Skip to main content

Redactie Beroepseer

Solidariteitsverklaring van de publieke sector


Solidariteitsverklaring
van de publieke sector

Wij, vakmensen uit de publieke sector, kunnen niet anders dan kijken naar de staat van ons werk en ons afvragen hoe wij hier zijn beland. De afgelopen jaren hebben drie ontwikkelingen ons vak in grote mate beïnvloed.

1. Een toename van bureaucratie en controlemechanismen in de publieke sector.
2. Een nadruk op concurrentie in plaats van samenwerking.
3. Het verdwijnen van fondsen op de werkvloer terwijl voor management en aandeelhouders meer geld beschikbaar kwam.

Deze ontwikkelingen gingen vaak gepaard met excuses. Sorry, we moeten nu eenmaal zeker weten dat alles conform de regels verloopt, dus je zult toch dit formulier moeten gebruiken. Sorry, maar concurrentie drijft de prijs nu eenmaal naar beneden. Sorry, maar het is crisis dus we moeten allemaal inleveren.

Met ieder aanvaard excuus ging de kwaliteit van het werken in de publieke sector een klein beetje, onmerkbaar haast, achteruit. Na jaren van incasseren, ombuigen, doorzetten en volhouden zijn we op een punt gekomen waarop het zo niet verder kan.

Het afgelopen jaar kwamen we daarom bijeen vanuit een gedeelde bezorgdheid over de staat van onze vakgebieden en de maatschappij als geheel. Vakmensen uit de zorg, het onderwijs, de wetenschap, defensie, kunst en cultuur, het recht en de geestelijke gezondheidszorg waren hierbij aanwezig.

In die gesprekken zagen we dat onze sectoren verschillen, maar dat de ontwikkelingen niet zo anders waren. Dat hoewel de problemen en wensen soms verschillen, de belangen overeenkomen. En we zagen dat, als er niet spoedig een andere koers wordt ingezet, de schade misschien niet meer te herstellen valt.

Na een jaar van denken, praten, schrijven en herschrijven presenteren we zeven waarden die – als ze worden gewaarborgd – kwaliteitsvol werk in de publieke sector mogelijk maken en beschermen.

De publieke sector drijft op kwaliteiten die vaak niet te meten zijn.

De publieke sector is gebouwd op empathie, niet op competitie.

3 Bevlogenheid is de brandstof van de publieke sector, bureaucratie is dat niet.

In de publieke sector zijn de gebruikers burgers, geen consumenten.

5  Voldoende tijd is in de publieke sector essentieel om kwalitatief werk te kunnen leveren.

6  Het gebruik van diensten in de publieke sector is een recht, geen privilege.

7  In de Nederlandse samenleving is diversiteit een feit, de afspiegeling daarvan op de werkvloer is essentieel.


De Solidariteitsverklaring van de publieke sector is op 9 september 2016 gepresenteerd op de Solidariteits-Top tijdens het Nederlands Theater Festival in Amsterdam (1-11 september 2016). Locatie was de Raadzaal van het Stadhuis van Amsterdam.
Artikel Parool: Nieuwe grond #3: Solidaritets-Top, 9 september 2016: https://tf.nl/artikel-parool-over-solidariteits-top-nieuwe-grond/

Meer info over de  Solidariteits-Top op de site van Anouk Nuyens: www.anoeknuyens.com (Info miet meer beschikbaar op site Anoek Nuyens)

Solidariteitsverklaring publieke sector kl

RVS onderzocht wat het publiek vindt van de (gezondheids)zorg in Nederland

omslag zorg en onbehagen in de bevolkingZorg en onbehagen in de bevolking is een 43 pagina’s tellende verkenning waarin een beeld geschetst wordt van de publieke opinie over de (gezondheids)zorg aan de hand van internationale en landelijke enquêtes. Het gaat in deze verkenning vooral om de vraag hoe we de negatieve houding van het publiek moeten duiden.
Als we de landen met elkaar vergelijken, dan maken Nederlanders  zich druk over de zorg in de toekomst. Daarentegen zijn zij relatief tevreden over de huidige zorg. De Belgen blijken het meest tevreden.
De verkenning is gedaan op verzoek van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) ter voorbereiding op de conferentie De zorg van morgen. Een waardevolle zorg in Den Haag op 10 oktober 2016.

Weinig vertrouwen van het publiek

Over de medische zorg is men in Nederland meer tevreden dan over de langdurige zorg. Zorgen komen vooral voort uit wat maatschappelijk en politiek speelt (in de media); niet uit persoonlijke ervaringen. Onderwerpen in de sfeer van gezondheids- en ouderenzorg worden vaak naar voren gebracht als men zelf de belangrijkste problemen in Nederland benoemt of uitlegt waarom men het de verkeerde kant op vindt gaan met ons land.
Onzekerheid over de zorg in de toekomst geeft aanleiding tot maatschappelijk onbehagen en voorbeelden uit de zorg lenen zich uitstekend om algemenere gevoelens van collectieve onmacht en onrechtvaardigheid te uiten.

