Skip to main content

Redactie Beroepseer

Laten we de feiten onder ogen zien: concurrentie en winstoogmerk werken niet in de zorg en het onderwijs

De pogingen die de Engelse regering heeft ondernomen om de zorg, het onderwijs of de openbare orde en veiligheid te ‘hervormen’, hebben gefaald. Het wordt tijd dat we terugkeren naar wat wel werkt, schrijft John Quigging in het Engelse dagblad The Guardian.

Thomas Edison schijnt te hebben gezegd, na een reeks mislukte pogingen om een werkende gloeilamp te maken: “Ik heb niet gefaald, ik heb alleen tienduizend manieren gevonden die niet werken”. Dit citaat schiet me te binnen, schrijft Quigging, “als ik denk aan Tony Blairs beroemde uitspraak waarin hij ‘wat werkt’ plaatste tegenover de politieke ideologie. Achteraf bezien blijken Blair en zijn geestverwante hervormers van de Angelsaksische wereld een omgekeerde Edison te zijn. Edison experimenteerde met veel dingen die niet werkten, maar slaagde er uiteindelijk in een gloeilamp te maken. Marktgeoriënteerde hervormingen – vooral op het gebied van zorg- en dienstverlening als gezondheidszorg, onderwijs en openbare orde en veiligheid – zijn begonnen als een werkend systeem dat werd vervangen door een reeks falende experimenten”.

Een paar voorbeelden uit de Angelsaksische landen

– De onmiddellijke sluiting van zeventien Schotse scholen vanwege de veiligheid. Deze scholen, gebouwd in de periode van het Private Finance Initiative (PFI), het privatiseringsproces in Groot-Brittannië, en in gebruikgenomen tijdens de regering-Thatcher, werden door Blair en Gordon Brown verder ontwikkeld.
– De kostenstijging van ziekenhuizen. Insolventie van de ziekenhuiszorg dreigt.
– Serco, een internationaal opererend servicebedrijf dat o.m. gevangennissen beheert, moet acht miljoen dollar uitbetalen aan een gevangenis in Nieuw-Zeeland vanwege het niet nakomen van verplichtingen.
– Het op winst gerichte Technische Instituut ITT sloot alle campussen zonder voorafgaande waarschuwing.Tienduizenden studenten in 38 Amerikaanse staten kregen dat aan begin van het nieuwe schooljaar op 6 september 2016 te horen. Subsidies van particuliere fondsen werden ingetrokken na beschuldigingen van misleiding van studenten.
– Het Amerikaanse Ministerie van Justitie heeft na openbaarmaking van een vernietigend rapport aangekondigd niet langer gebruik te maken van particuliere gevangenissen.
– Charterscholen, waarvan sommige openlijk uitkomen voor hun winstoogmerk, terwijl andere worden gerund als een bedrijf, hebben vanaf het begin gefaald. Charterscholen worden gesubsidieerd met openbare middelen en donaties uit de private sector.
– De funeste verschuiving naar een beroepsonderwijsstelsel met winstoogmerk, vooral in het Australische Victoria, en onlangs ook in New South Wales, heeft geleid tot halvering van het aantal studenten in drie jaar tijd. Alleen al voor het jaar 2015 zijn de kosten van gefingeerde cursussen en daarvoor uitbetaalde lonen beraamd op 1,2 miljard dollar.

Het promoten van mislukte modellen

Deze voorbeelden zijn nog maar het topje van de ijsberg en niet het resultaat van een selectieve keuze. Een zoektocht op Google met zoekwoorden als ‘privatisering ziekenhuis’ of ‘particulier beroepsonderwijs’ levert tientallen rapporten op die bijna allemaal financiële en menselijke drama’s beschrijven.
Maar ondanks deze reeks catastrofes, gaan de marktgerichte hervormingen door. In de VS gaat de regering-Obama door met het promoten van het mislukte model van charterscholen. Bondgenoten als Rahm Emanuel zetten de oorlog tegen de onderwijsvakbonden voort. Conservatieve Britten keren zich af van de ergste mislukkingen van de privatisering, hoewel ze nog wel voelen voor andere ideeën van Blair zoals het ombouwen van lokale scholen tot ‘academies’, ondanks het gebrek aan bewijs dat een dergelijke hervorming tot verbetering van de prestaties leidt.

De regering-Baird van New South Wales (NSW) doet er zelfs nog een schepje bovenop. Die gaat door met het privatiseringsprogramma Tafe (Technical and further education) ondanks de desastreuze resultaten. Men besteedt onderwijs in de gevangenis uit aan bedrijven waarvan het personeel niet bevoegd is om les te geven. Huisvesting wordt ook geheel geprivatiseerd. Mogelijke winnaar, ondanks al hun mislukkingen, is ook hier het servicebedrijf Serco. Critici werpen Baird voor de voeten dat hij van NSW een geprivatiseerde politiestaat wil maken.

De Australische politieke elite is immuun voor bewijzen van mislukking ten aanzien van vermarkting van openbare diensten. Men beweert dat consumentenkeuze de kern moet vormen van de openbare dienstverlening, mogelijk gemaakt door beleid dat diversiteit en concurrerende markten bevordert en die bediend worden door innovatieve en responsieve leveranciers.
Maar het zijn juist termen als ‘innovatief’ en ‘responsief’ die de meeste schade hebben toegebracht aan de publieke sector.

Terugkeren naar wat echt werkt

Vroeg of laat zullen de voorstanders van hervormingen de Edison-Blair vraag moeten beantwoorden: “Wat werkt?” Wat werkt zijn traditioneel publieke voorzieningen. Ondanks alle mislukte experimenten is de publieke sector, die als een stiefkind wordt behandeld en lijdt aan een chronisch gebrek aan financièle middelen, doorgegaan met het zware werk: jonge mensen onderwijzen, zorgen voor de zieken en het verschaffen van voorzieningen aan een moderne samenleving. Dat alles gebeurt op basis van een ethiek van dienstverlening aan de hele maatschappij en niet slechts aan degenen die voor de diensten kunnen betalen.

