Skip to main content

Redactie Beroepseer

Jos de Blok van Buurtzorg: transitie van de zorg is teveel een feestje van bestuurders en adviseurs

Directeur van Buurtzorg Nederland Jos de Blok schreef een gastblog op de site van het tijdschrift voor verpleegkundigen Nursing.
Hij maakt zich zorgen over de manier waarop het Ministerie van Volksgezondheid en de gemeenten de thuiszorg willen organiseren. Tijdens de campagnes voor de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014 lieten de landelijke politici volgens hem in de debatten regelmatig zien dat ze niet echt begrijpen hoe het er in het dagelijks werk aan toe gaat: “De slogans ‘zorg dichtbij’ en ‘in de buurt’ duiden op gebrek aan kennis. De decentralisaties, de extramuralisering, het versterken van zelfredzaamheid, het vraagt juist veel méér kennis om goede oplossingen voor mensen te bedenken. Bovendien moet het vooral ook met cliënten samen.

Het optuigen van een enorme toegangspoort, de keukentafelgesprekken en de sociale wijkteams zijn enorme missers. Inmiddels zou toch duidelijk moeten zijn dat zware structuren juist tot slechtere zorg leiden en nieuwe bureaucratie. Onder het motto van ‘eigen kracht’ en ‘participatie’ wordt een werkwijze geïntroduceerd waarbij mensen zich bijna schuldig moeten voelen dat ze zorg en ondersteuning vragen en nodig hebben. Vervolgens gaan groepjes professionals (de zogenaamde T professionals) in sociale wijkteams over deze mensen praten. Volgens sommige wethouders hoef je daarvoor geen deskundige te zijn maar is een ‘frisse blik’ voldoende. Mijn voorspelling is dat dit hele circus ontzettend veel gaat kosten, de toegankelijkheid van de zorg belemmert en voor veel extra bureaucratie gaat zorgen. Ik ben benieuwd hoe we hier over 5 jaar op terugkijken!

Hoe moet het dan wel? Ik pleit ervoor de nadruk te leggen op vakmanschap, meer verantwoordelijk voor de individuele zorgverlener, meer creativiteit in de oplossingen. Natuurlijk moet het meer gaan over zelfredzaamheid. Dat hebben we er door het productiedenken de afgelopen 20 jaar uitgemanaged. De komende jaren zou het opleidingsniveau van professionals in de wijk omhoog moeten. Professionals die in de wijk samenwerken met cliënten, informele zorgverleners, collega’s, gericht op versterking van eigen mogelijkheden en met respect voor de werkelijke problemen van mensen. Dat biedt ook een mooi perspectief voor jongeren die in de zorg willen gaan werken. Ook pleit ik voor een terugkeer van de gezinsverzorging. Dat dit een eenvoudige organisatie vraagt hebben we afgelopen jaren met Buurtzorg duidelijk gemaakt en veel organisaties hebben hun werkwijzen inmiddels ook aangepast of zijn daar druk mee bezig. Vertrouwen in professionals begint met naar ze te luisteren. Nu is het teveel een feestje van bestuurders, managers en adviseurs. Als dat niet wezenlijk verandert wordt de transitie een drama.

Zie Gastblog: Sociaal wijkteam is een enorme misser, door Jos de Blok, Nursing, 22 maart 2014: www.nursing.nl

Evaluatie experimenten met regelarme zorg: Van systemen naar mensen

omslag van systemen naar mensen actizWerken met minder regels leidt tot zorg die beter bij de cliënt past en daardoor ook tot minder zorg. Dat blijkt uit de evaluatie van de eerste ervaringen van de experimenten regelarme instellingen die de organisatie van zorgondernemers ActiZ liet uitvoeren. Uit deze evaluatie bleek ook dat deelnemende zorgorganisaties een cultuuromslag doormaken die onomkeerbaar is. Om de verbeteringen te borgen en het regelarm werken uit te breiden zijn nu goede vervolgafspraken nodig met het ministerie van VWS, de NZa en andere stakeholders.

Om de bureaucratie in de langdurige zorg aan te pakken heeft voormalig staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten in 2011 het initiatief genomen voor de Experimenten Regelarme Instellingen (ERAI). Bij de leden van ActiZ zijn de experimenten nu in volle gang. De zorgorganisaties hebben experimenten op meerdere terreinen, zoals: toegang tot zorg, kwaliteit, bekostiging, berichtenverkeer. Met de komende stelselwijzigingen in het vooruitzicht, liet ActiZ de eerste ervaringen onderzoeken.

Cultuuromslag
De evaluatie laat bij alle organisaties een cultuuromslag omslag zien, in zowel het denken als het handelen van zorgprofessionals. Werken zonder (overbodige) regels betekent werken vanuit de vraag van de cliënt. Niet het recht op zorg of wat vastgelegd is in het indicatiebesluit staat centraal, maar datgene waar cliënten behoefte aan hebben, wat aansluit bij wat zij kunnen en willen. Het blijkt dat vanuit deze filosofie veel doeltreffender gewerkt kan worden en vaak wordt minder zorg ingezet. Zowel cliënten als medewerkers zijn tevreden over de regelarme werkwijze.

Volgende stap
Dit is een mooi resultaat, dat het verdient voortgezet te worden. Uit de evaluatie blijkt ook dat de zorgorganisaties een aantal knelpunten tegen komen. De administratieve lasten worden in eerste instantie nog niet minder, omdat er uitzonderingssituaties zijn waarin organisaties bij sommige cliënten op de oude wijze moet blijven werken. Dat vereist een dubbele administratie. Daarnaast zijn er knelpunten bij de samenwerking met ketenpartners, omdat ook de ketenpartners last hebben van beperkingen. De zorgorganisaties die deelnemen aan de experimenten kunnen en willen niet meer terug naar de oude situatie. Het is daarom belangrijk dat ActiZ en de zorgorganisaties samen met VWS in gesprek gaan over hoe nu verder.

Bekostiging
Spannend wordt het voor die organisaties die nu de Verpleging en Verzorging aanbieden die vanaf 2015 naar de Zorgverzekeringswet gaat. Momenteel ontwikkelt de Nederlandse Zorgautoriteit in opdracht van VWS een transitiemodel voor de bekostiging van deze zorg. Voor de deelnemers aan het regelarm experiment is het van groot belang dat er nu een goede overbruggingsregeling komt, zodat zij in de overgang naar het nieuwe model niet tussen wal en schip vallen.

