Skip to main content

Redactie Beroepseer

Rekentoetsen en de wetgever: een parlementair ongeval

Bekijk eens de website van Ben Wilbrink die sinds 1999 onbezoldigd bezig is met de ontwikkeling van een theorie over strategische voorbereiding op examens en een ontwerptheorie voor toets- en examenvragen. Sinds 2010 gaat zijn aandacht vooral uit naar de problematiek in ons reken- en wiskundeonderwijs: “Met dit rekenproject sta ik middenin het maatschappelijk debat over het reken- en wiskundeonderwijs, een debat dat in de VS wel de ‘Math Wars’ heet”.
Wilbrink was werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam in het Centrum voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs (COWO) en het SCO-Kohnstamm Instituut voor onderzoek van opvoeding en onderwijs. Specialisatie: testen, examens, selectie (loten voor numerus fixus opleidingen).

Wilbrinks website, het resultaat van veertig jaar onderzoek, bevat een schat aan informatie over publicaties, ingedeeld in rubrieken en geordend naar thema’s – zoals toetsen, selectie, arbeidsmarkt – projecten en verwijzingen naar recente literatuur.
Wilbrink: “Onderwijs en beoordelen, en zeker beoordelen in het onderwijs: daar gaat het over. Op deze site publiceer ik eigen onderzoek uit mijn tijd bij het COWO en het SCO-Kohnstamm Instituut opnieuw — a second life — en nieuw onderzoek onder eigen beheer voor het eerst. Het reken- en wiskundeonderwijs heeft tegenwoordig mijn zorgzame belangstelling (zie menu ‘actueel!’)”.

Wilbrink volgt de ontwikkelingen op het gebied van rekenonderwijs op de voet en geeft er commentaar op. Op 8 oktober 2013 bijvoorbeeld heeft hij een brief geschreven aan de Vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreffende de duiding van de hoge percentages onvoldoendes op de rekenpilots, zoals vermeld in de Kamerbrief Voortgangsrapportage invoering referentieniveaus taal en rekenen 2013*). Hij schreef:

“Mw. E. de Kler

De sectorraden hebben vandaag in een brief aan de Tweede Kamer om een ‘haalbaarheidsonderzoek rekentoets’ verzocht.

Een belangrijke vraag daarbij is: waar zit het hem eigenlijk in dat de resultaten op de rekenpilots zulke hoge percentages ‘onvoldoendes’ opleveren? Daar zit een complex van factoren achter, zoals ook de sectorraden vermoeden. Maar niet al deze factoren zijn specifiek voor het onderwijs: ook bij een toets verpleegkundig rekenen (Cito) blijken verpleegkundigen uit de beroepspraktijk daar 80%’onvoldoende’ op te scoren. Zie in bijgevoegd pdf-bestand een uiteenzetting, opgeknipt in vijftien punten van aandacht. Het is een ongepolijst maar urgent stuk, geen oprisping van de laatste week, maar al enkele jaren in voorbereiding (voorafgaande publicaties in ‘Examens, Tijdschrift voor de Toetspraktijk’, het blad van de Nederlandse Vereniging voor Examens).

Met vriendelijke groet,
Ben Wilbrink (geen institutionele bindingen) Leiden, 8 oktober 2013”.

Klik hier voor het pdf document Rekentoetsen-F: vooral veel onvoldoendes, maar waarom eigenlijk? door Ben Wilbrink.

*) Zie Aanbieding voortgangsrapportage invoering referentieniveaus taal en rekenen 2013, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 26 september 2013:  aanbieding-voortgangsrapportage-invoering-referentieniveaus-taal-en-rekenen-2013

Rekentoetsen en de wetgever

In zijn opstel Rekentoetsen en de wetgever – een parlementair ongeval schreef Wilbrink:

“Het probleem in ons land (maar niet alleen hier) is dat een invloedrijke groep uit de onderwijsprovincie erin is geslaagd het begrip ‘rekenvaardigheid’ van zijn ziel te ontdoen. Het rekenen als (algoritmische) vaardigheid is vervangen door praten over contexten en gebruik van de rekenmachine. Het moet allereerst glashelder zijn wat wiskundigen en gewone Nederlanders, zoals politici, onder rekenvaardigheid verstaan. Wie bij de overgang van vo/mbo naar ho zijn rekenvaardigheid wil opfrissen, gebruikt bijvoorbeeld het boekje van Pfaltzgraff of het uitgebreidere boek van Van de Craats en Bosch.
De commissie voor de rekentoetswijzer-3S, de Cie-Van de Craats, heeft uitstekend aangegeven wat rekenvaardigheid is, zie hoofdstuk 3 en paragraaf 4.1 in het commissierapport, dat is het deel zonder contexten. Wie graag een van de laatste didactiekboeken ziet die nog niet besmet zijn met constructivistische ideeen: Goffree e.a.

Een rekentoets hoort dus iets eenvoudigs te zijn, als iemand al behoefte eraan zou hebben om zo’n herhalingsoefening te versieren met het imponerende label ‘toets’. Talrijke minutentoetsjes in Goffree e.a. laten zien hoe simpel de toetsen zijn. Maar pas op: hoe eenvoudig het ook lijkt, het verwerven van deze rekenvaardigheid is een kwestie van zeer lange adem en grote investeringen.

