Skip to main content

Redactie Beroepseer

Nadruk op toetsen en meten leidt niet tot beter onderwijs

Er wordt steeds meer getest, getoetst en gemeten in het onderwijs. Maar de vraag is natuurlijk wat, hoe en waarom er wordt gemeten? En vooral wat er met die resultaten allemaal wordt gedaan? Eric Verbiest, zelfstandig adviseur op het gebied van schoolontwikkeling en gastprofessor aan de Universiteit van Antwerpen voor onderwijsinnovatie gaat in zijn artikel Worden varkens zwaarder door ze te wegen? in op deze vragen aan de hand van zijn bespreking van het door Diane Ravitch geschreven boek The Death and Life of the Great American School System. How Testing and Choice Are Undermining Education. Ravitch is research-professor Onderwijs aan de Universiteit van New York en onderzoekt onderwijsbeleid. Ten tijde van de regering George Bush Sr in de jaren negentig was zij onderminister van Onderwijs. Sinds haar in 2010 verschenen boek woedt er in de VS een heftig debat. Ravitch stelt in haar boek enkele vernieuwingen in het Amerikaanse onderwijs, waaronder het toenemende toetsbeleid, aan de kaak.

Verbiest constateert dat In Nederland en Vlaanderen beleidsmakers graag verwijzen naar internationale vergelijkingen van leerlingprestaties om het eigen beleid te rechtvaardigen. Landen met een verschillende cultuur, een verschillende traditie van onderwijsvernieuwing en een verschillende graad van economische ontwikkeling, grijpen alle naar quasi dezelfde middelen om het onderwijs te vernieuwen. Vragen of bepaalde ontwikkelingen passen bij de nationale onderwijscontext, worden nauwelijks gesteld.
Verbiest: “Zo zien we de laatste decennia in het onderwijsbeleid van allerlei landen de invloed van een neoliberale besturingsfilosofie, het zogeheten New Public Management.
… Belangrijke kenmerken van deze sturingsfilosofie zijn onder meer: nadruk op outputgerichte sturing  ten koste van sturing op input en processen; nadruk op het meten van resultaten; introductie in de publieke sector van marktprikkels en meer invloed voor de klanten van diensten, via vraagsturing”.
Zowel de regering Bush Sr als de regering Clinton wilden in het onderwijs de bureaucratie terugdringen en ondernemerschap bevorderen, onder meer via deregulering en privatisering. Aanvankelijk was Ravitch ook enthousiast over de potentiële resultaten van toetsen, verantwoording afleggen van scholen over de bereikte resultaten (accountablity) en marktprikkels in het onderwijs. Streven naar hogere leeropbrengsten bij leerlingen, nagaan via centrale toetsen welk niveau leerlingen  bereiken en scholen stimuleren via marktprikkels om het beter te doen, lijken elementen van een beleid waar geen weldenkend mens tegen kan zijn.
Maar de uitwerking van dit beleid in de praktijk bleek minder positief.

Averechtse werking en erodering van het openbare schoolsysteem

Een van de belangrijkste onderwijsvernieuwingen van de VS in de afgelopen decennia is de No Child Left Behind Act (NCLB) van president Bush Jr die de kwaliteit van het onderwijs moest verbeteren, met name de basisvaardigheden van de leerlingen uit het primair en secundair onderwijs. Aan de hand van gestandaardiseerde toetsen dienen de staten van de VS de voortgang van de onderwijsresultaten op public schools – openbare scholen – vast te stellen. Als een school onvoldoende vooruitgang toont, wordt deze een school in need of improvement en intervenieert het onderwijsdepartement van de desbetreffende staat in de school. Deze voortgang wordt uitgedrukt in de Adequate Yearly Progress (AYP).
In het NCLB-beleid kwam steeds meer nadruk te liggen op het afleggen van verantwoording, op toetsing, op privatisering, op prestatiebeloning en op competitie tussen scholen. De belangrijkste remedies die NCLB voorschreef – met name vrije schoolkeuze en lessen na schooltijd – bleken niet te werken: slechts een klein aantal leerlingen maakte gebruik van deze mogelijkheden. Ouders protesteerden soms tegen het excessief toetsen van de leerlingen. Meer en meer scholen halen, naarmate 2014 nadert, niet de AYP en worden dan ook als falende scholen gezien. In 2007 – 2008 betrof dit al meer dan een derde van alle openbare scholen. Het gevolg is dat duizenden scholen het risico lopen om gesloten of in een of andere vorm geprivatiseerd te worden. Tegelijk blijkt niet dat NCLB het onderwijs heeft verbeterd.

Een ander belangrijk thema dat Ravitch behandelt, betreft de vrije schoolkeuze. Het afgelopen decennium stimuleerde de Amerikaanse overheid vrije schoolkeuze, bijvoorbeeld via voucher schools  – privéscholen waarbij leerlingen met vouchers naar de school van hun keuze kunnen gaan; meestal dekten de vouchers slechts een deel van de kosten – en charter schools, ingericht door al of niet op winst gerichte organisaties of personen die van de staat een vergunningengeld uit de openbare middelen kregen. De basisstrategie was het marktmodel. Men geloofde dat door de competitie met voucher of charter schools de openbare scholen zouden verbeteren.

Onderzoek naar de effecten van voucher en charter schools laat een tegenstrijdige indruk achter. Voorstanders menen positieve effecten te kunnen aantonen, tegenstanders stellen dat er geen bewijs is voor een significante verbetering van de leerlingresultaten.
Hoewel overtuigend bewijs ontbreekt dat charter schools als zodanig betere resultaten bereiken dan public schools, blijkt, ook door maatregelen die genomen zijn door de regering-Obama, het aantal charter schools in de VS flink te groeien. Ravitch vreest dan ook dat hierdoor het systeem van openbare scholen erodeert, waardoor de ongelijkheid in het onderwijssysteem toeneemt. Bovendien ondervinden ook privéscholen veel concurrentie van de (gesubsidieerde) charterscholen. De komst van charterscholen droeg bij aan het sluiten van onder meer veel katholieke scholen die juist succesvol waren in het onderwijs aan gedepriveerde kinderen.