Wettelijke ruimte
Om het succes van regelarm werken voort te zetten en uit te breiden is ruimte voor en vertrouwen in de zorgprofessionals nodig van de overheid. ActiZ maakt zich daarom zorgen over de nieuwe Wet langdurige zorg. In de Wlz worden de druk en controle op de zorgaanbieders, via de zorgkantoren, opgevoerd. Ook legt de Wlz veel zaken in de wet vast, zoals de aanspraken, de indicatiestelling en PGB restricties die niet wettelijk vastgelegd hoeven te worden. Lagere regelgeving is daarvoor meer geschikt, dit laat meer ruimte voor flexibiliteit en maatwerk voor cliënten.

De komende stelselherziening is alleen geslaagd wanneer deze daadwerkelijk een andere manier van werken faciliteert door regelarme zorg wettelijk mogelijk te maken.
Om in de praktijk ‘van systemen naar mensen’ te kunnen komen, is een andere rolopvatting en – invulling nodig van álle betrokken partijen. De deelnemers aan de ERAI laten zien dat het kan.

Download de folder van ActiZ: Van systemen naar mensen – ERAI deelnemers bewijzen dat het kan (maar de systemen bewegen niet mee): Klik hier.

Download het rapport Evaluatie experimenten regelarme instellingen – Van systemen naar mensen van ActiZ, 20 maart 2014: https://beroepseer.nl

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten start experiment regelarme instellingen, nieuwsbericht, 31 januari 2012, Rijksoverheid: www.rijksoverheid.nl (bericht niet meer beschikbaar op site Rijksoverheid). Zie sitearchief van Rijksoverheid. Type in zoekveld van grijze linkerkolom de titel van bericht: https://rijksoverheid.sitearchief.nl/#archive

Brief regering; Experiment regelarme zorginstellingen en motie-Leijten (nr. 39) over afschaffing minutenregistratie – Kwaliteit van zorg, Parlementaire Monitor, 19 juli 2011: www.parlementairemonitor.nl

Het alternatief voor het Electronisch Patiëntendossier: electronische zorgcommunicatie à la carte

privacyHet Electronisch Patiëntendossier (EPD), het digitale systeem waarmee zorgverleners medische gegevens met elkaar uitwisselen, bestaat nog steeds. Veel mensen denken dat het afgeschaft is omdat het verboden zou zijn door de Eerste Kamer, maar dat is een misverstand. De Eerste Kamer heeft in 2011 de aanvullende wetgeving rond het gebruik van het EPD unaniem afgewezen en de minister van Volksgezondheid de opdracht gegeven zich uit het project terug te trekken.
Om indertijd het EPD mogelijk te maken, was het Landelijk Schakelpunt (LSP) ingericht dat tot taak heeft het koppelen van patiënten aan dossiers bij zorgaanbieders. Hierbij gelden de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst en de Wet Bescherming Persoonsgegevens, die de relatie tussen zorgverlener en patiënt vastleggen en de privacy van burgers in het algemeen waarborgen.
Officieel heet het LSP tegenwoordig zorginfrastructuur*), waarvoor sinds 2012 de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) verantwoordelijk is.

Geen beroepsgeheim meer

Na terugtrekking van het ministerie, hebben private partijen, de zorgverzekeraars, het stokje overgenomen. Zij willen koste wat kost doorgaan met het EPD en zij hebben daar veel voor over. Huisartsen en apothekers kunnen een beloning van zorgverzekeraars krijgen voor elke patiënt die zijn medische gegevens gaat delen via het EPD. Zij kunnen jaarlijks een vergoeding krijgen van zeven- tot negenhonderd euro voor gebruik van het EPD, als minimaal dertig procent van de patiënten van een praktijk meedoet. Zo’n beloning schijnt nodig te zijn, omdat de aanmelding van mensen voor aansluiting op het LSP waarmee zij instemmen met de uitwisseling van hun medische gegevens via dit systeem, ver achterblijft bij de planning. Eind november 2013 was nog maar vijf procent van alle huisarts-patiëntendossiers aangesloten, bij apotheken nog minder, 2,7 procent.

De Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen – VPHuisartsen – is tegen een doorstart van het EPD/LSP en begint daarover een gerechtelijke procedure in het voorjaar van 2014, samen met jurist Ab van Eldijk, voorzitter van de Koepel van DBC-vrije Praktijken (KDVP). De Koepel komt op voor vertrouwelijkheid, privacy en beroepsgeheim in de GGZ.

De fundamenteelste bezwaren tegen de doorstart van het EPD/LSP betreffen het feit dat de uitwisseling van behandelinformatie overeenkomstig het medisch beroepsgeheim niet meer mogelijk is, omdat zorgverleners en patiënt niet langer kunnen bepalen welke informatie voor welk doel wordt verstrekt aan een derde partij. Feitelijk is het EPD/LSP een primitief en lomp Big data systeem, gericht op grootschalige ontsluiting van medische persoonsgegevens waarbinnen het eigenlijk niet mogelijk is om overeenkomstig het medisch beroepsgeheim behandelinformatie selectief en gericht uit te wisselen op basis van toestemming van de patiënt.

Om binnen het EPD/LSP selectief en gericht informatie te kunnen uitwisselen zou alles wat open staat voor uitwisseling met een ieder die over een UZI-pas**) beschikt, geblokkeerd moeten kunnen worden, met uitzondering van de partij aan wie je die bewuste informatie wilt toesturen.

Een veiliger, efficiënter en eenvoudiger informatiesysteem zonder inbreuk op privacyrechten en beroepsgeheim

Kortom: juridisch gezien is het grootschalige EPD/LSP een onhoudbaar wangedrocht. De uitwisseling van medische persoonsgegevens via dit systeem wordt enerzijds onttrokken aan de controle van zorgverleners, gehouden aan het beroepsgeheim, en gaat anderzijds niet meer uit van expliciete geïnformeerde toestemming van de patiënt.
Het is een onnodig complex en onveilig systeem met blijvend hoge exploitatiekosten die door zorgverzekeraars ten laste worden gebracht van voor de zorg beschikbare premiegelden. En dat terwijl met een juist gebruik van beschikbare informatietechnologie een veel efficiënter, eenvoudiger en veiliger informatiesysteem kan worden opgezet dat privacy proof is omdat het geen inbreuk maakt op privacyrechten van burgers en op het beroepsgeheim van zorgverleners.

