeskundige vertelde dat er aparte toiletten waren voor personeel en patiënten. En over de huismeester die zo naar binnen liep op haar kamer. Over brood dat niet uit de zakken gehaald werd tijdens de lunch omdat ‘patiënten daar toch geen aandacht voor hebben’.

De voorbeelden lieten me niet los. Ik dacht na over (eigen)waarde en herstelbevorderend handelen. En over de boodschappen die in de bovenstaande voorbeelden impliciet uitgezonden worden. Hoe schrijnend ze eigenlijk zijn en hoe dit ontstaat terwijl hier zeker ook professionals werken met de beste bedoelingen. Ik vroeg ik me af, waar en wanneer we tijd reserveren om na te denken over wat we binnen onze instellingen doen en wat we met ons eigen dagelijkse handelen daarin teweeg brengen. Hoe vaak reflecteren we op onze bijdrage aan het herstel en welzijn van cliënten? Of verschuil ik mij liever achter regels en procedures? Of vul ik in zonder te vragen aan cliënten?
Zou het niet beter zijn als wij ons afvragen wat het goede handelen is op dat moment? Wat juist is in die situatie? Dat vraagt om een kritische blik op ons eigen handelen. Om betrokkenheid bij het handelen van collega’s, óók als zij in het primaire proces werken. Er is moed voor nodig om de vraag te stellen: denk ik dat dit bijdraagt aan het herstel van deze persoon?

Ik houd vanaf deze plaats graag een warm pleidooi voor een verrijking van ons vakgebied door reflectie op de moreel ethische kant van ons vakmanschap. Met enkel de technisch instrumentele benadering – die ik vaak tegenkom in de praktijk – doen wij ons waardevolle vakgebied te kort! De uitdaging is om naast ‘het goed doen’ ook te kiezen voor ‘het goede doen’.

Betekenisvol facilitair handelen; moreel vakmanschap voorbij de regels, door Judy Alkema in weekblad Facilitair & gebouwbeheer, no 358, 2013:  http://fm2share.nl/images/pdf/Betekenisvol-facilitair-handelen-moreel-vakmanschap-voorbij-de-regels.pdf (Niet meer beschikbaar op site fm2share)

Meer over het weekblad Facilitair & Gebouwbeheer: www.weekbladfacilitair.nl

FM2Share: www.fm2share.nl

Laat het vakwerk liever over aan de vakman

Volgens Alfred Bos is Facebook geen Rijksmuseum en is creative crowdsourcing een mooi idee maar werkt het niet. Op de site van Nederlands Media Nieuws schrijft hij:
“Paul Verhoeven probeerde het vorig jaar met Steekspel; John Eubanks deed het onlangs met Het Koningslied. Verhoeven liet verstek gaan op de première van zijn film; Eubanks trok zijn lied terug. Wat is het probleem? Crowdsourcing, of preciezer: creative crowdsourcing. Het werkt niet.
Het publiek laten meewerken aan een creatief product, zoals gebeurde bij het scenario van Steekspel en de woorden van het Koningslied, levert onveranderlijk een misbaksel op. Het zal professionele tekstschrijvers niet verbazen. Schrijven is een vak, stellen ze – daarin hebben ze gelijk. En democratie mag een groot goed zijn als het gaat om het inrichten van de samenleving, ik laat het vakwerk liever over aan de vakman. Laat u de loodgieter in uw gebit boren?

Innerlijk genie

Creativiteit en crowd (massa) gaan niet samen, althans niet aan de productiekant van de matrix. De reden is zo voor de hand liggend dat de idealist hem makkelijk over het hoofd kan zien: niet iedereen is creatief. En niet alleen idealisten negeren dat blote feit, dat doen we bijna allemaal, want de boodschap dat iedereen een kunstenaar is wordt ons, de consument, al zo’n jaar of twintig door reclamemakers ingepompt.

En niet alleen door reclamemakers. Ook de – doorgaans Amerikaanse – bedrijven die sociale media leveren, houden de mythe in stand dat er in iedereen – ongeacht inkomen, opleiding, intelligentie of fysieke conditie – een Rembrandt of een Mozart schuilt, of in ieder geval het embryo van een kunstenaar. Dat innerlijke genie moet je de ruimte geven en daar bieden sociale media alle gelegenheid toe. Het is maar goed dat internet oneindig is, anders barstte het uit zijn voegen door de creatieve uitingen van de crowd.