Drie aanbevelingen om het vertrouwen van het publiek te winnen

In de slotbeschouwing staat dat men verwacht dat het geringe publieksvertrouwen en de scepsis ten aanzien van politici en beleidsmensen zullen voortduren. Vertrouwen moet verdiend worden met betrouwbaarheid en prestaties. Om het vertrouwen van het publiek te winnen kunnen drie dingen helpen:

  1. Ingaan op naar voren gebrachte zorgen, klachten en problemen als zodanig en niet als mogelijke uitingen van onbehagen. Men kan iets proberen te doen aan moeilijk te bevatten regelingen, ingewikkelde procedures en onredelijke uitkomsten. Of men kan verdedigen wat er is als best mogelijke situatie. En natuurlijk moet men toegeven wat fout is gegaan en blijven wijzen op verbeteringen die zijn gerealiseerd, fabels en mythen over vermeende misstanden blijven bestrijden, et cetera. Dit ligt voor de hand, maar is misschien toch het herhalen waard voor beleidsmensen die menen dat ze vooral wat aan het gevoelsleven van de burger of de stemming in het land moeten doen.
  2. Goed beseffen dat beleidsmensen soms een andere taal spreken dan de overige burgers. Zie het voorbeeld van de stijgende kosten van de zorg in noot 21: in de politiek gaat het dan primair om het groeiende beroep van de zorg op collectieve middelen, maar voor de burgers primair om hun private kosten, die juist stijgen als gevolg van maatregelen om de collectieve kosten te beheersen. Kwaliteit en efficiëntie zijn ook woorden die zich lenen voor een verschillende macro- en micro-invulling. De misverstanden die het gevolg zijn van dergelijke verschillen roepen wantrouwen op en kunnen aannemelijk maken dat ook in de zorg de bestuurlijke elite geen band meer heeft met de gewone mensen. Dat is wel een communicatiepunt.
  3. Meer doen om mensen gerust te stellen over de beschikbaarheid en betaalbaarheid van de gezondheidszorg in de toekomst. De onzekerheid daarover is waarschijnlijk de belangrijkste bron van zorgen in de bevolking. De politiek zal die zorgen niet helemaal kunnen wegnemen en dat ook helemaal niet willen (want onzekerheid is ook een basis voor eigen verantwoordelijkheid en voor veranderingsbereidheid). Maar iets meer zekerheid dat zorgbehoevenden ook in de toekomst niet in de kou hoeven staan of in de goot gaan belanden zou waarschijnlijk wel helpen om de stemming over de huidige zorg te verbeteren.

Klik hier voor downloaden van de verkenning Zorg en onbehagen in de bevolking, door Paul Dekker, Josje den Ridder, Pepijn van Houwelingen, m.m.v. Sjoerd Kooiker, Sociaal en Cultureel Planbureau, augustus 2016: www.scp.nl

Meer info en volledig programma van de conferentie De zorg van morgen. Een waardevolle zorg van 10 oktober 2016 in de Oude zaal van de Tweede Kamer, Lange Poten 4, Den Haag: https://conferentie2016.raadrvs.nl (Website niet meer beschikbaar)

U P D A T E

Ruimte voor verschil in de zorg. Over de RVS-conferentie “De zorg van morgen: een waardevolle zorg”, op 10 oktober 2016: https://www.raadrvs.nl/actueel/nieuws/2016/10/12/ruimte-voor-verschil-in-de-zorg

Bas Heijne geeft scherpe analyse van de rol van de rechter in de samenleving in jaarlijkse Rechtspraaklezing

Het is momenteel Week van de Rechtspraak. Elk jaar vindt deze Week van de Rechtspraak plaats in de tweede week van september, dit jaar van 5 tot en met 11 september. In deze periode organiseren alle rechtbanken en gerechtshoven één of meerdere activiteiten voor het publiek. Elk jaar is er een gezamenlijk thema. Voor 2016 is dat De rechter tussen staat en straat.

Traditie is dat er elk jaar een Rechtspraaklezing wordt gehouden. De 11de van 2016 werd uitgesproken op 8 september door Bas Heijne in de Brabanthallen in Den Bosch. Heijne is schrijver en bekend van zijn columns in NRC Handelsblad. Vorig jaar sprak Janneke Gerards, hoogleraar Europees recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, over de wrijving die ontstaat als mensen moeten kiezen tussen vrijheid of veiligheid. Eerdere sprekers waren onder meer hoogleraar openbaar bestuur Paul Frissen, oud-minister Hans Weijers, opinieleider Paul Schnabel en Saskia Stuiveling, toenmalig president van de Algemene Rekenkamer.

Heijne’s lezing is na te lezen op de website van de Raad voor de Rechtspraak. De lezing blijkt een scherpe analyse van de rol van de rechter in een turbulente samenleving en begint zo:

Hoe zichtbaar moet een rechter zijn? Wanneer je die vraag honderd, vijftig en waarschijnlijk zelfs twintig jaar geleden had gesteld, had men je vermoedelijk wat glazig aangekeken, niet wetend wat er zo urgent aan juist die vraag zou zijn. De kans is zelfs groot dat men geen idee zou hebben waar je het over had. Tegenwoordig heeft die vraag echter een enorme resonantie. De notie van zichtbaarheid, van persoonlijke aanwezigheid in een publieke ruimte, lijkt in onze tijd van cruciaal belang. Wie aanwezig wil zijn, moet gezien worden. Wie niet gezien wordt, schept argwaan. Instituten hebben aan zichzelf niet langer genoeg; ze moeten buiten hun eigen muren hun bestaansrecht bevechten.
Om een voorbeeld te noemen – in het laatste nummer van Rechtspraak Magazine zegt televisiepresentator en vandaag onze dagvoorzitter Humberto Tan: ‘Ik vind dat de Rechtspraak op het gebied van de media nog wel stappen kan zetten. Op dit moment zijn vooral advocaten en het Openbaar Ministerie in beeld. Letterlijk. De rechterlijke macht nauwelijks. Volgens mij is dat geen gezonde situatie. Rechters zouden meer en vaker moeten uitleggen waarom uitspraken zijn zoals ze zijn. Ik ben ervan overtuigd dat die uitleg de rechtsstaat eerder zal versterken dan verzwakken.’

