Skip to main content

Redactie Beroepseer

Jelmer Evers: Teacher leadership als antwoord

Jelmer Evers over teacher leadership en professionele ruimte:

“Leerlingen zijn niet gemotiveerd is een van de hoofdconclusies van het ondewijsverslag van de Onderwijsinspectie: Motivatie leerlingen kan beter. Iedereen vindt daar wat van. Je wordt op sociale media en online commentaren gebombardeerd met meningen waaraan dat kan liggen: “onderwijs is niet leuk”, “terug naar orde en discipline”, “meer de buitenwereld betrekken”, en zo gaat het nog een tijdje door totdat het steeds minder beleefd wordt. Onderwijs kenmerkt zich door een enorme felle richtingenstrijd.

In de conclusie herkennen velen zich wel denk ik, over de oplossing gaan we het niet eens worden. En daar ligt eigenlijk de kern van het pleidooi voor teacher leadership. Meer autonomie voor docenten en schoolleiders om onderwijs naar eigen onderwijskundig inzicht vorm te geven. De kern van goed onderwijs is de relatie en interactie tussen leerling en leraar. De docenten moeten goed zijn. Punt. Of ze nou aan Directe Instructie of Flipping the Classroom doen. Het gaat om een inspirerende sterke persoonlijkheid die in samenspraak met zijn teamgenoten uitdagend, niet perse leuk, onderwijs geeft.

Het Nederlands onderwijs heeft vele top-down hervormingen, initiatieven en rapporten gekend. Dat is door McKinsey goed in kaart gebracht. Kenmerk van dat mooie rijtje is dat docenten niet of nauwelijks te bekennen waren. Over de oorzaken hiervan, neo-liberaal beleid en vrijwillige slavernij, hebben is ook al veel geschreven. Over de oplossingen ook en die ligt toch echt bij docenten en schoolleiders in de school.

29 pogingen nederlands onderwijs te verbeteren

Een van de speerpunten van Het Alternatief is Teacher Leadership. In het laatste hoofdstuk doen René Kneyber en ik daar ook aanbevelingen voor. Teacher Leadership lijkt op meerdere vlakken steeds meer door te breken in onderwijsland, met name in de Verenigde Staten. Teacher Leadership is het toekennen van daadwerkelijke bevoegdheid aan docenten, met name echte beslissingsbevoegdheid als onderdeel van professional capital zoals Fullan en Hargreaves dat beschreven hebben. Niet alleen in schoolorganisaties zelf, maar ook op alle vlakken en niveaus in het onderwijs moet dit invulling krijgen. Het erkennen van een andere rol van de docent in het onderwijs is daarbij centraal. In plaats van uitvoerder wordt de docent mede-eigenaar.

Concreet zie je in de VS de volgende rollen van docenten ontstaan. Ten eerste de zogenaamde de docent in Teacher-led schools. Scholen waarbij de docenten via een maatschap of coöperatieve vorm de school daadwerkelijk beheren of voor een groot gedeelte de beslissingsbevoegdheid in handen hebben gekregen. Dat betekent niet gelijk dat je schoolleider hoeft te worden of iets dergelijks. Of dat je überhaupt aan teacher leadership moet doen als docent. Maar bevoegdheid vloeit wel voort uit het team of de schoolgemeenschap. Je zou zelf een manager kunnen aanstellen bijvoorbeeld. Ook hierin zijn vele varianten te bedenken en ja ook anderen in het onderwijsveld spelen natuurlijk een grote rol.

Ten tweede krijgt het begrip teacherpreneur steeds meer ingang. Zoals het Centre for Teaching Quality (CTQ) zegt: Teachers who lead, but don’t leave. Docenten nemen een hybride rol aan. Als docent-ondernemer, docent-beleidsmaker, docent-onderzoeker, docent-schoolleider, docent-innovator, etc. Zo zouden ook op landelijk niveau docenten veel meer een rol moeten kunnen krijgen in onderwijskundig leiderschap. Karin den Heijer (rekenen) en Arjan van der Meij (Maker Movement) om maar twee bekende voorbeelden te noemen, zijn al teacher leaders van zichzelf. In die rol zouden ze veel meer gefaciliteerd moeten worden. Waarom is het zo moeilijk en zijn we afhankelijk van individuele schoolbesturen dat Arjan niet naar High Tech High kan om inspiratie op te doen bijvoorbeeld? Dat zou enorm veel winst opleveren voor het hele Nederlandse onderwijs.

En ten derde de Teacher Leaders als container begrip, maar ook als leiders in onderwijsbeleid- en discussie. Er moet een constante feedback-loop ontstaan met de praktijk. Dat reikt tot het internationale vlak. Wat er op internationale gremia wordt besproken door onderzoekers, ministeries, bedrijfsleven, vakbonden raakt onze leerlingen. Als onderdeel van een aantal initiatieven , onder andere van Education International, werken we nu aan een internationale versie van Het Alternatief, om mede een Global Teacher Leadership netwerk te starten en vorm te geven. Al deze rollen geven de docent veel meer verantwoordelijkheid, opent de deuren voor een aantrekkelijk carriereperspectief en zal navenante gevolgen hebben voor het imago en de instroom op de lerarenopleidingen (die zelf ook veel meer teacher leaders moeten opnemen)

Ook op het congres van de National Board of the Professional Teaching Standards (NBPTS) Teaching and Learning 2014 stond Teacher Leadership centraal. Ik mocht daar een panel modereren met onder andere Linda Darling Hammond en Susan Hopgood over die internationale rol. Er waren veel ,stampvolle, workshop rondes, van NBPTS en CTQ-docenten, over specifieke invullingen van teacher leadership. Wat daarbij opviel was het professionele zelfbewustzijn en de hoge organisatiegraad. Dat laatste is zeker de verdienste van de NBPTS en CTQ. Maar 40% haalt de eerste poging tot NBPTS accreditatie, een register zoals een register hoort te zijn. Van en door de beroepsgroep.