Het concept voor zo’n alternatief elektronisch informatiesysteem à la carte is opgezet door VP Huisartsen en Ab van Eldijk. VPHuisartsen wil externe partijen uitdagen om met initiatieven te komen om de uitwisseling van gegevens volgens de uitgangspunten van het concept mogelijk te maken. Het is een systeem dat het vertrouwen kan krijgen van patiënten èn zorgaanbieders. Klik hier voor downloaden van Elektronische zorgcommunicatie à la carte.

Wat gaat u doen?

Als uw huisarts u bij een volgende bezoek vraagt of u met uw dossier opgenomen wil worden in het LSP, wat gaat u dan doen? De huisarts is verplicht uw toestemming te vragen. Besef goed dat, als u instemt, alle hulpverleners inzage in uw dossier hebben. Dat kan heel handig zijn, maar de beveiliging is slecht.
Nadat u eenmalig toestemming hebt afgegeven maakt dit systeem het mogelijk dat een zorgverlener met UZI -pas**) te allen tijde toegang kan krijgen tot uw medische dossier: de persoonlijke patiëntengegevens zijn dan opvraagbaar. Uw eigen huisarts is in dit LSP-systeem niet langer betrokken bij de selectie van gegevens die vanuit de eigen patiëntadministratie worden uitgewisseld. Voor u als patiënt is het daarom niet meer mogelijk om uw (huis)arts of andere zorgverleners uitdrukkelijk en gericht toestemming te verlenen voor uitwisseling van specifieke medische gegevens met andere – bij de behandeling betrokken – zorgverleners.

VPHuisartsen voorziet dat de kwaliteit van de informatie-uitwisseling achteruit zal gaan als huisartsen hun zeggenschap over selectie en uitwisseling van medische gegevens verliezen. Overigens blijven huisartsen zonder deze zeggenschap wel verantwoordelijk en juridisch aansprakelijk voor de uitwisseling en het gebruik van gegevens uit hun patiëntenadministratie.

Het gaat er bij dit alternatief ook nadrukkelijk om dat zorgverleners in samenspraak met patiënten hun professionele verantwoordelijkheid behouden voor uitwisseling en gebruik van behandelinformatie.

Noten
*) Wat is het verschil tussen het EPD en het LSP (de zorginfrastructuur)?
Het EPD staat voor elektronisch patiëntendossier. Zorgverleners (bijvoorbeeld ziekenhuizen) gebruiken nu zelf al een eigen EPD. Met de zorginfrastructuur (LSP) kunnen verschillende zorgverleners de eigen elektronische patiëntendossiers uitwisselen. Zie het als een soort snelweg waarover gegevens worden getransporteerd. U moet hiervoor zelf toestemming geven. Daarnaast zitten er in het LSP regionale schotten. Op dit moment kunnen alleen zorgverleners uit uw regio uw gegevens inzien.
**) Met de UZI-pas kunnen zorgaanbieders zoals zorgverleners en zorginstellingen en indicatieorganen zoals CIZ en Bureaus Jeugdzorg, via de elektronische weg toegang krijgen tot vertrouwelijke patiëntinformatie. Er zijn verschillende typen UZI-passen.

Klik hier voor downloaden en lezen van Elektronische zorgcommunicatie à la carte.

Een alternatief voor het LSP, VP Huisartsen, 14 maart 2014: www.vphuisartsen.nl

Juridische procedure VPHuisartsen versus VZVZ om schending privacy patiënten en beroepsgeheim: www.vphuisartsen.nl

Zie voor meer info en details site van Stichting KVDP: www.kdvp.nl

Leraren onderzoeken op bijeenkomst of een lerarenmaatschap haalbaar is

Frans Droog, leraar en bestuurslid van The Crowd, een open leergemeenschap en netwerk voor onderwijsprofessionals, woonde op 22 maart 2014 in Amersfoort de eerste bijeenkomst bij voor leraren met een lerarenbevoegdheid die geïnteresseerd zijn in een lerarenmaatschap. Het idee van een lerarenmaatschap werd door adviseur op onderwijsgebied Frank Weijers in september 2013 in zijn publicatie Echte ondernemers worden geen leraar uiteengezet, waarop docent Dick van de Wateren en Renske Valk, hoofdredacteur van het maandblad voor voortgezet onderwijs Van twaalf tot achttien, met Weijers het initiatief namen tot de bijeenkomst in Amersfoort.

Droog over de bijeenkomst:
“Deze eerste bijeenkomst was in de eerste plaats verkennend. Wie, wat, hoe verder?

Is een lerarenmaatschap een goede vorm om leraren meer zeggenschap te geven over niet alleen de inhoud maar ook de organisatie van onderwijs om zo de kwaliteit te verhogen?

Via een kennismakingsronde en een aantal vragen ontstond langzamerhand een beeld van de aanwezigen en hun ideeën. Dit beeld is deels vastgelegd in de vorm van tekst op een aantal whiteboards en dit zal worden verwerkt en gedeeld door Iris Franck, docent geschiedenis op het College Sint Paul in Den Haag.

De vragen die zijn langsgekomen tijdens de wisselende discussies en vragenrondes en die beantwoord dienen te worden als een van de volgende stappen zijn verzameld door Daniel Dessaur, docent geschiedenis op het Essener, RSG NO Veluwe. Hij zal ze organiseren, aanvullen met zijn eigen vragen en oproepen tot additionele vragen en antwoorden.

Wat mij het meeste is bijgebleven is de grote mate van betrokkenheid die door alle aanwezigen ten toon werd gespreid. Een gedeelde wens was duidelijk de kwaliteit van de docent meer te kunnen inzetten, waarbij de vorm in essentie secundair is. Zo werd een mooie invulling van een lerarenmaatschap geponeerd door Laurent Chambon, docent Frans op het Hyperion College in Amsterdam, een meester-gezel systeem in een verder platte organisatie.

Om het delen van al het verzamelde en een goede voortgang mogelijk te maken is door Dick van der Wateren inmiddels de blog Lerarenmaatschap opgezet en iedereen met interesse in dit onderwerp is van harte uitgenodigd om daar te reageren. Alle suggesties, vragen en antwoorden zijn welkom!

