Skip to main content

Redactie Beroepseer

Gemeenten krijgen van rijksoverheid meer regels opgelegd, en minder ruimte voor maatwerk

Staatssecretaris Jetta Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aanpassingen voor de Wet Werk en Bijstand (WWB) naar de Tweede Kamer gestuurd. Het moet van Den Haag allemaal een stuk strenger. En op welke manier het strenger moet, staat nauwkeurig omschreven. Meer regels dus. En minder ruimte voor maatwerk. Vroeger was hulp doel van beleid en probeerden we fraude te bestrijden. Nu lijkt het voorkomen van fraude het doel van beleid en kunnen we steeds minder hulp bieden. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Wethouder René Peters van Sociale zaken, jeugd, onderwijs en integratie in de gemeente Oss heeft een blog gewijd aan Minister Klijnsma’s aanpassingen. Hij vindt het onverteerbaar dat burgers de dupe gaan worden van in Den Haag vastgestelde te rigide regels. Hij schrijft:

“In 2004 kregen gemeenten meer beleidsruimte om via maatwerk mensen aan het werk te helpen. Daarin waren gemeenten over het algemeen succesvol. Mensen die hun fatsoen hielden, zelf hun best deden om aan het werk te komen en zich aan afspraken hielden, konden rekenen op de gemeente om hen op weg te helpen. En zo hoort het ook. Hulp is goed, maar is niet vrijblijvend. Van mensen mag iets verwacht worden. Daar is helemaal niets mis mee. Maar met de nieuwe regels vanuit Den Haag is het gedaan met de beleidsvrijheid van gemeenten. Heel nauwkeurig wordt beschreven waar gemeenten (en vooral ook uitkeringsgerechtigden) zich aan moeten houden.

Gemeenten en DIVOSA*) zijn hier op zijn zachtst gezegd niet blij mee. “Het wetsvoorstel dwingt gemeenten capaciteit die bedoeld is om mensen aan het werk te helpen, te besteden aan extra bureaucratie. De regels zijn veelal extra eisen waar werkzoekenden aan moeten voldoen, zoals bereidheid om te verhuizen, gedrag- en kledingvoorschriften en de verplichting tot een tegenprestatie. Een aantal verplichtingen is bovendien nauwelijks te handhaven”.
Voldoen mensen niet aan de regels, dan volgt onherroepelijk een maatregel (korting op de uitkering). Gemeenten krijgen niet de ruimte om in schrijnende gevallen een uitzondering te maken. Ik dacht dat straffen een middel was om gedrag te veranderen. Maar rigide straffen zonder te kijken naar omstandigheden is vooral een middel om mensen in ellende te storten. En heeft wat mij betreft geen enkele opvoedende waarde meer.

Misbruik en fraude moeten worden aangepakt. Geen enkel misverstand daarover. En in Oss doen we dat ook. Vrij effectief zelfs. Daar hebben we echt geen extra regels voor nodig. Waar het Rijk aan de ene kant gemeenten steeds meer verantwoordelijk maakt voor beleid, trekt het aan de andere kant de teugels steeds steviger aan. Maar meer verantwoordelijkheid in combinatie met minder beleidsvrijheid, dat gaat niet. En meer regels waardoor er minder maatwerk mogelijk is, is ook een slechte zaak. Maar het is echt onverteerbaar dat burgers de dupe zijn van te rigide regels die worden vastgesteld in Den Haag”.

Meer regels, minder maatwerk, blog van René Peters, 18 november 2013: https://renepetersoss.com

*) DIVOSA is de Nederlandse vereniging van gemeentelijke managers op het terrein van participatie, werk en inkomen: www.divosa.nl

Jos Lamé over a-sociaal organiseren

In het nieuwe nummer van Schoolbestuur staat een interview met Jos Lamé met, zoals we van hem gewend zijn, pittige uitspraken. Lamé was 31 jaar lang directeur van Riagg Rijnmond en ging zomer 2013 met pensioen. Meer dan eens stond hij in de publiciteit, bijvoorbeeld als hij het niet eens was met nieuwe overheidsmaatregelen. Zoals met de Rotterdamse meldcode tegen huiselijk geweld die achteraf volgens een rechterlijke uitspraak inging tegen de wet op de jeugdzorg.
In het interview legt Lamé uit wat hij verstaat onder “a-sociaal organiseren”, waarmee we in toenemende mate te maken krijgen in de maatschappij.

Enkele uitspraken uit het interview:

“Het kenmerk van het a-sociale organiseren is dat de besluitvorming over de vorm en inhoud van het werk is losgeweekt van de lokale context waarin de activiteiten plaatsvinden. Zowel gebruikers, dat wil zeggen patiënten, leerlingen en burgers, als de professionals en hun direct leidinggevenden hebben steeds minder invloed op hun eigen situatie. Besluiten worden in dit tijdperk van globalisering op steeds grotere afstand van de werkplek genomen en vervolgens gecommuniceerd in een discours waarin zaken systematisch worden gepresenteerd als onvermijdelijk, door iedereen gewenst, onbetwistbaar het beste en evidence based. De implementatie van die besluiten gaat vervolgens op basis van overmacht die steeds meer kan toenemen door de afbraak van de sociale zekerheid”.

“Wie niet meegaat in het discours verliest zijn positie in het systeem. De situatie van het individu is daardoor toenemend precair, zoals Geert van Istendael in zijn Huizingalezing van 2012 betoogde. Hij wees op de Latijnse oorsprong van het woord. Precarius betekent onder meer ‘door bidden en smeken verkregen’ en ‘van een anders wil afhankelijk’. Istendael waarschuwt voor de relatie tussen de crises waarin we in Europa telkens weer verkeren en de niets ontziende afbraak van een belangrijke Europesekernwaarde: de onderlinge solidariteit”.