Waar het in het vo om gaat — en dan scheer ik even alles over een kam — is het uitbreiden en onderhouden van de rekenvaardigheid van de leerlingen. Dat hoort een kwestie van integraal rekenbeleid van de school te zijn, geen staatsdwang bij de eindexamens. Zoals dat ook voor taalverzorging moet gelden”.

Rekentoetsen en de wetgever – een parlementair ongeval, door Ben Wilbrink, klik hier.

Website Duurzaamheid, Democatie, Informatie van Ben Wilbrink: www.benwilbrink.nl

 

Leraar Ronald Heidanus reflecteert op zijn beroep: leerling en meester zijn

Leraar en ‘opvoedingsoptimist’ Ronald Heidanus reflecteert in zijn blog op zijn beroep en de pedagogische en morele verantwoordelijkheid van een leerkracht:

“‘Je bent nutteloos. Ga maar tussen de jassen hangen, op de gang!’ De 11-jarige Franse jongen tegen wie dit gezegd werd, nam de woorden iets te letterlijk zie de gevolgen. Wat drijft een leerkracht om dit tegen een leerling te zeggen? In hoeveel tijd verbreek je de verbinding met het kind? Waar ligt de pedagogische en de morele verantwoordelijkheid van een leerkracht? Hoe hoog mag frustratie en onmacht oplopen? Wanneer heb je jezelf nog onder controle?

Er is een kind overleden en het debat gaat over ‘verplichte bewaking’? Wat maakt dat veel beslissingen op beheersmatig niveau gemaakt worden? We weten het niet meer, het gaat mis, goed mis. Dus gaan we verder met inkaderen. Is dat het (vaste) recept? Zorgen deze regels niet juist voor het af- en doorschuiven van verantwoordelijkheden? En hoe verhoudt zich dit tot het begrip vertrouwen, om maar te zwijgen van ieders innerlijk kompas?

Als leerkracht heb ik een pedagogische taak, maar niet altijd het antwoord op (morele) situaties! Ik heb de verantwoordelijkheid om mijn eigen handelen, zowel emotioneel als rationeel, te begrijpen en te reflecteren. Mijn handelen vindt plaats op een dunne lijn van verwachtingen, van mezelf en van mijn omgeving, de ander. En ik heb te maken met mijn eigen biografie, mijn eigen perceptie en met verwachtingen die – door de maatschappij, door de cultuur – impliciet en expliciet zijn opgelegd.

Het sturen van je eigen handelen en je emoties is met elkaar verbonden. Maar in hoeverre bepaal of maak jij bewust de keus, doe je wat je doet?

Ik herinner me Lucas. Als de dag van gisteren. Hij zat in mijn klas, het tweede jaar dat ik als leraar in het voortgezet speciaal onderwijs werkte. Ik leerde elke dag, maar Lucas niet. Hij had een Italiaanse achternaam en door zijn gedemotiveerde houding had ik mijn vooroordeel snel klaar. Waarom speelde zijn achtergrond voor mij een rol? Zocht ik een verklaarbare reden voor zijn gedrag. Met die zekerheid kon ik als beginnende leerkracht verder. Ik wilde namelijk één ding, niet falen!

Lucas. Als ik nu aan hem terugdenk, verschijnt er een brede glimlach op mijn gezicht. Eigenlijk is het zijn glimlach. Want ik irriteerde me mateloos aan zijn lachje. Waarom? Omdat hij mij door had en een beetje met mij speelde. Hij haalde het bloed onder mijn nagels vandaan. Ik stuurde hem altijd naar de Time-Out, dat was lekker makkelijk, dan had ik even rust. De dienstdoende functionaris stuurde hem vervolgens vaak snel weer terug. ‘Wat een koekert’, dacht ik dan. Lucas had blijkbaar de volgende ‘om zijn vinger gewonden’.

Dit verhaal gaat over die dag waarop ik Lucas voor de derde keer naar de Time-Out had gestuurd. De reden is niet blijven hangen, maar het gevolg wel. Hij moest naar de adjunct! Samen liepen we door de gang. Ik voorop. Achter me liep hij te zuigen, te lachen en ik kookte…

We moesten een klapdeur door. Altijd liet ik de ander voor. Deze keer besloot ik anders. In plaats van de deur open te houden, gaf ik juist een extra zetje. Lucas voelde blijkbaar iets aankomen, hij wist de deur te pareren. En net voordat we het kantoor van de adjunct binnenliepen, fluisterde hij zacht: “U bent echt boos, hè?”

Het was een keuze vanuit een aanname en een emotie die ik aan de ander toeschreef, die buiten mijzelf lag. Van verantwoordelijkheid en moreel besef was geen sprake meer. Het was deze jongen van amper 13, die me buiten mijn boekje liet gaan en me de grens liet ervaren. Met zijn opmerking ‘U bent echt boos, hè’ leidde hij me terug naar mezelf.

Had ik de situatie onder controle? Ik stuurde hem weg, interesseerde me niet waarom hij gedemotiveerd was, bouwde niet aan een relatie en bovenal, de ratio was uitgeschakeld en de emotie voerde de boventoon! Een belangrijk leermoment!