Een vonnis van een rechter is niet zomaar een mening

Het kan zijn omdat ik me voor deze gelegenheid toch al met deze vragen bezighield, maar ik heb best lang nagedacht over de woorden van Humberto Tan. De vraag is in hoeverre hij met zijn oproep aan de rechters om meer zichtbaar te zijn een algemeen gedeeld sentiment verwoordt. Zoals gezegd, Tan verwijst naar een mediacultuur waarin zichtbaarheid een bestaansvoorwaarde is. Wanneer een uitspraak commotie oproept in de samenleving, is het zaak dat er publiekelijk verantwoording wordt afgelegd, niet door de instantie maar door de man of vrouw die het vonnis velt, om te voorkomen dat het bepalen van de stemming wordt overgelaten aan advocaten en het OM. Wanneer de rechter, u dus, zich onder de mensen begeeft, de motivatie van de uitspraak op persoonlijke wijze met het publiek deelt, zij het via de camera, dan, beweert Tan, doet dat geen afbreuk aan het gezag van de rechtsstaat, maar versterkt het dat gezag juist.

Is dat zo? Laat ik eerst zeggen dat ik denk dat het een belangrijke vraag is. Maar wat wordt er nu eigenlijk precies van u gevraagd? Tan roept de rechter op zich tot deel van de mediacultuur te maken maar tegelijk afstand te bewaren, zodat de autoriteit en de soevereiniteit van de rechter behouden blijft. In hetzelfde interview zegt hij namelijk ook: ‘Debatteren over uitspraken is iets wat rechters niet moeten doen. Dat is een brug te ver. Dat klinkt misschien een beetje tegenstrijdig ten opzichte van wat ik net zei, maar dat is het niet. Er is namelijk een verschil tussen het toelichten van een vonnis en erover in debat gaan (…) Een vonnis van een rechter is niet zomaar een mening, daar ga je dus niet over in debat.’

Lees verder wat Heijne wenselijk vindt en waarom in de Rechtspraaklezing 2016: www.rechtspraak.nl

Meer over Week van de Rechtspraak: www.rechtspraak.nl/weekvanderechtspraak

Dorien Pessers over 10 jaar stichting Beroepseer, en over de toekomst

logo tien jaar beroepseerIn 2016 is het tien jaar geleden dat stichting Beroepseer is opgericht. In die tien jaar heeft de stichting zich met hart en ziel ingezet om professionals in de (semi-)publieke sector te ondersteunen en te bemoedigen om naar eer en geweten hun werk te kunnen doen.
Door middel van publicaties, blogs, video’s, Goed Werk Hub-bijeenkomsten, Beroepseer-ateliers en Goed Werk-trajecten heeft de stichting duizenden professionals bereikt en geïnspireerd.
Dit jubileum is een mooie gelegenheid om terug te kijken wat tien jaar Beroepseer heeft opgeleverd en de balans op te maken. Daarnaast willen we vooruitkijken: waar staan we? Welke ontwikkelingen zien we om ons heen? Waar willen we vanuit stichting Beroepseer aan bijdragen en hoe?

Ter gelegenheid van het jubileum van Beroepseer vinden verschillende activiteiten en bijeenkomsten plaats. Een van deze activiteiten is een reeks interviews met voortrekkers van stichting Beroepseer waarin ze terugblikken op de afgelopen 10 jaar, maar ook hun licht laten schijnen over de uitdagingen voor de toekomst.

Interview met Dorien Pessers

Het derde interview in de reeks is met Dorien Pessers, hoogleraar Rechtstheorie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam. Pessers houdt zich bezig met de theoretische grondslagen van de publieke en private sfeer. Daarover heeft zij behartenswaardige dingen te zeggen:

“Hoewel het marktdenken als ideologie op zijn retour lijkt, is het geloof in een bedrijfsmatige aanpak nog altijd groot. Dat leidt tot controlezucht, infantilisering van professionals die worden afgericht. Zoals Jaap Peters het noemt: een intensieve menshouderij. Daarmee verdwijnt loyaliteit aan de organisatie, aan de onderneming. Loyaliteit zit in dat wat je doet buiten contractuele verplichtingen om. De controlezucht is een gevaarlijke strategie en kan zelfs tot regelrechte sabotage leiden.

In de publieke sector draait het om het verlangen om gewaardeerd te worden. Als dat op grote schaal niet meer gebeurt, gaat een essentiële bron van vreugde en waardigheid verloren. Geluk in de samenleving wordt voor een groot deel bepaald door erkenning en deelname aan de publieke sector. Ruimte om trots te kunnen zijn op je werk, je werk naar eer en geweten kunnen doen, groeien en leren. Beroepseer, geluk en menswaardigheid hangen nauw met elkaar samen. Soliditeit en degelijkheid, daar gaat het om. Daar tijd en ruimte voor hebben, je eigen ervaring ontwikkelen en benutten, erover kunnen nadenken en kunnen bijdragen. Daar worden mensen gelukkig van.
Ook de vreugde van het collegiale verkeer, van het elkaar verder brengen. Het maatschappelijk goed van de kwaliteit van de arbeid kan ik niet genoeg onderstrepen”.

dorien pessers

Klik hier voor interview met Dorien Pessers

 

 

 

Voorgaande interviews over 10 jaar Stichting Beroepseer:

1. Interview met politiechef Jaco van Hoorn. Klik hier.
2. Interview met Barend Rombout van Bureau Frontlijn. Klik hier

Hoe ziet de toekomst van de ziekenhuiszorg eruit?

omslag toekomst van ziekenhuiszorg fnvOp 5 september 2016 is het onderzoeksrapport Toekomst van ziekenhuiszorg van vakbond FNV gepresenteerd aan de branchebestuurders van ziekenhuizen en UMC’s.
Het onderzoek, uitgevoerd in opdracht van FNV in de eerste helft van 2016, was erop gericht meer inzicht te krijgen in de ontwikkelingen binnen de ziekenhuissector èn de arbeidsmarkt. Dit is gedaan door middel van literatuuronderzoek en interviews met stakeholders en experts binnen de ziekenhuissector en daarbuiten die de arbeidsmarktontwikkelingen kunnen duiden. Het  onderzoek vormt een beginpunt voor de FNV om haar beleid en visie ten aanzien van de curatieve sector te gaan (her)vormen en waar nodig discussies, zowel intern als extern, aan te gaan over komende ontwikkelingen.