Instellingen in een precaire situatie brengen en tot volgzame instrumenten maken

“Het concept ‘Riagg’ is bedacht in de jaren zeventig, geëffectueerd begin ’80 en moest een alternatief vormen voor de traditionele instituten. Kennelijk vielen toen een aantal zaken samen. De aandacht voor de mens, het individu en zijn emancipatie van onderdrukkende systemen was ‘hot’, psychologie en therapie waren ‘in”.

“Daarnaast had de enorme golf van babyboomers vanaf ’46 alleen al door hun aantal de traditionele gang van zaken in de instituten ontwricht. In alle fasen van ons leven gebeurde hetzelfde.
Van kleuterschooltje, tot universiteit … overal waar wij aankwamen moesten extra tafels en stoelen aangesleept worden, lokalen bijgebouwd, extra personeel aangetrokken, selectie-criteria aangepast en klassieke routines losgelaten worden. Nog los van ideeën en theorieën bewerkte alleen al die menselijke tsunami de de-institutionalisering
en de democratisering. Soms zelfs tegen wil en dank. Want de gevoelens waren soms paradoxaal. Zoals wanneer heel Nederland het zich ineens kan veroorloven om boven op dezelfde berg van de maagdelijke sneeuw en de intense stilte te genieten, die er daardoor nooit meer zal zijn.

“Daarnaast wordt financiële onzekerheid bewust gebruikt om instellingen in een precaire situatie te brengen, om instellingen tot volgzame instrumenten te maken in de uitvoering van een centrale visie. De kosten in de zorg nemen feitelijk niet af, maar verschuiven naar overhead”.

Versluierend jargon dat het tegendeel beoogt van wat het lijkt

“We helpen geen patiënten meer om beter te worden, maar we helpen steeds wisselende vertegenwoordigers van de macht om hun targets te halen. De verhoudingen zijn niet langer meer constructief, maar opnieuw puur instrumenteel. De gemeenschappelijke zoektocht naar nieuwe spannende inzichten is weer omgebogen naar een burgertruttige betweterigheid
van enkelen. En ook nu weer hoort daar een versluierend jargon bij dat het tegendeel beoogt van wat het lijkt te suggereren: de participerende samenleving. We moeten meer meebetalen aan onze eigen disciplinering binnen de nieuwe, totale instituten. Anders dan in het verleden is daar nu geen opname achter dikke muren voor nodig.
Door middel van de gedetailleerde digitale informatie die over ons beschikbaar is, leerlingvolgsystemen, elektronische patiëntendossiers, oudervragenlijsten, mogen we gewoon ‘thuis’ blijven wonen”

“Een organisatie waarin therapeuten op basis van angst voor hun hachje hun basiswaarden opzij moeten zetten en vanuit die positie hun patiënten moeten helpen om hun zelfvertrouwen te herwinnen en de regie in hun leven weer in eigen hand te nemen, kan geen goede zorg verlenen. Zeker als de patiënten ook nog meemaken hoe de behandelaar zich zwijgend moet voegen naar de publieke diskwalificatie.
In zo’n zieke context kan geen gezonde zorg geleverd worden. Ik denk dat hier duidelijk parallellen zijn met de positie van leerkrachten ten opzichte van hun leerlingen”.

Politiek is meer dan ooit een activiteit van een hele kleine groep geworden

“Ik heb regelmatig meegemaakt hoe we vanuit de gezondheidszorg met bezorgdheid keken naar de manier waarop de overheid haar hervormingen in het onderwijs doordrukte.
In die tijd werd nog enigszins naïef gedacht dat zoiets nooit op die schaal in de zorg zou kunnen plaatsvinden vanwege, grofweg gezegd, de zwaardere machtspositie van de medische wereld in vergelijking met het onderwijs. De gemiddelde burger zou meer zijn dokter steunen dan zijn leraar, omdat hij banger zou zijn voor wat er met zijn lijf gebeurt dan wat er met zijn kennis gebeurt. Met verbijstering heb ik aangezien hoe de Netelenbossen, Ginjaars en Wallages van hun tijd het onderwijs hebben kunnen ontwrichten.Nog erger vond ik dat de uitkomsten van de parlementaire onderzoekscommissie Onderwijsvernieuwing geen enkele invloed heeft gehad op het politieke handelen. De commissie was keihard in haar conclusies. Zij stelde vast dat de Tweede Kamer heeft zitten slapen en de ontspoorde bewindslieden te weinig tegengas heeft gegeven. In een soort Oprah Winfrey-achtige show ging vervolgens de hele Kamer door het stof en bekende schuld. Vanaf de volgende dag werd op dezelfde manier de jeugdhulpverlening en de gezondheidszorg aangepakt. En dat terwijl in dertig jaar de politiek nog meer dan ooit een activiteit van een hele kleine groep is geworden, die daarnaast ook steeds minder een georganiseerde relatie heeft met een corrigerende achterban”.

Lees het hele interview met Jos Lamé Opkomst en verval van een soort Praagse Lente, door Gerrit-Jan Meulenbeld in Schoolbestuur no 6, onderwijsmagazine voor bestuurders, toezichthouders en managers in het katholiek onderwijs, november 2013. Klik hier.