Het enige andere model dat redelijk succes heeft is het not-for-profit model, een liefdadigheidsinstelling of een organisatie met een missie die niet werkt voor de winst, persoonlijk gewin of ander voordeel. Voorbeelden zijn confessionele scholen en ziekenhuizen en op activisme gebaseerde voorzieningen zoals verblijfhuizen voor vrouwen en voorzieningen voor werk- en daklozen. Zij vullen de publieke sector aan en komen tegemoet aan behoeften die niet herkend worden of waaraan maar in geringe mate wordt voldaan.

Deze hele kwestie draait niet om publiek versus privaat. Het gaat eerder om het feit dat de concurrerende markt en het onherroepelijk daarmee gepaard gaande winstmotief tegengesteld is aan een professioneel en dienstverlenend bestel dat de kern vormt van alle mogelijke soorten menselijke dienstverlening.
Hoe slim markthervormers hun stimuleringsprogramma’s ook maken, concurrentie met winstoogmerk zal altijd een weg vinden ze te ondermijnen. Het wordt tijd dat de maatschappij dat erkent en terugkeert naar wat echt werkt.

Face the facts: competition and profit don’t work in health, education or prisons, door John Quiggin, The Guardian, 12 september 2016: www.theguardian.com

Over Serco: Serco: the company that is running Britain, door John Harris, The Guardian, 29 juli 2013: www.theguardian.com

Prachtig artikel – in heel bijzondere vormgeving – over laaggeletterdheid in Nederland

Hoe kan het dat in een land als Nederland steeds meer mensen laaggeletterd zijn? De Volkskrant geeft in het artikel Let-ter voor let-ter in een heel bijzondere vormgeving een analyse van een hardnekkige beperking. Tien jaar geleden was laaggeletterdheid een nog vrijwel onbekend begrip. Inmiddels is daar wel wat verandering in gekomen, maar toch wordt deze beperking nog vaak verward met analfabetisme, en zijn er tal van vooroordelen over mensen die peentjes zweten wanneer ze een tekst onder hun neus krijgen. “Die zal wel gewoon dom zijn”, of “dat zullen wel alleen maar buitenlanders zijn”. Zo simpel is het niet.

Laaggeletterdheid is een overkoepelende term voor mensen die grote moeite hebben met lezen, schrijven en het begrijpen en toepassen van informatie. Zij beheersen het minimale niveau om volwaardig in de maatschappij te kunnen functioneren niet. Ze hebben bijvoorbeeld problemen met: formulieren invullen voor bijvoorbeeld zorgtoeslag, kinderopvang of de belasting, straatnaamborden lezen, voorlezen aan (klein)kinderen, een (verjaardags)kaart schrijven, geld opnemen bij een pinautomaat, vertrektijden van de trein opzoeken, ondertitels lezen,recepten uit een kookboek lezen, lezen en begrijpen van gezondheidstips, patiëntenfolders en bijsluiters van medicijnen.

Het artikel Let-ter voor let-ter biedt naast een analyse van laaggeletterdheid diverse persoonlijke verhalen waardoor we gaan beseffen met wat voor dagelijkse obstakels laaggeletterde mensen te maken hebben. Het is triest dat Nederland opvallend weinig geld uitgeeft om laaggeletterdheid terug te dringen. Dat blijkt uit een rapport van de Universiteit van Maastricht dat officieel op 15 september 2016 wordt gepubliceerd en waarin 31 Europese landen met elkaar worden vergeleken. Op Europees niveau zijn maar liefst 55 miljoen mensen laaggeletterd.

Let-ter voor let-ter, door Daan Hofstede, Robin Bekker, Rizky Geriya, Hay Kranen en Wendy van der Wauw, de Volkskrant, 12 september 2016: www.volkskrant.nl
De tekst van dit artikel kan ook worden voorgelezen.

Zie ook Stichting lezen en schrijven: www.lezenenschrijven.nl
De stichting organiseert jaarlijks de Week van de Alfabetisering, dit jaar gehouden van 5 t/m 11 september 2016, waarin via allerlei – lokale –  activiteiten laaggeletterdheid onder de aandacht wordt gebracht van zoveel mogelijk mensen.

U P D A T E

Feiten & Cijfers – Geletterdheid 2016. Overzicht van de gevolgen van laaggeletterdheid en de opbrengsten van investeringen voor samenleving en individu, Universiteit van Maastricht, publicatie van Stichting Lezen & Schrijven, november 2016: https://www.lezenenschrijven.nl/uploads/editor/201602_SLS_Litstudie_FeitenCijfers_web.pdf


let ter voor let ter vk laaggeletterdheid

 

Follow the money-zorgpanel gaat deze week over het eigen risico. Afschaffen of niet?

Follow the money – het multimediaal platform voor financieel-economische onderzoeksjournalistiek – is op 5 september 2016 gestart met het FTM-zorgpanel onder leiding van Jeffey Stevens waaraan lezers kunnen deelnemen. Centrale vraag in het onderzoek is: Wat maakt onze zorg zo duur?
In het panel komen thema’s als bureaucratie, verspilling en toegankelijkheid van de zorg aan bod.

Follow the money zal regelmatig de panelleden op vragenlijsten of open vragen attenderen. Iedereen kan en mag meedoen; daarbij maakt het niet uit of u een betrokken professional, patiënt, vrijwilliger of mantelzorger bent. De zorg raakt ons tenslotte allemaal.

In de week van 12 september 2016 gaat het FTM-zorgpanel over het eigen risico. Bij invoering van het eigen risico in 2008 was het plan om mensen door middel van een stelsel van eigen betalingen meer afgewogen gebruik te laten maken van medische voorzieningen. De hoogte van het eigen risico is gekoppeld aan de stijging van de zorgkosten, daarom liep het bedrag de afgelopen jaren op van € 150 tot € 385.

Nu de verkiezingscampagnes op stoom komen, wordt ook het eigen risico ter discussie gesteld. Verschillende partijen willen af van het eigen risico in de zorg, dat zijn bijvoorbeeld de PVV, GroenLinks en de SP. Andere partijen hebben plannen of overwegen om het eigen risico te beperken, zoals 50PLUS, het CDA en de PvdA.

