Blog van Ben Wilbrink, 20 september 2017: https://benwilbrink.wordpress.com
• Bij deze blog. Dit stuk vooronderstelt kennis van het wereldje rond onze eindexamens. Zo ga ik hier niet uitleggen wat een N-term is. Wie daar meer over wil weten: zoek hier: http://www.wiskundebrief.nl/. De voorzieningenrechter heeft het kort samengevat in zijn vonnis in de zaak ‘en effet’, de aanleiding voor al dit rumoer: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2017:4334
• Een eigenaardigheid in het volgende is dat ik graag verwijs naar eigen publicaties uit een ver verleden. Toch zijn die verwijzingen strak functioneel in het betoog, sla ze er dus vooral ook op na.
Ameling Algra, oud medewerker van het College voor Toetsen en Examens (CvTE), geeft in de WiskundE-brief http://www.wiskundebrief.nl/785.htm#2 uitleg over de zorgvuldige, eerlijke en rechtmatige procedures van het CvTE bij achteraf gebleken problemen met bepaalde examenvragen. Het is een belangrijk stuk, want het CvTE is nogal gesloten over de eigen werkwijzen. Alle dank voor deze bijdrage aan het debat over het CvTE en zijn methoden. Een contra-expertise kan natuurlijk niet uitblijven, al was het maar omdat het vonnis van 28 augustus in de zaak ‘en effet’ veel vragen heeft opgeroepen. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2017:4334 Redactioneel commentaar van de NRC: “Het [CvTE] blaast zichzelf op als het moddert met examens en examinandi.” https://www.nrc.nl/nieuws/2017/08/28/gezakt-met-het-eindexamen-frans-kan-de-rechter-niet-uit-de-voeten-12710748-a1571352 Sterker contrast met Algra is nauwelijks denkbaar, dus hoe zit dat?
‘Het recht van de examenkandidaat van vlees en bloed als uitgangspunt’, schrijft Algra. Maar wat is dat recht? Algra zwijgt erover. Laat ik iedereen meteen uit de droom helpen: de examenkandidaat die haar recht wil halen, moet met een advocaat naar de burgerlijke rechter stappen. Dat is in het ho echt anders, de wetgever heeft daar voorzien in colleges van beroep voor de examens.
De burger in conflict met een overheid kan in beroep volgens de ‘Wet administratieve rechtspraak BES’. Je zou denken dat de examenkandidaat in conflict met het CvTE daar dus ook beroepsrecht heeft, maar helaas, de wetgever sluit dat uit (art 7 lid j). http://wetten.overheid.nl/BWBR0028455/2015-01-01 Mijns inziens berust die uitsluiting op misvattingen over examens en hun mogelijke problemen; laat de politiek eindexamenkandidaten dezelfde rechten op bezwaar en beroep geven als in het ho bij wet geregeld, kwestie van gelijke behandeling toch?
Wat volgt hieruit? Dat het recht van eindexamenkandidaten een zwart gat is, maar dat het, wanneer het geregeld zou worden, onder enige systematiek van het administratief recht zal vallen: volgens art. 9 lid 1b in die wet, kan beroep worden ingesteld ‘ter zake dat de beschikking in strijd is met: een algemeen rechtsbeginsel’. Aha. Hier betreden we een terrein dat het CvTE onbekend lijkt te zijn, maar dat wel de kern is van bijvoorbeeld de studierechten (in het wo) zoals door Job Cohen in zijn proefschrift beschreven, anno 2017 nog steeds hèt handboek voor onderwijsrecht bij toetsen en examens. Volledige tekst: http://www.benwilbrink.nl/projecten/toetsvragen.8.htm#Cohen_1981.
Algemene rechtsbeginselen zijn geen wetten, maar beginselen zoals die in het algemeen rechtsbewustzijn van u en ik leven. Ik noteerde ze 40 jaar geleden al eens, met dank aan Peter Nicolai (bestuursrecht): http://benwilbrink.nl/publicaties/77CesuurbepalingCOWO.htm#6.1. Cohen droeg het verder: het recht krijgt hier immers vorm in de jurisprudentie, en die behandelt hij in zijn proefschrift (gescand): http://www.benwilbrink.nl/projecten/toetsvragen.8.htm#Cohen_1981. Dat gaat weliswaar maar tot 1980, maar de aard van het beestje is dat die rechtsbeginselen nog steeds dezelfde zijn: zoals fair play, rechtszekerheid, motivering, verbod van willekeur, gelijkheid, geen misbruik van bevoegdheden.