Website Schoolbestuur: www.meulenbeld-cc.nl

Jos Lamé is voortrekker van Stichting Beroepseer

 

 

Meester van het universum

film master of the universe bauderOp een leegstaande verdieping van een bank in Frankfurt vertelt de Duitse voormalige investeringsbankier Rainer Voss openhartig over de hypnotiserende dagelijkse praktijk van financiële dienstverlening, waarmee hij soms miljoenen dollar per dag verdiende. Net als veel andere jonge handelaren maakte Voss tijdens de kapitalistische gloriedagen in de jaren tachtig een bliksemcarrière waarin weinig vragen gesteld werden en de kansen tot in de hemel reikten.

Tegen het decor van glanzende kantoorflats slentert de inmiddels ontslagen vijftiger wat beschroomd over de verlaten handelsvloer en door de lege vergaderzalen en blikt hij terug op die voorbije, megalomane tijden – alsof Wall Street’s Gordon Gekko terugkeert op de plaats delict. Met zijn zes tot acht beeldschermen waande ook Voss zich destijds een master of the universe die met één druk op de knop invloed uitoefende aan de andere kant van de wereld.

Maar de wereld werd steeds minder overzichtelijk, gevolgen werden onvoorspelbaar, tot tenslotte de luchtbel uiteenspatte. Naast persoonlijke ontboezemingen laat Voss ook zijn licht schijnen op de huidige economische situatie in Europa, en verklaart hij waarom banken niet gauw van koers zullen veranderen of ooit transparant te werk kunnen gaan.

Een uniek, maar ontmoedigend inkijkje in deze wereldvreemde branche.

Master of the universe wordt zes maal vertoond op het International Documentary Film Festival Amsterdam (IDFA) dat gehouden wordt van 20 november tot 1 december 2013.

Zie hieronder de trailer.

Het eenzame beroep van arts

Artsen die dagelijks met de dood te maken hebben, kunnen met hun emoties nergens heen. Dat breekt hen op. Mariska Koster, zelf mede om die reden gestopt als longarts, roept op tot professionele opvang in haar artikel Arts heeft eenzaam beroep op de website van Medische Contact:

“Er is al veel gezegd over wat ‘de zaak Tuitjenhorn’ is gaan heten: een huisarts die buiten proportie handelt bij een stervende patiënt. Wat er precies bij deze huisarts heeft gespeeld blijft onduidelijk. Uit de reacties van collega’s blijkt wel dat velen zich alleen voelen staan als het gaat om het verwerken van emoties bij de zorg rond het levenseinde. Twee belangrijke vragen verdienen dan ook een antwoord. Wat doet het met een arts als die dag in dag uit omgaat met mensen die spoedig zullen gaan overlijden? En hoe voorkom je dat artsen daardoor ontsporen of opgebrand het vak verlaten? Een oproep voor professionele emotionele steun, en wel binnen de beroepsgroep zelf. Net als bij de brandweer.

Het went niet
Polikliniek, een oudere dame. Ik mag haar meteen. Een flinke vrouw, boerenbedrijf, zeven kinderen die haar op handen dragen. Pleuravocht. Een omineus teken, want ze woont vlakbij een vroegere asbestfabriek. En inderdaad: asbestkanker. Dodelijk, meestal binnen anderhalf jaar.
Ze hoort het slechte bericht kalm aan. Ik maak een tweede afspraak voor een paar dagen later, om verder te spreken over de vooruitzichten, haar wensen, mijn mogelijkheden. Maar bij die tweede afspraak is ze ziek en moet worden opgenomen. Infectie in de borstholte, bij de tumor. Veroorzaakt door mijn onderzoek.

Schaakmat, en we weten het allebei. Ik vind het verschrikkelijk. Juist deze vrouw. Maar zij is kalm. Ze vraagt of ik euthanasie bij haar wil toepassen. Ze weet dat ze gaat sterven, kijkt terug op een vol leven. Dit laatste stukje, aftakeling, dat past niet bij haar. En dat is ook zo. Dat past niet. Maar ik wil niet. Ik zeg: ‘Ik wil niet dat u doodgaat.’ Ze kijkt me aan en antwoordt: ‘Maar dat ga ik toch. Wat u ook doet.’
Een paar dagen achter elkaar ga ik na het werk bij haar zitten. Om te praten, om beiden te wennen aan het idee. Nou ja, om mij te laten wennen. Zij heeft de leiding. Haar man en kinderen zijn verdrietig, heel verdrietig. Zij ook, maar anders.

De verpleging weet van haar verzoek, en van mijn, niet aarzeling, maar behoefte aan tijd. Mevrouw heeft een eigen kamer en overdag een verpleegkundige die alleen voor haar hoeft te zorgen: broeder Ed. Hij wil het graag doen en komt ook buiten werktijd. We spreken over de procedure, over de SCEN-arts, over de middelen. En dan ineens is er de dag en de tijd.

Het gaat zoals zij het wil. Ze neemt afscheid van haar man en kinderen, ik laat de middelen inlopen en ze glijdt weg de dood in. Ze ligt er rustig bij. Ik zie haar nog voor me, het zachte avondlicht op haar dode gezicht. Even later sta ik op de gang te klappertanden en te snikken. Broeder Ed geeft me thee en komt bij me zitten. ‘Gaat het een beetje? Wat goed van je, dit valt niet mee, hè?’
Euthanasie valt niet mee. En nee, het went niet, ook niet als je het vaker doet. Het wordt alleen maar moeilijker. Tot het niet meer gaat.

De dood zit naast me
Mijn aandachtsgebied is longkanker. Ik zie bange mensen, verdrietige mensen, wanhopige mensen. Ze komen met hun echtgenoten, met hun kinderen. En ik moet ze vertellen dat ze doodgaan.