Waarde en betekenis van Ravitch’ boek

Wat is nu de betekenis van Ravitch’ boek voor het Vlaamse en Nederlandse onderwijs? Verbiest: “Onmiddellijk kan worden vastgesteld dat er grote verschillen zijn in het onderwijssysteem en het onderwijsbeleid tussen de VS enerzijds en Vlaanderen en Nederland anderzijds.
…We hoeven ook veel minder bang te zijn dat door onderlinge concurrentie het openbaar onderwijs verwordt tot – zoals premier Blair van Groot-Brittannië het ooit noemde – a poor service for poor people. Wij kennen hier ook niet de grote bemoeienis van invloedrijke private sponsors, zoals de Gates Foundation, die op politiek oncontroleerbare wijze het onderwijs proberen te beïnvloeden. De waarde van Ravitch’ boek ligt naar mijn mening vooral in de vragen die het oproept bij vooronderstellingen, ideeën en soms ook praktijken die ook meer en meer in Nederland en, zij het in mindere mate, ook in Vlaanderen in het beleid merkbaar zijn. Het gaat daarbij vaak om onderwerpen waarbij ingrijpende beslissingen en consequenties in het geding zijn. Voor leerlingen gaat het bijvoorbeeld om al of niet blijven zitten of al of niet naar een bepaald type vervolgonderwijs kunnen gaan. Voor leerkrachten en schoolleiders gaat het onder meer om de faam van de school, inkomen en carrièremogelijkheden”.

Het artikel Worden varkens zwaarder door ze te wegen? door Eric Verbiest is te downloaden op zijn eigen website Samen Wijs: www.samen-wijs.nl
Het artikel  is verschenen in het Vlaamse tijdschrift School en Begeleiding: Personeel en organisatie, 15 maart 2012 (Wolters Plantyn, Vlaanderen).

Zie ook over Diane Ravitch op site Beroepseer:

Amerikaans onderwijs in beroering

Demonstratie Safe Our Schools

Interview met Diane Ravitch over “hoe het niet moet-onderwijs”

Diane Ravitch over een compromisloze houding

Lijst van negentiende eeuwse vaardigheden voor de 21ste eeuw

 

Thieu Besselink van The Learning Lab over kwaliteit en toekomst onderwijs

“Nog nooit heeft het onderwijs zoveel mensen uit de armoede geëmancipeerd als vandaag, nog nooit waren zoveel mensen zo hoog opgeleid, en toch voelen we dat ons onderwijs geen antwoord geeft op de vragen van vandaag. Iedereen wil goed onderwijs, de leerlingen, docenten, ouders, schoolleiding, bedrijven, politici en ambtenaren. Maar samen creëren we blijkbaar uitkomsten die niemand wil”.

Aan het woord is Thieu Besslink, oprichter van onderwijsdenktank The Learning Lab, in een interview op de website van Werken aan onderwijs: “Vroeger was onderwijs redelijk overzichtelijk, zowel in de aantallen als in de helderheid van waar het voor diende. Dat is niet meer zo. Wanneer in een complexe samenleving leerlingen minder goed in rekenen en schrijven worden, dan is dat niet op te lossen door hogere eisen te stellen aan lezen en schrijven. Het is namelijk een symptoom van veel grotere ontwikkelingen, bijvoorbeeld die van globalisering of segregatie in grote steden. Kwaliteit van het onderwijs wordt bepaald door de mate waarin een school met haar partners in staat is om mensen een betekenisvolle plek in de samenleving te laten verwerven met de capaciteit om aan diens vitaliteit bij te dragen. Dat zal iedere school op een eigen manier doen, passend bij de eigen context”.

The Learning Lab, denktank voor leren en maatschappelijke ontwikkeling

De activiteiten van The Learning Lab beslaan meer dan het onderwijs alleen, aldus Besselink: “Om precies te zijn is The Learning Lab een denktank voor leren en maatschappelijke ontwikkeling. De meeste grote kwesties van het onderwijs kunnen niet binnen de kaders van het onderwijs worden opgelost, en vragen om een grotere verbinding met de maatschappelijke context waarvoor wij leren (de vragen van onze tijd) en een dieper begrip van waaruit we leren (motivatie). Waar het onderwijs aan moet voldoen of hoe het moet worden vormgegeven kan alleen aan de hand van die bewegende maatschappelijke context en de persoonlijke motivatie voor leren worden bepaald”.

The Learning Lab maakt onderwijs of doet onderzoek in de praktijk naar de condities waaronder gezamenlijk geleerd kan worden voor een veerkrachtige samenleving: “Dat doen wij door te spreken op bijeenkomsten en te publiceren, maar vooral door ‘laboratoria’ te maken waarin geleerd, ontworpen, en geëxperimenteerd wordt. Een laboratorium is in die zin  een ontwikkelplek in de vorm van leeromgevingen of onderwijsprogramma’s, of een plek waar visies en transitiepaden worden ontwikkeld voor scholen en andere organisaties om maatschappelijke meerwaarde te creëren”.

Een voorbeeld van zo’n onderwijslab is… “het project One Day a Dream School. In dat project hebben wij alle regels en structuren van een school en haar hele ecosysteem (leerlingen, ouders, bedrijven, de buurt, gemeente, docenten, et cetera) één dag opgeschort, en daarvoor in de plaats met elkaar de school zo georganiseerd zoals we die het liefst zouden zien (en de huidige uitdagingen aanpakt). Daaruit ontstaan nieuwe ervaringen en samenwerkingsverbanden, prototypen voor methoden, en tal van innovaties die de school vervolgens kan behouden of niet al naargelang de uitkomsten. Maar vooral zorgt zo’n dag ervoor dat mensen zichzelf in een bredere context kunnen plaatsen; een context waar zij aan bijdragen, en zich bij machte voelen zich te organiseren en een groter eigenaarschap over de school te nemen.”