Deze ervaring heeft me gevormd, als professional, maar zeker ook als mens. Door de situatie te evalueren, kwam ik erachter dat ook waarden en normen onderdeel zijn van mijn handelen en ik die soms ter discussie mag stellen. Op zijn minst draag ik er verantwoordelijkheid voor.

‘Je bent nutteloos’, dat is een harde uitspraak, zo niet vernietigend. Het perspectief is verdwenen, het oordeel is geveld. En het probleem ligt bij de leerling. Van verwachting is geen sprake. Kansen tot herstel worden niet meer geboden. De verantwoordelijkheid – om het handelen te evalueren, als mens te (leren) vertrouwen op het innerlijk kompas en te bouwen op de relatie met de leerling – wordt niet langer gevoeld!

Wat nou geen mogelijkheden? Er is altijd een alternatief!

Te vaak schuiven we in het onderwijs ‘schuld’ af en missen we een relatie; met het kind, de context en met onszelf, als mens. De leerling én de leerkracht zijn onderdeel van een systeem, van hun omgeving.

Ik denk aan Willem, een oud-leerling die ruim een jaar geleden resoluut een ander pad verkoos. Ik had een zwak voor hem. Hij was anders. Een punker. En op zoek. ‘Wie ben ik, wat is mijn omgeving?’ Hij had al een groot aantal scholen versleten, woonde ook niet meer thuis…

Niemand kon hem raken. Ook ik niet. Ik behoorde tot het systeem. En erger nog, ik deed er aan mee. Er was voor Willem genoeg om tegenaan te schoppen. Bevestigde dat zijn houding? Zijn houdbaarheid? Als ik mijn verslagen terug lees over Willem, lees ik een weinig analytisch en feitelijke weergave van situaties zoals ik ze ervoer. De onmacht van ouders en school waren ook in mijn eigen observaties terug te vinden. Ik volgde braaf: Willem had of was het probleem!

Willem zwom ‘tegen de stroom in’. En op een zeker moment had hij er genoeg van. Hij kwam die dag ‘gewoon’ niet meer! Zoals hij zelf al voorspelde. Ik schrok, miste hem, de kleur die hij gaf aan de groep. Aan mij. De twijfel sloeg toe. Had ik er wel alles gedaan? Het mocht allemaal niet baten. Willem vertrok, liep ook weg van de groep waar hij woonde. Hij settelde zich in de skate community van Tilburg. Hij werd een coach, of beter gezegd een motivator voor jonge kinderen die hij leerde skaten. Hij wist ze te raken! Hij klapte bij iedere truc van zijn pupillen de handen stuk. Altijd positief! Zijn grote talent!

In zijn laatste brief schreef hij de woorden: “…ik ben toch maar iedereen tot last…” Hij voelde zich nutteloos. Was alles behalve! Velen zijn over zijn grens gegaan, weinige geïnteresseerd wat er binnen zijn grenzen afspeelde.

Verantwoordelijkheid nemen is soms ‘tegen de stroom in zwemmen’. Willem liet me het zien, of heeft het misschien wel bij me aangewakkerd. Hij nam mij mee in zijn wereld. Het betekende mijn grenzen verleggen, ofwel tijdelijk verschuiven. Hij leerde me het speelveld te verruimen. Ons contact bood nieuwe inzichten, over Willem, maar vooral ook over mezelf en over mijn relatie tot de ander!

Betekent het dat ik leerlingen hun gang laat gaan? Alleen maar moet volgen? Of word ik uitgenodigd juist streng en rechtvaardig op te treden! Natuurlijk niet. Geen van beide én allebei. Het is mijn leerproces om deze zaken met elkaar te verbinden. In relatie zijn en tegelijk autonomie leren ontwikkelen. Het een kan niet zonder het ander.

Het beroep als leerkracht is fragiel en kwetsbaar. Mijn handelen ligt onder een vergrootglas. Ik doe constant een beroep op wat mij drijft, mijn innerlijk en morele kompas. Mijn grootste uitdaging is om leermeester van mezelf te zijn, jezelf te mogen zijn en dat uitdragen naar de leerlingen voor me. Op hun beurt zijn zij leermeesters van zichzelf en voor mij.

De angst om te falen overheerst soms, die me van mezelf (en mijn omgeving) ontkoppelt. Een leerling naar de gang sturen, naar een andere klas of naar de Time-out. En zo vaak keert dezelfde leerling terug zonder terugkoppeling, zonder gesprek, zonder een schouderklop, een aai over de bol. Waar is die vraag: ‘Hoe kan ik je verder helpen, zodat je het straks zelf kan oplossen?’

Toen Lizzie in de middenbouw van de basisschool haar diagnose kreeg, maakte ze een spandoek. ‘Ik heb autisme!’ verfde ze er met dikke letters op. Ze zette een vuilcontainer aan de straatkant, ging er bovenop staan en riep: “Ik ben gehandicapt!” Er was geoordeeld, ze moest weg van de reguliere school, ontkoppeling tot gevolg.