De secretaresses plannen voor slechtnieuwsgesprekken een halfuur. Nee, de dokter heeft niet genoeg aan tien minuten. Op een volle dag voer ik zeven van dat soort gesprekken.
Elk gesprek zit de dood naast me. Elk gesprek komt erop neer dat ik een vader, een moeder, een echtgenoot de dood aanzeg. Elk gesprek een mokerslag voor de mensen tegenover mij. Ze reageren verdrietig, boos, ongelovig, of dof, gelaten.

Ik ben goed geworden in deze gesprekken. Maar aan het eind van de dag zit ik met een emmer vol tranen. Niet per se mijn eigen tranen. Wel tranen. Ik, specialist achter het bureau, professioneel, warm, empathisch, rustig. Een baken van rust in een zee vol ellende. Maar ergens achter in de spreekkamer sta ik zelf geluidloos te gillen.

Na zo’n dag thuiskomen is vervreemdend. Blije kinderen, kleurige verhalen. Maar een mama die nog heel ver weg is.

Emotionele steun
Arts word je door vier jaar theoretische studie en vele jaren praktijkonderwijs. Het praktijkdeel heeft alle kenmerken van een socialisatieproces. Iedereen die coassistenten begeleidt weet dat ze na een paar weken het gedrag van hun opleider imiteren. En omdat artsen tijdens hun opleiding niet geleerd hebben om te gaan met hun emoties, dragen zij dat op hun beurt ook niet over op de coassistenten. En zo blijft ook het beeld bestaan van de dokter die alles overziet. Die, door kennis en ervaring gedragen, een wijze beslissing neemt. De dokter die oordeelt en macht heeft over leven en dood, en wiens beslissingen nooit ter discussie staan. Dit beeld, uit een voorbije tijd, is zeer hardnekkig. Zeker ook bij artsen zelf, die vinden dat ze het zelf moeten zien te redden, onfeilbaar moeten zijn, en dus geen plaats mogen inruimen voor eigen emoties.

Inherent aan dit zelfbeeld is solitair zijn, eenzaamheid zelfs. ‘Een dokter vraagt geen steun, die heeft dat niet nodig.’ Een beeld dat de essentiële menselijkheid van de arts ontkent. Wel bestaat er een sterk groepsgevoel, maar dan meer van het soort dat militairen in oorlogssituaties ook hebben: je kunt er met collega’s wel harde grappen over maken, omdat je weet dat de ander hetzelfde meemaakt als jij, maar er is geen mogelijkheid de ellende die je tegenkomt onder woorden te brengen. Voor de gewone wereld zijn deze soldaten dikwijls niet meer geschikt.

Ik denk vaak dat dit de reden is achter het grote aantal huwelijken tussen artsen onderling, en tussen artsen en paramedici/verpleegkundigen. They’ve been out there too.

Terugtrekken
In de opleiding zowel als in de uitoefening van het artsenvak leer je niet op een zinvolle manier om te gaan met de emoties die dit beroep met zich meebrengt. Het is ieder voor zich. En dat leidt ertoe dat mensen zich terugtrekken. In allerlei opzichten. In het vak: de dokter is er voor de chemo, de zuster voor de gesprekken. In een specialisme: als microbioloog gaan alle emoties voor je deur langs. In gedrag: de botte hork. In de wetenschap: minder zorg, meer artikelen. In het management: meer grip op je werkomgeving. In afwijkend gedrag: alcohol, seks, medicijnen. En in letterlijk terugtrekken: parttime gaan werken, of er helemaal mee stoppen. Allemaal tekenen van een beroepsgroep in nood.

Ook ik trok mij terug. In het begin van mijn loopbaan dacht ik dat het aan mij lag, dat mijn gevoelens van verwarring en ontsteltenis niet klopten en dat je zulke gevoelens niet hoorde te hebben. Later, toen ik mijn emoties niet meer wilde negeren en er met collega’s over probeerde te spreken, kreeg ik de kous op de kop. Er waren twee soorten reacties: ‘Dat hoort erbij’. En: ‘Je wou toch zelf oncologie doen?’ Ja. Dat wou ik ook. En?

Ik probeerde mijn gevoelens nog een tijdlang te negeren, maar op een gegeven moment lukte dat niet meer. Totdat ik uiteindelijk geen andere mogelijkheid zag dan te stoppen als longarts, en verder te gaan buiten de directe patiëntenzorg. Het gevolg van mijn persoonlijke psychische opmaak, in combinatie met een emotioneel belastende werkomgeving die volstrekt niet is ingericht op het psychisch en emotioneel gezond houden van de meest belaste werknemers.

Een chirurg staat een hele nacht te opereren om een patiënt te redden. Maar het lukt niet, en de patiënt sterft. Een brandweerman gaat een brandend huis in om een man te redden. Maar het lukt niet, en de man sterft.

De brandweerman krijgt professionele opvang. De chirurg krijgt koffie. En gaat visite lopen, of begint met zijn spreekuur.

Als er uit de zaak in Tuitjenhorn iets goeds kan voortkomen, dan is het een breed besef dat ook goede dokters compleet van de brug kunnen kantelen en dat emotionele steun in dit zware beroep noodzakelijk is. Zo noodzakelijk dat je het eigenlijk niet aan het individu zelf kunt overlaten om dat te organiseren.
Bij de brandweer en politie is psychologische steun na incidenten professioneel geregeld. Als we menselijke dokters willen houden en goede dokters willen behouden voor het vak, is dat een voorbeeld dat navolging verdient”.