Twee ontwikkelingen in het onderwijs

Besselink ziet twee ontwikkelingen in het onderwijs: “Er is enorm veel in beweging, maar ik zal er twee tegengestelde ontwikkelingen uitlichten. De drang naar harder afrekenen, toetsen, meten, en inkaderen staat lijnrecht tegenover een ontwikkeling naar meer zelforganisatie en creativiteit in het onderwijs. Beide zijn een teken van de tijd, beide zijn nodig, maar beide zullen de tweedeling moeten overstijgen en kijken naar welke structuur en meten de broodnodige vrijheid en creativiteit vruchtbaar kan maken, en welk type ruimte de vastgelopen controlemechanismen en structuren vruchtbaar kan maken”.

Op de vraag hoe hij het onderwijs van morgen ziet, antwoordt Besselink: “Als er iets vast staat voor mij dan is het dat het onderwijs geen uniform antwoord kan geven, maar een veelheid aan vormen moet toelaten waarin de kracht in de verscheidenheid zit. Alleen op die manier bouwen wij een veerkrachtige samenleving die zelf ook leert. We weten maar half voor welke wereld we opleiden, maar wat we wel weten is dat de leerlingen van nu die wereld vorm gaan geven. De droom school stelt leerlingen daartoe in staat”.

Lees het hele interview: Volledig interview: het onderwijs van morgen volgens Thieu Besselink, door Jori Stam op de website van Werken aan onderwijs: www.werkenaanonderwijs.nl (Website is opgeheven).

The Learning Lab: http://www.thelearninglab.nl

Meavita schuldig aan wanbeleid

Megazorgconcern Meavita heeft zich schuldig gemaakt aan wanbeleid. Abvakabo FNV ziet dit bevestigd in het conceptrapport over het faillissement van Meavita, dat naar buiten is gebracht door Nieuwsuur op 1 maart 2013: “Wij verwachten dat de rechter ook deze conclusie trekt”, aldus Corrie van Brenk, voorzitter van Abvakabo FNV.

De zorggigant Meavita ging in 2009 failliet, terwijl het amper twee jaar daarvoor was ontstaan uit een fusie van vier grote zorginstellingen. Het zorgconcern liet een miljoenenschuld achter en dupeerde 20.000 werknemers en 100.000 cliënten. De verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders kwamen hiermee weg. Van Brenk: ‘Dit was misschien wel het grootste faillissement dat wij in de Nederlandse zorg hebben meegemaakt’.

Abvakabo FNV stapte in 2009 naar de rechter om zwart op wit te krijgen dat er sprake is van wanbeleid. De vakbond wil zo voor elkaar krijgen dat de verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders hun verantwoordelijkheid nemen. Dat zou genoegdoening betekenen voor al die zorgmedewerkers die gewoon bleven doorwerken, omdat zij hart hadden voor hun werk.

‘De ondergang van Meavita betekende voor al die medewerkers ook een moreel faillissement. Zij zagen dat het bedrijf waar zij trots op waren in een paar jaar tijd te grabbel werd gegooid’, aldus Van Brenk.
“Wij zien in het rapport dat de ondernemingskamer heeft laten opstellen dat er sprake is van wanbeleid”, aldus advocaat Arno van Deuzen van Abvakabo FNV. De financiën waren niet op orde. Bestuurders van Meavita staken enorm veel tijd en miljoenen euro’s in absurde projecten, zoals de tv-foon. De administratiesystemen sloten niet op elkaar aan. Dit gebeurde ondoordacht, zonder financiële analyse en goede voorbereiding. De Raad van Commissarissen, onder leiding van VVD-coryfee Loek Hermans, was van de chaos op de hoogte, maar vergat in te grijpen.

Zie Mega-faillissement in de zorg door wanbeleid op website van Abvakabo FNV: www.abvakabofnv.nl (Website is opgeheven). Zie: Thuiszorgreus Meavita ‘failliet door wanbeleid’, JOOP, 2 maart 2019: https://joop.bnnvara.nl

Bestuurderseed onderwijs moet bijdragen aan cultuuromslag

Minister van Onderwijs Bussemaker (PvdA) ziet wel wat in de suggestie om bestuurders in het onderwijs voortaan een eed te laten afleggen. Het idee is afkomstig van de commissie Halsema die onderzoek deed in de kwestie Amarantis. De hoogleraren Ed Vosselman en Rienk Goodijk, gespecialiseerd in governancevraagstukken, zien zo’n eed vooral als een moreel appèl.
Volgens de minister kan door een eedaflegging worden benadrukt dat bestuurders een voorbeeldfunctie hebben te vervullen. De commissie-Halsema kwam met de suggestie van de eed na onderzoek naar bestuurlijke misstanden bij Amarantis. Het onderzoek wees uit dat weliswaar de wet niet was overtreden, maar dat er op het bestuurlijk gedrag een hoop viel aan te merken.

Hoewel Vosselman en Goodijk beiden de symbolische betekenis van een eedaflegging onderschrijven, verschillen ze in hun enthousiasme. Vosselman, onder meer verbonden aan het Zijlstra Center van de Vrije Universiteit, is ronduit een voorstander van de eed: “Het vrije marktdenken is veel te ver doorgedrongen in de publieke sector. Dat zie je aan het systeem van incentives uit de private sector om prestaties te belonen, dat is nu in tal van maatschappelijke organisaties heel gewoon”.

Dienstbaar opstellen
Vosselman is van mening dat het besef moet terugkeren dat bestuurders in de publieke sector zich dienstbaar dienen op te stellen: “Door plechtig een eed af te leggen benadruk je dat nog eens. De betrokken bestuurder is er zich dan van bewust dat het niet gaat om een hoge beloning. De motivatie moet niet langer extrinsiek gestimuleerd worden, maar intrinsiek”.
Ook Goodijk vindt het op zichzelf een goede zaak om bestuurders aan te spreken op hun publieke verantwoordelijkheid. Maar hij heeft bedenkingen bij een aparte eed voor onderwijsbestuurders. Waarom bestuurders in andere sectoren dan niet zoals de zorg en de woningcorporaties; waar ligt de grens? En waarom niet ook de toezichthouders? Of wellicht de professionals in de organisatie?