Het rapport heeft dan ook vooral tot doel om deze interne discussie aan te wakkeren en onderwerpen bloot te leggen die vragen om een nieuwe/andere invulling dan voorheen. Daar de onderzoeker geen achtergrond heeft binnen de vakbond, was het mogelijk om met stakeholders en leden open in gesprek te gaan en te vragen waar zij kansen zagen voor de vakbond. Deze zijn verwoord in aparte onderdelen binnen het rapport, waar zij (anoniem) aan het woord komen en tezamen aangeven welke kansen en bedreigingen zij zien in de sector en op de arbeidsmarkt.

Beroepseer en menselijke maat

De onderzoeker is op zoek gegaan naar ideeën en antwoorden op vragen in brede lagen van de bevolking. Aan het eind van het rapport staat een overzicht vermeld van de geïnterviewde personen en instanties, bijna negentig in totaal: van onderzoeksjournalist tot directeur, van beleidsmedewerker tot verpleegkundige, van arts tot manager, van Or-lid tot hoogleraar. Thijs Jansen van Stichting Beroepseer heeft ook meegewerkt. In het rapport komen we meerdere malen de term beroepseer tegen.
Bijvoorbeeld:
– Het is wenselijk om beroepseer op de agenda te zetten.
– Deze roep tot het herstellen van de menselijke maat, is ook terug te horen in acties rondom beroepseer en de wens om de mens holistisch te benaderen in de zorg. De rol van de burgers moet op de agenda, omdat zij nu al veel initiatieven ontplooien die kunnen bijdragen aan dit herstel van de menselijke maat.
– Beroepseer moet onderdeel worden binnen de SPP, Strategische Personeelsplanning.
– Vragen rondom zelfregie, professionele autonomie en beroepseer moeten in ketenverband, met cliënt en professional samen worden ontrafeld. Nieuwe visies op gezondheid  kunnen hierbij als uitgangspunt worden gehanteerd.

Twee thema’s

Bij het onderzoek kwamen twee thema’s naar voren die in de toekomst een grote impact zullen hebben op zowel ziekenhuizen als de arbeidsmarkt: technologische ontwikkelingen en personele planning. Het is voor de FNV essentieel om een hernieuwde visie te ontwikkelen die rekening houdt met niet alleen de arbeidsmarkt, maar de gehele ziekenhuissector (zorg en welzijnssector), waarbij het ziekenhuislandschap van de nabije toekomst het uitgangspunt vormt. Bewustwording vergroten moet hierin een sleutelrol krijgen én goede voorbeelden kunnen worden ingezet door de FNV om te laten zien hoe het anders kan.
In het kader van een hernieuwde visie en beleid moet de FNV overwegen hoe zij de ziekenhuizen wil bedienen en of dit dan enkel gericht blijft op werknemers, of dat er ook in andere verbanden samenwerking aangegaan wordt of geïntensiveerd wordt? Neemt de FNV hierbij een faciliterende of een sturende rol in, of gaan zij voor co-creatie?

Aanbevelingen

De aanbevelingen van het onderzoek zijn geschetst in een aantal scenario’s die een beeld geven van de werkelijkheid zoals die er over vijf jaar zou kunnen uitzien op het gebied van technologie en personele planning in de ziekenhuizen en de arbeidsmarkt. Om als vakbond een inhoudelijke bijdrage te kunnen blijven leveren aan de arbeidsmarkt van de ziekenhuissector zouden zij de volgende zaken moeten ontwikkelen:

1.Stel een visie op omtrent technologie;
2. Stel een visie op omtrent strategische personeelsplanning;
3. Stel een visie op omtrent arbeid in de zorgsector.

Voor het opstellen van een visie zijn volgende vragen nuttig:

Hoe kunnen we arbeid herwaarderen?
Hoe ziet de cao-ziekenhuizen(zorg) eruit in de toekomst?
Hoe kan de bond zich opstellen richting ziekenhuizen en UMC’s?
Hoe kan de bond zich opstellen richting branchepartijen en werkgeversorganisatie?
Welke voorbeelden wil de bond uitdragen (goede voorbeelden)?

Het onderzoek betreft geen eindpunt of oordeel, maar roept zowel de bond als de ziekenhuizen en stakeholders op om het gesprek aan te gaan en gezamenlijk de uitdagingen op te pakken omtrent technologie en personele bezetting nu en in de toekomst.

Lees hier het hele rapport Toekomst van ziekenhuiszorg, FNV Zorg & Welzijn, 76 p., augustus 2016.

Goed werk voor academici

omslag goed werk voor academici klein“Publicatiedwang verjaagt toptalent van de universiteit”, zegt Sanne Blauw in een interview voor het boek Goed werk voor academici. Blauw is gepromoveerd en werkte vier jaar op de Erasmus Universiteit. Na haar promotie werd haar gevraagd of ze op de universiteit wilde bijven. Ze deed het niet en is nu blij dat ze daar niet werkt. Blauw verwoordt een van de thema’s waar de bundel Goed werk voor academici over gaat, namelijk de spanningen die academici in Nederland in hun werk ondervinden.

Het gaat dan vooral om competitie en publicatiedwang. Het blijkt dat in de afgelopen decennia het accent in de academische wereld steeds meer is komen te liggen op competitie. Hierdoor is een ratrace ontstaan waarin bepaalde wetenschappers sterk in het voordeel zijn: de ambitieuze onderzoekers die strategisch aan hun carrière werken, voornamelijk met hun eigen ‘papers’ bezig zijn en relatief weinig voor hun collega’s doen. Ze hechten zich nauwelijks aan de gemeenschap waarvan ze deel uitmaken, laat staan dat ze iets voor hun maatschappelijke omgeving willen doen.