Een van de zaken die aan de orde kwam of een lerarenmaatschap sectiebreed of schoolbreed ingezet zou kunnen of moeten gaan worden? Hoe groot of klein zij zou moeten beginnen met betrekking tot het aantal leerjaren? Zou zij binnen een bestaande school, of een bestaand schoolgebouw, moeten starten? Waaruit zou zij bestaan?

Ik heb daarom even een korte lijst van de aanwezige docenten en hun bevoegdheden gemaakt en kom dan tot de volgende ‘lerarenmaatschap’.”
Lees de namen op de blog van Frans Droog: Lerarenmaatschappen? Een goed idee? http://fdroog.wordpress.com

Blog Lerarenmaatschap: https://lerarenmaatschap.wordpress.com/

Zie ook: Een maatschap van leraren vormen en je eigen school runnen, Groepsblog Beroepseer: www.beroepseer.nl

 U P D A T E

Waarom een maatschap voor leraren? door Jan Lepeltak, 23 maart 2014, Learning Focus: www.learningfocus.nl

Lezing Simon Verwer: De leraar als kunstenaar in het tijdperk van digitale reproductie

Op het VO-Raad Congres Klaar voor de toekomst op 20 maart 2014 in Nieuwegein hield Simon Verwer een lezing over “de leraar als kunstenaar in het tijdperk van digitale reproductie”. Verwer is leraar Frans en filosofie op het Hyperion Lyceum in Amsterdam.

Verwer vindt dat deze tijd het perspectief van de leraar als kunstenaar nodig heeft. Waarom?
Verwer:
“Om een aantal redenen. Ik beperk mij hier tot de belangrijkste.
In de eerste plaats leven wij in een tijd waarin alle menselijke ontwikkeling vervat en verplat wordt in cijfers en modellen. De leraar wordt, als we geen tegenkracht bieden, steeds en steeds meer een mislukte computer. De overdreven waarde die aan de schijnwerkelijkheden van toetsen en systemen wordt gehecht is een symptoom van een gebrekkige visie op goed onderwijs. Veel lerarenopleidingen zijn in de ban van een beperkte focus op opbrengstgericht werken en de inzet van digitale middelen. Wat veel meer aan bod zou moeten komen is de tijdloze aspecten van het leraarschap: de leraar als kunstenaar die de wereld met een oprechte, door en door menselijke blik beschouwt en oordeelt door middel van nauwkeurig observeren, luisteren en zien. Praktische wijsheid. Tact. Phronèsis.

Sinds ik in het onderwijs werk ben ik veel docenten tegen gekomen die zichzelf exclusief als uitvoerders (zijn gaan) beschouwen. Afgelopen zaterdag was ik in het spoorwegmuseum om voorafgaand aan deze congresdag met een groep van 50 leraren in gesprek te gaan over de vragen die centraal stonden in de vo 2020 tour:

1 – Wat wordt er geleerd in 2020?
2 – Hoe wordt er geleerd in 2020?
3- Wat is de context van het leren in 2020?

Het zijn naar ik meen dezelfde vragen waar u zich ook over heeft gebogen. Goede vragen.

Wat er aan mijn deeltafel gebeurde deze zaterdagochtend is illustratief voor het gevoel dat leeft onder een (te) grote groep leraren. Na een kort voorstelrondje ontstond er een gesprek dat binnen enkele minuten resulteerde in een serie van uitspraken over een gebrek aan Tijd, een tekort aan Middelen en het idee, veelal ondersteund door anekdotisch bewijs, dat het vroeger allemaal al een keer geprobeerd is en in ieder geval beter was.

Wat hier in essentie gebeurde was dat deze mensen zichzelf exclusief als uitvoerder positioneerden, waarbij de constructieve energie als zand door de vingers van de gespreksleider heen glipte. Deze leraren beschouwden zichzelf enkel als object van onderwijsbeleid en –politiek en voelden zicht tekort gedaan door allerlei andere personen in en om het onderwijs, met name door politici en bestuurders. Ze zagen zichzelf als een groep mensen waar vooral over wordt gepraat in plaats van met.

Het feit dat een groep mensen op hun vrije zaterdagochtend de moeite neemt om naar een dergelijke bijeenkomst te komen en zich vervolgens zo manifesteert is bron van verwondering en roept bij mij vragen op: hoe kan het dat mensen die zich zo betrokken voelen en overduidelijk passie voor hun vak hebben zo spreken? Hoe kan het dat zij niet het gevoel hebben dat er een wij is, een gezamenlijk streven naar het best mogelijke onderwijs?

In hoeverre dit dit gevoel van een tekort aan zeggenschap terecht is weet ik om eerlijk te zijn (nog) niet. Daar heeft u meer verstand van dan ik. Wat ik wel weet is dat deze docenten niet het beste uit zichzelf halen. Dat zij zich niet vrij voelen. Dat zij meer bezig zijn met de blik van de Ander dan met de zienswijze van de kunstenaar. En dat is waar we naar toe moeten.

Rolmodellen

Ik wil u kennis laten maken met de leraren die zichzelf wel zien als vrije geesten die op basis van hun passie lesgeven en dit overdragen aan de leerlingen. Dit zijn wat Denkfiguur Eke en ik aanduiden als docent-ontwerpers of docent-kunstenaars. We denken dan aan de volgende voorbeelden:

1) De Science Sectie van de Populier

Het eerste voorbeeld is de Science Sectie van de Populier met hun voorliefde voor Maker Education. Ik volg ze via Twitter waar ze op gulle wijze hun oneindige nieuwsgierigheid en positieve energie delen. Maker Education is belangrijke traditie waarbij leren via de handen met hart en hoofd verbonden wordt. In één van de boeken die deze traditie goed omschrijft staat:

Making is a way of documenting the thinking of a learner in a shareable artifact.

De terugkeer van Maker Education een belangrijke hedendaagse ontwikkeling die het onzinnige onderscheid tussen hoofd, hart en handen prachtig slecht en goed onderwijs oplevert.