Uitsluiten – of ontkoppelen – doet iets met me. Als mens. Met mijn zelfbeeld. Met het beeld dat ik meeneem en meedraag naar de toekomst. Het is een dunne lijn die ik niet meer wil overschrijden.

Het blijft gissen naar wat er in het hoofd van de 11-jarige jongen in Frankrijk om ging. Wat overblijft is het verdriet en beschadigde mensen met vragen; het gezin, vrienden, familie, de leerkracht, klasgenoten, de school, de wijk, de samenleving…

Ooit, in een open gesprek met Lizzie – toen ze weer wat rustiger was – gaf zij aan dat haar hoofd aanvoelde als een ballon. Zo voelde de druk in haar hoofd! Op dat moment, maar ook al die andere keren wanneer zij zich verdrietig, gefrustreerd, boos en afgewezen voelde. Het enige dat ik vroeg: “Wat kan ik doen om jou dan te helpen?”

“Een beetje lucht uit het tuutje laten,” antwoordde zij. Luisteren was op dat moment voldoende. En op weg waren we. Samen. Soms prikken, soms piepen, soms snel lucht eruit, soms buiten en loslaten en soms ‘gewoon’ even niets…

Het is mijn verantwoordelijkheid als leerkracht – en mijn morele plicht – om de leerlingen die ik voor me heb te laten zijn wie ze zijn, met alles wat er is; om het beste in zichzelf naar boven te halen; om ze te leren hoe verantwoordelijkheid daarin positief bijdraagt.

Maar het is het allerbelangrijkste dat ik zie dat ikzelf een onmisbare schakel voor ze ben. Mijn reflectie op mijn handelen te delen, met hen in gesprek te blijven; de keuzes die ik maak te beargumenteren; inzicht te geven in mij als persoon en vooral te kunnen vertellen en te laten zien waarom ik de dingen doe die ik doe”.

Lucas, Willem en Lizzie leren me het speelveld te verruimen, blog van Ronald Heidanus, 24 november 2013: https://ronaldheidanus.nl/2013/11/ (Blog is niet  meer beschikbaar op site Ronald Heidanus). Zie: Blog: ‘Lucas, Willem en Lizzie leren me het speelveld te verruimen’, door Ronald Heidanus, NIVOZ, 16 mei 20215: https://nivoz.nl/nl/blog-lucas-willem-en-lizzie-leren-me-het-speelveld-te-verruimen

De macht van de toets in het onderwijs

onderwijstoets brandpuntKRO Brandpunt zond op Nederland 2 op 24 november 2013 een reportage uit over de macht van de toets in het onderwijs. Wordt er in Nederland tegenwoordig teveel getoetst?
Toetsengekte, toetsterreur. Veel schooldirecteuren hebben er wel een eigen term voor: de hoeveelheid taal en rekentoetsen die kinderen vanaf hun zesde jaar over zich heen krijgen.

Het kabinet is van plan een verplichte eindtoets in te voeren voor alle leerlingen in groep 8 en ook in het voortgezet onderwijs komen er nieuwe verplichte toetsen bij. Steeds is er één commercieel bedrijf dat ze mag maken en leveren: Cito BV.
Henk van der Aa over de ‘Citoïsering’ van ons onderwijs. Hoe Nederland verslaafd raakte aan toetsen, spreadsheets en harde cijfers.

Een reactie van kijker Rikie Helfferich: “Nog in de tijd van Maria v.d. Hoeven heb ik al gereageerd op het feit dat de inspectie zich alleen maar bekommerde om toetsresultaten! Als je als leerkracht de ‘papieren’ maar op orde had, was de inspectie tevreden… Ik dacht met Plasterk een beter tijdperk aan te gaan treffen, maar ik zie dat het papierwerk voor leerkrachten alleen maar is toegenomen ipv afgenomen!!! (ben zó blij dat ik nog maar alleen als invaljuf werk!). Wanneer mogen we weer eens gewoon gaan lesgeven ipv kinderen op toetsen voor te bereiden? Zorg voor goed opgeleide leerkrachten en dan kan de kwaliteit prima zijn!”

De macht van de toets, Reportage KRO Brandpunt, 24 november 2013 Nederland 2: https://www.uitzendinggemist.net/aflevering/243528/Brandpunt.html#

Zie ook het Dossier CITO van Didactief, onafhankelijk vakblad voor het onderwijs: http://didactiefonline.nl

 

 

 

 

Blog van Jeroen Pepers over ruimte voor de professional

Jeroen Pepers schrijft regelmatig een blog over met zijn werk verband houdende thema’s. Hij is directeur van de Stichting Arbeidsmarkt en Opleidingsfonds (A+O fonds) Gemeenten, opgericht in 1993 door de sociale partners in deze sector. Het fonds bevordert en ondersteunt vernieuwende activiteiten in de sector op het gebied van arbeidsmarkt en personeelsbeleid.
In een serie van drie artikelen schreef hij over “de overheid verandert, de professional verandert mee” en liet hij zijn gedachten gaan over hoe de overheid in het jaar 2063 zal functioneren. In zijn blog Ruimte voor de professional schrijft hij dat… “het tijd- en plaatsonafhankelijk werken ervoor zorgt dat medewerkers meer buiten het gezichtsveld van het management werken en dat de digitalisering leidt tot plattere organisaties met minder management. Toch worstelen veel organisaties ermee? Waarom is dat zo?”, vraagt Pepers zich af.