Vanaf 2013 rees er verzet tegen deze situatie aan diverse Nederlandse universiteiten. Klachten over deze situatie werden ook geuit in de verkennende gesprekken die de redacteuren van het boek voorafgaand aan hun onderzoek naar Goed werk onder academici hebben gevoerd.
De algemene indruk was dat de balans tussen competitie en samenwerking gaandeweg verschoven is, met als gevolg dat academische professionals steeds vaker onder druk komen te staan. Ze zouden geconfronteerd worden met een dynamiek die zich bij andere beroepskrachten in de semi-publieke sector al eerder had aangediend en daar had geleid tot een fenomeen dat we aanduiden met de term beroepszeer.

De rode draad die door het boek Goed werk voor academici loopt is de vraag of Nederlandse academici met een vorm van beroepszeer worstelen, en zo ja, hoe deze worsteling tot uiting komt en in hoeverre die te maken heeft met het steeds competitievere universitaire klimaat.

Overmaat aan zeer intensieve concurrentie

De drie redacteuren schrijven dat de titel van hun Inleiding: Competitie en/of kwaliteit – Over spanningen in het werk van Nederlandse academici… “suggereert dat we het wetenschappelijk bedrijf in Nederland op twee manieren kunnen opvatten. De ene opvatting luidt dat competitie en kwaliteit met elkaar verband houden. Ons wetenschappelijke onderzoek is doorgaans van een hoog niveau omdat er gezonde rivaliteit bestaat en omdat de overheid daar bewust op stuurt. Anders gezegd: we hebben met competitie én kwaliteit van doen.
De andere opvatting luidt dat beide elementen elkaar veeleer dwarszitten. De waarde van ons wetenschappelijke werk wordt in deze visie bedreigd omdat er een overmaat aan concurrentie is en uitstekende wetenschappers onvoldoende kansen krijgen. Anders gezegd: we hebben in deze opvatting met competitie óf kwaliteit van doen. Zelf vinden wij de tweede opvatting de meest plausibele. We worden daarin gesteund door een recente rapportage van het Rathenau Instituut, waaruit blijkt ‘dat het budget van Nederlandse universiteiten voor een veel groter deel bestaat uit competitieve projectfinanciering dan blijkt uit de officiële cijfers’.”

De onderlinge competitie op de universiteit is zeer intensief geworden: “Het is een ervaring die in ons boek op meerdere plaatsen wordt verwoord. De focusgroepen wezen uit dat het schrijven van onderzoeksvoorstellen veel tijd kost, terwijl de kans op succes erg klein blijft. Ook was men van mening dat de toch al geringe kansen niet op een eerlijke manier worden verdeeld. Men sprak over een kleine groep van toponderzoekers die een groot deel van het beschikbare geld in de wacht slepen.
Dat is vooral nadelig voor een brede middengroep van wetenschappers die niet tot de absolute top behoren, maar wel uitstekend onderzoek doen. Door de veelal geringe verschillen in kwaliteit binnen deze middengroep lijkt het geheel steeds meer een loterij en groeit de kans dat andere overwegingen dan kwaliteit een rol spelen”.

De drie criteria van Goed werk

Spreken over beroepszeer van academici heeft alleen zin als we definiëren wat Goed werk is. Er is sprake van Goed werk als de beroepsuitoefening aan een drietal voorwaarden voldoet.
In de eerste plaats moet het werk van professionals beantwoorden aan hoge technisch-­ambachtelijke normen. In de tweede plaats is er alleen van Goed werk sprake als de beroepsbeoefening ook op persoonlijk vlak aan een aantal criteria voldoet. Het is bijvoorbeeld nodig dat de professional zijn of haar talenten kan inzetten en een constructieve relatie met collega’s heeft. Nodig is ook dat het werk voldoende carrièreperspectief biedt.
In de derde plaats houdt Goed werk in dat de beroepsbeoefening in maatschappelijk en moreel opzicht voldoet aan breed gedeelde standaarden. Academici behoren op een integere wijze te werken, rekening te houden met de belangen van degenen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd en bereid te zijn om zich te verantwoorden.

Met deze drie normen ligt de lat behoorlijk hoog. Het is dan ook onvermijdelijk dat in de dagelijkse praktijk niet altijd aan de normen wordt voldaan. Dat hoeft evenwel geen probleem te zijn. Het gaat erom een idee te krijgen in welke richting men de beroepspraktijk kan verbeteren.

Het boek laat zien in hoeverre Nederlandse academici van doen hebben met Goed werk en geeft een analyse van negen groepsgesprekken van wetenschappers. In die gesprekken wisselen zij van gedachten met elkaar over de stand van zaken van hun vakgebied: “We hebben geprobeerd om de daaruit voortvloeiende – kwalitatieve – bevindingen te toetsen aan een – kwantitatieve – secundaire analyse van de gegevens die enige tijd geleden in het kader van een interdepartementaal beleidsonderzoek verzameld zijn. Deze bevindingen zijn aangevuld met bijdragen over specifieke onderwerpen, zoals veranderingen in het universitaire personeelsbestand, de voors en tegens van een bibliometrische werkwijze en gesprekken met wetenschappers die bewust hebben gekozen voor een bestaan buiten de universiteit”.
Uit deze gegevens is niet een definitief oordeel te trekken over de stand van zaken in de Nederlandse academische wereld. Wel worden de punten van zorg benoemd.
De reden van het tamelijk lang uitblijven van de problemen aan Nederlandse universiteiten is dat er behalve gelijkenissen ook enkele belangrijke verschillen zijn tussen academici en andere professionals in de (semi)publieke sector.
Denk bijvoorbeeld aan het feit dat academici de kwaliteit van hun producten doorgaans zelf beoordelen, dat bestuurders meestal uit de eigen kring afkomstig zijn en dat hun persoonlijke identiteit sterk met hun werk samenhangt. Dit maakt dat eventuele spanningen die uit een toegenomen competitie voortvloeien vaak een hoogst individuele vorm aannemen en daardoor moeilijk met collectieve actie te bestrijden zijn.