Oké, wat we nu gewonnen hebben is een taal, een juridisch kader bovendien, waarin examenkwesties zinvol te plaatsen en te analyseren zijn. Dus ook de praktijk van het CvTE zoals Algra die schetst. Ik geef mijn analyse in de vorm van vier stellingen; ik ben tenslotte geen jurist, maar een eenvoudige examenexpert. Of zoiets. Hoewel: het is prima om eerst op het eigen rechtsgevoel af te gaan, en dat dan thuis te brengen bij deze algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Stelling 1. De N-term gebruiken om achteraf gebleken scoringsproblemen te corrigeren is misbruik van de bevoegdheid om te equaten.
Toelichting: De wetgever maakt in http://wetten.overheid.nl/BWBR0025364/2014-08-01 helder onderscheid tussen de taak om antwoorden te beoordelen (scoren) in art. 2.2d en de taak om voor van jaar tot jaar vergelijkbare cijfers te zorgen (equaten, CvTE doet dat met vasstellen van een N-term) in art. 2.2e. Het CvTE gooit de systematiek van de wetgever door elkaar door bevoegdheid 2.2e te gebruiken voor problemen die met de bevoegdheid 2.2d aangepakt moeten worden. Anders gezegd: het CvTE handelt met zijn N-term-beleid in strijd met de wet.
Zie: Het CvTE (13 juni 2017). “Voor de duidelijkheid: leerlingen maak je geen zorgen. Als er fouten worden geconstateerd in examens, dan repareren we dat met de N-term”. https://twitter.com/hetcvte/status/874675232921067520 Ik schreef in antwoord daarop: https://twitter.com/benwilbrink/status/874753094659317761 “Pieter, repareren met N-term doet geen recht aan het ontstane onrecht. Download hier het proefschrift van Job Cohen:” http://www.benwilbrink.nl/projecten/toetsvragen.8.htm#Cohen_1981 Het bleef stil.
Stelling 2. Opnieuw vaststellen van de N-term na de N-term-aanpassing wegens compensatie is willekeur, immers zie stelling 1.
Stelling 3. Op zich is compensatie van scores/cijfers (tja, het is een warboel) via de N-term in strijd met het gelijkheidsbeginsel: ongelijke gevallen worden ten onrechte gelijk behandeld.
Toelichting. Een aanpassing van de N-term geeft ALLE examenkandidaten extra/minder punten, ook al zijn deze gevallen evident ongelijk. De strekking van het beginsel is gelijke gevallen gelijk te behandelen, en ongelijke gevallen naar de mate van hun ongelijkheid. Dat is een nuance anders dan de formulering in artikel 1 van de Grondwet, maar daar gaat het dan ook om uitsluiten van discriminatie.
Anders gezegd: als bij een beroep van een enkele kandidaat geen andere kandidaten zijn betrokken, laat die er dan ook buiten. Ook al heeft de helft van de kandidaten ‘en effet’ als antwoord gegeven: neem daar een op zich passende maatregel voor, nodig kandidaten die daardoor net zijn gezakt uit om zich te melden (hooguit een handvol?).
Stelling 4. In een individueel geval compensatie voor een erkende fout weigeren is puur onrecht. Weigeren wegens die N-term-correcties, zoals in het casus ‘en effet’ is bovendien willekeur (want zie stelling 1. & 2.).
Een probleem van andere orde, want lastig door examenkandidaten aan te klagen, is de manier waarop het CvTE zich van zijn taken kwijt. Ik kan dat hier niet verder behandelen, maar de stelling is dat het door het CvTE najagen van ‘objectiviteit’ bij het scoren van examens over de top is, schadelijk voor de kwaliteit van de examens, en dus ook van het onderwijs. En vernederend voor de leraren. CvTE-voorzitter Pieter Hendrikse (1-9-2017): ”Betrokken docenten en toetsexperts dienen unisono tot conclusies te komen.” In https://www.cvte.nl/actueel/weblog/weblogberichten/2017/unisono-kanttekeningen-bij-een-kort-geding Dat is echt niet realistisch. Gelukkig geeft Hendrikse hier ook aan over deze problematiek het gesprek aan te zullen gaan.