De rechter oordeelde in de Maasstadziekenhuiskwestie dat de verantwoordelijkheid voor de dienstverlening ook deels bij professionals ligt. Dit onderwerp komt ook meer en meer op de agenda: “Je kunt de governance van een (semi)publieke organisatie nooit goed regelen zonder betrokkenheid van verantwoordelijke professionals”.
Een eed heeft ook juridisch een betrekkelijke waarde, zegt Goodijk: “Het lijkt me veel beter dat de raad van toezicht als werkgever hierbij een nadrukkelijker rol krijgt. De raad kan bestuurders bij benoemingen wijzen op en confronteren met hun publieke verantwoordelijkheid en hen er tijdens functioneringsgesprekken op aanspreken. Dat is effectiever dan een eed”.

Rotte appels
Vosselman hecht meer betekenis aan de eed. Hij wijst op de beëdiging van de kabinetsleden: “Ik vond het geweldig om te zien hoe de bewindslieden ten overstaan van de koningin hun eed hebben afgelegd. Daarmee spreken ze uit dat zich helemaal dienstbaar opstellen”.

Niettemin is ook Vosselman er zich terdege van bewust dat met een invoering van de eed nieuwe incidenten niet te voorkomen zijn: “In elke sector heb je nou eenmaal rotte appels.
Die mensen trekken zich als het erop aankomt niets aan van het feit dat ze een eed hebben afgelegd. Maar die eedaflegging is wel een belangrijk signaal. Een moreel appèl: dit zijn de waarden die er toe doen. Hopelijk krijgen we een andere mentaliteit”.

Daar is het ook Bussemaker vooral om te doen. Ze hoopt dat de eed bijdraagt aan een cultuuromslag, waarbij bestuurders zich richten op het algemeen belang en niet op het eigenbelang. Bij de presentatie van het rapport Halsema merkte Bussemaker op dat het mis is als bestuurders in het onderwijs zich ‘CEO’ (chief executive officer – de hoogste baas) noemen en hun kantoor aanduiden als ‘executive floor’.

Hoogleraren over idee minister: Bestuurderseed is vooral moreel appèl, Besturenraad, Centrum voor christelijk onderwijs, 27 februari 2013 ( Site is opgeheven. Nieuwe naam is Verus – Vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs: www.verus.nl)

De onderwijskundige waarde van creatieve ongehoorzaamheid

“Het voornaamste doel van opvoeding is mensen te vormen die in staat zijn nieuwe dingen te doen, en niet alleen maar te herhalen wat andere generaties hebben gedaan. Mensen die creatief en inventief zijn en ontdekkingen doen.”

Andrea Kuszewski begint haar artikel The educational value of creative disobedience met dit citaat van Jean Piaget, de in 1980 overleden Zwitserse psycholoog die de cognitieve psychologische ontwikkeling van kinderen bestudeerde. Zelf is zij gedragspsycholoog, gespecialiseerd in werken met kinderen met autisme en gedragsproblemen. Ze schrijft dat, terugkijkend op haar jeugd, haar dierbaarste herinneringen te maken hebben met de momenten die zij heeft doorgebracht met haar vader. Hij heeft haar geleerd de dingen te onderzoeken. Niet dat hij wetenschapper was, dat was hij niet, hij was kunstenaar, een van die mensen die een beetje van alles weten en het liefst al dat inzicht met anderen willen delen. Kuszewski’s vader was de eeuwige waarnemer, iemand die bijzonderheden opmerkte, een verzamelaar van kennis: “Ik was een meedogenloos nieuwsgierig kind en ik beschouwde hem als mijn wandelende encyclopledie. De middagen bracht ik gewoonlijk door in zijn atelier, zittend op een kruk, hem met vragen bestokend als hij aan het werk was. Waarom veranderen kameleons van kleur? Waarom gaan we naar de kelder als er een tornado aankomt?…

Maar, op een middag veranderde alles. Ik moet zeven of acht jaar oud zijn geweest. Er was een vraag die me al dagen bezighield en ik wilde mijn vaders volle aandacht. Hij was bezig met een nieuw project, dus hield ik mijn vraag in… Zijn arm bewoog snel over een groot vel papier, moeteloos en met gracieuze halen en polsbewegingen ordende hij zijn beelden, zoals een dirigent leven brengt in een symfonie.
Zijn concentratie was intens… Ik hield mijn adem in. Een minuut of twee staarde hij naar het vel papier… deed een stap naar achteren en glimlachte. Dat was mijn moment.

– Papa?

– Mmm hmm

– Wat zijn zwarte gaten. Ik bedoel, hoe werken ze?

Hij keek me aan en lachte.

– Wat wil je nu precies weten? vroeg hij. Hij betreurde het waarschijnlijk allang dat hij een encyclopedie had gekocht, die ik ben gaan beschouwen als mijn eigendom.

– Wel, waar gaat al die materie naartoe die in het gat verdwijnt? Ik dacht dat materie niet gecreëerd of vernietigd kon worden. Het moet ergens naartoe, is het niet? Dus waarheen dan?

– Ik weet het niet zeker. ik denk niet dat die wetten gelden.

Ik was verbaasd. Wist hij het niet? Hoe kon dat nu?”.