De stelling luidt: Het afschaffen van het verplicht eigen risico in de zorg is een goed plan.

Wat zou u antwoorden?

Ga naar FTM-zorgpanel voor meedoen: www.ftm.nl/survey/12 (Niet meer beschikbaar)

follow the money zorgpanel

 

Solidariteitsverklaring van de publieke sector


Solidariteitsverklaring
van de publieke sector

Wij, vakmensen uit de publieke sector, kunnen niet anders dan kijken naar de staat van ons werk en ons afvragen hoe wij hier zijn beland. De afgelopen jaren hebben drie ontwikkelingen ons vak in grote mate beïnvloed.

1. Een toename van bureaucratie en controlemechanismen in de publieke sector.
2. Een nadruk op concurrentie in plaats van samenwerking.
3. Het verdwijnen van fondsen op de werkvloer terwijl voor management en aandeelhouders meer geld beschikbaar kwam.

Deze ontwikkelingen gingen vaak gepaard met excuses. Sorry, we moeten nu eenmaal zeker weten dat alles conform de regels verloopt, dus je zult toch dit formulier moeten gebruiken. Sorry, maar concurrentie drijft de prijs nu eenmaal naar beneden. Sorry, maar het is crisis dus we moeten allemaal inleveren.

Met ieder aanvaard excuus ging de kwaliteit van het werken in de publieke sector een klein beetje, onmerkbaar haast, achteruit. Na jaren van incasseren, ombuigen, doorzetten en volhouden zijn we op een punt gekomen waarop het zo niet verder kan.

Het afgelopen jaar kwamen we daarom bijeen vanuit een gedeelde bezorgdheid over de staat van onze vakgebieden en de maatschappij als geheel. Vakmensen uit de zorg, het onderwijs, de wetenschap, defensie, kunst en cultuur, het recht en de geestelijke gezondheidszorg waren hierbij aanwezig.

In die gesprekken zagen we dat onze sectoren verschillen, maar dat de ontwikkelingen niet zo anders waren. Dat hoewel de problemen en wensen soms verschillen, de belangen overeenkomen. En we zagen dat, als er niet spoedig een andere koers wordt ingezet, de schade misschien niet meer te herstellen valt.

Na een jaar van denken, praten, schrijven en herschrijven presenteren we zeven waarden die – als ze worden gewaarborgd – kwaliteitsvol werk in de publieke sector mogelijk maken en beschermen.

De publieke sector drijft op kwaliteiten die vaak niet te meten zijn.

De publieke sector is gebouwd op empathie, niet op competitie.

3 Bevlogenheid is de brandstof van de publieke sector, bureaucratie is dat niet.

In de publieke sector zijn de gebruikers burgers, geen consumenten.

5  Voldoende tijd is in de publieke sector essentieel om kwalitatief werk te kunnen leveren.

6  Het gebruik van diensten in de publieke sector is een recht, geen privilege.

7  In de Nederlandse samenleving is diversiteit een feit, de afspiegeling daarvan op de werkvloer is essentieel.


De Solidariteitsverklaring van de publieke sector is op 9 september 2016 gepresenteerd op de Solidariteits-Top tijdens het Nederlands Theater Festival in Amsterdam (1-11 september 2016). Locatie was de Raadzaal van het Stadhuis van Amsterdam.
Artikel Parool: Nieuwe grond #3: Solidaritets-Top, 9 september 2016: https://tf.nl/artikel-parool-over-solidariteits-top-nieuwe-grond/

Meer info over de  Solidariteits-Top op de site van Anouk Nuyens: www.anoeknuyens.com (Info miet meer beschikbaar op site Anoek Nuyens)

Solidariteitsverklaring publieke sector kl

RVS onderzocht wat het publiek vindt van de (gezondheids)zorg in Nederland

omslag zorg en onbehagen in de bevolkingZorg en onbehagen in de bevolking is een 43 pagina’s tellende verkenning waarin een beeld geschetst wordt van de publieke opinie over de (gezondheids)zorg aan de hand van internationale en landelijke enquêtes. Het gaat in deze verkenning vooral om de vraag hoe we de negatieve houding van het publiek moeten duiden.
Als we de landen met elkaar vergelijken, dan maken Nederlanders  zich druk over de zorg in de toekomst. Daarentegen zijn zij relatief tevreden over de huidige zorg. De Belgen blijken het meest tevreden.
De verkenning is gedaan op verzoek van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) ter voorbereiding op de conferentie De zorg van morgen. Een waardevolle zorg in Den Haag op 10 oktober 2016.

Weinig vertrouwen van het publiek

Over de medische zorg is men in Nederland meer tevreden dan over de langdurige zorg. Zorgen komen vooral voort uit wat maatschappelijk en politiek speelt (in de media); niet uit persoonlijke ervaringen. Onderwerpen in de sfeer van gezondheids- en ouderenzorg worden vaak naar voren gebracht als men zelf de belangrijkste problemen in Nederland benoemt of uitlegt waarom men het de verkeerde kant op vindt gaan met ons land.
Onzekerheid over de zorg in de toekomst geeft aanleiding tot maatschappelijk onbehagen en voorbeelden uit de zorg lenen zich uitstekend om algemenere gevoelens van collectieve onmacht en onrechtvaardigheid te uiten.