Dat Teacher Leadership nu ook een doorbraak heeft bereikt bleek ook wel uit de speech van Arne Duncan op het congres getiteld: Teach to Lead: Advancing Teacher Leadership. Daarin erkende Duncan ook de fout om docenten niet daadwerkelijk een rol te geven als teacher leaders in het onderwijs. Alhoewel het ook met de nodige scepsis werd ontvangen werd het toch bestempeld als een landmark speech. Het ministerie is nu daadwerkelijk bezig om dit in beleid om zetten.

onderwijsorganisaties

Wat betekent dit voor Nederland? Mijn indruk is dat we nog enorm achterlopen bij de ontwikkelingen in de VS. Dat als we willen dat de lerarenagenda een succes gaat worden, we moeten inhaken op de ontwikkeling van teacher leaders. Er wordt al heel lang gepraat over professionele ruimte, maar naast een vrijblijvende oproep aan de normatieve kant is er operationeel bijna geen invulling aan gegeven. Die bal ligt echt bij de overheid en besturen. Wij koppen hem wel in. Laten we elkaar dan niet de tent uit vechten over onderwijskundige uitgangspunten, maar van elkaar leren en elkaars verschillen respecteren. Dan denk ik dat de toon en de staat van ons onderwijs over een aantal jaren inspiratie zal uitademen”.

Bronnen/leesvoer

  • Duncan, Arne. “Teach to Lead: Advancing Teacher Leadership.” U.S. Department of Education. N.p., 14 Mar. 2014. Web. 01 Apr. 2014. www.ed.gov
  • Bangs, John, and David Frost. “Teacher self-efficacy, voice and leadership: Towards a policy framework for education international.” Brussels: Education International Research Institute (2012) http://download.ei-ie.org
  • Berry, Barnett, Ann Byrd, and Alan Wieder. Teacherpreneurs: Innovative Teachers Who Lead but Don’t Leave. N.p.: Jossey-Bass, 2012. Print.
  • Hargreaves, A., & Fullan, M. (2012). Professional capital: Transforming teaching in every school. New York: Teachers College Press.
  • Fullan, M. (2013). Stratosphere: Integrating technology, pedagogy, and change knowledge. Don Mills, Ont: Pearson.

Center for teaching quality – CTQ: www.teachingquality.org (Centrum heet voortaan Mira Education https://miraeducation.org/)
National Board for professional teaching standards -NBPTS: www.nbpts.org

Teacher leadership als antwoord, blog van Jelmer Evers, 17 april 2014: www.jelmerevers.nl (website is opgeheven)

U P D A T E

Teacher leadership- Hoe kan het leiderschap van leraren in scholen versterkt worden? door Marco Snoek, Frank Hulsbos, Inge Andersen, Hogeschool van Amsterdam, januari 2019: https://beroepseer.nl

Hoogste tijd voor adequate aanpak van signalen van onethisch gedrag

zakendoen en onethisch gedrag “Het is de hoogste tijd dat de bescherming van de klokkenluiders in Nederland beter geregeld wordt, niet alleen in de publieke maar ook in de private sector. Deze bescherming is niet alleen cruciaal voor de betrokken individuen, maar ook noodzakelijk vanuit algemeen belang. In veel gevallen waarschuwt een klokkenluider tegen inbreuken op de integriteit, met onaangename gevolgen voor zijn of haar instelling of onderneming maar ook met negatieve gevolgen voor de maatschappij als geheel. Klokkenluiders hebben het niet makkelijk in Nederland. Waar klokkenluiders in veel andere landen grote bescherming genieten en soms zelfs beloond worden, worden zij in Nederland van oudsher vooral als verklikker neergezet. Er dient in Nederland een cultuuromslag te komen, richting een maatschappelijk verantwoord beleid dat ook klokkenluiders faciliteert. Met een goede klokkenluidersregeling komen misstanden ook daadwerkelijk aan het licht. Daar zijn alle stakeholders uiteindelijk mee gediend”.

Deze passage staat in het eind oktober 2013 verschenen boek Ondernemen zonder corruptie waarvoor Joost Wiebenga een hoofdstuk schreef: Van egaal speelveld naar hellend vlak of omgekeerd? Wiebenga is bestuurslid van Transparency International Nederland (TI-NL), een internationale niet-gouvernementele organisatie die zich inzet om integriteit, inzichtelijkheid en toerekenbaarheid te bevorderen en de corruptie in de wereld uit te bannen.

Zwijgcultuur

Wiebenga vervolgt: “De situatie in de Verenigde Staten, waarbij een klokkenluider onlangs ruim 100 miljoen dollar ontving, is uitzonderlijk. Onder de na de crisis ingevoerde Dodd-Frank Act is een bepaling opgenomen die klokkenluiders tien tot dertig procent van het teruggewonnen geld in het vooruitzicht geeft. Dat kan inderdaad tot forse bedragen leiden. Die vorm van ‘bounty hunting’ past niet in de Nederlandse cultuur en er wordt met terughoudendheid naar de gang van zaken in Amerika gekeken.
Klokkenluiders worden hier niet beloond, maar de manier waarop we op dit moment met klokkenluiders omspringen kan wel verbeterd worden. Wanneer je de verschillende grote klokkenluiderszaken uit het verleden bekijkt, komen klokkenluiders er in Nederland altijd slecht vanaf. Men denke aan Ad Bos, ‘die de klok luidde vanuit een villa en eindigde in een caravan’.
De Nederlandse loyaliteit binnen een organisatie en de afkeer van wat mensen betitelen als ‘klikken’, is daar voor een groot deel debet aan. Een bedrijf is een omgeving die veelal gebaseerd is op cohesie, vertrouwen en een gezamenlijk doel. Wanneer iemand dat pact breekt, ook al is het doel uiteindelijk een beter bedrijf, wordt dat in de regel niet of met tegenzin geaccepteerd. Uit het NIS Rapport1) en andere onderzoeken blijkt dat Nederlanders het lastig vinden om in hun eigen homogene groep elkaar aan te spreken op negatieve zaken. Dan krijg je dus een zwijgcultuur. Voorbeelden waarbij klokkenluiders uiteindelijk naar buiten treden, zoals in bekende zaken bij academische ziekenhuizen of de bouwsector, leiden vrijwel altijd tot ontslag en wanneer via de rechter dat ontslag dan wordt teruggedraaid, is het nog maar de vraag hoe de klokkenluider vervolgens op de werkvloer wordt ontvangen”.