Het besef dat haar vader niet alles wist, gooide Kuszewski’s wereld omver. Maar, dit overwachte moment gaf haar ook een gevoel van opwinding: “Er was een wetenschappelijk mysterie en geen van ons wist het antwoord. Ik wist niet waarom ik zo opgetogen was… De rest van de middag hebben we besteed aan zwarte gaten, met boeken doorbladeren, diagrammen tekenen, samen proberend de theoretische fysica te begrijpen”.
Van die dag af wilde Kuszewski niet alleen dingen weten, maar ook mysteries oplossen. Een antwoord krijgen was niet voldoende. Ze ging op zoek naar antwoorden, en naar haar vader toe als ze iets interessants had ontdekt, om hem dat te vertellen: “We discussieerden als collega’s, zochten samen naar stukjes van de puzzel. We hadden niet altijd succes, maar we hadden het reuze naar ons zin”.

Had mijn schooltijd nu mijn intellectuele ontwikkeling geholpen of geschaad?

Vele jaren later vroeg Kuszewski zich af wat haar schooljaren haar hadden gebracht: “Had mijn schooltijd nu mijn intellectuele ontwikkeling geholpen of geschaad?”
Ter illustratie van wat ze bedoelt, beschrijft ze in haar artikel een experiment met vierjarige kinderen om uit te vinden wat beter was: kinderen zelf laten ontdekken hoe ze uit een apparaat muziek konden halen, of de werking daarvan laten voordoen?
Ze komt tot de conclusie dat creativiteit en onderzoekend gedrag vermindert door traditionele onderwijsmethoden en dat heeft weer zijn weerslag op de algehele intellectuele ontwikkeling.

Kuszewski stelt twee hypothesen op:
1. Kinderen leren en hen aanmoedigen routineus uit het hoofd te leren en dingen na te doen vormt hun hersenen en hun gedrag. Het gevolg is dat ze neigen tot lineair denken en minder tot oorspronkelijk, creatief denken.
2. Kinderen leren vragen te stellen en over problemen na te denken voordat ze de oplossing krijgen moedigt meer non-lineair, onderscheidend en creatief  denken aan. Dat leidt tot betere vernieuwers, probleemoplossers en probleemontdekkers.

Andrea Kuszewski bespreekt in haar artikel zeer interessante onderzoeken en artikelen uit de ontwikkelingpsychologie om aan te tonen hoe onderwijsmethoden bepalend zijn voor het al of niet ontwikkelen van creativiteit en ontdekkingsdrang in de vroege kinderjaren. Bijvoorbeeld het artikel Why preschool shouldn’t be like school: New research shows that teaching kids more and more, at ever-younger ages, may backfire. Het op steeds jongere leeftijd onderwijs geven aan kinderen kan wel eens averechts werken.

Conclusie is dat de belangrijkse leerperiode waarin kinderen worden gevormd tot de leiders van morgen in de loop der jaren helaas is verworden tot een periode waarin intuitie en onderzoekingsdrang verstikt worden. Dat gaat ten koste van de verbeeldingskracht. Het gekke is dat we vervolgens voor de rest van ons leven verwoede pogingen doen om daarmee weer in contact te komen.
Het is nu de hoogste tijd, aldus Kuszewski voor een systemische verandering: “We zijn nooit beter toegerust geweest om dit niveau van creatieve ongehoorzaamheid te bereiken, om onze kinderen met succes voor te bereiden op de grote, voor ons liggende uitdagingen. Het voelt misschien ongemakkelijk aan en het vergt enige arbeid, maar onze toekomst hangt, willen we overleven, af van deze radicale verandering”.

The educational value of creative disobedience, door Andrea Kuszewski op de Guest blog van Scientific American, 7 juli 2011: http://blogs.scientificamerican.com

Werken met behoud van uitkering: geen goed werk en zonder eigen beroep

Bijstandsontvangers worden regelmatig aan het werk gezet, zonder beloning, zinvolle begeleiding of reëel uitzicht op een arbeidscontract. Dubieuze werkgevers, re-integratiebedrijven en gemeenten profiteren, aldus Jeroen Laemers, journalist en historicus in zijn blog Werken met behoud van uitkering leidt tot uitbuiting:
“Een tijdje terug publiceerde FNV een zwartboek over werken in de bijstand. Sinds de invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) in 2004 is het steeds gebruikelijker geworden dat bijstandsontvangers, in ruil voor hun uitkering, verplicht aan het werk moeten.

Wettelijk kader
Deze verplichte werkzaamheden kunnen verschillende vormen aannemen, zo is bepaald in de WWB en enkele aanvullende notities. Allereerst is daar ‘werken met behoud van uitkering’. Dit wil zeggen dat bijstandsontvangers aan het werk worden gezet in ruil voor een inkomen onder het wettelijke minimumloon. Voorwaarden zijn onder andere dat deze werkzaamheden tijdelijk zijn en bovendien zijn gericht op het vinden van betaald werk. Ook moeten training en scholing een belangrijk onderdeel vormen van een dergelijk traject.

Daarnaast zijn er zogenaamde ‘participatieplaatsen’. Deze zijn in principe bedoeld voor moeilijk bemiddelbare mensen die ver van de arbeidsmarkt afstaan. Doel is bijvoorbeeld het opdoen van werkritme. Begeleiding behoort een prominent onderdeel van een participatieplaats te zijn.

Tenslotte is er nog de ‘tegenprestatie’. Hieronder worden maatschappelijk nuttige werkzaamheden begrepen (d.w.z. ‘vrijwilligerswerk’) die niet direct zijn gericht op toetreding op de arbeidsmarkt. Zowel in omvang als duur moet deze verplichte tegenprestatie beperkt blijven.

Hoewel dit alles in theorie niet verkeerd klinkt, is de realiteit anders: werklozen worden vaak gewoon aan het werk gezet, zonder dat er sprake is van zinvolle begeleiding of uitzicht op betaald werk

Gewoon aan het werk
Volgens de wet is werken onder het minimumloon dus alleen toegestaan als dit de kans op het vinden van betaald werk vergroot. Niettemin, zo kunnen we in het FNV-rapport lezen, worden mensen met waardevolle diploma’s (bijvoorbeeld die voor heftruckchauffeur en banketbakker) ingezet bij simpel inpakwerk.
Een ICT’er met HBO-diploma moest flessen in kratten stapelen. Een voormalig accountmanager van een mediabedrijf mocht alleen maar doekjes vouwen, terwijl er ook ander onbetaald werk voorhanden was dat beter bij haar opleiding en achtergrond paste.