Drie aanbevelingen om het vertrouwen van het publiek te winnen

In de slotbeschouwing staat dat men verwacht dat het geringe publieksvertrouwen en de scepsis ten aanzien van politici en beleidsmensen zullen voortduren. Vertrouwen moet verdiend worden met betrouwbaarheid en prestaties. Om het vertrouwen van het publiek te winnen kunnen drie dingen helpen:

  1. Ingaan op naar voren gebrachte zorgen, klachten en problemen als zodanig en niet als mogelijke uitingen van onbehagen. Men kan iets proberen te doen aan moeilijk te bevatten regelingen, ingewikkelde procedures en onredelijke uitkomsten. Of men kan verdedigen wat er is als best mogelijke situatie. En natuurlijk moet men toegeven wat fout is gegaan en blijven wijzen op verbeteringen die zijn gerealiseerd, fabels en mythen over vermeende misstanden blijven bestrijden, et cetera. Dit ligt voor de hand, maar is misschien toch het herhalen waard voor beleidsmensen die menen dat ze vooral wat aan het gevoelsleven van de burger of de stemming in het land moeten doen.
  2. Goed beseffen dat beleidsmensen soms een andere taal spreken dan de overige burgers. Zie het voorbeeld van de stijgende kosten van de zorg in noot 21: in de politiek gaat het dan primair om het groeiende beroep van de zorg op collectieve middelen, maar voor de burgers primair om hun private kosten, die juist stijgen als gevolg van maatregelen om de collectieve kosten te beheersen. Kwaliteit en efficiëntie zijn ook woorden die zich lenen voor een verschillende macro- en micro-invulling. De misverstanden die het gevolg zijn van dergelijke verschillen roepen wantrouwen op en kunnen aannemelijk maken dat ook in de zorg de bestuurlijke elite geen band meer heeft met de gewone mensen. Dat is wel een communicatiepunt.
  3. Meer doen om mensen gerust te stellen over de beschikbaarheid en betaalbaarheid van de gezondheidszorg in de toekomst. De onzekerheid daarover is waarschijnlijk de belangrijkste bron van zorgen in de bevolking. De politiek zal die zorgen niet helemaal kunnen wegnemen en dat ook helemaal niet willen (want onzekerheid is ook een basis voor eigen verantwoordelijkheid en voor veranderingsbereidheid). Maar iets meer zekerheid dat zorgbehoevenden ook in de toekomst niet in de kou hoeven staan of in de goot gaan belanden zou waarschijnlijk wel helpen om de stemming over de huidige zorg te verbeteren.

Klik hier voor downloaden van de verkenning Zorg en onbehagen in de bevolking, door Paul Dekker, Josje den Ridder, Pepijn van Houwelingen, m.m.v. Sjoerd Kooiker, Sociaal en Cultureel Planbureau, augustus 2016: www.scp.nl

Meer info en volledig programma van de conferentie De zorg van morgen. Een waardevolle zorg van 10 oktober 2016 in de Oude zaal van de Tweede Kamer, Lange Poten 4, Den Haag: https://conferentie2016.raadrvs.nl (Website niet meer beschikbaar)

U P D A T E

Ruimte voor verschil in de zorg. Over de RVS-conferentie “De zorg van morgen: een waardevolle zorg”, op 10 oktober 2016: https://www.raadrvs.nl/actueel/nieuws/2016/10/12/ruimte-voor-verschil-in-de-zorg

Bas Heijne geeft scherpe analyse van de rol van de rechter in de samenleving in jaarlijkse Rechtspraaklezing

Het is momenteel Week van de Rechtspraak. Elk jaar vindt deze Week van de Rechtspraak plaats in de tweede week van september, dit jaar van 5 tot en met 11 september. In deze periode organiseren alle rechtbanken en gerechtshoven één of meerdere activiteiten voor het publiek. Elk jaar is er een gezamenlijk thema. Voor 2016 is dat De rechter tussen staat en straat.

Traditie is dat er elk jaar een Rechtspraaklezing wordt gehouden. De 11de van 2016 werd uitgesproken op 8 september door Bas Heijne in de Brabanthallen in Den Bosch. Heijne is schrijver en bekend van zijn columns in NRC Handelsblad. Vorig jaar sprak Janneke Gerards, hoogleraar Europees recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, over de wrijving die ontstaat als mensen moeten kiezen tussen vrijheid of veiligheid. Eerdere sprekers waren onder meer hoogleraar openbaar bestuur Paul Frissen, oud-minister Hans Weijers, opinieleider Paul Schnabel en Saskia Stuiveling, toenmalig president van de Algemene Rekenkamer.

Heijne’s lezing is na te lezen op de website van de Raad voor de Rechtspraak. De lezing blijkt een scherpe analyse van de rol van de rechter in een turbulente samenleving en begint zo:

Hoe zichtbaar moet een rechter zijn? Wanneer je die vraag honderd, vijftig en waarschijnlijk zelfs twintig jaar geleden had gesteld, had men je vermoedelijk wat glazig aangekeken, niet wetend wat er zo urgent aan juist die vraag zou zijn. De kans is zelfs groot dat men geen idee zou hebben waar je het over had. Tegenwoordig heeft die vraag echter een enorme resonantie. De notie van zichtbaarheid, van persoonlijke aanwezigheid in een publieke ruimte, lijkt in onze tijd van cruciaal belang. Wie aanwezig wil zijn, moet gezien worden. Wie niet gezien wordt, schept argwaan. Instituten hebben aan zichzelf niet langer genoeg; ze moeten buiten hun eigen muren hun bestaansrecht bevechten.
Om een voorbeeld te noemen – in het laatste nummer van Rechtspraak Magazine zegt televisiepresentator en vandaag onze dagvoorzitter Humberto Tan: ‘Ik vind dat de Rechtspraak op het gebied van de media nog wel stappen kan zetten. Op dit moment zijn vooral advocaten en het Openbaar Ministerie in beeld. Letterlijk. De rechterlijke macht nauwelijks. Volgens mij is dat geen gezonde situatie. Rechters zouden meer en vaker moeten uitleggen waarom uitspraken zijn zoals ze zijn. Ik ben ervan overtuigd dat die uitleg de rechtsstaat eerder zal versterken dan verzwakken.’

Een vonnis van een rechter is niet zomaar een mening

Het kan zijn omdat ik me voor deze gelegenheid toch al met deze vragen bezighield, maar ik heb best lang nagedacht over de woorden van Humberto Tan. De vraag is in hoeverre hij met zijn oproep aan de rechters om meer zichtbaar te zijn een algemeen gedeeld sentiment verwoordt. Zoals gezegd, Tan verwijst naar een mediacultuur waarin zichtbaarheid een bestaansvoorwaarde is. Wanneer een uitspraak commotie oproept in de samenleving, is het zaak dat er publiekelijk verantwoording wordt afgelegd, niet door de instantie maar door de man of vrouw die het vonnis velt, om te voorkomen dat het bepalen van de stemming wordt overgelaten aan advocaten en het OM. Wanneer de rechter, u dus, zich onder de mensen begeeft, de motivatie van de uitspraak op persoonlijke wijze met het publiek deelt, zij het via de camera, dan, beweert Tan, doet dat geen afbreuk aan het gezag van de rechtsstaat, maar versterkt het dat gezag juist.