Prestatiedruk en onethisch gedrag

Wiebenga gaat in zijn hoofdstuk in op corruptie(schandalen), omkopingspraktijken, onethisch gedrag en de remedies daartegen. Een van de oorzaken van onethisch gedrag is de sterk toenemende druk op managers om te presteren. Dat dat leidt tot het overtreden van regels, blijkt uit het onderzoek EMEIA Fraud Survey 2013 2) van Ernst & Young. Het onderzoek werd verricht in zesendertig landen onder meer dan drieduizend werknemers van grote ondernemingen. Het rapport trekt drie globale conclusies:

• Topmanagers staan onder toenemende druk in zeer lastige omstandigheden groei en winst te realiseren. Slechts 22% van de respondenten meent dat de condities in hun markten volgend jaar zullen verbeteren. Meer dan een derde verwacht zeker dat volgend jaar het management onder nog meer druk staat goede financiële prestaties te leveren.

• Onethisch gedrag (fraude, omkoping, corruptie) ten gevolge van deze druk is geen hypothetisch risico meer. Een op de vijf respondenten (in snel groeiende markten zelfs een op de vier) meldt vormen van financiële manipulatie in hun organisatie. De meest genoemde voorbeelden betreffen het opzettelijk overschatten van omzetten en het onderschatten van kosten. 57% zegt dat in hun land omkoping en corruptie wijdverbreid is.

• Compliance-programma’s3) werken, maar niet goed genoeg. 67% van de ondervraagde topmanagers zegt dat hun anti-fraudebeleid goed is gecommuniceerd. Echter, slechts 44% van hun werknemers is het hiermee eens. Zelfs als er compliance-programma’s zijn, dan nog ontbreken vaak essentiële onderdelen. Minder dan de helft van de respondenten vindt dat hun collega’s anti-corruptieprogramma’s relevant zouden vinden.

Een geheel verzorgd uitstapje

Corruptie – een fenomeen met vele verschijningsvormen – vormt een ernstige aantasting van de integriteit van de overheid, met grote morele en politieke gevolgen. In het zakenleven leidt corruptie tot grote economische schade en valse concurrentie.
Een voorbeeld dat Wiebenga geeft is het fêteren, dat steeds meer onder het juridische vergrootglas komt te liggen. Het Hof heeft in 2013 een leidinggevende van een bouwbedrijf en een ambtenaar veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor corruptie op grond van onder meer de volgende overweging: “In aanmerking dat verdachte [in casu: de werknemer] deze gift [in casu: een volledig verzorgde vliegreis naar de Grand Prix in Monaco ter waarde van ongeveer 2.600 euro en een geheel verzorgd uitstapje naar een concert van Robbie Williams in de Amsterdam Arena] heeft gedaan aan de ambtenaar die in deze periode waarin deze ook zakelijk contact had met dat bedrijf, kan het niet anders zijn dan dat verdachte de (omvangrijke) gift heeft gedaan met het oogmerk om de ambtenaar te bewegen in strijd met zijn plicht iets te doen, te weten het begunstigen van het bedrijf van verdachte. (……) Het kan naar het oordeel van het Hof namelijk niet anders zijn dan dat de giften werden gedaan aan (…) teneinde een relatie met hem te doen ontstaan en/of onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen.”
Op basis van deze jurisprudentie zou het OM ook andere ambtenaren, bedrijven en/of hun werknemers voor soortgelijke vergrijpen kunnen vervolgen.

Nieuwe maatregelen voor versterking integriteit en transparantie en inperking corruptie

Voor een overheid die integer en transparant wil zijn is het zaak om zo krachtig mogelijk tegen corruptie op te treden. Het openbaar ministerie draagt vanuit een strafrechtelijke invalshoek bij aan de bestrijding van corruptie. Zie de recente Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland van het College van Procureurs-Generaal die op 1 januari 2013 in werking is getreden4). In deze Aanwijzing worden factoren beschreven die bij de opsporing en vervolging van ambtelijke corruptie gepleegd in het buitenland relevant zijn.

Wiebenga pleit voor nieuwe maatregelen en anti-corruptiewetgeving om de integriteit en transparantie te versterken en corruptie in te perken. Recente corruptieschandalen op verschillende overheidsniveaus en in de private sector evenals toenemende internationale druk om corruptie te bestrijden in vooral de internationale handel en dienstverlening, vereisen dat: “Nederland is in de ogen van het internationale bedrijfsleven een corruptievrij land, zoals recente publicaties van de corruptieperceptie indices van Transparency International zelf laten zien. Toch zijn er zelfs in Nederland aanwijzingen voor tekort schietende transparantie, integriteit en verantwoording, zoals eigentijdse voorbeelden in deze studie laten zien voor sectoren die uiteenlopen van onroerend goed, tot onderwijs en openbare aanbestedingen. Een belangrijke aanbeveling is om de vervolging door de Nederlandse autoriteiten van corruptie van ambtenaren in het buitenland in overeenstemming te brengen met soortgelijke inspanningen van de Verenigde Staten met de decennia oude FCPA, het Verenigd Koninkrijk met de Bribery Act 20105 en Duitsland met haar federale wetgeving en actieve vervolgingsautoriteiten in de deelstaten”.
Daarmee zou Nederland kunnen meeprofiteren van de miljoenen dollars die door de justitiële autoriteiten mondiaal worden opgeëist van corrupte bedrijven en betrokkenen. Zonder zo’n soort regeling loopt de Nederlandse Schatkist miljoenen mis.