Zie: Arts heeft eenzaam beroep, door Mariska Koster, Medisch Contact, 15 november 2013: www.medischcontact.nl

 U P D A T E

Artsen, leer praten over de dood, Mariska Koster in programma Dit is de dag, EO-Radio, 18  november 2013: www.eo.nl (Niet meer beschikbaar op site EO)

Voor hoelang nog kunnen wij zelf ons werk kiezen?

Bonnie Kavoussi studeert economie aan de Universiteit van Michigan. Eerder heeft ze geschiedenis gestudeerd aan de Universiteit van Harvard en schreef ze over economie voor de Huffington Post. Ze vraagt zich af in haar blog of we in de toekomst nog wel ons eigen werk kunnen kiezen:
“Simon Kuper schreef in de Financial Times dat door de ‘economische crisis en de veranderingen in de technologie’ wij niet meer ons werk zijn. Hij beweert dat sinds werknemers minder invloed hebben, zij heel vaak niet meer het beroep kunnen uitoefenen dat ze graag zouden willen. En als ze wel het beroep van hun keuze uitoefenen, wordt de carrière als minder zinvol ervaren vanwege toenemende eisen, lagere lonen en verdwijnende zekerheden.

Het verlies aan invloed van werknemers is te zien in een grafiek van de Federal Reserve Bank van St. Louis*).

grafiek share of labour compensation

De beloning van arbeid heeft een dieptepunt bereikt en was nog nooit zo laag in vergelijking met mensen met kapitaal, aandelen en bezittingen.

Er is veel voor te zeggen dat we in de eerste plaats nooit ons werk zijn geweest en dat we onze identiteit zouden moeten ontlenen aan onze relaties, hobbies en interessen buiten het werk. Waarom zou het werk dat wij doen moeten bepalen wie we zijn? We zouden moeten werken om te leven en niet moeten leven om te werken.

Als we even doordenken, is het wellicht een geluk bij een ongeluk dat werk niet meer onze identiteit bepaalt. Misschien kunnen we ons nu concentreren op dingen die er het meest toe doen. Werkgevers hebben ons immers nooit in dienst genomen om ons doelen te laten nastreven die we zelf zouden willen.

Nu werknemers hun invloed zijn kwijtgeraakt vanwege hoge werkloosheid, hebben ze ook minder tijd om zich te wijden aan interessen buiten het werk. Voldoende geld verdienen om te kunnen eten, voor een dak boven je hoofd en onderhoud van je gezin gaan voor alles. Deze levensbehoeften zijn nogal onzeker geworden. Zodoende wordt werk zelfs een groter onderdeel van de identiteit van mensen, en dan niet uit vrije keus.

Met drie solliciterende werklozen op elke vacature, moeten baanlozen en parttimers zich meer inspannen om een baan te vinden die past bij hun vaardigheden en vorige inkomen: een baan die er misschien nooit komt. En veel voltijdswerknemers – zelfs met de beste banen – moeten werken met het gegeven dat hun leven in feite door hun baas wordt bepaald. Dat betekent voor veel mensen de hele dag non-stop doorwerken. ‘s Avonds laat en in de weekeinden werken zijn de norm geworden.

Als werknemers zo onder druk staan, dan zullen ze waarschijnlijk niet veel belangstelling tonen voor dingen buiten het werk, bezoek aan familie of vrienden of het aanknopen van nieuwe relaties. Het is gebleken dat Amerikanen dagelijks slechts 21 minuten van hun tijd besteden aan een sociaal leven en 6 minuten aan een of andere vorm van ontspanning die niet voorkomt in het Amerikaanse tijdsbestedingsonderzoek ATUS. Je kunt dat ook aflezen uit de dalende huwelijks-en geboortecijfers van Amerikanen. Als er steeds minder economische zekerheid is, zijn mensen ook minder bereid zich in te zetten voor de lange termijn.

Werknemers zijn nu nog hun werk, en dat komt zuiver door de tijd die zij moeten wijden aan hun werk. Ze zijn bezig hun levensstandaard te handhaven, niet meer omdat zij van hun werk houden en zich niet kunnen voorstellen dat ze iets anders zouden doen. Als werkgevers alle macht en invloed hebben, laten zij je net zolang werken als zij willen. Zo hou je niet genoeg tijd over om iets anders te doen.

Door de belabberde economie verdienen we niet alleen minder geld, we hebben ook minder tijd om degene te worden die we in wezen zijn”.

Zie: We still are our jobs, but no longer by choice, Bonnie Kavoussi’s Blog, 9 november 2013: http://bonniekavoussi.blogspot.com/2013/

*) Bron grafiek: Feenstra, Robert C., Robert Inklaar and Marcel P. Timmer (2013), “The Next Generation of the Penn World Table”: www.rug.nl/ggdc/docs/the_next_generation_of_the_penn_world_table.pdf
Penworth Table, Groningen Growth and Development Centre: www.rug.nl/ggdc/productivity/pwt/

Unemployed Job Seekers per Opening, Department of Labor, New York State: https://dol.ny.gov/unemployed-job-seekers-opening

What Americans Actually Do All Day Long, In 2 Graphics, Lam Thuy Vo, NPR, 29 augustus 2012: www.npr.org/sections/money/2012/08/29/160244277/what-americans-actually-do-all-day-long-in-2-graphics

Marriage rate lowest in a century, EurekAlert, Bowling Green State University, 18 juli 2013: www.eurekalert.org/pub_releases/2013-07/bgsu-mrl071813.php

Baby bust: U.S. births at record low, , CNN Business, 6 september 2013: https://money.cnn.com/2013/09/06/news/economy/birth-rate-low/

We hebben waarden nodig die onze wereld vergroten

“Als we kijken naar de toekomst van onze wereld, staan we voor grote, complexe vragen. Willen we hier constructieve antwoorden op vinden, dan hebben we ‘grotere’ waarden nodig die onze blik op de wereld verruimen”, aldus prof.dr. Harry Kunneman, hoogleraar Sociale filosofie aan de Universiteit voor Humanistiek. De professionele omgeving is bij uitstek een plek waar deze waarden ontwikkeld kunnen worden. Dinsdag 12 november 2013 houdt Kunneman in Utrecht zijn oratie getiteld Kleine waarden en grote waarden. Normatieve professionalisering als politiek perspectief.