Is dat zo? Laat ik eerst zeggen dat ik denk dat het een belangrijke vraag is. Maar wat wordt er nu eigenlijk precies van u gevraagd? Tan roept de rechter op zich tot deel van de mediacultuur te maken maar tegelijk afstand te bewaren, zodat de autoriteit en de soevereiniteit van de rechter behouden blijft. In hetzelfde interview zegt hij namelijk ook: ‘Debatteren over uitspraken is iets wat rechters niet moeten doen. Dat is een brug te ver. Dat klinkt misschien een beetje tegenstrijdig ten opzichte van wat ik net zei, maar dat is het niet. Er is namelijk een verschil tussen het toelichten van een vonnis en erover in debat gaan (…) Een vonnis van een rechter is niet zomaar een mening, daar ga je dus niet over in debat.’

Lees verder wat Heijne wenselijk vindt en waarom in de Rechtspraaklezing 2016: www.rechtspraak.nl

Meer over Week van de Rechtspraak: www.rechtspraak.nl/weekvanderechtspraak

Dorien Pessers over 10 jaar stichting Beroepseer, en over de toekomst

logo tien jaar beroepseerIn 2016 is het tien jaar geleden dat stichting Beroepseer is opgericht. In die tien jaar heeft de stichting zich met hart en ziel ingezet om professionals in de (semi-)publieke sector te ondersteunen en te bemoedigen om naar eer en geweten hun werk te kunnen doen.
Door middel van publicaties, blogs, video’s, Goed Werk Hub-bijeenkomsten, Beroepseer-ateliers en Goed Werk-trajecten heeft de stichting duizenden professionals bereikt en geïnspireerd.
Dit jubileum is een mooie gelegenheid om terug te kijken wat tien jaar Beroepseer heeft opgeleverd en de balans op te maken. Daarnaast willen we vooruitkijken: waar staan we? Welke ontwikkelingen zien we om ons heen? Waar willen we vanuit stichting Beroepseer aan bijdragen en hoe?

Ter gelegenheid van het jubileum van Beroepseer vinden verschillende activiteiten en bijeenkomsten plaats. Een van deze activiteiten is een reeks interviews met voortrekkers van stichting Beroepseer waarin ze terugblikken op de afgelopen 10 jaar, maar ook hun licht laten schijnen over de uitdagingen voor de toekomst.

Interview met Dorien Pessers

Het derde interview in de reeks is met Dorien Pessers, hoogleraar Rechtstheorie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam. Pessers houdt zich bezig met de theoretische grondslagen van de publieke en private sfeer. Daarover heeft zij behartenswaardige dingen te zeggen:

“Hoewel het marktdenken als ideologie op zijn retour lijkt, is het geloof in een bedrijfsmatige aanpak nog altijd groot. Dat leidt tot controlezucht, infantilisering van professionals die worden afgericht. Zoals Jaap Peters het noemt: een intensieve menshouderij. Daarmee verdwijnt loyaliteit aan de organisatie, aan de onderneming. Loyaliteit zit in dat wat je doet buiten contractuele verplichtingen om. De controlezucht is een gevaarlijke strategie en kan zelfs tot regelrechte sabotage leiden.

In de publieke sector draait het om het verlangen om gewaardeerd te worden. Als dat op grote schaal niet meer gebeurt, gaat een essentiële bron van vreugde en waardigheid verloren. Geluk in de samenleving wordt voor een groot deel bepaald door erkenning en deelname aan de publieke sector. Ruimte om trots te kunnen zijn op je werk, je werk naar eer en geweten kunnen doen, groeien en leren. Beroepseer, geluk en menswaardigheid hangen nauw met elkaar samen. Soliditeit en degelijkheid, daar gaat het om. Daar tijd en ruimte voor hebben, je eigen ervaring ontwikkelen en benutten, erover kunnen nadenken en kunnen bijdragen. Daar worden mensen gelukkig van.
Ook de vreugde van het collegiale verkeer, van het elkaar verder brengen. Het maatschappelijk goed van de kwaliteit van de arbeid kan ik niet genoeg onderstrepen”.

dorien pessers

Klik hier voor interview met Dorien Pessers

 

 

 

Voorgaande interviews over 10 jaar Stichting Beroepseer:

1. Interview met politiechef Jaco van Hoorn. Klik hier.
2. Interview met Barend Rombout van Bureau Frontlijn. Klik hier

Hoe ziet de toekomst van de ziekenhuiszorg eruit?

omslag toekomst van ziekenhuiszorg fnvOp 5 september 2016 is het onderzoeksrapport Toekomst van ziekenhuiszorg van vakbond FNV gepresenteerd aan de branchebestuurders van ziekenhuizen en UMC’s.
Het onderzoek, uitgevoerd in opdracht van FNV in de eerste helft van 2016, was erop gericht meer inzicht te krijgen in de ontwikkelingen binnen de ziekenhuissector èn de arbeidsmarkt. Dit is gedaan door middel van literatuuronderzoek en interviews met stakeholders en experts binnen de ziekenhuissector en daarbuiten die de arbeidsmarktontwikkelingen kunnen duiden. Het  onderzoek vormt een beginpunt voor de FNV om haar beleid en visie ten aanzien van de curatieve sector te gaan (her)vormen en waar nodig discussies, zowel intern als extern, aan te gaan over komende ontwikkelingen.

Het rapport heeft dan ook vooral tot doel om deze interne discussie aan te wakkeren en onderwerpen bloot te leggen die vragen om een nieuwe/andere invulling dan voorheen. Daar de onderzoeker geen achtergrond heeft binnen de vakbond, was het mogelijk om met stakeholders en leden open in gesprek te gaan en te vragen waar zij kansen zagen voor de vakbond. Deze zijn verwoord in aparte onderdelen binnen het rapport, waar zij (anoniem) aan het woord komen en tezamen aangeven welke kansen en bedreigingen zij zien in de sector en op de arbeidsmarkt.