Drie aanbevelingen

Geconcludeerd kan worden dat het streven naar een meer competitieve inrichting van het sociale leven, dat vanaf de jaren negentig in vele sectoren van de Nederlandse samenleving voelbaar werd, ook in het universitaire leven de nodige sporen heeft nagelaten. Dat heeft volgens de gespreksgroepen op verschillende punten verbetering gebracht. Ze verwijzen daarbij naar een meer professionele habitus, een toegenomen productiviteit en een sterkere oriëntatie op het buitenland. Tegelijkertijd noemen ze enkele nadelen, zoals een verkeerde bepaling van wetenschappelijke kwaliteit, een sterk toegenomen werkdruk, eenzijdige selectie van medewerkers, weinig aandacht voor het onderwijs en een voortdurende neiging om het universitaire leven vanuit regels en rankings te benaderen.
Competitie is niet onbelangrijk. Integendeel. Onderlinge rivaliteit maakte altijd al deel uit van het academische bestaan Maar, er zijn wel redenen om meer oog te hebben voor het belang van samenwerken en gemeenschapsvorming.

Er zijn drie aanbevelingen:
1. Het beoefenen van wetenschap in Nederland moet evenwichtiger worden ingericht. Een balans tussen competitie en coöperatie is nodig.
2. Het competitieve aspect moet niet zozeer op het niveau van een individuele loopbaan vorm krijgen, maar op het niveau van de organisatie als geheel. De metafoor van een dorp maakt dat duidelijk. Je hebt in een dorp naast een slager ook een bakker nodig en een kruidenier. Op de universiteit behoort een vakgroep, afdeling of faculteit voldoende variëteit te behouden.
3. Er dient een rem te komen op de competitie die zich tussen de verschillende taken van academische professionals voltrekt. Er zou meer aandacht mogen zijn voor het realiseren van publieke waarden en de interactie met andere betrokkenen en maatschappelijke instanties.

Het ook bij wetenschappers populaire onderscheid tussen fundamenteel en toegepast onderzoek is niet meer van deze tijd. Er blijft weliswaar een onderscheid bestaan tussen het werken aan fundamentele vraagstukken en het inzetten van kennis voor het oplossen van een maatschappelijk probleem, maar in de realiteit zien we dat die twee benaderingen steeds vaker op elkaar inwerken. Bovendien zien we op het niveau van de instituties steeds meer wisselwerking met maatschappelijke partijen ontstaan. Inzichten vanuit de beroepspraktijk vinden hun weg naar het academische onderwijs, en studenten gaan vanuit de universiteit vaker stage lopen bij een bedrijf of organisatie.

Als volleerd academicus buiten de universitaire instituties aan de slag

Het streven naar een meer evenwichtige opvatting van de eigen taak heeft wel een aantal gevolgen op het gebied van personeelsbeleid. We zouden afscheid moeten nemen van het idee dat de meeste jonge mensen die hun academische studie of promotie hebben afgerond een universitaire baan krijgen, laat staan dat het een vaste baan zou zijn. Nu al ontwikkelt zich een soort van ‘academisch proletariaat’ bestaande uit mensen met een tijdelijke aanstelling die rond hun veertigste uitstromen naar de reguliere arbeidsmarkt, waar ze vergeleken met hun leeftijdsgenoten weinig kans maken.
Dat is een verspilling van talent en energie, niet alleen voor de betrokken academici, maar ook voor de samenleving als geheel. In plaats daarvan zou het veel beter zijn hen uit te rusten voor een bestaan waarbij ze als volleerd academicus buiten de universitaire instituties aan de slag kunnen. Dat zou kunnen bijdragen aan een meer evenwichtige inrichting van ons academische leven.

Meer inzetten op samenwerking en gemeenschapsvorming

De redacteuren concluderen dat het verstandig is om de verschillende vormen van rivaliteit die het huidige universitaire leven kenmerken te temperen en meer in te zetten op samenwerking en gemeenschapsvorming. Het ligt evenwel niet voor de hand dat dat de komende jaren gaat gebeuren, en wel om twee redenen. Ten eerste blijven universiteiten hun medewerkers stimuleren om aanvragen te doen terwijl de totale hoeveelheid beschikbare middelen nauwelijks stijgt, en ten tweede komen er nieuwe criteria bij. Zie de toegenomen aandacht voor valorisatie. Door het toevoegen van extra criteria neemt de concurrentie verder toe en wordt het streven naar gelijke kansen niet eenvoudiger. “Het is dan ook onwaarschijnlijk dat we binnenkort van dit probleem verlost worden”.

Laten we niettemin hopen dat de academische wereld de in het boek gedane aanbevelingen ter harte neemt en een eerste stap zet in de richting van meer evenwicht op de universiteit. Misschien is het geen gek idee daarbij ook de woorden van een filosoof uit de oudheid in herinnering te brengen. Een van de grondleggers van de Westerse wetenschap, Aristoteles heeft gezegd: “Goed begonnen is het halve werk”. En: “Als je weet wat goed is, kun je bijna niets anders doen”.

