Skip to main content

Redactie Beroepseer

Onderzoek: Werkdruk veroorzaakt psychische aandoeningen bij academici

Het Engelse Dagblad The Guardian heeft onderzoek gedaan naar academici met psychische problemen. Academici, promovendi en onderdirecteuren stellen de universiteit verantwoordelijk voor hun conditie. Zware werkdruk, gebrek aan steun en alleen staan zijn de voornaamste oorzaken.
Tweederde van de meer dan 2.500 academici reageerden op de vragen. Hoofddocenten en medewerkers tussen 55 en 64 jaar legden vooral het verband tussen werk en conditie.
De helft van de academici van de UK en overzeese gebiedsdelen vindt dat de werkdruk invloed heeft op hun geestelijke gezondheid. 44 Procent van de degenen die reageerden tussen de 25 en 64 jaar zegt dat gebrek aan steun vooral een oorzaak is.

Net iets minder dan de helft van de respondenten voelt zich alleen staan, anderen maken zich zorgen om de “intimiderende cultuur”, de onzekerheid over hun baan en de lange werktijden. De druk om te publiceren wordt door meer dan een derde van de 25 tot  34 jarigen gevoeld.

Onderzoek naar de geestelijke gezondheid van academici is niet veel verricht. Er zijn landelijke cijfers uit 2012 die uitwijzen dat 0,2 procent een psychisch probleem had.
Andere onderzoeken waren speciaal gericht op stress en welzijn van academisch personeel. Personeel van universiteiten is meer gestresst is dan de gemiddelde Britse werker. Het probleem is ook erger geworden in de afgelopen jaren.
Het onderzoek van de Guardian stuitte ook op een verschil in leeftijd en soorten instelling.

Onredelijke eisen van het management

Gevoelens van alleen staan komen vooral voor bij promovendi – 64% – en bij de 18 tot 34 jarigen, terwijl hoofddocenten en degenen boven de 45 jaar vinden dat onredelijke eisen van het management een belangrijke oorzaak zijn van hun geestelijke gesteldheid.

“Van ons academici van de 21ste eeuw wordt het onmogelijke verwacht” aldus Rosie Miles, hoofddocent Engels op de Universiteit van Wolverhampton: “Het is eenvoudigweg niet mogelijk om effectief onderzoek te doen, goed les te geven, de eindeloze administratieve eisen in te willigen, fondsen aan te schrijven voor subsidies, altijd beschikbaar te zijn voor studenten, werk na te kijken en een verstandig, gebalanceerd leven te leiden”.

Sally Hunt, algemeen-secretaris van de UCU – University and College Union – zegt: “Veel academici en ondersteunend personeel staan onder te zware druk. We weten dat deze mate van stress op het werk veel schade kan aanrichten aan de geestelijke en lichamelijke gezondheid.
Bezuinigingen, toegenomen werkdruk en steeds hogere verwachtingen van studenten en ouders die veel meer moeten betalen voor de studie, het wordt waarschijnlijk nog erger”.

Een onderzoek op kleine schaal op universiteiten in 2008 wees uit dat de vraag naar hulp bij psychische problemen in het hoger onderwijs significant toegenomen was sinds 2003. Hoewel er binnen en buiten de instellingen adressen zijn waar men hulp kan inroepen, is de vraag of dat voldoende is.
Tina Abbott, counselor van de Universiteit van Cardiff: “De problemen strekken zich uit van werkdruk tot moeilijke relaties met collega’s of managers en het moeten leven met onzekerheid en snelle veranderingen”.

Universiteiten behoren de problemen serieus te nemen

Ruth Grant, hoofd counseling van de Brunel-universiteit zegt dat ze een toename ziet van personeel dat hulp zoekt voor psychische problemen en dat komt voor een deel omdat de universiteit opener is geworden in het aanbieden van hulp.
Universiteiten behoren de uitkomsten zeer serieus te nemen, zegt Grant: “De getallen laten zien hoe het toegaat op sommige universiteiten, wat de oorzaak is van de meer dan normale stressniveaus. Als het personeel niet gelukkig is heeft dat directe invloed op de studenten.
Voor een deel is de oorzaak dat universiteiten bloot staan aan vele veranderingen, de doelen veranderen steeds.
Mensen voelen de grond onder hun voeten wegzakken, hun gevoel van veiligheid schommelt heen en weer door de veranderingen die zonder hun te raadplegen worden doorgevoerd. Ze hebben er geen controle over”.