Zijn antwoord: “De worsteling wordt in mijn ogen veroorzaakt door het onvermogen van organisaties om heersende sturingsparadigma’s aan te passen. Dat is geen onwil van het management, het is eerder handelingsverlegenheid. Men weet niet hoe.

Kern van de worsteling ligt in het ‘oprakelen’ van de vraag ‘waartoe’ de professional zijn werk doet. De professional heeft meer ruimte nodig om zijn professie uit te kunnen oefenen, zijn toegevoegde waarde te kunnen leveren. Dat raakt het raison d’etre van de organisatie, het ‘waartoe’. Wouter Hart heeft daar recent een heel aardig boek over geschreven (met als titel ‘Verdraaide organisaties’). Het “waartoe” van de organisatie staat vaak niet centraal bij de managementsystemen. Er wordt vanuit systemen naar binnen geredeneerd en niet vanuit het “waartoe” naar buiten toe. Het “waartoe” van een school is bijvoorbeeld het leren van een kind. De performance van de docent die dat leren in gang zet en stimuleert, is waar het binnen de schoolorganisatie om zou moeten gaan. Alle systemen en management die deze performance frustreren, zouden moeten worden aangepast. Toch gebeurt dat niet en blijven systemen onnodig een beroep doen op professionals. Let wel: systemen zijn niet ‘slecht’ of ‘goed’, ze moeten alleen de performance van de professional ondersteunen of versterken. Gesprekken over de ruimte van de professional raken precies dit punt en confronteren het management ermee.

Geen resultaatsturing zonder sturing op waarden

In het verlengde van de ‘waartoe’-vraag, liggen de doelen van de sturingsmethodes. Veel organisaties kiezen daarbij voor resultaatsturing. Ook vaak als antwoord op het tijd- en plaatsonafhankelijk werken. Een ongelukkige keuze volgens mij, als het tenminste daarbij blijft. Resultaatsturing is een prima aanpak maar dan wel graag in combinatie met sturing op waarden. Veel professionals komen in situaties waarbij resultaat maar een uitkomst is en het proces van groot belang voor relaties en andere (toekomstige) resultaten. Je kunt politieagenten bijvoorbeeld wel aansturen door een x-aantal bonnen te eisen in een periode maar als dezelfde agenten de burgers nodig hebben voor andere organisatiedoelen, is het de vraag of dit sturingsmodel effectief is.

De benoemde resultaten waarop gestuurd wordt, vragen om een directe verbinding met de bovengenoemde “waartoe” en “performance”. Het is die performance die je wilt versterken met je resultaatsturing om daarmee het waartoe van je organisatie dichterbij te halen. Voor veel publieke organisatie is bijvoorbeeld het ‘waartoe’ niet altijd in een reeks van concrete resultaten te benoemen. Dat betekent dat er een groot gebied over blijft waar de professional keuzes in maakt in de praktijk van alledag. Het is precies op dit gebied dat begrippen als “vraaggericht werken” of, bij ambtenaren, “betrokkenheid van de burgers” een invulling krijgen in de praktijk door de keuzes van de professional. Van belang dus, maar niet ‘vast te timmeren’ in reeksen SMART-geformuleerde resultaten. Ruimte voor de professional vraagt dan ook om het uitdragen van waarden door de organisatie.

Welke waarden? Bij elke performance van een professional zijn er prestaties en risico’s. De professional maakt in de waan van alledag keuzes die prestaties verbeteren of verkleinen en risico’s vergroten of verkleinen. Waarden vanuit de organisatie kunnen de professional helpen om deze keuzes te maken. Zoals waarden als ‘zorgvuldigheid’, ‘integriteit’ maar ook ‘klantvriendelijkheid’ of ‘vraaggerichtheid’.

De vraag naar ruimte door de professional roept een fundamentele heroriëntatie op bij het management op hun sturingsparadigma’s. Dat zorgt voor een worsteling en handelingsverlegenheid. Een worsteling die het management tot een goed einde moet zien te brengen. Want de werkelijkheid van de professional wacht niet op u, manager”.

Ruimte voor de professional, blog van Jeroen Pepers, 9 oktober 2013: http://jeroenpepers.wordpress.com (Website is opgeheven).


U P D A T E

De Verenigingsprofessional – Balanceren op inhoud, proces en relatie: https://deverenigingsprofessional.weebly.com/

Comeback van post-Keynesiaanse economen

De oprichting van een “genootschap voor de economie van na de crisis”, de Post-Crash Economics Society in oktober 2013 door studenten van de Universiteit van Manchester in Groot-Britannië*) heeft veel reacties opgeleverd. Steeds meer economen mengen zich in de discussie over de beperkte studieprogramma’s van hun vakgebied op de universiteiten. Hun kritiek is dat daar nog slechts de orthodoxe economie van de vrije markt behandeld wordt, alternatieve zienswijzen zijn naar de marge verdreven.