2) ) Het duo Jelmer Evers en René Kneyber

Een tweede inspiratiebron is het duo Jelmer Evers en René Kneyber. Twee leraren die zichzelf omschrijven als blije boze docenten en een onwaarschijnlijke combinatie van progressief en traditioneel onderwijs vormen. Tegelijkertijd vinden ze elkaar in hun streven naar meer zeggenschap voor docenten. In hun ogen is het eigenaarschap van docenten systematisch weg georganiseerd en zorgt dit voor een afrekencultuur gericht op toetsen, rendement en prestaties. Wat ik van hen leer is dat het belangrijk is om als leraar je niet alleen te richten op je uitvoerende taak maar ook om je te mengen in het onderwijsdebat. Hoewel ik het lang niet altijd met ze eens ben, is het heel knap hoe zij de positie van de docent trachten te versterken.

3) Mijn collega’s Jasper en Jasper op het Hyperion Lyceum

Zoals gezegd werk ik op een recent opgerichte vo-school in Amsterdam. Het is een groot voorrecht om vanaf de tekentafel te mogen beginnen en onze onderwijsidealen te vertalen naar concrete lessentabellen en aanpakken. Wat vooral bijzonder is op onze school is dat het (tot nog toe) gelukt is om een cultuur van samen durven leren te realiseren. Het gesprek in de docentenkamer gaat over wat goed onderwijs anno 2014 betekent en hoe we onze leerlingen zo goed mogelijk voor kunnen bereiden op een leven in een wereld die ook wij nog niet kennen.

In deze voorbeelden – en anderen – zie ik de volgende eigenschappen van de leraar-kunstenaar terug:

1. Deze leraar creëert, maakt of ontwerpt. Hij ziet zichzelf niet exclusief als uitvoerder van een door anderen bedacht curriculum maar geeft er zijn eigen draai aan.
2. Deze leraar treft gelijkgestemden in een specifieke ‘cultuur’ van delen en discussiëren, veelal via een netwerk buiten de school om middels concrete praktijkvoorbeelden (vandaag de dag posts, tweets of eigen blogs).
3. Deze leraar is een eigengereid, gericht op uitvinden en ontdekken waarmee hij kleur geeft aan zijn omgeving.
4. Er is onder deze groep ‘onderwijs-ontwerpers’ instemming over de algemene logheid of eenvormigheid van het onderwijssysteem. Ze doen hun werk veelal ondanks of buiten om het systeem, in plaats van dankzij.

College leraar Stefan van der Weide schreef hierover ooit mooi:

Before you start thinking outside of the box, take a good look at the available space in the box.

Er valt ook kritiek te leveren op mijn verhaal tot nu toe. Zo is de groep van leraar-kunstenaars relatief klein en hun impact (nog) beperkt. Voor mij is echter een belangrijke reden om met zo veel enthousiasme iedere dag met nog beter onderwijs bezig te zijn. Ik zie mijzelf als ontwerper van mijn leraarschap. Ik zie mijzelf als een lerende kunstenaar.

Oproep

Wat ik van u vraag is om dit creatieve aspect van het leraarschap ruimte te bieden. Dit bedoel ik zowel als idee als in de dagelijkse praktijk. Baken specifieke tijd en ruimte af waarbinnen leraren met ideeën mogen spelen. Maak deze tijd en ruimte visueel zichtbaar in uw gebouw en op de roosters voor leraren, leerlingen en ouders. Verdedig de school tegen doorgeschoten, macro-economisch geïnspireerde trends, zoals het beperkte excellentie denken”.

Zie volledige tekst lezing: De leraar als kunstenaar in het tijdperk van digitale reproductie, blog van Simon Verwer op site Onderwijsfilosofie, 20 maart 2014: www.onderwijsfilosofie.nl

Op de website van Onderwijsfilofsofie – Grondslagen voor doordacht onderwijs, worden hedendaagse onderwijsinitiatieven vanuit een praktisch-filosofische invalshoek in historische en internationale context geplaatst: www.onderwijsfilosofie.nl

Antwoord van staatssecretaris Van Rijn op Kamervragen over online veilingen van thuiszorg

“Gemeenten kopen thuiszorg op online veiling”, luidde de kop in de Volkskrant van 13 maart 2014 die veel verontwaardiging veroorzaakte. Zeker 35 Nederlandse gemeenten, met samen 1,4 miljoen inwoners veilen de thuiszorg per afslag op een markplaatsachtige website.
Naar aanleiding van dit nieuws verzocht Kamerlid Henk van Gerven staatssecretaris Martin van Rijn van het Ministerie van Volksgezondheid om een reactie die hij een week later heeft gegeven in de Commissiebrief van 19 maart 2014.
Vanwege de korte termijn was er voor Van Rijn onvoldoende gelegenheid contact op te nemen met alle betrokken gemeenten. Niettemin heeft hij een beperkt aantal gemeenten benaderd om toch de door de kamerfracties gestelde vragen te kunnen beantwoorden.

Uit de antwoorden blijkt dat de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014 belangrijke verkiezingen waren. De gemeenteraad bepaalt uiteindelijk hoe de zorg in een gemeente wordt geregeld en wat voor tarieven er gehanteerd worden. In januari 2014 heeft Van Rijn de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) naar de Tweede Kamer gestuurd. Met deze nieuwe wet krijgen gemeenten meer verantwoordelijkheden voor het organiseren van passende ondersteuning aan huis voor mensen die “niet op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving”. Doel van de wet is mensen langer thuis te laten wonen. De nieuwe Wmo zal per 1 januari 2015 in werking moeten treden.

Zorgveiling Stipter

Navraag bij Stipter – de eigenaar van de “zorgveilingsite” – leert, aldus Van Rijn, “dat zij een webapplicatie aanbiedt die de uitvoering van een door de gemeente gekozen inkoopstrategie faciliteert. De applicatie biedt een platform waar aanbieders aan gemeenten offertes kunnen uitbrengen voor ondersteuning aan individuele burgers. Het veilingelement bestaat eruit dat iedere aanbieder zijn geoffreerde prijs binnen een vastgestelde tijdsperiode kan aanpassen in reactie op nieuwe (betere) offertes van andere aanbieders…
[…]
Navraag bij Stipter en enkele gemeenten die gebruik maken van de webapplicatie leert dat bij het beoordelen van de offertes criteria worden gehanteerd die een combinatie zijn van kwaliteit en prijs waardoor er reeds in aanleg geen sprake kan zijn van de door de fractieleden bedoelde ‘race to the bottom’. Met de leden van de PvdA-fractie ben ik van mening dat gemeenten eisen moeten stellen aan de kwaliteit van de voorzieningen en – in dat verband – de eisen aan de deskundigheid van de in te zetten medewerkers en daarbij rekening moeten houden met de voor die medewerkers geldende arbeidsvoorwaarden. Het wetsvoorstel Wmo 2015 zal ook geen ‘race to the bottom’ toelaten, omdat in artikel 2.6.6 is geregeld dat gemeenten bij verordening regels stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Dit draagt bij aan het behoud van kwaliteit van de thuiszorg.
[…]
Zo geldt bijvoorbeeld dat de gemeenteraad op basis van artikel 21a van de Wmo een reëel basistarief dient vast te stellen voor de huishoudelijke verzorging. Dit basistarief wordt gebaseerd op de reële kostprijzen van de te onderscheiden vormen van huishoudelijke verzorging en de inzet van personeel door de aanbieder tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Dit basistarief vormt daarmee ook het minimumtarief wat een aanbieder kan offreren”.