Scheppen gaat van au

Facebook is geen Rijksmuseum en dat is de misvatting achter creative crowdsourcing: het haalt appels en peren door elkaar. Bovendien is er nog een probleem: De Nachtwacht is geen collage. Zelfs de collages van Kurt Schwitters zijn het werk van één persoon. Het script van Steekspel of de tekst van het Koningslied waren daarentegen het samengevoegde werk van meerdere auteurs, zelfs een amorfe wolk van schrijvers. De mislukking was meegebakken in het concept. Creativiteit en crowd gaan niet samen. Ze delen twee letters, maar zijn niet synoniem.

Laten we er niet moeilijk over doen. Niet alles wat de digitale revolutie mogelijk maakt, is bij voorbaat een succes. Dat het kan, betekent niet automatisch dat het wenselijk is. Creative crowdsoursing is een contradictio in terminis, een vierkante cirkel, een onbevlekte ontvangenis. Scheppen gaat van au schreef Jessurun d’Oliveira ooit en wie dat is, kunt u opzoeken in dat wonder van crowdsourcing, Wikipedia. Er zitten veel democratische en emanciperende aspecten aan digitale media, maar als het op scheppen aankomt levert de dictator beter werk af.

Alfred Bos is directeur van Alfred Bos Communicatie. Hij bedacht in 1995 het eerste blog ter wereld, Postcard from Mokum

Zie: Facebook is geen Rijksmuseum. Creative crowdsourcing is een mooi idee dat niet werkt, Nederlands Medianieuws, 12 mei 2013: www.nederlandsmedianieuws.nl (Niet meer beschikbaar op site Nederlands Medianieuws). Wel te lezen op The Velvet Vox: https://www.thevelvetvox.com/2014/06/27/facebook-is-geen-rijksmuseum/ 

Lees ook de blog Social media als individueel groepsdenken: www.nederlandsmedianieuws.nl (Niet meer beschikbaar op Nederlands Medianieuws. Wel te lezen op The Velvet Vox: https://www.thevelvetvox.com/2013/12/27/individeel-groepsdenken/)

“Ik wil geen fabrieksleraar aan de lopende band worden”

In de rubriek Secret Teacher van het Britse dagblad The Guardian berichten leraren anoniem over hun ervaringen. Op 11 mei 2013 schreef een onderwijzer van een lagere school dat hij en zijn collega’s leven in een angstcultuur. Zijn verhaal wordt geïllustreerd door een foto van een desperate man, met zijn handen in het haar zittend in het klaslokaal: “We zien mensen huilen in hun auto, niet in staat naar binnen te gaan uit angst voor de dag. Huilende mensen in de gang na een succesvolle loopbaan als leraar. Ze zijn gedemoraliseerd en verkeren in onzekerheid door slechte evaluaties. Mensen huilen over de teloorgang van vertrouwen en de vreugde van het lesgeven. Mensen herinneren zich nog dat kinderen personen van waarde waren en niet slechts door statistieken geanalyseerde personen”.

De auteur van deze ontboezeming schrijft dat hij op een fantastische lagere school werkt, gelegen in een van de armste regio’s van Midden-Engeland. De leerkrachten doen hun best de armoe te compenseren en besteden aanzienlijk meer tijd  aan hun pupillen dan elders gebeurt in een poging om de “kloof te dichten”. Daartoe worden middelen ingezet als externe ondersteuning en speciale programma’s voor lessen in bijvoorbeeld Engels voor nieuwkomers en leerlingen met een achterstand. Van de leerkrachten wordt verwacht dat ze op het hoogste niveau werken en moeilijk meekomende leerlingen weten op te stuwen: “Onze kinderen zijn vaak gecompliceerd, maar als personeelsstaf worden we niet erkend en worden we ondergewaardeerd in onze inspanningen om hen op te voeden en te vormen tot een samenhangende en gelukkige school. Helaas schijnen deze vaardigheden niet erg mee te tellen in het huidige klimaat”.