Ook post-Keynesiaanse academici mengen zich in de discussie en sluiten zich aan bij de roep om pluralistisch economie-onderwijs. Ze schrijven dat ze de ‘frustratie’ van studenten over de manier waarop economie wordt onderwezen op de Britse ondewijsinstellingen kunnen begrijpen.
Zij vinden ook dat de huidige economie bepaald wordt door de neoklassieke benadering van “micro-grondslagen”, waar rationele en op eigenbelang gerichte individuën belangrijker worden gevonden dan empirische waarschijnlijkheid. Deze dogmatische houding staat in scherp contrast met andere, open disciplines waar wel alternatieve paradigma’s behandeld worden. Studenten kunnen nu afstuderen in economie zonder dat ze hebben vernomen van de theorieën van Keynes, Marx of Minsky en zonder dat ze iets geleerd hebben over de economische depressie van de jaren dertig.

Intellectuele monocultuur

Er bestaat een levendige gemeenschap van pluralistische economen in Groot-Brittannië, maar deze academici worden in hun vakgebied gemarginaliseerd. De gebrekkige manier waarop economie onderwezen wordt, houdt direct verband met een intellectuele monocultuur, die wordt versterkt door het financieringssysteem van openbare universiteiten**) en die gebaseerd is op publicatieranglijsten met een voorkeur voor orthodoxie en een afkeer van intellectuele diversiteit.

De Post Keynesian Economics Study Group (PKSG) wijdt zich aan voor de “echte-wereld” relevant economisch onderzoek en onderwijs. De post-Keynesiaanse benadering benadrukt het fundamentele belang van de effectieve vraag in de macro-economie, de uitdagingen die veroorzaakt worden door financiële instabiliteit in een wereld van geglobaliseerde kapitaalstromen, de invloed van ongelijkheid op economische groei en het gevolg van onzekere vooruitzichten.

“Volgens ons”, aldus de studiegroep, “kunnen deze thema’s die zo cruciaal zijn voor de huidige tijd, niet zomaar worden ingevoegd in de standaardmodellen van het huidige onderwijs die de economie behandelt als een zich snel aan zichzelf aanpassende efficiënte staat van evenwicht van volledige werkgelegenheid.
We juichen het initiatief van de studenten toe en hopen dat hun kritiek wordt gehoord.
De oplossing voor de nutteloosheid van het economie-onderwijs is niet het hele vakgebied opdoeken, maar te blijven hameren op vernieuwing van de historische kernpunten zoals de aard van groei, werkloosheid, financiele instabiliteit en inkomensverdeling”.

Lees het artikel Post-Keynesians are staging a comeback in The Guardian, 18 november 2013: www.theguardian.com

Zie de website van de studiegroep: The UK Forum for Post Keynesian Economics: www.postkeynesian.net

*) Britse studenten richten genootschap op voor alternatieve economiestudie op Blogs Beroepseer: https://beroepseer.nl

**) Research Excellence FrameworK: www.ref.ac.uk

Gemeenten krijgen van rijksoverheid meer regels opgelegd, en minder ruimte voor maatwerk

Staatssecretaris Jetta Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aanpassingen voor de Wet Werk en Bijstand (WWB) naar de Tweede Kamer gestuurd. Het moet van Den Haag allemaal een stuk strenger. En op welke manier het strenger moet, staat nauwkeurig omschreven. Meer regels dus. En minder ruimte voor maatwerk. Vroeger was hulp doel van beleid en probeerden we fraude te bestrijden. Nu lijkt het voorkomen van fraude het doel van beleid en kunnen we steeds minder hulp bieden. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Wethouder René Peters van Sociale zaken, jeugd, onderwijs en integratie in de gemeente Oss heeft een blog gewijd aan Minister Klijnsma’s aanpassingen. Hij vindt het onverteerbaar dat burgers de dupe gaan worden van in Den Haag vastgestelde te rigide regels. Hij schrijft:

“In 2004 kregen gemeenten meer beleidsruimte om via maatwerk mensen aan het werk te helpen. Daarin waren gemeenten over het algemeen succesvol. Mensen die hun fatsoen hielden, zelf hun best deden om aan het werk te komen en zich aan afspraken hielden, konden rekenen op de gemeente om hen op weg te helpen. En zo hoort het ook. Hulp is goed, maar is niet vrijblijvend. Van mensen mag iets verwacht worden. Daar is helemaal niets mis mee. Maar met de nieuwe regels vanuit Den Haag is het gedaan met de beleidsvrijheid van gemeenten. Heel nauwkeurig wordt beschreven waar gemeenten (en vooral ook uitkeringsgerechtigden) zich aan moeten houden.

Gemeenten en DIVOSA*) zijn hier op zijn zachtst gezegd niet blij mee. “Het wetsvoorstel dwingt gemeenten capaciteit die bedoeld is om mensen aan het werk te helpen, te besteden aan extra bureaucratie. De regels zijn veelal extra eisen waar werkzoekenden aan moeten voldoen, zoals bereidheid om te verhuizen, gedrag- en kledingvoorschriften en de verplichting tot een tegenprestatie. Een aantal verplichtingen is bovendien nauwelijks te handhaven”.
Voldoen mensen niet aan de regels, dan volgt onherroepelijk een maatregel (korting op de uitkering). Gemeenten krijgen niet de ruimte om in schrijnende gevallen een uitzondering te maken. Ik dacht dat straffen een middel was om gedrag te veranderen. Maar rigide straffen zonder te kijken naar omstandigheden is vooral een middel om mensen in ellende te storten. En heeft wat mij betreft geen enkele opvoedende waarde meer.