Inkoopstrategie moet in overeenstemming zijn met wet- en regelgeving

Een van de vragen gold of cliëntenraden en/of Wmo raden betrokken geweest zijn bij de keuze voor deze online veilingaanpak en of gemeenteraden daarmee hebben ingestemd?

Antwoord: “De inkoopstrategie die de webapplicatie faciliteert dient in overeenstemming te zijn met de kaders van wet- en regelgeving van de Wmo. Daarbij geldt dat de gemeentelijke beleidskeuzes binnen de kaders van de wet dienen plaats te vinden. Navraag bij enkele gemeenten geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat deze gemeenten hun verantwoordelijkheid onvoldoende hebben ingevuld. Navraag bij die gemeenten leert ook dat bij het bepalen van het inkoopbeleid de cliëntenraden en/of Wmo-raden zijn betrokken en dat de gemeenteraad ermee heeft ingestemd. Deze methodiek wordt voornamelijk gehanteerd voor het organiseren van hulp bij het huishouden. Een enkele gemeente gebruikt deze methode ook voor hulpmiddelen”.

Passende ondersteuning en voldoen aan door de wet gestelde eisen

Een andere vraag aan de staatssecretaris was: Wat is de mening van de staatssecretaris over de wijze waarin op dit soort veilingsites een race to the bottom wordt gestimuleerd door de veiling langer open te houden als een lager bod wordt gedaan of andere aanbieders te vragen hun bod te verlagen? Welke stappen bent u van plan te nemen om een race to the bottom op tarieven en arbeidsvoorwaarden van werknemers in de zorg te voorkomen?

Antwoord: “Voorafgaand aan de toewijzing van aanbieders aan cliënten heeft de gemeente raamovereenkomsten afgesloten met de betreffende aanbieders. Navraag bij enkele gemeenten leert dat zij voor verschillende inkoopprocedures hebben gekozen om te komen tot een selectie van de aanbieders die mogen deelnemen aan de toewijzingsprocedure. Tijdens de toewijzing zien de aanbieders niet welke prijzen anderen bieden, maar wel wat de tot dan toe laagste prijs is.
De huidige Wmo en ook het wetsvoorstel Wmo 2015 bieden de waarborgen die ertoe leiden dat gemeenten gehouden zijn om passende ondersteuning aan mensen te bieden en dat die zorg voldoet aan de daaraan door de wet/verordening gestelde eisen. Vanuit een oogpunt van houdbaarheid van voorzieningen is het daarbij begrijpelijk dat gemeenten een kwalitatief goede ondersteuning willen bieden voor een goede prijs. Ten aanzien van deze prijs geldt wel dat de gemeenteraad vooraf een reëel basistarief dient vast te tellen voor de huishoudelijke verzorging. Ten aanzien van het vaststellen van het basistarief geldt weer dat deze gebaseerd moet zijn op reële kostprijzen en op basis van inzet van personeel door de aanbieder tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden benodigd voor het leveren van huishoudelijke verzorging. Dit basistarief vormt daarmee ook het minimumtarief wat een aanbieder kan offreren”.

Gemeenteraad bepaalt kwaliteitseisen

De staatssecretaris stelde kortom dat “gemeente gehouden zijn de cliënt passende ondersteuning te bieden die voldoet aan de daaraan gestelde eisen. De gemeenteraad is belast met de vaststelling van de kwaliteitseisen en ziet ook toe op de handhaving daarvan. De gemeenteraad kan hierbij steunen op de uitkomsten van het ook in het wetsvoorstel Wmo 2015 voorgeschreven, jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek”.

Commissiebrief over het bericht ‘gemeenten kopen thuiszorg op online veiling’ : www.rijksoverheid.nl (niet meer beschikbaar op site van Rijksoverheid).

Gemeenten kopen thuiszorg op online veiling, door Sander Heijne, 13 maart 2014, de Volkskrant: www.volkskrant.nl

Stipter: www.stipter.nl

Zorgverleners zijn trots op hun werk, maar missen waardering van directie

Het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de gezondheidszorg, NIVEL, heeft ruim duizend zorgverleners uit het Panel Verpleging & Verzorging van het NIVEL ondervraagd. Het panel bestaat uit ongeveer 1800 verpleegkundigen, verzorgenden, begeleiders, helpenden en praktijkondersteuners. De zorgverleners werken in ziekenhuizen, de GGZ, de gehandicaptenzorg en de thuiszorg, verpleeg- en verzorgingshuizen en huisartsenpraktijken. Het panel wordt gesubsidieerd door het Ministerie van VWS. Sinds 2001 monitort het NIVEL om de twee jaar de werkbeleving van deelnemers aan het panel.
In Nederland zijn ongeveer 300.000 verpleegkundigen en verzorgenden werkzaam. Samen vormen ze de grootste groep zorgverleners binnen de gezondheidszorg.

Uit Nivels onderzoek blijkt dat de zorgverleners uitermate tevreden zijn over hun contacten met patiënten en leidinggevenden en zich door hen gewaardeerd voelen.

De meeste ondervraagde verpleegkundigen, verzorgenden en andere professionals zijn trots op hun werk in de zorg (87%). Dit is een toename ten opzichte van een peiling vier jaar geleden. Vrijwel iedereen (92%) vindt het werk inhoudelijk leuk en slechts 11 procent denkt er wel eens over om op korte termijn een beroep buiten te zorg te zoeken. De meesten zijn ook tevreden over hun contacten met patiënten en collega’s. Zij zijn daarover meer te spreken, dan over bijvoorbeeld promotiemogelijkheden.