Noten

1) Nationaal Integriteitssysteem Landenstudie Nederland (NIS), Den Haag 5 juni 2012: www.integriteitoverheid.nl (Website bestaat niet meer. Voor integriteit Overheid zie Rijksoverheid: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kwaliteit-en-integriteit-overheidsinstanties/integriteit-overheid)
Downloaden Nationaal Integriteitssysteem Landenstudie Nederland (NIS): www.corruptie.org/onderzoek/httpswww-transparency-nlwp-contentuploads201612ti-nl-nis-report-pdf/

2) EMEIA: Europa, het Midden –Oosten, India en Afrika – Fraud Survey 2013: http://rai-see.org/wp-content/uploads/2016/01/Navigating_todays_complex_business_risks.pdf

3) Compliance = handelen volgens de regels, zowel van toezichthoudende instanties als van de eigen organisatie. Grote bedrijven beschikken over compliance afdelingen die alle transacties onderzoeken op eventuele strijdigheid met interne of externe gedragsregels.

4) Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland (2012A020), Openbaar Ministerie – OM: www.om.nl

Referenties

Joost Wiebenga, Van egaal speelveld naar hellend vlak of omgekeerd?, hoofdstuk in boek Ondernemen zonder corruptie, p. 160-200, Kluwer, Deventer 2013, onder redactie van mr. M.J. van Woerden, mr. M. Jurgens, prof. dr. S.P. Kaptein en Mr. J.T.C. Lelieveld. Voor downloaden hoofdstuk: www.transparency.nl/wp-content/uploads/2014/04/Wiebenga.pdf

Transparency International Nederland (TI-NL): www.transparency.nl

Het novembernummer 2013 van het tijdschrift Justitiële verkenningen is geheel gewijd aan Klokkenluiders. Downloaden op WODC: https://repository.wodc.nl

.Lees ook het artikel van Aart G. Broek: Voorkom klokkenluiden, word dwarsligger op Blogs Beroepseer: https://beroepseer.nl

Hoe een huisarts de NZa trotseerde

Veel huisartsen protesteerden in 2008 tegen het grootscheepse Kostenonderzoek dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) was begonnen om helderheid te krijgen over de werkelijke verdiensten van huisartsen. Desondanks vulden de meesten de enquête op tijd in. Huisarts Glenn Mitrasing kreeg het verzoek binnen tien weken gegevens te verstrekken, hetgeen hij weigerde. Omdat hij niet “meewerkte aan dit kostenonderzoek” tekende hij beroep aan tegen het boetebesluit van de NZa. Niemand hield de strijd tegen het besluit van de NZa zo lang vol als Mitrasing. In het najaar van 2011 mocht hij zijn bezwaren uiteenzetten bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
De uitspraak van de Rechtbank Rotterdam volgde in januari 2012. De NZa heeft volgens de rechter het recht om gegevens op te vragen voor kostenonderzoeken, maar had wel uitstel of vrijstelling voor deelname moeten verlenen op grond van de specifieke situatie van huisarts Glenn Mitrasing.
Maar, de kritiek van Mitrasing en beroepsorganisaties op de opzet en uitvoering van het kostenonderzoek acht de rechtbank ongegrond. Huisartsen zijn verplicht om de gevraagde informatie bij kostenonderzoeken aan de NZa aan te leveren. De rechter acht de gegevens en inlichtingen nodig voor het uitvoeren van de wet – het vaststellen van de tarieven voor huisartsenzorg – door de NZa.

Mitrasing hoefde de boete niet te betalen omdat de NZa in haar optreden onredelijk was en geen rekening had gehouden met de omstandigheden van de huisarts. Hij bleef na het vonnis evenwel van mening dat het kostenonderzoek zelf niet rechtmatig was. Het onderzoek van de NZa zat zo slecht in elkaar dat het allerminst redelijk was de huisartsen hiermee te belasten: “Het vonnis omzeilt het principiële punt. De rechter houdt wel een heel grote slag om de arm door te stellen dat ‘niet kan worden gezegd dat deze gegevens in het geheel niet kunnen bijdragen aan het vervullen van deze taak’ van de NZa. De formulering ‘In het geheel niet’ en het gebruik van een dubbele ontkenning maakt het allemaal niet erg overtuigend.”

Aan de vooravond van de rechtszaak ten de NZa in 2011 gaf Mitrasing een interview over zijn motieven, waarom hij zo lang bleef doorstrijden en waarom opkomen voor waarheid en recht diep in hem zit. Hij blijkt een man die lacht om zijn eigen ferme uitspraken, maar hij is bloedserieus: “Mensen zitten tegenwoordig in zo’n luxe positie, dat ze niet meer weten wat het betekent om in een rechtssysteem te leven”.

Interview met huisarts Glenn Mitrasing: ‘Het gaat mij om het rechtsprincipe’, door Daan Marselis, Mednet magazine, september 2011: www.mednet.nl (Niet meer beschikbaar op Mednet). Interview is te lezen op Yumpu: www.yumpu.com/nl/document/read/20045636/interview-glenn-mitrasing-mednet

Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 26 januari 2012: http://jure.nl/bv2005
Zie ook “Het Kostenonderzoek”? op site van De vogelvrije huisarts: devogelvrijehuisarts.nl

Publiek professionalisme en Goed werk. Deel 2: De griffier. “Die faciliterende rol, daar doe je het voor”

In deel 2 van de serie ‘Publiek professionalisme en Goed Werk’ is griffier Gerard Vrenken aan het woord. De functie van griffier is een bijzondere in het Nederlandse openbaar bestuur, en bestaat pas sinds 2002 als onderdeel van de dualisering van het gemeentelijk bestel dat in dat jaar werd ingevoerd. Vrenken is een van de weinige griffiers die al sinds het begin de functie bekleedt in de gemeente Tilburg.