Alles draait om academische vooruitgang1). Is vooruitgang niet meer dan alleen maar academische kennis en je examens halen?
“Vooruitgang is op een school als de onze ook vertrouwen opbouwen, helpen een gebroken hart te genezen en zorgen voor de emotionele, fysieke en sociale zekerheid van een kind. Hoe wordt dat gemeten? Moeten leraren ophouden kinderen bij hun naam te noemen en hun 2c, 3a of 5c noemen? Jammer genoeg is dat al het geval. Kinderen zijn geen individuën, ze zijn data”.

Deze onderwijzer denkt dat de Onderwijsinspectie2) haar oordeel al had geveld voordat de inspecteurs een voet over de drempel van zijn school hadden gezet. Hij ergert zich aan de ongebreidelde macht van de inspectiedienst, de gebrekkige criteria voor beoordelingen. Die zouden door alle leerkrachten moeten worden getrotseerd. Waar is het gezonde verstand gebleven?
“Het grote verschil is dat de huidige beoordelingen gepaard gaan met risicovolle consequenties voor mensen. Sinds september gaan we elke dag met angst naar het werk. We springen door elke hoepel die ons voorgehouden wordt. We worden meegenomen op vernederende bezoeken aan ‘excellente scholen’ om prachtige leraren te ontmoeten, grootse lessen bij te wonen en de rapporten in te zien. Vaak blijven we in verwarring achter, aangezien onze kinderen evengoed of beter presteren en ons lesgeven is meestal evengoed of beter. Maar, wat we ook doen, het schijnt nooit genoeg te zijn en het is treurig om te zien dat sommige collega’s het opgeven, hun vertrouwen verliezen en aan de Prozac gaan”.

Korter dan een jaar geleden waren hij en zijn collega’s “goed” en zelfs “bovenmatig goed” bevonden: “En plotseling moeten we ons verbeteren of erger, zijn we niet meer bekwaam.
Geven excellente leraren echt dag in dat uit excellente lessen volgens de nieuwe richtlijn van de onderwijsinspectie?3) Als dat mogelijk is, dan zal dat fysiek gezien niet lang kunnen duren. Het schijnt ons toe dat bekwame leraren met het vermogen hun intelligentie en ervaring naar eigen inzicht in te zetten, niet langer gewenst zijn. Welkom voor de fabrieksleraar aan de lopende band.
Natuurlijk moeten scholen geïnspecteerd worden en docenten geëvalueerd. Natuurlijk moeten scholen en leraren streven naar vooruitgang. Maar een goede leraar is zijn eigen, ergste criticus, voortdurend strevend naar verbetering. Een goede leraar verwelkomt constructieve kritiek van collega’s en deskundigen. Wij voelen ons op school nu opgejaagd. De jager staat te wachten in de gang, telkens met genoegen in zijn handen wrijvend bij elke les die niet voldoet. Het is aan ons om samen op te staan en de dingen recht te zetten, voordat ervaren, gepassioneerde en excellente leraren voor altijd voor het beroep verloren gaan. De doelpalen zullen weer verzet worden en volgende keer bent u het die met angst staat les te geven”.

Referenties

1) Academische vooruitgang: Duizenden scholen in Engeland worden sinds 2010 gedwongen zich om te vormen tot zogenaamde Academy schools. Verspreid over het hele land zijn er momenteel 2,309. Dit type school valt niet langer onder de locale autoriteiten. Een deel valt onder het Ministerie van Onderwijs of wordt gefinancierd door grote liefdadigheidsinstellingen. Er zijn ook scholen die zich verenigen in federaties. Zie voor meer details: www.theguardian.com

2) De Britse Onderwijsinspectie heet The Office for Standards in Education, Children’s Services and Skills (Ofsted). Ofsted wordt verweten politiek niet onafhankelijk te zijn en grote druk uit te oefenen op de scholen met als doel een door prestaties geleide onderwijscultuur. Hierdoor wordt zowel het moreel als de autonomie van leerkrachten ondermijnd.

3) De richtlijnen voor de onderwijsinspectie – The framework for school inspection –  bevatten de criteria en werkprocedures van de inspectie. Zie: https://beroepseer.nl/wp-content/uploads/2013/05/the_framework_for_school_inspection.pdf

Lees het hele verhaal: Secret Teacher: are you teaching in a climate of fear?  in The Guardian, 11 mei 2013: www.theguardian.com
Lees ook de reacties op dit artikel. Een zekere “dissenting voice” schrijft dat het beroep van leraar behoort tot de beroepen met de hoogste werkdruk. Bovenaan de lijst van werkdruk staat de gezondheidszorg. Het aantal zelfmoorden onder leraren is een derde hoger dan bij andere beroepen.