Symposium op 1 november 2016: Goed werk voor academici.
Over de beroepseer van wetenschappers

Op dinsdag 1 november 2016 is er in Amsterdam het symposium Goed werk voor academici. Over de beroepseer van wetenschappers, georganiseerd door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), het Rathenau Instituut en Stichting Beroepseer. Zie voor meer info en aanmelden: https://knaw.nl/nl/actueel/agenda/goed-werk-voor-academici (Niet meer beschikbaar)



Aan het boek werkten mee
:
Rosalie Belder, politicoloog en o.m. beleidsmedewerker bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
Jurriaan Jansen, masterstudent biomedische wetenschappen aan de Universiteit van Utrecht.
Bas Mali, senior docent/onderzoeker aan de Politieacademie.
Barend van der Meulen, hoofd Onderzoek bij het Rathenau Instituut en hoogleraar Evidence for Science Policy aan de Universiteit van Leiden.
Corné van der Meulen, werkzaam bij de Stichting Beroepseer. Volgde de opleiding Vraagstukken van beleid en organisatie aan de Universiteit van Utrecht.
Martin Sommer, politiek redacteur bij De Volkskrant.

Redacteuren: Gabriël van den Brink, hoogleraar wijsbegeerte bij Èthos aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, tot december 2015 hoogleraar Maatschappelijke bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg.
Thijs Jansen, mede­oprichter en directeur van Stichting Beroepseer, onderzoeker/docent aan de Universiteit van Tilburg.
Wout Scholten, junior onderzoeker bij het Rathenau Instituut in Den Haag.

Klik hier voor inhoudsopgave van Goed werk voor academici.

Goed werk voor academici is een uitgave van Stichting Beroepseer en verschijnt
op maandag 5 september 2016.
Te bestellen voor € 24,95  bij www.beroepseer.vrijeboeken.com
Ook verkrijgbaar in de boekhandel.

U P D A T E

Bundel ‘Goed werk voor academici’ nu als gratis PDF beschikbaar, Blogs Beroepseer, 21 maart 2018: https://beroepseer.nl

 

Presentatie ‘Verklaring van de publieke sector’ op Solidariteits-Top in Stadhuis van Amsterdam op 9 september

eerste solidariteitstopOp vrijdag 9 september 2016 vindt er een Solidariteits-Top plaats tijdens het Nederlands Theater Festival in Amsterdam (1-11 september 2016). Locatie is de Raadzaal van het Stadhuis van Amsterdam.
Op deze Solidariteits-Top wordt de Verklaring van de publieke sector gepresenteerd en klinkt er een roep om voor de toekomst een ander soort samenleving dan de huidige vorm te geven.

De eerste Solidariteits-Top vond plaats in oktober 2015 in Theater Frascati in Amsterdam als onderdeel van het programma Changing Places waarin werd geëxperimenteerd met het co-creëren van theatermakers en maatschappelijke pioniers. Wat voor plannen kunnen er worden gemaakt en wat voor samenwerking is er mogelijk als zij bij elkaar komen en zich buigen over bijvoorbeeld grootstedelijke dilemma’s?

De maatschappij is gebaseerd op samenwerking

De bedoeling van de Solidariteits-Top is een plek inruimen waar vakmensen uit de publieke sector bij elkaar komen om van gedachten te wisselen over de staat van hun vakgebied en de staat van de maatschappij. Na de gesprekken volgt het gezamenlijk opstellen van een manifest waarin de waarden van de publieke zaak worden gedefiniëerd.

Op die eerste top in 2015 waren zeven gasten aanwezig. Met het publiek werden zij welkom geheten in de woorden: “U bent bijeengeroepen om te praten met de zeven gasten: twee kunstenaars, twee huisartsen en drie wetenschappers. U bent bijeengeroepen omdat zij iets willen bespreken dat de wereld waarin julie leven betreft”.
De eerste stelling die werd geponeerd luidde: “De maatschappij is gebaseerd op samenwerking”. Besloten werd met: “Besluitvorming in de publieke sector kan het beste geschieden op basis van lokale kennis”.

Een mooi middel

Op de bijeenkomsten die volgden werd steeds duidelijker dat belangrijke waarden als vakmanschap, vertrouwen, geloofwaardigheid en solidariteit steeds vaker moeten wijken voor economisch gedreven hervormingen en belangen. Waarden waarop de publieke sector ooit gebouwd is – samenwerking, diversiteit en medemenselijkheid – zijn onder druk komen te staan en maken plaats voor bureaucratisme, cijferdenken, zucht naar efficiëntie en controle en rendementsdenken.
Dit gaat op voor bijna alle begroepsgroepen: rechters, huisartsen, verpleegkundigen, leraren, politieagenten, wetenschappers en kunstenaars. Voor mensen met een beroep wordt het steeds moeilijker het werk nog naar eer en geweten te doen. Maar, ze komen de laatste tijd steeds meer in opstand tegen de aantasting van hun vakmanschap. Ze laten regelmatig een protest horen, of gaan zelfs staken.

Het experiment van een ontmoeting tussen theatermakers en maatschappelijke pioniers is een mooi middel gebleken om je in te zetten voor het behoud van de publieke sector en je bewust te worden van waarden die verkwanseld dreigen te worden.
De Solidariteits-Top is uitgegroeid tot een idealistisch project waar vakmensen uit de publieke sector zich solidair met elkaar tonen en zich verenigen.

‘Verklaring van de publieke sector’

Op de Solidariteits-Top van 9 september 2016 wordt een Verklaring van de publieke sector gepresenteerd, die opgesteld is aan de hand van de voorbije gesprekken. Het is een tekst waarin het karakter van de publieke sector en haar essentiële rol in de maatschappij omschreven worden. De publieke sector wordt daarin het kloppend hart van de samenleving genoemd. De verklaring is een lofzang op de publieke sector en plaatst het belang ervan voor de samenleving op de voorgrond.

De initiatiefnemers van de Solidariteits-Top heten iedereen die zich betrokken voelt bij de samenleving en solidair is met de publieke sector welkom op de Solidariteits-Top van 9 september.