Klik hier voor het tweede verhaal: Die faciliterende rol, daar doe je het voor, door Mathieu Monteau: https://beroepseer.nl

Toelichting op de serie

Op de School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit Tilburg wordt sinds een aantal jaren het keuzevak ‘Publiek Professionalisme en Goed Werk’ gegeven. Dit vak is ontwikkeld door de docenten Thijs Jansen en Merlijn van Hulst.
Het doel van dit vak is derdejaars studenten Bestuurskunde kennis te laten maken met de leefwereld van publieke professionals. Veel van wat door politici en ambtenaren bedacht wordt als beleid, wat gewenst wordt door kiezers/burgers, kan uiteindelijk slechts gerealiseerd worden door professionals op de werkvloer.
Het realiseren van beleidsdoelen is in de praktijk vaak een strijd: bijvoorbeeld om met beperkte middelen goed werk te leveren. Daarom worden degenen die dit (moeten) doen wel ‘frontlijnwerkers’ genoemd. Dit ‘echte werk’ is tot nu toe in het internationale bestuurskundig onderzoek een van de kleinere onderzoeksobjecten gebleven. Daarin heeft traditioneel ten onrechte sterk de nadruk gelegen op publiek management en organisatie. Immers, de kwaliteit van de publieke dienstverlening hangt bepaald niet alleen van ‘aansturing’ door bestuur en management af. Deze hangt ook in sterke mate af van degenen die het echte werk doen: van artsen en verpleegkundigen, leraren, gezinsvoogden, re-integratiecoaches, politieagenten en anderen.

Klik hier voor lezen van de toelichting en de overige interviews: https://beroepseer.nl

Deel 1 verscheen op 5 april 2014: De kraamzorg. “Ik moest trouwen en alles liep anders”, door Pawan Mohanlal.

 

De moderne wetenschapper leeft in een naar binnen gekeerde wereld

“De moderne wetenschapper leeft in een naar binnen gekeerde wereld, mijdt het publieke debat en is vooral druk met het schrijven van onderzoeksaanvragen en artikelen voor vakgenoten”. Henk Wesseling, historicus en van 1973 tot 2002 hoogleraar Algemene Geschiedenis aan de Universiteit van Leiden, vertelt in een interview in de Volkskrant wat hij vindt van de Nederlandse universiteiten. Aanleiding is Wesselings nieuwe bundel Van toen en nu – Opinies en observaties over politiek, geschiedenis en cultuur, waarin hij de conclusie trekt dat het nog lang zal duren voordat wij kunnen tippen aan de Amerikaanse topuniversiteiten. Wesseling verwondert zich over de “borstklopperij en opschepperij” van onze universiteiten over de eigen prestaties in onderwijs en onderzoek: “Ze adverteren en treden naar buiten met gewonnen prijzen en behaalde successen van hun medewerkers, met hun plaats op internationale rankinglijsten (waar overigens nooit een Nederlandse instelling bij de eerste vijftig staat, hoe graag ze zich ook vergelijken met Harvard of Stanford), hun geweldige onderzoeksfaciliteiten en de aantrekkelijke leefomgeving”.

Wesseling signaleert een enorme woordinflatie: “Zo zijn er geen onderzoekers maar alleen toponderzoekers, bestaat er geen onderzoek, maar alleen excellent onderzoek, en zijn alle prijzen ‘prestigieuze’ prijzen. De historicus geeft als voorbeeld de Spinozapremies die jaarlijks aan vier personen worden toegekend en die onveranderlijk als de ‘Nederlandse Nobelprijs’ worden aangeduid. Aanstellerij oordeelt Wesseling. Al was het maar omdat nog nooit een winnaar van de ‘Nederlandse Nobelprijs’ de echte Nobelprijs heeft gewonnen”.

“De Nederlandse universiteiten doen het ook weer niet zo slecht”, aldus Wesseling, “maar er zijn een paar dingen…”
Hij noemt het plagiaatgedoe van Peter Nijkamp… “die natuurlijk helemaal niks fout heeft gedaan”. Het is een feit dat veel artikelen schrijven en geciteerd worden tot prestige leidt, wat weer leidt tot nieuw geld voor onderzoek en aanzien binnen de faculteit.
De tijd die wordt besteed aan het aanvragen van subsidies en schrijven in het Engels voor vakgenoten heeft tot gevolg een “naar binnen gekeerde wereld van een groep mensen die internationaal wel contacten hebben, maar die in samenleving een geringe rol spelen”.

Wesseling pleit tenslotte voor onafhankelijke universiteiten met een eigen vermogen die hun eigen beleid kunnen voeren: “Nu leven de universiteiten voor het overgrote deel van de rijksbijdrage. Ze hebben voortdurend evaluaties en visitaties – daar zijn de mensen nog meer tijd mee kwijt dan met al die onderzoeksaanvragen. Dat zou dan niet meer nodig zijn, omdat de markt dan zelf zou bepalen hoe aantrekkelijk je bent voor welke groepen studenten en onderzoekers. Je zou dan kleinere en groter universiteiten krijgen”.

Lees het volledige artikel: “Universiteit blinkt uit in opschepperij”, interview met Henk Wesseling over perverse prikkels in het universitaire onderwijs en onderzoek, door Hans Wassink, de Volkskrant, 12 april 2014: www.volkskrant.nl

Commentaar van Kaspar Mengelberg op Nederlandse Zorgautoriteit

gebouw nzaArthur Gotlieb, sinds 2000 senior beleidsmedewerker op de afdeling curatieve gezondheidszorg bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)*) begon in 2010 met het aanleggen van een dossier met klachten over de organisatie en de manier waarop hij werd bejegend door het management. Op 10 januari 2014 overhandigde hij het aan zijn baas.