Waardering
Vrijwel iedereen (97%) voelt zich door patiënten gewaardeerd. Ook vindt 82% van de ondervraagde zorgverleners dat hun leidinggevende hen waardeert. Minder vaak ervaren zij waardering vanuit de directie (50%) en ruim de helft (53%) geeft aan dat de directie niet of nauwelijks weet heeft van de feitelijke problemen in de verpleging en verzorging. Dit is laag, maar het is de laatste jaren duidelijk verbeterd.

Thuiszorg
Vooral de verpleegkundigen in de thuiszorg (97%) zijn trots op hun werk. Met 97% zijn zij nog ‘trotser’ dan hun collega-verpleegkundigen in andere sectoren in de zorg. Meer dan anderen ervaren zij in sterke mate de waardering van hun patiënten. Maar ook op andere aspecten beleven zij hun werk anders dan andere groepen zorgverleners. Méér dan de anderen kunnen zij hun werk zelf bepalen, bijvoorbeeld de tijdsbesteding en werkinhoud. Ondanks dat zij vaker overwerken zijn zij relatief tevreden over hun werkdruk. In vergelijking met andere groepen zorgverleners zijn zij het meest tevreden over de groeimogelijkheden en de kwaliteit van zorg. In grote lijnen geldt dit ook voor verzorgenden in de thuiszorg, van wie 91% trots is op het werk.

Beroepstrots
NIVEL-onderzoeker Anke de Veer: “Trotse zorgverleners zijn ook gemotiveerd om goede zorg te geven. Andersom is het ook zo dat je beroepstrots juist kunt ontlenen aan het feit dat je goede zorg kunt geven. Beroepstrots kan versterkt worden door te vertrouwen op de professionaliteit van de zorgverlener en deze meer verantwoordelijkheid en regelmogelijkheden te geven.”

Zie: Verpleegkundigen in thuiszorg meest trots op hun werk, NIVEL, 19 maart 2014: www.nivel.nl

Ervaren verzorgende huilt van woede over gevolgen van bezuinigingen in de zorg

De ervaren verzorgende Gertie Beckers vertelt in De Telegraaf over haar werk in de thuiszorg, dat ze “niks anders doet dan de patiënten moed inspreken, maar van binnen huil ik van woede”. Ze vervolgt:

“Het echtpaar X: meneer dement en mevrouw in mindere mate. Meneer kan bijna niet meer staan maar denkt vaak dat hij nog in de tuin kan gaan werken… en valt dan. Maar ze kunnen niet terecht in een verzorgings- of verpleeghuis, want ja, mevrouw kan nog op de knop van het alarm drukken.

Wij verzorgenden worden dus elke dag meermaals opgeroepen om meneer op te rapen. Hij ligt dan op de koude vloer te wachten. Meneer is bovendien terminaal en heeft dus ook recht op nachtverpleging, die hem vaak onder het bed vindt. Tot nu toe heeft hij er alleen wat blauwe plekken aan overgehouden, maar het is gewoon wachten op de fatale valpartij.

Moeder
Mijn moeder van 94 woont in een verzorgingshuis, maar dat wordt op korte termijn gesloten. Ons werd gevraagd of we haar niet in huis konden nemen, want ze heeft te weinig zorg nodig (alleen hulp bij douchen).

Natuurlijk zou dat kunnen, maar omdat mijn moeder, ondanks dat ze slecht ziet en slecht loopt, nog best actief is, zou ze al haar sociale contacten kwijt zijn.

Misschien word ook ik binnenkort wel ontslagen, dus dan heb ik de tijd om haar overal naartoe te brengen. De enige reactie van mijn moeder is: als het zo moet, hoop ik dat Onze-Lieve-Heer mij zo snel mogelijk komt halen.

Overbelasting
Met steeds minder personeel steeds meer mensen verzorgen. Het is een zwaar beroep, maar ik dacht: als je je hart erin legt, valt het reuze mee. Het wordt steeds zwaarder. Nog nooit waren er zoveel ziekmeldingen onder de verzorgenden en verpleegkundigen. Niet alleen door ziekte, maar vooral door stress en overbelasting. Overuren worden er genoeg gemaakt, maar niet uitbetaald.

Ik vraag me ook af waarom wij zo lang hebben moeten studeren als ook iedere willekeurige mantelzorger dit werk zonder opleiding kan doen. Rutte, bedankt voor je geweldige afbraakkabinet!”

Huilen van woede in de thuiszorg, 18 maart 2014, De Telegraaf: www.telegraaf.nl

 U P D A T E

De Nederlandse huisartsen maken zich grote zorgen over ouderen die thuis moeten blijven wonen, maar dat eigenlijk niet kunnen. In een onderzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) zegt driekwart nu al te merken dat dit moeilijkheden oplevert. De artsen zien dit probleem groter worden door het kabinetsbeleid om de toegang tot verzorgingshuizen te beperken.

“Dit is reden om alarm te slaan”, zegt LHV-voorzitter Steven van Eijck. “De kwaliteit van de zorg is op deze manier niet meer gegarandeerd.” Volgens Van Eijck ontstaat er een kloof omdat er al verzorgingshuizen worden gesloten, terwijl er nog niet genoeg buurtzorg is geregeld. “Kabinet, zorg versneld dat er wijkverpleging komt!”

“Het gaat vaak om mensen van 90 jaar en ouder die zelf vaak aangeven dat ze graag verzorgd zouden worden”, zegt een huisarts tegen de NOS. “Verontrustend”, vindt een ander. “Ik voorzie grote problemen voor de ouderenen overbelasting van de huisarts.”

Zie: Alarm huisartsen over ouderenzorg, door Ardi Vleugels en Bas de Vries NOS, 21 maart 2014: http://nos.nl

Lezing Minister Bussemaker: Vaardigheden voor de toekomst. Opsteker voor techniekonderwijs en dwarsdenkers

Minister Jet Bussemaker van Onderwijs gaf op 17 maart 2014 in Amsterdam op het symposium van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW ) een opmerkelijke lezing met de titel: Vaardigheden voor de toekomst. Het is een lezing die begint met een voorbeeld, de in 1970 gelanceerde Apollo 13 die op de Maan had moeten landen, maar door een ongeval aan boord uiteindelijk de reis voortijdig moest beëindigen. Door gebruikmaking van plakband en karton, en het handmatig sturen en koersen aan de hand van de sterren en de stand van de aarde, werden de problemen overwonnen en kon de bemanning veilig naar de aarde terugkeren.