Beroepseer en menselijke maat

De onderzoeker is op zoek gegaan naar ideeën en antwoorden op vragen in brede lagen van de bevolking. Aan het eind van het rapport staat een overzicht vermeld van de geïnterviewde personen en instanties, bijna negentig in totaal: van onderzoeksjournalist tot directeur, van beleidsmedewerker tot verpleegkundige, van arts tot manager, van Or-lid tot hoogleraar. Thijs Jansen van Stichting Beroepseer heeft ook meegewerkt. In het rapport komen we meerdere malen de term beroepseer tegen.
Bijvoorbeeld:
– Het is wenselijk om beroepseer op de agenda te zetten.
– Deze roep tot het herstellen van de menselijke maat, is ook terug te horen in acties rondom beroepseer en de wens om de mens holistisch te benaderen in de zorg. De rol van de burgers moet op de agenda, omdat zij nu al veel initiatieven ontplooien die kunnen bijdragen aan dit herstel van de menselijke maat.
– Beroepseer moet onderdeel worden binnen de SPP, Strategische Personeelsplanning.
– Vragen rondom zelfregie, professionele autonomie en beroepseer moeten in ketenverband, met cliënt en professional samen worden ontrafeld. Nieuwe visies op gezondheid  kunnen hierbij als uitgangspunt worden gehanteerd.

Twee thema’s

Bij het onderzoek kwamen twee thema’s naar voren die in de toekomst een grote impact zullen hebben op zowel ziekenhuizen als de arbeidsmarkt: technologische ontwikkelingen en personele planning. Het is voor de FNV essentieel om een hernieuwde visie te ontwikkelen die rekening houdt met niet alleen de arbeidsmarkt, maar de gehele ziekenhuissector (zorg en welzijnssector), waarbij het ziekenhuislandschap van de nabije toekomst het uitgangspunt vormt. Bewustwording vergroten moet hierin een sleutelrol krijgen én goede voorbeelden kunnen worden ingezet door de FNV om te laten zien hoe het anders kan.
In het kader van een hernieuwde visie en beleid moet de FNV overwegen hoe zij de ziekenhuizen wil bedienen en of dit dan enkel gericht blijft op werknemers, of dat er ook in andere verbanden samenwerking aangegaan wordt of geïntensiveerd wordt? Neemt de FNV hierbij een faciliterende of een sturende rol in, of gaan zij voor co-creatie?

Aanbevelingen

De aanbevelingen van het onderzoek zijn geschetst in een aantal scenario’s die een beeld geven van de werkelijkheid zoals die er over vijf jaar zou kunnen uitzien op het gebied van technologie en personele planning in de ziekenhuizen en de arbeidsmarkt. Om als vakbond een inhoudelijke bijdrage te kunnen blijven leveren aan de arbeidsmarkt van de ziekenhuissector zouden zij de volgende zaken moeten ontwikkelen:

1.Stel een visie op omtrent technologie;
2. Stel een visie op omtrent strategische personeelsplanning;
3. Stel een visie op omtrent arbeid in de zorgsector.

Voor het opstellen van een visie zijn volgende vragen nuttig:

Hoe kunnen we arbeid herwaarderen?
Hoe ziet de cao-ziekenhuizen(zorg) eruit in de toekomst?
Hoe kan de bond zich opstellen richting ziekenhuizen en UMC’s?
Hoe kan de bond zich opstellen richting branchepartijen en werkgeversorganisatie?
Welke voorbeelden wil de bond uitdragen (goede voorbeelden)?

Het onderzoek betreft geen eindpunt of oordeel, maar roept zowel de bond als de ziekenhuizen en stakeholders op om het gesprek aan te gaan en gezamenlijk de uitdagingen op te pakken omtrent technologie en personele bezetting nu en in de toekomst.

Lees hier het hele rapport Toekomst van ziekenhuiszorg, FNV Zorg & Welzijn, 76 p., augustus 2016.

Goed werk voor academici

omslag goed werk voor academici klein“Publicatiedwang verjaagt toptalent van de universiteit”, zegt Sanne Blauw in een interview voor het boek Goed werk voor academici. Blauw is gepromoveerd en werkte vier jaar op de Erasmus Universiteit. Na haar promotie werd haar gevraagd of ze op de universiteit wilde bijven. Ze deed het niet en is nu blij dat ze daar niet werkt. Blauw verwoordt een van de thema’s waar de bundel Goed werk voor academici over gaat, namelijk de spanningen die academici in Nederland in hun werk ondervinden.

Het gaat dan vooral om competitie en publicatiedwang. Het blijkt dat in de afgelopen decennia het accent in de academische wereld steeds meer is komen te liggen op competitie. Hierdoor is een ratrace ontstaan waarin bepaalde wetenschappers sterk in het voordeel zijn: de ambitieuze onderzoekers die strategisch aan hun carrière werken, voornamelijk met hun eigen ‘papers’ bezig zijn en relatief weinig voor hun collega’s doen. Ze hechten zich nauwelijks aan de gemeenschap waarvan ze deel uitmaken, laat staan dat ze iets voor hun maatschappelijke omgeving willen doen.

Vanaf 2013 rees er verzet tegen deze situatie aan diverse Nederlandse universiteiten. Klachten over deze situatie werden ook geuit in de verkennende gesprekken die de redacteuren van het boek voorafgaand aan hun onderzoek naar Goed werk onder academici hebben gevoerd.
De algemene indruk was dat de balans tussen competitie en samenwerking gaandeweg verschoven is, met als gevolg dat academische professionals steeds vaker onder druk komen te staan. Ze zouden geconfronteerd worden met een dynamiek die zich bij andere beroepskrachten in de semi-publieke sector al eerder had aangediend en daar had geleid tot een fenomeen dat we aanduiden met de term beroepszeer.

De rode draad die door het boek Goed werk voor academici loopt is de vraag of Nederlandse academici met een vorm van beroepszeer worstelen, en zo ja, hoe deze worsteling tot uiting komt en in hoeverre die te maken heeft met het steeds competitievere universitaire klimaat.