Herhaaldelijk had Gotlieb zaken aangekaart die hij niet goed vond. Hij had kritiek op het management en waarschuwde voor structurele en grootschalige schendingen van de veiligheid van informatie. In 2007 wees hij op de slechte ICT-beveiliging en opnieuw in 2011. Vertrouwelijke informatie zoals patiëntengegevens, mailverkeer en illegale bestanden stonden openbaar voor alle medewerkers, ook voor vakantie- en uitzendkrachten op een zogenaamd beveiligde schijf van het computernetwerk van de NZa.
“Ook vond hij dat de NZa-directeuren te dicht tegen de geneesmiddelenindustrie aanschurkten”, aldus zijn broer Marcel: “Tweemaal per jaar lieten ze zich fêteren door de farmaceuten. Arthur pleitte meer dan eens bij de Raad van Bestuur voor een gedragscode, maar daar is nooit wat mee gedaan. De directeuren genoten liever van vijfsterrenhotels in Zuid-Frankrijk.”

Gotlieb maakte een eind aan zijn leven op 22 januari, twaalf dagen nadat hij het dossier met bezwaarschrift had ingeleverd bij de leiding. De indruk dat hij eruit gewerkt zou worden was sinds hij begonnen was met het dossier in de loop der jaren almaar sterker geworden. Gotlieb stond bekend als een toegewijde vakman en een loyale collega.
Minister Schippers van Volksgezondheid heeft opdracht gegeven voor een onafhankelijk, extern onderzoek naar het functioneren van de Nederlandse Zorgautoriteit onder leiding van Hans Borstlap, lid van de Raad van State.

Commentaar van Kaspar Mengelberg, vrijgevestigd psychiater en psychotherapeut die sinds jaar en dag strijdt voor opperste privacy van de patiënt:

“Ik ken enkele aardige, coöperatieve en waarschijnlijk integere individuen die bij de Nederlandse Zorgautoriteit werken. Dit neemt niet weg dat de NZa als organisatie door haar totalitaire en tot in details dwingende regelgevingen veel artsen en andere werkers in de zorg, afhankelijk van karakter en omstandigheden, van hun werk heeft vervreemd, heeft gedemotiveerd, van professionele autonomie heeft beroofd, via DBC-systematiek tot schenders van geheimhoudingsplicht heeft gemaakt en daardoor in eigen ogen medisch-ethisch heeft gecompromitteerd, tot het maken van hoge kosten en soms extreme tijdsinvestering heeft gedwongen, tot wanhoop of woede heeft gedreven.

NZa heeft de zorg verbureaucratiseerd. NZa heeft gemaakt dat artsen een groot deel van hun tijd aan medisch zinloze administratie moeten besteden. NZa heeft de zorg duurder dan nodig gemaakt. NZa heeft de sfeer in de zorg vergald. Dit is slecht voor de zorg, slecht voor de burgers, slecht voor de dokters, slecht voor Nederland.

De NZa heeft, naar nu blijkt, ook zichzelf jaren lang beschadigd. Alle medewerkers, van hoog tot laag, hadden elektronisch toegang tot alle informatie. Ook medisch geheime informatie. Dit is een misstand waarvan de leiding en alle medewerkers van NZa op de hoogte geweest moeten zijn.

Het is naar ik vrees ook een begrijpelijke misstand. Gedeelde en onbelemmerde toegang tot geheimen, op zich een geheim, heeft waarschijnlijk de interne cohesie onder medewerkers van NZa in hoge mate versterkt. Zelfs Arthur Gotlieb heeft deze conspiracy of silence waarschijnlijk niet naar buiten toe willen doorbreken. Het is te hopen dat zijn bevindingen alsnog, helaas postuum, integraal zullen worden gepubliceerd. De leiding van NZa had een evident, mogelijk nooit expliciet uitgesproken maar als pervers te kwalificeren belang bij het handhaven van deze misstand.

Het is ook zeer te hopen dat deze interne misstand bij NZa de blik op de uitgangspunten van het externe beleid van de Nederlandse Zorgautoriteit niet ontneemt. Een kritische beschouwing daarvan is zeer dringend aan de orde”. (11 april 2014)

Noot
*)
De Nederlandse Zorgautoriteit is marktmeester in de zorg. In haar rol als regelgever stelt de NZa tarieven, prestaties en budgetten vast waar dat moet. Waar het kan, laat ze deze regulering los en mogen verzekeraars en zorgaanbieders zelf onderhandelen over de inhoud, de prijs, de kwaliteit en doelmatigheid van de te leveren zorg. De NZa adviseert de minister over de spelregels die nodig zijn in de zorg en signaleert mogelijke inconsistenties en belemmeringen.

“Lessen trekken uit drama NZa”, NOS, 12 april 2014: http://nos.nl

Het NZa dossier: Wanorde bij de toezichthouder: www.nrc.nl

Onderzoek naar intern functioneren NZa + commentaren, door Simone Paauw, Medisch Contact-Artsennet, 10 april 2014: www.medischcontact.nl

Zie ook artikelen en berichten op site van De Vrije Psych: https://devrijepsych.wordpress.com

Zorg wordt big business in Europa

Koos Dirkse schrijft op zijn blog dat zorg in Europa big business gaat worden: “In haar beantwoording van Kamervragen  aan het Kamerlid Van Gerven (SP) op 1 april 2014, erkent minister Schippers dat Achmea gigantische winst maakt op de basisverzekering en de aanvullende verzekering. Daarnaast blijken de zorgverzekeraars ruim drie miljard euro aan reserves te bezitten. Zij neemt dit als kennisgeving aan.*)