In de hierboven genoemde gevallen is natuurlijk geen enkele sprake van re-integratie of training. Toch zijn deze mensen verplicht arbeid te verrichten voor een bedrag ver onder het wettelijk minimumloon. Het alternatief, zo krijgen veel deelnemers voortdurend te horen, is een forse korting op de uitkering”.

Laemers schrijft verder dat begeleiding bij een werktraject al te vaak een lachertje is, worden bijstandsontvangers regelmatig ingezet als werkcoach voor lotgenoten, hebben organisaties aan wie werkende bijstandsontvangers worden uitbesteed vaak geen enkele intentie hun ‘werknemers’ een arbeidscontract aan te bieden, en is het niet ongebruikelijk dat werkzoekenden eerst een half jaar moeten werken met behoud van bijstandsuitkering om vervolgens misschien in dienst te worden genomen.
Waarom het minimumloon betalen als het ook gratis kan?

‘Werken met behoud van uitkering’ leidt gemakkelijk tot misstanden. Wat er gebeurt gaat in tegen de geest, zo niet de letter van de wet, concludeert Laemers.

Lees het hele verhaal Werken met behoud van uitkering leidt tot uitbuiting door Jeroen Laemers, 27 februari 2013, op zijn website: http://jeroenlaemers.wordpress.com

Zwartboek – Werken in de bijstand: alles behalve gewoon goed werk van FNV, december 2012: https://beroepseer.nl

Veel misstanden bij werken met behoud van uitkering op website van FNV, 13 februari 2013: www.fnv.nl (Niet meer beschikbaar op site van FNV).

Onderzoek agressie en geweld jegens leraren op Amerikaanse scholen

“Ik ben het onderwijs uitgegaan vanwege agressief gedrag van ouders. Ze denken zich van alles te kunnen permitteren jegens een leraar. Ze leggen elk woord, elke beweging en elke houding van de leraar onder de loep van hun eigen normen… Urenlang per week moest ik besteden aan klachten van ouders die niets te maken hadden met het lesgeven aan hun kind. Deze ouders willen dat hun kind vertroeteld wordt en dat het blij kijkt. (Maar je moet hen wel klaarstomen voor Harvard). Velen gebruiken de leraar ook als zondebok voor hun gezinsproblemen. Het kind heeft moeilijkheden thuis, dat komt door de leraar.  Maar, er zijn ook fantastische ouders en zij hun kinderen lijden onder een egoïstisch en narcistisch groepje tirannen”.

Dit is een van de reacties van een lerares op een artikel over geweld jegens leraren: Violence against teachers – an overlooked crisis? van Tim Walker op de site NEA Today. NEA is de National Education Association, met drie miljoen leden de grootste werknemersorganisatie in de onderwijssector van de V.S.

Het artikel behelst een interview met dr. Dorothy Espelage van de Universiteit van Illinois die in 2011 leiding gaf aan een onderzoek naar agressie en geweld in het onderwijs in 48 Amerikaanse staten. Ongeveer drieduizend  leraren in het openbare primaire en voorgezet onderwijs deden mee aan het onderzoek. Volgens Espelage is tachtig procent van de ondervraagde leraren tenminste een keer in het schooljaar waarin de enquête werd gehouden, of het daaraan voorgaande schooljaar, slachtoffer geweest van agressie. Agressie jegens leraren noemt ze een “nationale crisis”.
In januari 2013 kwam dr. Espelage met aanbevelingen voor een nationaal beleid ter voorkoming van agressie en geweld jegens leraren: Understanding and preventing violence directed against teachers: Recommendations for a national research, practive, en policy agenda.

Aanbevelingen voor een nationaal beleid t.a.v. agressie en geweld op school

In de V.S. is nog veel te weinig onderzoek gedaan naar dit  hele probleem. Dat heeft verregaande gevolgen voor het onderwijs, het behoud van het lerarenkorps en het gedrag van leerlingen. Er wordt een dringend beroep gedaan op de regering een groot nationaal onderzoek te starten en een beleidsplan op te stellen.
In de eerste plaats moeten leraren, ouders, leerlingen en administratief personeel beseffen dat geweld op school ieders probleem en verantwoordelijkheid is. Er dienen strategieën ontwikkeld te worden om agressie en geweld te voorkomen in de klas en de gangen van de school. Collegialiteit dient gestimuleerd te worden om de verantwoordelijkheid te kunnen delen.
Ten tweede zouden theoretische- en praktijkprogramma’s op de middelbare scholen en de universiteiten leraren kunnen voorbereiden op het managen van een klas. Voordat ze voor de klas mogen staan, zouden leerkrachten hier eerst examen in kunnen doen.
De derde aanbeveling betreft de houding van de leraar. Leraren kunnen ook agressie en geweld uitlokken. Het creëren van een sfeer van vertrouwen en ondersteuning kan dat voorkomen. De vierde aanbeveling gaat over de interactie tussen leraar en leerling; de vijfde over het klimaat op de school. Deze kunnen beïnvloed worden en ervoor zorgen dat agressie en geweld geen kans krijgen. Tenslotte zou er aandacht besteed kunnen te worden aan het afbakenen van de publieke ruimten. Onderwijspersoneel zou een omgeving kunnen scheppen met veilige zones zowel binnen als in de omgeving van de school. Volwassenen hebben dan de bevoegheid hun gezag daar uit te oefenen.
Andere punten ter aanbeveling betreffen nog het verkleinen van het aantal leerlingen in de klas, verhoging van onderwijssubsidies, het verlenen van permanente steun aan, en training en begeleiding van leraren ter stimulering van een betere relatie tussen leraar en leerling.