In zijn oratie beschouwt Harry Kunneman de politieke betekenis van zogenaamde normatieve professionalisering. Normatieve professionalisering gaat over de normen en waarden die ons professionele handelen mede bepalen, en over het vermogen om hier op te reflecteren. Kunneman: “Deze waarden worden gevormd op verschillende niveaus. Je hebt de normativiteit van wettelijke en economische kaders, van staat en markt, van politieke perspectieven en ideologieën. Ook zijn er normen en waarden, deugden en attitudes die horen bij een bepaald beroep. Een politieman bewaakt de orde, een onderwijzer onderwijst, een bankier bankiert. Deze zijn deels cultureel bepaald. En er zijn normen en waarden die geworteld zijn in de eigen leefwereld van professionals. Hoe zij persoonlijk kijken naar gender, etniciteit, sociaal-economische verschillen.”

Kunneman benadrukt dat het belangrijk is op deze waarden te reflecteren, ze kritisch te bezien en verder te ontwikkelen. En dat kan bij uitstek in professionele omgevingen. Hij beschouwt dit ‘werkend leerproces’ als een belangrijk politiek alternatief voor het dominante, neoliberale ontwikkelingsdenken.

Kunneman: “Ik vind dat er in de tijd waarin we leven grote vragen op ons afkomen. Ik ben hierover zowel verontrust als hoopvol. De verontrusting komt voort uit de constatering dat de waarden waarop onze wereldsamenleving zich in hoofdzaak oriënteert te klein zijn in verhouding tot de omvang en de complexiteit van de mondiale vragen waar wij voor staan. De hoop komt voort uit de eigentijdse groei van het besef dat wij grotere waarden nodig hebben: waarden die ons helpen om onze wereld te vergroten in plaats van te verkleinen en de complexiteit van de vragen waar wij voor staan aan te gaan in plaats van te verdringen.”

Prof.dr. Harry Kunneman was van 1990 tot 2013 hoogleraar Sociale en politieke theorie aan de Universiteit voor Humanistiek. In september 2013 is hij benoemd tot persoonlijk hoogleraar Sociale filosofie, in het bijzonder theorie en praktijk van normatieve professionalisering. Kunneman ontwikkelde een postmoderne kijk op humanisme met behulp van de theorie van de Duitse humanistische socioloog en filosoof Jürgen Habermas, en werd vooral bekend met Het Dikke Ik, een kritische beschouwing op onze samenleving. De laatste jaren richt hij zich op vragen rond postmoderne moraliteit, waarin normatieve professionalisering een belangrijke rol speelt.

Oratie Harry Kunneman: Dinsdag 12 november 2013, 16.15 uur in de aula van het Academiegebouw Universiteit Utrecht, Domplein 29: www.uvh.nl
Voorafgaand aan de oratie vindt een symposium plaats, Werk dat deugt en deugd doet. Meer info: www.uvh.nl/actueel/agenda/werk-dat-deugt-en-deugd-doet

Internetexpert Mikko Hypponen over surveilleren en het verzamelen van gegevens

mikko hypponenMinister Opstelten van Veiligheid en Justitie wil reisgegevens van Nederlandse burgers opslaan in een database. Hij maakte op 7 november 2013 in een brief aan de Tweede Kamer bekend dat hij plannen wil uitwerken “om op korte termijn de mogelijkheden om reisgegevens te kunnen gebruiken uit te breiden”, met als doel jihadisten te kunnen opsporen. “Opslaan gebeurt al in veel landen”, reageerde de minister sussend op kritische vragen hierover.

Op Twitter regende het andere commentaren. Zijn we bezig een totalitaire staat, politiestaat of surveillance-staat op te bouwen? Het verzamelen en verhandelen van persoonlijke gegevens door de overheid en het bedrijfsleven lijkt geen grenzen te kennen, zoals bleek in België in september 2013 waar gemeenten adresgegevens van hun inwoners aan commerciële bedrijven hebben verkocht.

Volgens Mikko Hypponen verandert surveilleren en het verzamelen van gegevens de geschiedenis. Een voorbeeld is de Amerikaanse Republikeinse president Richard Nixon die in de jaren zeventig afluisterapparatuur liet plaatsen in het hoofdkantoor van de politieke tegenstander, de Democratische partij.
Hypponen is een Finse expert in internetbeveiliging en mede-oprichter van antivirusbedrijf F-Secure. Hij refereerde aan Nixon in zijn TEDx lezing*) in Brussel over schending van het vertrouwen van de wereld door grootschalige spionagepraktijken op internet door de Amerikaanse geheime dienst NSA. Het door de NSA wereldwijd in de gaten houden van online communicatie door middel van het programma PRISM werd openbaar gemaakt door systeembeheerder Edward Snowden in juni 2013, met als gevolg dat de hele wereld nu op de hoogte is.