Zorgverzekeraars

Vergeten wordt, dat de minister geen enkele restrictie kan opleggen aan commerciële ondernemingen. En de Nederlandse zorgverzekeraars worden door de EU gezien als commerciële bedrijven. Daarom staat het hen dus vrij om zoveel winst te maken als maar mogelijk is. Het is de basis van de door haar bejubelde marktwerking. In de begroting wordt berekend wat men aan kosten verwacht en mede op die basis wordt de premie vastgesteld. Probeert de zorgverzekeraar vervolgens de kosten te reduceren, dan stijgt hun winst. De minister voegde bij de beantwoording van haar Kamervragen het volgende staatje toe:

solvabiliteit zorgverzekeraars 2012

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)

De OESO heeft becijferd, dat Nederland het op één na duurste land voor zorg ter wereld is. Alleen de VS moeten we nog voor ons laten. Op basis van het BBP (Bruto Binnenlands Product) bedragen de zorgkosten in Nederland 14,7 %, in de VS ligt het aandeel op 17,4. Na Nederland volgen Frankrijk met 11,6%, Duitsland 11,6% en Denemarken met 11,1%. De conclusie: de zorg wordt in Nederland duur betaald.

Europese Unie (EU)

De Nederlandse (zorg)verzekeraars worden door de EU gezien als commerciële ondernemingen. Het zal dan ook niet lang meer duren dat de EU de grenzen opengooit voor internationale zorgverzekeraars. Grote verzekeraars, zoals de machtige DKV (Duitsland) zullen hier dan direct gebruik van maken, de Nederlandse zorgmarkt opgaan en vele relatief kleine nationale zorgverzekeraars van de markt duwen.
Een logische stap, want hoewel de kosten voor de zorg hoog zijn, voor 2014 zijn die geraamd op 90 miljard euro, is er veel winst te behalen.
Enerzijds is het maatschappelijk nog steeds geaccepteerd dat de Nederlandse bevolking de stijging van de premie en het eigen risico ieder jaar opnieuw voorgeschoteld krijgt. Anderzijds is er de winstmaximalisatie door bezuinigingen.
Als er dan nog op de eis van de EU wordt overgegaan op een overzichtelijk en transparant Europees declaratiesysteem, mede op basis van de DRG (Diagnosis Related Groups) systematiek in plaats van de huidige bureaucratische en geld verbrandende DBC/DOT, valt er minimaal zo’n twintig procent te bezuinigen. In euro’s: ruim achttien miljard euro. Waarom? Transparantie, vergelijkbaarheid en lest but not least schaalvergroting. Precies als marktwerking uit het boekje. De (internationale) zorgverzekeraars zullen het spel slim spelen en hun winsten maximaliseren.

Tot slot

De minister zal dus vaag moeten blijven in haar beantwoording van deze Kamervragen. Door de opgelopen zorgkosten en de grip die de EU binnenkort op de Europese zorgmarkt krijgt, wordt het ‘Point of No Return’ langzamerhand bereikt.

Zorg wordt big business in Europa, door Koos Dirkse, 7 april 2014: www.pdfarchief.com/pdf/EUbus.pdf (Site en blog niet meer beschikbaar).

Blog Kritisch bekeken van Koos Dirkse http://dirkse.eu (Artikel niet meer beschikbaar)

Medische site van Dirkse: www.medisoft.nl


Noot
*) Vragen van het lid Van Gerven (SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht dat Achmea gigantische winst maakt op de zorgverzekering (ingezonden 7 maart 2014): https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-1607.html

VO-Raad: Toegevoegde waarde niet geschikt voor oordeel over kwaliteit van de school

Leerwinst en toegevoegde waarde zijn waardevolle instrumenten voor scholen om hun onderwijs te verbeteren. Inzicht in de ontwikkeling van leerlingen – leerwinst – helpt leraren hun onderwijs goed af te stemmen op hun leerlingen. Kennis over wat de school aan de groei van leerlingen bijdraagt – toegevoegde waarde – stelt scholen in staat hun resultaten te vergelijken met andere scholen en hiervan te leren. Als algemeen oordeel over de kwaliteit van de school is toegevoegde waarde echter níet geschikt, zo stelt de Onderwijsraad.

Ongewenst strategisch gedrag en beïnvloeding toetsscores

Het advies Toegevoegde waarde: een instrument voor onderwijsverbetering – niet voor beoordeling is op 7 april 2014 aangeboden aan minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker van Onderwijs. De Onderwijsraad stelt daarin dat toegevoegde waarde een te beperkte maat is voor de beoordeling van de opbrengsten van een school. Het geeft waardevolle informatie over de goed meetbare onderdelen van het onderwijs, maar geeft geen zicht op andere vaardigheden of specifieke omstandigheden. Bovendien laat internationale ervaring zien dat scholen ongewenst strategisch gedrag gaan vertonen wanneer zij op hun toegevoegde waarde worden ‘afgerekend’. Bijvoorbeeld door vooral aandacht te schenken aan onderdelen die in de toetsen aan bod komen of bewust toetsscores te beïnvloeden.

Werk aan ‘datawijsheid’ van leraren en schoolleiders

Alhoewel scholen steeds meer gegevens hebben over de vorderingen van hun leerlingen, maken ze daar tot dusver weinig gebruik van. Dat is jammer. Opbrengstgegevens die daadwerkelijk in de school gebruikt worden, leveren een waardevolle bijdrage aan het verhogen van de onderwijskwaliteit, en leerlingen zouden daar veel profijt van kunnen hebben. Dit vraagt om ‘datawijsheid’ van leraren en schoolleiders: begrijpen van de leerwinstgegevens, hierover met elkaar in gesprek gaan en op die manier het onderwijs verbeteren.