Aan het slot van de aanbevelingen komt nog aan de orde dat het openbare onderwijs in veel staten van de V.S. zich in tegenovergestelde richting beweegt: grotere klassen en steeds minder steun aan nieuwe leraren. Er zou ook een flinke verandering moeten komen in de manier waarop het openbare onderwijs wordt gefinancierd. Tot het zover is, is het van belang ervoor te zorgen dat de bevolking meer besef krijgt van wat er zich afspeelt op de scholen aangaande agressie en geweld en daarover in discussie gaat.

Zie het artikel Violence Against teachers – An overlooked crisis? door Tim Walker, 19 februari 2013, op de site NEA Today van de National Education Association: http://neatoday.org/2013/02/19/violence-against-teachers-an-overlooked-crisis/ (Niet meer beschikbaar).

Klik hier voor de aanbevelingen van dr. Dorothy Espelage, Understanding and preventing violence directed against teachers: Recommendations for a national research, practive, en policy agenda, in tijdschrift American Pyschologist van februari/maart 2013.

Zie ook Respecteer de leraren op Blogs Beroepseer van 26 juli 2011 over Franse leraren die een speciale website hebben opengesteld voor verhalen over de agressie die ze meemaken op hun school:  La vérité sur la souffrance des professeurs – De waarheid over het lijden van leraren. https://beroepseer.nl

U P D A T E

Violence, Threats Against Teachers, School Staff Could Hasten Exodus from Profession, door Tim Walker, Nea Today, 18 maart 2022: www.nea.org/nea-today/all-news-articles/violence-threats-against-teachers-school-staff-could-hasten-exodus-profession

5000 Euro voor een goed idee van leraren van VO en MBO

Bijdragen aan de school van je dromen en daarvoor financiële steun en procesbegeleiding krijgen? Leraren of lerarenteams van het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs kunnen ideeën inzenden en meedoen aan het Programma Onderwijs Pioniers. Ideeën ingestuurd voor 31 maart 2013 maken kans op een budget van 5000 euro plus steun van een helpdesk en Pioniersdagen om samen en met innovatie-experts aan hun ideeën te werken. Dat maakt de slaagkans voor vernieuwingen “van binnenuit” groot.  Een mooie kans dus om een eigen idee op school te realiseren en te ervaren hoe leiding te geven aan vernieuwing.

Leraren hebben veel ideeën over wat er beter kan op school. Maar het is niet altijd even gemakkelijk om die ideeën een plek te geven in het dagelijkse werk. Daarom biedt het Programma Onderwijs Pioniers leraren de gelegenheid om eigen goede ideeën ook echt te realiseren.
Onderwijs Pioniers ondersteunt leraren in het PO, VO en MBO met budget en begeleiding om een eigen innovatief idee verder te ontwikkelen en op school te realiseren. Het gaat om ideeën die bijdragen aan het beter functioneren van het team, de school als geheel en aan een prettiger werkklimaat.

Deze nieuwe ronde Onderwijs Pioniers geldt voor 20 leraren(teams) uit het voortgezet onderwijs en 20 leraren(teams) uit het middelbaar beroepsonderwijs. Schoolbesturen kunnen vragen om in een gratis sessie ideeën boven tafel te krijgen en de kansen te vergroten dat deze in aanmerking komen voor ondersteuning. Het inzenden van een idee gaat snel en gemakkelijk via het formulier op de website. Uiterlijk begin mei is duidelijk wie de nieuwe Onderwijs Pioniers zijn.

Ga naar de site van Onderwijs Pioniers voor downloaden deelnameformulier en andere informatie: http://onderwijspioniers.nl (Website Onderwijspioniers is opgeheven. Zie daarvoor in de plaats: https://www.lerarenontwikkelfonds.nl/over-lof/onderwijs-pioniers-mbo/ en www.lerarenontwikkelfonds.nl/)

Lees ook: Onderwijspioniers start nieuwe campagne, Blogs Beroepseer, 26 oktober 2012: https://beroepseer.nl

De inspecteur-generaal: Met leiderschap en gezag toezicht houden

omslag de inspecteur generaalToezicht staat volop in de belangstelling. Het wordt dan ook steeds belangrijker dat inspecties aan de buitenwereld laten zien wat de effecten van toezicht houden zijn. Een actueel voorbeeld van een duidelijke rol van het toezicht is het rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen over de gaswinning in Groningen.

Wat wordt er verwacht van de aanvoerder van een inspectie, de inspecteur-generaal, de hoogste leidinggevende? Heel veel, zoals blijkt uit het op 12 februari 2013 in Den Haag gelanceerde boek De inspecteur-generaal – Leidinggeven aan toezicht, geschreven door Ferdinand Mertens en Pierre Spaninks in opdracht van de Inspectieraad. In dertien interviews met huidige en voormalige leidinggevenden van inspecties en topmanagers bij de Rijksoverheid gaan de auteurs op zoek naar antwoorden op een aantal vragen waaronder: Wat drijft hen? Waar staan zij voor? Hoe geven zij leiding? Hoe is hun verhouding met politiek, media en burger? Hoe zien zij de rol en waarde van toezicht in de samenleving?
Van de beide auteurs is er een zelf inspecteur-generaal geweest. Ferdinand Mertens (1946) werkte als inspecteur-generaal van het Onderwijs en van Verkeer en Waterstaat. Pierre Spaninks (1955) is zelfstandig publicist en gespecialiseerd in management, organisatie en ondernemerschap

De opdrachtgever van het boek, de Inspectieraad, is het samenwerkingsverband van rijksinspectiediensten en bevordert dat deze diensten het toezicht uitoefenen volgens de principes van goed toezicht, zoals geformuleerd in de Kaderstellende visie op Toezicht. De Inspectieraad is tevens opdrachtnemer en uitvoerder van besluiten van het kabinet.