De twee grootste uitvindingen van onze tijd zijn stukken gereedschap van de overheid geworden

Hypponen citeerde ook de reactie van de president van Brazilië, Dilma Roussef, die het doelwit is geweest van afluisteren. Volgens haar kan er “geen echte vrijheid van meningsuiting zijn als er geen recht op privacy meer is”. Zonder privacy kan er ook geen sprake zijn van een “effectieve democratie”. Privacy is de hoeksteen van de samenleving.
Iemand vroeg Hypponen waar hij zich zo druk om maakte. Verzond hij naaktfoto’s? Had hij soms iets te verbergen? Zijn reactie: “Wat ik verstuur, gaat niemand wat aan, ook de regering niet. Het gaat om privacy en over privacy valt niet te onderhandelen. Privacy zou in alle door ons gebruikte systemen moeten worden ingebouwd”.
Binnenkort wordt er een kolossaal nieuw NSA datacentrum geopend met een supercomputer en opslagplaats in de Amerikaanse staat Utah, dat een oppervlakte beslaat van vijf grote Ikea-vestigingen.

Hypponen stelt voor dat Europa en andere landen zich gaan toeleggen op vrije, open source veiligheidssystemen om surveillances van organisaties als NSA te omzeilen. Een Europees land kan ermee beginnen en een kleine rimpeling in het water veroorzaken. Rimpelingen worden lange golven, samengesteld uit open source systemen. Het uiteindelijke effect daarvan is dat een krachtige golf ons zal optillen, tot hoog boven de surveillance-staat.
De twee grootste uitvindingen van onze tijd zijn stukken gereedschap van de overheid geworden waarmee ze ons bespiedt: internet en de mobiele telefoon, aldus Hypponen. Het wordt tijd dat de burger daar verandering in brengt.

Vervagen van scheidslijn tussen publiek en privé en het toenemende wantrouwen

Nu de scheidslijn tussen publiek en privé steeds meer begint te vervagen, rijst de vraag wat voor rol er nog is weggelegd voor het beroepsgeheim of de geheimhoudingsplicht van artsen, apothekers, advocaten, maatschappelijk werkers, politieagenten, journalisten, leerkrachten, ambtenaren en werknemers in fabrieken en organisaties die omgaan met vertrouwelijke en gevoelige informatie. Wat stelt vertrouwelijkheid nog voor als personeel van organisaties toegang krijgt tot steeds meer gegevens van alles en iedereen? We zijn nauwelijks begonnen met daarover na te denken en lopen met wetgeving achter de feiten aan.

Ondermijning van de scheiding tussen publiek en privé ondergraaft het vertrouwen in het publieke imago van de politiek, en daarmee uiteindelijk van de politiek zelf. Dat is wel gebleken uit reacties op het voornemen van minister Opstelten. De noodzaak van afluisteren, observeren, bespioneren en analyseren van de hele bevolking om een x-aantal terroristen te traceren is niet aangetoond. Het wettelijk mogelijk maken van het bewaren en verder verwerken van steeds meer gegevens moèt ter discussie worden gesteld, nu het nog kan. Of niet?
Op 9 november 2013 werd bekend dat De Nederlandse inlichtingendiensten systemen hebben besteld om net als de Amerikaanse NSA grootschalig telefoon- en internetverkeer op te kunnen vangen en verwerken, hoewel dat nog grotendeels onwettig is. Volgens de toezichthouder op de diensten, de CTIVD, is de wet achterhaald.

Een gepensioneerde spion in Engeland heeft eens opgemerkt dat hij bij aanvang van zijn carrière dacht dat hij een goed patriot was door te gaan spioneren voor het vaderland. Maar, zei hij, terwijl ik dacht bij te dragen aan het voorkomen van narigheid en het oplossen van problemen, is me allengs gebleken dat het spioneren zelf tot onderdeel is geworden van de oorzaak van problemen.

Mikko Hypponen: How the NSA betrayed the world’s trust – time to act, TEDxTalk op video, oktober 2013. Met Engelse ondertiteling.
Er is tevens een transcriptie in het Engels beschikbaar. Open rechts onder afbeelding het menu Show transcript, en klik op English, of op een andere taal op site:
https://www.ted.com/talks/mikko_hypponen_how_the_nsa_betrayed_the_world_s_trust_time_to_act/transcript
Duur video: 19 minuten.

*) Meer info over TEDx-lezingen en conferenties: www.ted.com

Aanbevolen: Privacydebat is nuttig, maar Snowdens actie deugt niet? door Tijmen Wisman, voorzitter van het Platform Bescherming Burgerrechten, 4 november 2013: http://platformburgerrechten.nl/2013/11/04/privacydebat-is-nuttig-maar-snowdens-actie-deugt-niet/ (Niet meer beschikbaar)

René Kneyber: nieuw bestuurslid van Stichting Beroepseer

René Kneyber is sinds 7 november 2013 toegetreden tot het bestuur van de Stichting Beroepseer. We heten hem van harte welkom!
René was al – sinds 2012 – voortrekker van Beroepseer. Momenteel staat hij met  Jelmer Evers volop in de belangstelling vanwege hun in oktober verschenen boek Het alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs!
Een maand na publicatie blijkt het boek regelmatig de “talk of the town” te zijn. Tot in het Binnenhof.  Tijdens de behandeling van de begroting 2014 van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op 30 oktober, refereerde Tweede Kamerlid Jasper van Dijk naar het boek, waarop vervolgens minister Bussemaker van Onderwijs inhaakte. Ze hield het boek omhoog zodat iedereen het goed kon zien. Ze bleek in te stemmen met de uitdagingen van het boek. En: “Wat ik ook mooi vind is dat leraren oproepen om niet af te wachten maar zelf de eerste stap te zetten in het streven naar meer professionele ruimte en autonomie”.