Misbruik en fraude moeten worden aangepakt. Geen enkel misverstand daarover. En in Oss doen we dat ook. Vrij effectief zelfs. Daar hebben we echt geen extra regels voor nodig. Waar het Rijk aan de ene kant gemeenten steeds meer verantwoordelijk maakt voor beleid, trekt het aan de andere kant de teugels steeds steviger aan. Maar meer verantwoordelijkheid in combinatie met minder beleidsvrijheid, dat gaat niet. En meer regels waardoor er minder maatwerk mogelijk is, is ook een slechte zaak. Maar het is echt onverteerbaar dat burgers de dupe zijn van te rigide regels die worden vastgesteld in Den Haag”.

Meer regels, minder maatwerk, blog van René Peters, 18 november 2013: https://renepetersoss.com

*) DIVOSA is de Nederlandse vereniging van gemeentelijke managers op het terrein van participatie, werk en inkomen: www.divosa.nl

Jos Lamé over a-sociaal organiseren

In het nieuwe nummer van Schoolbestuur staat een interview met Jos Lamé met, zoals we van hem gewend zijn, pittige uitspraken. Lamé was 31 jaar lang directeur van Riagg Rijnmond en ging zomer 2013 met pensioen. Meer dan eens stond hij in de publiciteit, bijvoorbeeld als hij het niet eens was met nieuwe overheidsmaatregelen. Zoals met de Rotterdamse meldcode tegen huiselijk geweld die achteraf volgens een rechterlijke uitspraak inging tegen de wet op de jeugdzorg.
In het interview legt Lamé uit wat hij verstaat onder “a-sociaal organiseren”, waarmee we in toenemende mate te maken krijgen in de maatschappij.

Enkele uitspraken uit het interview:

“Het kenmerk van het a-sociale organiseren is dat de besluitvorming over de vorm en inhoud van het werk is losgeweekt van de lokale context waarin de activiteiten plaatsvinden. Zowel gebruikers, dat wil zeggen patiënten, leerlingen en burgers, als de professionals en hun direct leidinggevenden hebben steeds minder invloed op hun eigen situatie. Besluiten worden in dit tijdperk van globalisering op steeds grotere afstand van de werkplek genomen en vervolgens gecommuniceerd in een discours waarin zaken systematisch worden gepresenteerd als onvermijdelijk, door iedereen gewenst, onbetwistbaar het beste en evidence based. De implementatie van die besluiten gaat vervolgens op basis van overmacht die steeds meer kan toenemen door de afbraak van de sociale zekerheid”.

“Wie niet meegaat in het discours verliest zijn positie in het systeem. De situatie van het individu is daardoor toenemend precair, zoals Geert van Istendael in zijn Huizingalezing van 2012 betoogde. Hij wees op de Latijnse oorsprong van het woord. Precarius betekent onder meer ‘door bidden en smeken verkregen’ en ‘van een anders wil afhankelijk’. Istendael waarschuwt voor de relatie tussen de crises waarin we in Europa telkens weer verkeren en de niets ontziende afbraak van een belangrijke Europesekernwaarde: de onderlinge solidariteit”.

Instellingen in een precaire situatie brengen en tot volgzame instrumenten maken

“Het concept ‘Riagg’ is bedacht in de jaren zeventig, geëffectueerd begin ’80 en moest een alternatief vormen voor de traditionele instituten. Kennelijk vielen toen een aantal zaken samen. De aandacht voor de mens, het individu en zijn emancipatie van onderdrukkende systemen was ‘hot’, psychologie en therapie waren ‘in”.

“Daarnaast had de enorme golf van babyboomers vanaf ’46 alleen al door hun aantal de traditionele gang van zaken in de instituten ontwricht. In alle fasen van ons leven gebeurde hetzelfde.
Van kleuterschooltje, tot universiteit … overal waar wij aankwamen moesten extra tafels en stoelen aangesleept worden, lokalen bijgebouwd, extra personeel aangetrokken, selectie-criteria aangepast en klassieke routines losgelaten worden. Nog los van ideeën en theorieën bewerkte alleen al die menselijke tsunami de de-institutionalisering
en de democratisering. Soms zelfs tegen wil en dank. Want de gevoelens waren soms paradoxaal. Zoals wanneer heel Nederland het zich ineens kan veroorloven om boven op dezelfde berg van de maagdelijke sneeuw en de intense stilte te genieten, die er daardoor nooit meer zal zijn.

“Daarnaast wordt financiële onzekerheid bewust gebruikt om instellingen in een precaire situatie te brengen, om instellingen tot volgzame instrumenten te maken in de uitvoering van een centrale visie. De kosten in de zorg nemen feitelijk niet af, maar verschuiven naar overhead”.