De interviews leveren boeiende inzichten op over hoe de toezichthouders hun werk doen. Zij spreken vrijuit over de uitdagingen en de dilemma’s die ze tegenkomen. Over de omgang met ministers en ambtenaren, met de bedrijven en instellingen waarop zij toezicht houden, met de media, en niet in de laatste plaats: met de burger die op het toezicht moet kunnen vertrouwen.
In een stelsel van checks and balances zien zij enerzijds toe op goede uitvoering en naleving van het beleid van hun minister, en bieden ze anderzijds tegenwicht als ze constateren dat beleid niet werkt zoals het bedoeld was.

In het boek komen ook drie deskundige buitenstaanders aan het woord. Ze zijn zelf nooit inspecteur-generaal geweest, maar beschikken over een brede ervaring in het openbaar bestuur en hebben zich van daaruit ook indringend met het toezicht beziggehouden:

• Maurits de Brauw, van 2001 tot 2009 secretaris van de Algemene Rekenkamer en in die tijd ook deelnemer aan het gezamenlijk beraad van inspecteurs-generaal;
• Harry Borghouts, van 1996 tot 2002 secretaris-generaal bij het ministerie van Justitie en onder meer voorzitter van de Ambtelijke Commissie Toezicht I die in 2001 het eindrapport Vertrouwen in onafhankelijkheid  publiceerde;
• André Knottnerus, van 2000 tot 2010 voorzitter van de Gezondheidsraad, thans voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid die begin 2013 met een advies over het toezicht komt.

Zij kregen vijf met elkaar samenhangende vragen voorgelegd die in onderlinge samenhang werden besproken in een interessante discussie die aanbevelingen opleverde over de toekomstige rol en positie van de inspecteur-generaal in de samenleving.

Een paar voorbeelden uit een buitengewoon boeiende discussie

Professionele ruimte. De toezichthouder heeft om zijn werk goed te doen een omgeving nodig met voldoende ruimte voor zelfstandige waarneming en oordeelsvorming. De inspecteur-generaal moet een werkelijk onafhankelijke positie hebben ten opzichte van de minister die het beleid bepaalt. Eventueel moet hij zich zelfs rechtstreeks kunnen richten tot de Tweede Kamer –  wel met informatie aan de minister, maar niet via de minister.
De inspecteur-generaal dient een plek te hebben in de beleidscyclus. In feite zou geen beleidsvoorstel gedaan moeten worden zonder dat de inspecteur-generaal en zijn inspectiedienst daar hun licht over hebben laten schijnen. Volgens De Brauw is het logisch dat de inspecteur-generaal deel uitmaakt van het ambtelijk topmanagement, behalve misschien wanneer het om een hele kleine inspectiedienstgaat: “Daarmee maak je aan de gemeenschap duidelijk wat het niveau is waarop de inspecteur-generaal opereert.
Je kunt de gewenste onafhankelijkheid van de inspecteur-generaal nog zo goed structureren, als die functie vervolgens niet ook op niveau wordt ingevuld, loop je als samenleving echt een risico.”  Sterke leiders, zegt  De Brauw, willen graag sterke mensen om zich heen. Want die roepen vanzelf de tegenspraak op die ze nodig hebben om tot betere beslissingen te komen, tot een beter eindproduct. Zwakke leiders willen dat juist niet: “Die willen mensen om zich heen die precies doen en zeggen wat zij willen, en voor de rest niks”.

Meedoen aan het publiek debat. Mertens merkte op dat hij de huidige generatie inspecteurs-generaal mist in het publieke debat. Diezelfde klacht, reageerde Borghouts heerst in kringen van voormalig secretarissen generaal over hún opvolgers. Hij denkt dat de politieke context daar debet aan is: “En die context is dat de politiek daarover gaat en dat ambtenaren dienend zijn. In de jaren negentig traden topambtenaren veel meer naar buiten dan nu, en de politiek liet dat toe. Op mijn eigen departement van Binnenlandse Zaken was dat zeker het geval. Minister Dales vond het prima, zolang het maar niet te gek werd en het niet tegen haar beleid inging. Dat is tegenwoordig niet meer zo, en bijgevolg is de huidige lichting topambtenaren veel meer intern bezig.”
Die houding van de politiek geldt ook ten opzichte van de inspecteurs-generaal, denkt Borghouts: “Een incident waar een aantal jaren geleden de inspecteur-generaal over ging, wordt nu heel snel politiek. Als de inspecteur-generaal ergens te snel op inspringt, loopt hij alle kans om zijn minister of staatssecretaris voor de voeten te lopen. Tegenwoordig doet een inspecteur-generaal er verstandig aan niet te snel te oordelen”.

Een onafhankelijke positie met gezag. Voor Mertens is dat juist reden om des te dringender de vraag te stellen hoe je kunt waarborgen dat er meer consistentie komt in de positionering van het toezicht, onafhankelijk van de politiek: “Omdat het voor de samenleving beter is. We willen een samenleving waarin kracht en tegenkracht de ruimte krijgen. Als je structureel wilt dat een inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg niet te pas en te onpas door de minister wordt gekneveld – en neem dat niet te letterlijk, dat zijn heel subtiele processen – dan moet je zijn positie anders organiseren. Anders blijft het zoals het nu is en heeft de inspecteur-generaal bij een verschil van inzicht maar twee opties: doen wat de baas zegt of ontslag nemen. In de huidige structuur lossen we dat niet op. Er is in de samenleving behoefte aan mensen die met gezag kunnen aangeven hoe het eraan toegaat in het onderwijs, in de gezondheidszorg, in de chemische industrie. Dat is wat anders, onderstreept Knottnerus, dan dat iemand vertelt wat hij of zij daarvan vindt: “Als Pauw en Witteman willen weten hoe het zit, moeten ze de inspecteurgeneraal uitnodigen. Als ze willen weten wat het politieke oordeel daarover is, moeten ze de minister hebben.”

De inspecteur-generaal – Leidinggeven aan toezicht, door Ferdinand Mertens & Pierre Spaninks, 248 pagina’s, uitgave van de Inspectieraad: https://beroepseer.nl

Website Samenwerkende rijksinspecties: www.rijksinspecties.nl