Pleidooi voor behoud van kwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg

Frits Bosch, gezondheidszorgpsycholoog, en Henk Kik, klinisch psycholoog en psychotherapeut, hebben een artikel geschreven op de groepsblog van “De GGZ laat zich horen” over de reorganisatie en sanering in de vrijgevestigde Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) naar aanleiding van de aangekondigde forse bezuinigingsmaatregelen van Minister Schippers van Volksgezondheid. Volgens de minister dreigt de gezondheidszorg, als er niet ingegrepen wordt, onbetaalbaar te worden.
“De GGZ laat zich horen” is een platform voor professionals in de geestelijke gezondheidszorg die opkomen voor hun vak. Op hun Groepsblog  wordt gediscussieerd over de koers van de GGZ.

Reorganiseren en saneren in de vrijgevestigde GGZ? Een pleidooi voor behoud van beroepskwaliteit, door Frits Bosch en Henk Kik:

Minimaal twintig procent van de gevallen die momenteel in de tweedelijns GGZ behandeld wordt, zal vanaf 2014 in de eerste lijn behandeld moeten worden (Bestuurlijk akkoord toekomst GGZ 2013 – 2014).

In de optiek van VWS moeten patiënten met “gewone” levensproblemen maar in hun eigen kring  te rade gaan zodat er meer geld beschikbaar komt voor mensen met echte (psychiatrische) problemen. De eerste lijn zal daarom fors gereorganiseerd moeten worden. Minister Schippers  heeft veel vertrouwen dat de eerstelijns GGZ de patiëntengroep “zonder ernstige psychiatrische stoornis” kan opvangen. Voor de zomer zal er een rapport gepubliceerd worden waarin wordt beschreven hoe de nieuwe Basis- en Generalistische-GGZ moeten gaan werken. Zoals gebruikelijk in Nederland is ook dit rapport inmiddels gelekt (Rapport HHM, 2013 – Rapport = niet meer beschikbaar).

Het moge duidelijk zijn dat deze maatregelen veel onrust geven onder de vrijgevestigde gezondheidszorg-psychologen, eerstelijnspsychologen, kinder–en jeugdpsychologen, klinisch psychologen en psychotherapeuten. Om aan de nieuwe eisen te kunnen voldoen zullen zij hun praktijken fors moeten reorganiseren en hun declaratieprotocollen moeten aanpassen. Zij zullen er ook aan moeten wennen dat er meerdere aanbieders zijn van GGZ-zorg die met elkaar concurreren.  Wij vrezen dat deze marktwerking en een daarmee gepaard gaande technocratische reorganisatie van de GGZ, waarbij de nadruk ligt op processen in plaats van op inhoud, de zorg voor patiënten niet beter maakt. Dit zullen we verduidelijken.

Enkele cijfers

Een kwart van de Nederlandse bevolking heeft jaarlijks een psychische stoornis. Veertig procent van de Nederlanders wordt ooit in het leven met een psychische stoornis geconfronteerd (GGZ Nederland). Ruim 850.000 mensen doen ieder jaar een beroep op de geestelijke gezondheidszorg (RIVM, 2013). Bijna negentig procent van alle geestelijke gezondheidszorg aangeboden vanuit instellingen voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ Nederland). Jaarlijks ontwikkelen bijna 200.000 mensen hun eerste psychische aandoening (Trimbos Instituut). Gezien het grote beroep op geestelijke gezondheidszorg en de door de overheid gestimuleerde marktwerking alle redenen om de vrijgevestigde praktijken van psychologen en psychotherapeuten te ondersteunen. Helaas is de werkelijkheid anders.

Lees het hele artikel van Frits Bosch en Henk Kik: Reorganiseren en saneren in de vrijgevestigde GGZ? Een pleidooi voor behoud van beroepskwaliteit, op de Groepsblog van van De GGZ laat zich horen: http://ggzlaatzichhoren.wordpress.com