Versluierend jargon dat het tegendeel beoogt van wat het lijkt

“We helpen geen patiënten meer om beter te worden, maar we helpen steeds wisselende vertegenwoordigers van de macht om hun targets te halen. De verhoudingen zijn niet langer meer constructief, maar opnieuw puur instrumenteel. De gemeenschappelijke zoektocht naar nieuwe spannende inzichten is weer omgebogen naar een burgertruttige betweterigheid
van enkelen. En ook nu weer hoort daar een versluierend jargon bij dat het tegendeel beoogt van wat het lijkt te suggereren: de participerende samenleving. We moeten meer meebetalen aan onze eigen disciplinering binnen de nieuwe, totale instituten. Anders dan in het verleden is daar nu geen opname achter dikke muren voor nodig.
Door middel van de gedetailleerde digitale informatie die over ons beschikbaar is, leerlingvolgsystemen, elektronische patiëntendossiers, oudervragenlijsten, mogen we gewoon ‘thuis’ blijven wonen”

“Een organisatie waarin therapeuten op basis van angst voor hun hachje hun basiswaarden opzij moeten zetten en vanuit die positie hun patiënten moeten helpen om hun zelfvertrouwen te herwinnen en de regie in hun leven weer in eigen hand te nemen, kan geen goede zorg verlenen. Zeker als de patiënten ook nog meemaken hoe de behandelaar zich zwijgend moet voegen naar de publieke diskwalificatie.
In zo’n zieke context kan geen gezonde zorg geleverd worden. Ik denk dat hier duidelijk parallellen zijn met de positie van leerkrachten ten opzichte van hun leerlingen”.

Politiek is meer dan ooit een activiteit van een hele kleine groep geworden

“Ik heb regelmatig meegemaakt hoe we vanuit de gezondheidszorg met bezorgdheid keken naar de manier waarop de overheid haar hervormingen in het onderwijs doordrukte.
In die tijd werd nog enigszins naïef gedacht dat zoiets nooit op die schaal in de zorg zou kunnen plaatsvinden vanwege, grofweg gezegd, de zwaardere machtspositie van de medische wereld in vergelijking met het onderwijs. De gemiddelde burger zou meer zijn dokter steunen dan zijn leraar, omdat hij banger zou zijn voor wat er met zijn lijf gebeurt dan wat er met zijn kennis gebeurt. Met verbijstering heb ik aangezien hoe de Netelenbossen, Ginjaars en Wallages van hun tijd het onderwijs hebben kunnen ontwrichten.Nog erger vond ik dat de uitkomsten van de parlementaire onderzoekscommissie Onderwijsvernieuwing geen enkele invloed heeft gehad op het politieke handelen. De commissie was keihard in haar conclusies. Zij stelde vast dat de Tweede Kamer heeft zitten slapen en de ontspoorde bewindslieden te weinig tegengas heeft gegeven. In een soort Oprah Winfrey-achtige show ging vervolgens de hele Kamer door het stof en bekende schuld. Vanaf de volgende dag werd op dezelfde manier de jeugdhulpverlening en de gezondheidszorg aangepakt. En dat terwijl in dertig jaar de politiek nog meer dan ooit een activiteit van een hele kleine groep is geworden, die daarnaast ook steeds minder een georganiseerde relatie heeft met een corrigerende achterban”.

Lees het hele interview met Jos Lamé Opkomst en verval van een soort Praagse Lente, door Gerrit-Jan Meulenbeld in Schoolbestuur no 6, onderwijsmagazine voor bestuurders, toezichthouders en managers in het katholiek onderwijs, november 2013. Klik hier.

Website Schoolbestuur: www.meulenbeld-cc.nl

Jos Lamé is voortrekker van Stichting Beroepseer

 

 

Meester van het universum

film master of the universe bauderOp een leegstaande verdieping van een bank in Frankfurt vertelt de Duitse voormalige investeringsbankier Rainer Voss openhartig over de hypnotiserende dagelijkse praktijk van financiële dienstverlening, waarmee hij soms miljoenen dollar per dag verdiende. Net als veel andere jonge handelaren maakte Voss tijdens de kapitalistische gloriedagen in de jaren tachtig een bliksemcarrière waarin weinig vragen gesteld werden en de kansen tot in de hemel reikten.

Tegen het decor van glanzende kantoorflats slentert de inmiddels ontslagen vijftiger wat beschroomd over de verlaten handelsvloer en door de lege vergaderzalen en blikt hij terug op die voorbije, megalomane tijden – alsof Wall Street’s Gordon Gekko terugkeert op de plaats delict. Met zijn zes tot acht beeldschermen waande ook Voss zich destijds een master of the universe die met één druk op de knop invloed uitoefende aan de andere kant van de wereld.

Maar de wereld werd steeds minder overzichtelijk, gevolgen werden onvoorspelbaar, tot tenslotte de luchtbel uiteenspatte. Naast persoonlijke ontboezemingen laat Voss ook zijn licht schijnen op de huidige economische situatie in Europa, en verklaart hij waarom banken niet gauw van koers zullen veranderen of ooit transparant te werk kunnen gaan.

Een uniek, maar ontmoedigend inkijkje in deze wereldvreemde branche.

Master of the universe wordt zes maal vertoond op het International Documentary Film Festival Amsterdam (IDFA) dat gehouden wordt van 20 november tot 1 december 2013.

Zie hieronder de trailer.