Overmaat aan zeer intensieve concurrentie

De drie redacteuren schrijven dat de titel van hun Inleiding: Competitie en/of kwaliteit – Over spanningen in het werk van Nederlandse academici… “suggereert dat we het wetenschappelijk bedrijf in Nederland op twee manieren kunnen opvatten. De ene opvatting luidt dat competitie en kwaliteit met elkaar verband houden. Ons wetenschappelijke onderzoek is doorgaans van een hoog niveau omdat er gezonde rivaliteit bestaat en omdat de overheid daar bewust op stuurt. Anders gezegd: we hebben met competitie én kwaliteit van doen.
De andere opvatting luidt dat beide elementen elkaar veeleer dwarszitten. De waarde van ons wetenschappelijke werk wordt in deze visie bedreigd omdat er een overmaat aan concurrentie is en uitstekende wetenschappers onvoldoende kansen krijgen. Anders gezegd: we hebben in deze opvatting met competitie óf kwaliteit van doen. Zelf vinden wij de tweede opvatting de meest plausibele. We worden daarin gesteund door een recente rapportage van het Rathenau Instituut, waaruit blijkt ‘dat het budget van Nederlandse universiteiten voor een veel groter deel bestaat uit competitieve projectfinanciering dan blijkt uit de officiële cijfers’.”

De onderlinge competitie op de universiteit is zeer intensief geworden: “Het is een ervaring die in ons boek op meerdere plaatsen wordt verwoord. De focusgroepen wezen uit dat het schrijven van onderzoeksvoorstellen veel tijd kost, terwijl de kans op succes erg klein blijft. Ook was men van mening dat de toch al geringe kansen niet op een eerlijke manier worden verdeeld. Men sprak over een kleine groep van toponderzoekers die een groot deel van het beschikbare geld in de wacht slepen.
Dat is vooral nadelig voor een brede middengroep van wetenschappers die niet tot de absolute top behoren, maar wel uitstekend onderzoek doen. Door de veelal geringe verschillen in kwaliteit binnen deze middengroep lijkt het geheel steeds meer een loterij en groeit de kans dat andere overwegingen dan kwaliteit een rol spelen”.

De drie criteria van Goed werk

Spreken over beroepszeer van academici heeft alleen zin als we definiëren wat Goed werk is. Er is sprake van Goed werk als de beroepsuitoefening aan een drietal voorwaarden voldoet.
In de eerste plaats moet het werk van professionals beantwoorden aan hoge technisch-­ambachtelijke normen. In de tweede plaats is er alleen van Goed werk sprake als de beroepsbeoefening ook op persoonlijk vlak aan een aantal criteria voldoet. Het is bijvoorbeeld nodig dat de professional zijn of haar talenten kan inzetten en een constructieve relatie met collega’s heeft. Nodig is ook dat het werk voldoende carrièreperspectief biedt.
In de derde plaats houdt Goed werk in dat de beroepsbeoefening in maatschappelijk en moreel opzicht voldoet aan breed gedeelde standaarden. Academici behoren op een integere wijze te werken, rekening te houden met de belangen van degenen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd en bereid te zijn om zich te verantwoorden.

Met deze drie normen ligt de lat behoorlijk hoog. Het is dan ook onvermijdelijk dat in de dagelijkse praktijk niet altijd aan de normen wordt voldaan. Dat hoeft evenwel geen probleem te zijn. Het gaat erom een idee te krijgen in welke richting men de beroepspraktijk kan verbeteren.

Het boek laat zien in hoeverre Nederlandse academici van doen hebben met Goed werk en geeft een analyse van negen groepsgesprekken van wetenschappers. In die gesprekken wisselen zij van gedachten met elkaar over de stand van zaken van hun vakgebied: “We hebben geprobeerd om de daaruit voortvloeiende – kwalitatieve – bevindingen te toetsen aan een – kwantitatieve – secundaire analyse van de gegevens die enige tijd geleden in het kader van een interdepartementaal beleidsonderzoek verzameld zijn. Deze bevindingen zijn aangevuld met bijdragen over specifieke onderwerpen, zoals veranderingen in het universitaire personeelsbestand, de voors en tegens van een bibliometrische werkwijze en gesprekken met wetenschappers die bewust hebben gekozen voor een bestaan buiten de universiteit”.
Uit deze gegevens is niet een definitief oordeel te trekken over de stand van zaken in de Nederlandse academische wereld. Wel worden de punten van zorg benoemd.
De reden van het tamelijk lang uitblijven van de problemen aan Nederlandse universiteiten is dat er behalve gelijkenissen ook enkele belangrijke verschillen zijn tussen academici en andere professionals in de (semi)publieke sector.
Denk bijvoorbeeld aan het feit dat academici de kwaliteit van hun producten doorgaans zelf beoordelen, dat bestuurders meestal uit de eigen kring afkomstig zijn en dat hun persoonlijke identiteit sterk met hun werk samenhangt. Dit maakt dat eventuele spanningen die uit een toegenomen competitie voortvloeien vaak een hoogst individuele vorm aannemen en daardoor moeilijk met collectieve actie te bestrijden zijn.

Drie aanbevelingen

Geconcludeerd kan worden dat het streven naar een meer competitieve inrichting van het sociale leven, dat vanaf de jaren negentig in vele sectoren van de Nederlandse samenleving voelbaar werd, ook in het universitaire leven de nodige sporen heeft nagelaten. Dat heeft volgens de gespreksgroepen op verschillende punten verbetering gebracht. Ze verwijzen daarbij naar een meer professionele habitus, een toegenomen productiviteit en een sterkere oriëntatie op het buitenland. Tegelijkertijd noemen ze enkele nadelen, zoals een verkeerde bepaling van wetenschappelijke kwaliteit, een sterk toegenomen werkdruk, eenzijdige selectie van medewerkers, weinig aandacht voor het onderwijs en een voortdurende neiging om het universitaire leven vanuit regels en rankings te benaderen.
Competitie is niet onbelangrijk. Integendeel. Onderlinge rivaliteit maakte altijd al deel uit van het academische bestaan Maar, er zijn wel redenen om meer oog te hebben voor het belang van samenwerken en gemeenschapsvorming.