Dit stemt allemaal niet vrolijk. De voorzieningenrechter heeft het gerommel van het CvTE voorlopig gedekt. Het zou een goede zaak zijn wanneer er een hoger beroep komt waarin de schijnwerpers op de door formalistische regels afgedekte willekeur van het CvTE zijn gericht. Misschien kan het LAKS hier een initiatief in nemen, en zich verstaan met advocaat Brussee. Ondertussen kan het CvTE zijn knopen tellen, en zorgen dat de eigen expertise op behoorlijk peil komt.
Stelling 5. Het door het CvTE najagen van ‘objectiviteit’ bij het scoren van examens is over de top, schadelijk voor de kwaliteit van de examens, en dus ook van het onderwijs.
In het onderwijs is perfecte overeenstemming tussen onafhankelijke beoordelaars een illusie. Tegen beter weten in jagen velen dat toch als een ideaal doel na, door de leerstof in kinderachtige kleine brokjes op te knippen, open vragen te vervangen door meerkeuzevragen, en zelfs door beoordelaars te trainen in het consequent toepassen van bepaalde beoordelingscriteria. Allemaal kunstgrepen die het onderwijs en zijn leraren in procrustesbedden persen/hakken/rekken.
Voor meerkeuzevragen is het, na even nadenken, toch evident dat ze niet objectief zijn. De Amerikanen zeggen dat het hier om frozen subjectivity gaat. Herken dat maar als willekeur. Ik heb het al in 1977 uit mogen leggen aan een zaal waarin vrijwel de hele staf van het Cito zat te popelen om mij van weerwoord te bedienen: http://benwilbrink.nl/publicaties/77KeuzevragenORD.htm Is het inderdaad willekeur? Ja, want vooral betere kandidaten bedenken nogal eens originele interpretaties en oplossingen, om er genadeloos (want ‘objectief’) op afgestraft te worden.
Het grappige is nu dat bij keuzevragen het goede alternatief is te zien als het modelantwoord, door CvTE scoringsvoorschrift genoemd.
Bij de meerkeuzevraag staat dat modelantwoord afgedrukt naast foute alternatieven, terwijl bij eindexamens de kandidaten het scoringsvoorschrift pas achteraf te zien krijgen. Examenopgaven zijn dus nog minder eerlijk dan de keuzetoetsvragen, zeker wanneer dat scoringsvoorschrift in de regelgeverij van het CvTE een algemeen verbindend voorschrift is: de docent die ervan afwijkt kan met loeiende sirenes worden afgevoerd naar de plaatselijke lik. Ik overdrijf, maar deze formalistische gekkigheid moet onmiddellijk stoppen. Alles staat op gespannen voet met het beginsel van fair play: achteraf pas te zien krijgen langs welke pseudo-objectieve meetlat je antwoord is gelegd; leraren de mond gesnoerd en in hun professionaliteit beknot.
Toch blijft er het probleem dat professionals in hun oordelen vaak verschillen, hoe kun je daarmee eerlijk omgaan? Zie het begin van mijn presentatie in het Cito, 1994, waar ene Don en ene Wim, superexperts, examenwerk onafhankelijk van elkaar verschillend beoordelen — u verwachtte het al: http://benwilbrink.nl/publicaties/94AlgemeenToetsmodelCITO.htm Omdat van examenkandidaten niet verwacht mag worden dat zij verschillen in expert-oordelen kunnen voorspellen, is een gouden regel de kandidaten het voordeel van het verschil te geven: hoogst gegeven oordeel telt. Dat is fair play.
Het CvTE heeft hiermee te maken, het zou mooi zijn wanneer het CvTE de kwaliteit van examens verder helpt, in plaats van een unieke eigen wijs te fluiten zoals door Algra en Hendrikse beschreven.
Ben Wilbrink
Zie ook: Rekentoetsen en de wetgever: een parlementair ongeval, Blogs Beroepseer, 26 november 2013: https://beroepseer.nl