Werk aan het verbeteren van bestaande opbrengstindicatoren én meer balans met procesindicatoren

In het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs zouden leeropbrengsten een minder zware rol moeten spelen, terwijl kwaliteitszorg van scholen juist een grotere plek moet krijgen. Ruimte voor een open dialoog is belangrijk zodat scholen kunnen laten zien welke omstandigheden hebben geleid tot de resultaten. Bestaande opbrengstindicatoren kunnen overigens ook worden verbeterd. Door meer rekening te houden met het opleidingsniveau van de ouders en de aanwezigheid van zorgleerlingen op de school, ontstaat al een genuanceerder beeld van de verschillen in leeropbrengst tussen scholen met verschillende leerlingpopulaties

Toegevoegde waarde: een instrument voor onderwijsverbetering – niet voor beoordeling, Onderwijsraad, 7 april 2014: www.onderwijsraad.nl

De Onderwijsraad is het adviesorgaan voor de regering op het terrein van het onderwijs. De raad adviseert over de hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs.

Essaybundel Politieke partijen: overbodig of nodig?

politieke partijen overbodig of nodig rob april 2014Op 7 april 2014 presenteerde de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) zijn essaybundel Politieke partijen: overbodig of nodig’ De bundel is een vervolg op eerdere adviezen en activiteiten omtrent de toekomst van politieke partijen. In een Ten geleide schrijft Jacques Wallage, voorzitter van de Rob: “Tijdens de conferentie ‘Politieke partijen: revitaliseren of op zoek naar alternatieven?’ die de Rob op 18 april 2013 in Amsterdam organiseerde bleek een grote belangstelling voor deze verkenning. Niemand schreef er politieke partijen volledig af, maar iedereen onderkende ook de kwetsbare positie waarin veel partijen zijn komen te verkeren. Een democratie zonder partijen is geen wenkend perspectief, maar het functieverlies van partijen is onmiskenbaar en vraagt tenminste om een grondige revitalisering. En niet iedereen is er gerust op dat zo’n vernieuwing op tijd komt om voor de langere termijn de wezenlijke functies van politieke partijen veilig te stellen.

Politieke partijen vervullen in een parlementaire democratie een essentiële schakel tussen openbaar bestuur en samenleving. Maar zij kunnen die functie slechts overtuigend vervullen als zij niet samenvallen met de overheid. Aan de risico’s van deze verstatelijking wordt in deze bundel terecht aandacht gegeven. Het is, ik erken het, niet eenvoudig in deze dynamische netwerksamenleving de drager te zijn van vaste waarden en die herkenbaar en samenhangend te vertalen in de actualiteit van de politiek. De publieke ruimte verleidt politici en hun partijen ertoe hun opvattingen, en de wijze waarop deze worden vertolkt, aan te passen aan de stemmingswisseling van de bevolking. Dan wordt regeren reageren. En uiteindelijk tast het ‘u vraagt en wij draaien’ wezenlijke functies van partijen aan. Tussen overheid en samenleving kunnen partijen alleen gezagvol opereren wanneer zij hun autonomie weten te bewaren en zelf intern aan eisen van een levende democratie voldoen.

In deze bundel wordt vanuit verschillende perspectieven grondig verkend wat er schort aan de functie-uitoefening van partijen, maar ook welke veranderingen dienstbaar zouden zijn aan het tot staan brengen van het functieverlies van de meeste partijen. De Raad voor het openbaar bestuur heeft gekozen voor een pluriforme en open verkenning”.

Inhoud van de bundel

Inleiding van de redacteuren Sarah L. de Lange, Monique Leyenaar en Pieter de Jong

Kris Deschouwer: Politieke partijen in ontwikkeling: kansen en bedreigingen

Ingrid van Biezen: Partijen en democratie: revitaliseren of herdefiniëren?

Gerrit Voerman: Kandidaatstelling op landelijk niveau

Marcel Boogers: Rekrutering en selectie op lokaal niveau

Will L. Tiemeijer: De rol van opinie-onderzoek bij de standpuntbepaling van politieke partijen

Paul Kalma: Uit de greep van het bestuur: politiek als bezielde strijd om het algemeen belang

Tom Louwerse: Verkiezingsbeloften: een verouderd ritueel?

Cynthia M.C. van Vonno & Rudy B. Andeweg: Fractiediscipline: van de bok dromen?

Rens Vliegenthart: En wat nu? Alternatieve strategieën voor politieke partijen om burgers te betrekken

Niels Spierings & Kristof Jacobs: Van leden naar ‘likes’? Wat sociale media politieke partijen kunnen bieden

André Krouwel & Jasper van de Pol: Stemhulpen: ter lering ende vermaak

Paul Lucardie & Monique Leyenaar: Representatie zonder politieke partijen: van utopie naar praktijk

Laurent D’Hondt & Aline Goethals: Democratische innovatie: lessen uit de G1000

Maurits Kreijveld: Een toekomst voor politieke partijen: meerderheid of moreel kompas?

Tot slot samenvattend:
“Het antwoord van de Raad voor openbaar bestuur op de vraag of politieke partijen overbodig of nodig zijn is: revitaliseren, maar wel grondig en vanuit een veel bredere opvatting van vertegenwoordiging. Grondige hervorming betekent ook leren van alternatieven en deze integreren in je werkwijze. Politieke partijen, als georganiseerde ideologische verbanden tussen staat en samenleving, hebben een goede kans om hun belangrijke positie te behouden, maar alleen wanneer de samenleving een veel grotere rol krijgt toebedeeld in het politieke bedrijf”.

Downloaden Politieke partijen: overbodig of nodig? Redactie Sarah L. de Lange, Monique Leyenaar & Pieter de Jong, uitgave Raad voor het openbaar bestuur, 208 p., april 2014: https://beroepseer.nl

De Raad voor het openbaar bestuur (Rob) is een adviesraad van de regering en het parlement. De Rob is ingesteld bij Wet van 12 december 1996: www.rob-rfv.nl