Er zijn drie aanbevelingen:
1. Het beoefenen van wetenschap in Nederland moet evenwichtiger worden ingericht. Een balans tussen competitie en coöperatie is nodig.
2. Het competitieve aspect moet niet zozeer op het niveau van een individuele loopbaan vorm krijgen, maar op het niveau van de organisatie als geheel. De metafoor van een dorp maakt dat duidelijk. Je hebt in een dorp naast een slager ook een bakker nodig en een kruidenier. Op de universiteit behoort een vakgroep, afdeling of faculteit voldoende variëteit te behouden.
3. Er dient een rem te komen op de competitie die zich tussen de verschillende taken van academische professionals voltrekt. Er zou meer aandacht mogen zijn voor het realiseren van publieke waarden en de interactie met andere betrokkenen en maatschappelijke instanties.

Het ook bij wetenschappers populaire onderscheid tussen fundamenteel en toegepast onderzoek is niet meer van deze tijd. Er blijft weliswaar een onderscheid bestaan tussen het werken aan fundamentele vraagstukken en het inzetten van kennis voor het oplossen van een maatschappelijk probleem, maar in de realiteit zien we dat die twee benaderingen steeds vaker op elkaar inwerken. Bovendien zien we op het niveau van de instituties steeds meer wisselwerking met maatschappelijke partijen ontstaan. Inzichten vanuit de beroepspraktijk vinden hun weg naar het academische onderwijs, en studenten gaan vanuit de universiteit vaker stage lopen bij een bedrijf of organisatie.

Als volleerd academicus buiten de universitaire instituties aan de slag

Het streven naar een meer evenwichtige opvatting van de eigen taak heeft wel een aantal gevolgen op het gebied van personeelsbeleid. We zouden afscheid moeten nemen van het idee dat de meeste jonge mensen die hun academische studie of promotie hebben afgerond een universitaire baan krijgen, laat staan dat het een vaste baan zou zijn. Nu al ontwikkelt zich een soort van ‘academisch proletariaat’ bestaande uit mensen met een tijdelijke aanstelling die rond hun veertigste uitstromen naar de reguliere arbeidsmarkt, waar ze vergeleken met hun leeftijdsgenoten weinig kans maken.
Dat is een verspilling van talent en energie, niet alleen voor de betrokken academici, maar ook voor de samenleving als geheel. In plaats daarvan zou het veel beter zijn hen uit te rusten voor een bestaan waarbij ze als volleerd academicus buiten de universitaire instituties aan de slag kunnen. Dat zou kunnen bijdragen aan een meer evenwichtige inrichting van ons academische leven.

Meer inzetten op samenwerking en gemeenschapsvorming

De redacteuren concluderen dat het verstandig is om de verschillende vormen van rivaliteit die het huidige universitaire leven kenmerken te temperen en meer in te zetten op samenwerking en gemeenschapsvorming. Het ligt evenwel niet voor de hand dat dat de komende jaren gaat gebeuren, en wel om twee redenen. Ten eerste blijven universiteiten hun medewerkers stimuleren om aanvragen te doen terwijl de totale hoeveelheid beschikbare middelen nauwelijks stijgt, en ten tweede komen er nieuwe criteria bij. Zie de toegenomen aandacht voor valorisatie. Door het toevoegen van extra criteria neemt de concurrentie verder toe en wordt het streven naar gelijke kansen niet eenvoudiger. “Het is dan ook onwaarschijnlijk dat we binnenkort van dit probleem verlost worden”.

Laten we niettemin hopen dat de academische wereld de in het boek gedane aanbevelingen ter harte neemt en een eerste stap zet in de richting van meer evenwicht op de universiteit. Misschien is het geen gek idee daarbij ook de woorden van een filosoof uit de oudheid in herinnering te brengen. Een van de grondleggers van de Westerse wetenschap, Aristoteles heeft gezegd: “Goed begonnen is het halve werk”. En: “Als je weet wat goed is, kun je bijna niets anders doen”.

Symposium op 1 november 2016: Goed werk voor academici.
Over de beroepseer van wetenschappers

Op dinsdag 1 november 2016 is er in Amsterdam het symposium Goed werk voor academici. Over de beroepseer van wetenschappers, georganiseerd door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), het Rathenau Instituut en Stichting Beroepseer. Zie voor meer info en aanmelden: https://knaw.nl/nl/actueel/agenda/goed-werk-voor-academici (Niet meer beschikbaar)



Aan het boek werkten mee
:
Rosalie Belder, politicoloog en o.m. beleidsmedewerker bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
Jurriaan Jansen, masterstudent biomedische wetenschappen aan de Universiteit van Utrecht.
Bas Mali, senior docent/onderzoeker aan de Politieacademie.
Barend van der Meulen, hoofd Onderzoek bij het Rathenau Instituut en hoogleraar Evidence for Science Policy aan de Universiteit van Leiden.
Corné van der Meulen, werkzaam bij de Stichting Beroepseer. Volgde de opleiding Vraagstukken van beleid en organisatie aan de Universiteit van Utrecht.
Martin Sommer, politiek redacteur bij De Volkskrant.

Redacteuren: Gabriël van den Brink, hoogleraar wijsbegeerte bij Èthos aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, tot december 2015 hoogleraar Maatschappelijke bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg.
Thijs Jansen, mede­oprichter en directeur van Stichting Beroepseer, onderzoeker/docent aan de Universiteit van Tilburg.
Wout Scholten, junior onderzoeker bij het Rathenau Instituut in Den Haag.

Klik hier voor inhoudsopgave van Goed werk voor academici.

Goed werk voor academici is een uitgave van Stichting Beroepseer en verschijnt
op maandag 5 september 2016.
Te bestellen voor € 24,95  bij www.beroepseer.vrijeboeken.com
Ook verkrijgbaar in de boekhandel.

U P D A T E

Bundel ‘Goed werk voor academici’ nu als gratis PDF beschikbaar, Blogs Beroepseer, 21 maart 2018: https://beroepseer.nl