Aanmelden en meer inlichtingen via het Nederlands Theater Festival: http://tf.nl
Toegang is gratis. Aanvang: 20.00 uur. Het adres van het Stadhuis van Amsterdam is: Amstel 1

U kunt ook zelf meedoen

Wie zelf een bijdrage wil leveren op de Solidariteits-Top van 9 september, kan terecht bij
Alexander Nieuwenhuis & Anoek Nuyens voor meer inlichtingen: solidariteitstop@gmail.com

Zie onderaan de video met een samenvatting van de eerste Solidariteits-Top in Frascati in oktober 2015.

U P D A T E

Solidariteitsverklaring van de publieke sector, gepresenteerd op 9 september 2016: https://beroepseer.nl

 

Gary Hamel: Nog nooit werkten er in grote organisaties zoveel managers

Nog nooit waren er zoveel managers. Hun aantal blijft maar groeien. Dat blijkt uit nieuw onderzoek van Gary Hamel en Michele Zanini. In juli 2016 schreven zij erover in het Amerikaanse economische vaktijdschrift Harvard Business Review (HBR).
Hamel is management-expert en sinds 1983 verbonden aan de London Business School. Hij schreef diverse boeken over management die in meer dan 25 talen zijn vertaald; in 2012 verscheen van hem What matters now dat gaat over het opnieuw opbouwen van een organisatie in een wereld van slinkende hoop, radicale veranderingen en verwoestende wedijver.
Michele Zanini is mede-oprichter (met Gary Hamel) en directeur van Management Innovation eXchange (MIX) dat erop is gericht het management opnieuw uit te vinden en geschikt te maken voor de 21ste eeuw.

In 1998 voorspelde Peter Drucker, de in 2005 overleden Amerikaanse expert op het gebied van organisatieleer en management, in hetzelfde Harvard Busness Review, dat binnen twintig jaar de gemiddelde organisatie nog maar werk zou hebben voor de helft van het aantal managers. Maar zo is het niet gegaan. Helaas, schrijven Hamel en Zanini. Ondanks alle alternatieven – de gig- of platformeconomie, de deeleconomie, het nieuwe bestuursmodel holacrazy of lean management – blijft de bureaucratie toenemen in plaats van afnemen. Vandaar Zanini’s tweet in augustus dat we de gig-economie maar moeten vergeten omdat de bureaucratie immers oppermachtig is.

Met 90% gestegen

Tussen 1983 en 2014 is het aantal managers, toezichthouders en stafleden in de Verenigde Staten met 90% gestegen, terwijl de stijging van het aantal banen op andere terreinen minder dan 40% was. Volgens de OESO is in andere ontwikkelde landen een vergelijkbare trend waar te nemen. In Groot-Brittannië en Noord-Ierland is het werkzame deel van de managers en toezichthouders bijvoorbeeld gegroeid van 12.9% in 2001 tot 16% in 2015.

In sectoren als gezondheidszorg en hoger onderwijs heeft de bureaucratische soort zich nog sterker vermenigvuldigd. In het veelomvattende netwerk van de Universiteit van Californië dat bestaat uit tien universiteitscampussen op verschillende locaties, is het aantal managers en administrateurs verdubbeld tussen 2000 en 2015, terwijl het aantal studenten slechts toenam met 38%. Momenteel is er 1.2 administrateur voor elk vastbenoemd faculteitslid of faculteitslid met perspectief op een vaste aanstelling.

Er werken momenteel meer Amerikanen in grote, bureaucratische organisaties dan ooit. In 1993 werkte 47% van de werknemers in de particuliere sector in organisaties met meer dan 500 mensen. Twintig jaar later is dat aantal toegenomen tot 51,6%. Grote organisaties met meer dan 5000 werknemers zagen de grootste toename, van 29,4% tot 33,4%. Bedrijven die op de Fortune 500 lijst staan hebben 27 miljoen werknemers in dienst, tegen 20 miljoen in 1995.

Het is eerder een kanker die de veerkracht van de organisatie weg vreet

Je zou verwachten dat de bureaucratie bij grote ondernemingen afneemt, maar dat is niet het geval. De financiële beloning van directeuren en de overheadkosten zijn niet omlaag gegaan. De managementlaag uitdunnen of het aantal stafmedewerkers verminderen schijnt maar niet te willen lukken.
Het ziet ernaar uit dat in een wereld die gekenmerkt wordt door toenemende complexiteit, de groei van bureaucratie onvermijdelijk is. Wie anders dan een topmanager zal al die zware taken bij de kop vatten? Globalisering bijvoorbeeld. Of digitalisering en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wie anders is in staat aan al die nieuwe eisen te voldoen rond diversiteit, risicobeperking en duurzaamheid?
De moderne opvattingen hebben een toename veroorzaakt in nieuwe functies op directieniveau, die op z’n Amerikaans titels hebben gekregen als: Chief Analytics Officer, Chief Collaboration Officer, Chief Customer Officer, Chief Digital Officer, Chief Ethics Officer, Chief Learning Officer, Chief Sustainability Officer en zelfs Chief Happiness Officer. Nog prozaïscher gezegd, wie anders dan de manager moet het dagelijkse werk doen: plannen maken, prioriteiten stellen, werknemers aanstellen, beoordelen, coördineren, controleren, inroosteren en belonen?

Toch wijst ons onderzoek uit, aldus Hamel en Zanini, “dat bureaucratie niet onvermijdelijk is; het is niet de noodzakelijke prijs die we moeten betalen voor het zakendoen in een gecompliceerde wereld. Het is eerder een kanker die de economische productiviteit en de veerkracht van de organisatie weg vreet”.

More of us are working in big bureaucratic organizations than ever before, door Gary Hamel en Michele Zanini, Harvard Business Review, 5 juli 2016: https://hbr.org

MIX: www.managementexchange.com