Dat was anders geweest als de bemanning niet optimaal had beschikt over vaardigheden en eigenschappen als creativiteit, samenwerking, communicatie, moed, uithoudingsvermogen en flexibiliteit.
Bussemakers lezing is een opsteker voor het technisch onderwijs en lijkt in te haken op de zich wereldwijd snel uitbreidende makersbeweging en het makersonderwijs, “leren door te maken”. Zie bijvoorbeeld het boek Invent to learn – Making, tinkering, and engineering in the classroom, door de Amerikaanse schrijvers Sylvia Libow Martinez & Gary Stager.*)
In haar lezing zegt Bussemaker bovendien dat het in haar ogen bij leren ook altijd gaat om het ontwikkelen van kritische distantie en onafhankelijkheid.

Een aantal passages uit de lezing

De afgelopen jaren is er veel aandacht geweest voor taal en rekenen. Dat blijft belangrijk. Maar leren is meer. En leerlingen die moeite hebben met juist die basisvaardigheden, kunnen nog steeds heel veel in hun mars hebben. Dat vraagt om een brede oriëntatie op leren.

Nederland is altijd een land van vrijdenkers en creatieve geesten geweest. We zijn niet alleen het land van koopmannen en dominees, maar ook van kunstenaars en uitvinders. Ons land is groot geworden door een succesvolle combinatie van samenwerking en pragmatische oplossingsgerichtheid – we zouden dat ook creatief pragmatisme kunnen noemen, of praktische creativiteit. En we zijn daar nog steeds goed in.

Vaardigheden zijn in mijn ogen niet alleen het antwoord op een arbeidsmarkt die daar steeds meer om vraagt. Het zijn ook de katalysatoren om bestaande kennis op nieuwe manieren te kunnen combineren, om zo tot pragmatische oplossingen te komen. En om jonge mensen te stimuleren zich als mens zo compleet mogelijk te ontwikkelen.

Ik zie cultuuronderwijs, en ook techniekonderwijs, als belangrijke ‘stuurrakketten’ in dit proces. Van jongs af aan. En van praktijkschool tot gymnasium.
Goed cultuuronderwijs laat kinderen niet alleen kennismaken met schoonheid. Het daagt hen ook uit om een creatieve, onderzoekende houding te ontwikkelen. Een flexibele en open geest. En om de wereld door de ogen van een ander te zien.

Techniekonderwijs draagt bij aan dezelfde ontwikkeling. Het nodigt kinderen uit tot nieuwsgierigheid, tot doordenken en doorvragen. Hoe zit de wereld in elkaar? Wat is het verband tussen a en b? En hoe kan ik dat verband beïnvloeden – met wat ik weet, wat ik kan, en wie ik ben, in samenwerking met anderen?

Het ontwikkelen van niet-cognitieve vaardigheden, of 21st century skills, is dus geen doel op zich. Deze vaardigheden zijn eerder instrumenteel om jonge mensen in mogelijkheden te leren denken. Hen gevoel te laten ontwikkelen voor de context waarin ze werken, en besef van hun rol en verantwoordelijkheid daarin.

Processen waar mensen en hun ideeën het verschil maken, kunnen immers nooit geautomatiseerd worden.

MOOCs, online hoorcolleges, bieden fantastische mogelijkheden. Maar alleen een leraar kan beoordelen of een zes het resultaat is van hard werken, of van luiheid.

En een machine kan iets maken, maar dat niet zelf bedenken. Denk aan de kunstenares die samen met wetenschappers en medici een stukje huid ontwikkelde op basis van de spinnenzijde, wat een goede drager blijkt te zijn om nieuwe huid op te laten groeien na brandwonden.

Daarom denk ik dat:

– náást het vergaren van kennis en het ontwikkelen van vaardigheden,

– náást het kunnen invoegen in de arbeidsmarkt en in de sociale orde van onze samenleving,

– náást je aanpassen aan de eisen van de tijd,

onderwijs óók altijd een bijdrage moet leveren aan de ontwikkeling van jongeren tot creatieve dwarsdenkers en constructieve neezeggers. ‘Competente rebellen’, zoals professor Helga Nowotny ze ooit noemde. Mensen die durven tegendenken en tegenspreken.

Een jonge co-piloot moeten durven ingrijpen als zijn ervaren superieur aan de start begint, terwijl er nog geen duidelijke toestemming is van de luchtverkeersleiding.

En voor een verpleegkundige heeft kritisch en probleemoplossend leren denken alleen zin, als hij op de werkvloer de moed en persoonlijkheid heeft om in te gaan tegen de arts die bezig is het verkeerde been af te zagen.

Leren, en vaardigheden ontwikkelen, gaat in mijn ogen dus ook altijd om het ontwikkelen van kritische distantie en onafhankelijkheid.
Om het verbinden van praktische opgaven met normen en waarden.
Om over muren heen kijken, en er soms dwars doorheen breken, om te zien wat er aan de andere kant ligt.

Volledige tekst van de lezing staat op de site van de Rijksoverheid: Vaardigheden voor de toekomst, Lezing van minister Jet Bussemaker (OCW) bij symposium KNAW, 17 maart 2014: www.rijksoverheid.nl (niet meer direct beschikbaar). De lezing is alleen te vinden in het  Sitearchief  van de Rijksoverheid. Tik in het zoekveld de volledige titel van de lezing in: https://rijksoverheid.sitearchief.nl/#archive

Beluister het KNAW symposium Vaardigheden voor de toekomst: www.knaw.nl/nl/actueel/nieuws/beluister-het-knaw-symposium-vaardigheden-voor-de-toekomst

Hartger Wassink schreef een reactie op de lezing van minister Bussemaker op zijn blog De professionele dialoog: Wie we zijn als mens, 18 maart 2014: www.hartgerwassink.nl (deze website bestaat  niet meer, zie voortaan: De professionele dialoog: https://professioneledialoog.nl/)

*) De makersbeweging – Plezier in zelf dingen bedenken en maken, Blogs, Beroepseer: https://beroepseer.nl