In NRC van 9 november 2013 besteedt Marc Chavannes in zijn rubriek Opklaringen aandacht aan Het alternatief, èn de reeks Beroepseer-boeken waarvan Het alternatief het vijfde deel is. Aan de basis van Stichting Beroepseer, opgericht in 2006, staat ook een boek: Beroepszeer – Waarom Nederland niet goed werkt dat binnen een jaar tijd vier drukken beleefde.

René Kneyber, voortrekker van Beroepseer, zie: https://beroepseer.nl

Het alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! https://beroepseer.nl/het-alternatief/

Minder afrekenen, meer verdienen, rubriek Opklaringen door Marc Chavannes, NRC, 9 november 2013: https://www.nrc.nl

Video met Jasper van Dijk in de Tweede Kamer over Het alternatief, 30 oktober 2013: https://www.youtube.com

Video met Minister Bussemaker in de Tweede Kamer over Het alternatief:  www.youtube.com

rene kneyber thijs jansen jelmer evers lerarencongres 2013
Links René Kneyber, nieuw bestuurslid van Stichting Beroepseer, met mede-oprichter van de stichting Thijs Jansen in het midden, en rechts Jelmer Evers na de presentatie van het boek Het alternatief op het Lerarencongres op 8 oktober 2013 in Ede.
Het alternatief is het vijfde deel in de Beroepseer-boekenreeks. Het eerste boek, Beroepszeer – Waarom Nederland niet goed werkt, vormde de aanzet tot de oprichting van de stichting.

 
 

 

 

 

 

Ergens bij willen horen

Jaap Boonstra vraagt zich in zijn blog Sense of belonging af… “waarom nog zoveel mensen pleiten voor het creëren van een ‘sense of urgency’ als het om veranderen gaat. Dit denken is achterhaald. In onze huidige tijd gaat het om het creëren van verlangen en een ‘sense of belonging’.

In veel managementboeken lees je dat het nodig is om een urgentiebesef te creëren voordat mensen willen veranderen. In de vorige uitgave van Managementboek magazine stond een interview met John Kotter. Die heeft er zelfs een heel boek aan gewijd. De heersende gedachte is dat mensen alleen onder druk willen veranderen. Mensen moeten oude zekerheden loslaten en daarbij moeten ze geholpen worden. Het creëren van urgentie om anderen te veranderen, is een achterhaalde gedachte. Alles is al in beweging. Organisaties veranderen doorlopend. De ene reorganisatie is nog niet voorbij of de volgende wordt alweer aangekondigd. Door de economische malaise is er eerder een te groot besef van urgentie en onzekerheid waardoor verlamming optreedt en veranderingen stagneren.

Het boek van John Kotter over urgentie is achterhaald, net zoals zijn boek met acht stappen om van veranderingen een succes te maken. Het zijn denkbeelden uit de vorige eeuw. Toen bleven mensen nog hun hele leven bij één baas. Toen waren bedrijven weinig flexibel en overwegend georganiseerd op bureaucratische principes. Toen bestond er nog een eenduidige hiërarchie. Toen werd er nog geluisterd naar de baas, of men deed in ieder geval alsof. Toen was veranderen een opgave voor managers die alles in het werk stelden om planmatig veranderingen door te voeren. De tijden zijn veranderd. Veranderen is niet langer voor anderen. Bedrijven zijn minder star dan voorheen. De arbeidsmarkt is flexibeler dan ooit en het aantal zelfstandig werkenden groeit met de dag. Het nieuwe werken leidt een grotere afstand tussen bedrijf en werknemer en draagt soms bij aan vervreemding. De huidige tijd is wispelturig, spannend en uitdagend. Daar past geen geplande en van bovenaf opgelegde verandering bij. Mensen willen best veranderen, maar niet langer veranderd worden.

Laten we stoppen met die onzin dat managers urgentiebesef moeten creëren om veranderingen mogelijk te maken. Natuurlijk, als een bedrijf in crisis verkeert, is het zaak om open en eerlijk te vertellen hoe het er voor staat. Leiders in verandering zullen een crisis altijd aangrijpen om veranderingen door te voren. Een crisissituatie kan een aanleiding zijn voor verandering maar het is geen vóórwaarde voor verandering. Een duidelijke toekomstvisie is dat wel. Minstens zo essentieel is de klantwaarde die het bedrijf wil leveren. Bedrijven die succesvol zijn in diepgaande veranderingen hebben helder voor ogen wie hun klanten zijn, wat de behoeften zijn van deze klanten en hoe ze daaraan invulling kunnen geven. Het gaat bij veranderen niet om het organiseren van een crisis, maar om het organiseren van verlangen.

Maar zelfs met het organiseren van verlangen zijn we er niet. In onzekere tijden is er een toenemende behoefte om ergens bij te horen. Het gaat niet om ‘sense of urgency’, maar om ‘sense of belonging’. Organisaties met teveel crisisgevoelens hebben lage overlevingskansen. Ze raken op drift. In onze tijd gaat om het creëren van werkgemeenschappen waarin mensen het gevoel hebben dat ze erbij horen en een zinvolle bijdrage leveren. Het gaat erom mensen te verbinden waardoor ze samen een aanlokkelijke toekomst kunnen realiseren. Bedrijven met een helder toekomstbeeld en een krachtig samenhorigheidsgevoel hebben in onzekere tijden de beste kansen om te overleven”.

Sense of Belonging, door Jaap Boonstra, 3 november 2013: www.jaapboonstra.nl
Jaap Boonstra is wetenschapper, bestuurder, adviseur en hoogleraar Organisatieverandering aan de Universiteit van Amsterdam.