Meer mannen – 59% – dan vrouwen – 45% – zeggen dat ze nergens last van hadden totdat ze de academische wereld waren binnengetreden. 68% Procent van de respondenten – hoogleraren en hoofddocenten hadden geen problemen voordat ze op de universiteit kwamen.
Promovendi en onderzoekers hadden waarschijnlijk daarvoor al problemen.

Ben Rich van de Monash-universiteit in Australië die leed aan depressies zegt dat de druk van het hedendaagse academische leven “verborgen geestelijke problemen als depressie versterkt. Er is een soort dissonantie die zich ontwikkelt op de universiteiten, waarbij degenen die aanleg hebben voor diep en grondig onderzoek van onderwerpen het gevoeligst zijn voor de paradoxen van het systeem die het bereiken van het gestelde doel verhinderen”.

Meer dan de heft van de academici zegt dat de problemen hun carrière heeft geblokkeerd. Vooral degenen in de leeftijdsgroep van 45 tot 55 jaar. En bijna allemaal zeggen ze dat hun gezien en hun sociale leven eronder te lijden hebben.

Overworked and isolated – work pressure fuels mental illness in academia, door Claire Shaw, The Guardian, 8 mei 2014: www.theguardian.com

Klik hier voor de uitkomsten van het onderzoek van The Guardian.

Het tweede machinetijdperk: Over werk, vooruitgang en welvaart in een technologische tijd

the second machine age 1Komen wij binnenkort zonder werk te zitten, omdat robots onze baan overbodig hebben gemaakt? Computers hebben geleerd ziekten te diagnosticeren, auto’s te besturen, te vertalen of proza te schrijven. Maar daar blijft het niet bij. Machines kunnen in de toekomst op eigen initiatief informatie met elkaar uitwisselen en gegevens delen.

De Amerikanen Erik Brynjolfsson en Andrew McAfee hebben een boek geschreven over hoe we ons kunnen voorbereiden, zowel zakelijk als in ons privéleven, op de voortrazende invloed van (computer)technologie op ons bestaan en over herdefiniëring van de relatie tussen mens en machine: The second machine age – Work, progress and prosperity in a time of brilliant technologies. Brynjolfsson is hoogleraar informatietechnologie aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT); McAfee is mede-directeur van het Center for Digital Business van de Sloan School of Management aan het MIT.

Steeds meer beginnen we de gevolgen te voelen van techniek, technologie en automatisering. Bedrijven kunnen het zich bijvoorbeeld veroorloven een leger van robots in te zetten voor productiewerk. De werkloosheid neemt toe, de lonen en salarissen dalen of stagneren, de middenklasse wordt gestaag uitgehold. We beginnen te beseffen dat het een structurele werkloosheid betreft.

Nieuwe vaardigheden leren

omslag the second machine ageVolgens Brynjolfsson en McAfee kunnen we leren van het eerste machinetijdperk van ongeveer tweehonderd jaar geleden. In Engeland vernietigden de wevers de nieuwe textielmachines. Ze hadden een punt, ze verloren immers hun baan, maar uiteindelijk kwamen er nieuwe banen bij. Technologie vernietigt banen, maar creëert ook nieuwe en na verloop van tijd komen er evenveel bij als er verdwenen zijn. Dat kan wel even duren. Het kost tijd om nieuwe vaardigheden te leren. Vroeger werkte negentig procent van de Amerikanen in de landbouw, nu is dat minder dan twee procent. Dat verschil heeft uiteindelijk niet tot werkloosheid geleid. De boeren gingen werken in de nieuwe industrieën en ondernemers hielpen mee te bepalen wat voor nieuwe er kwamen.

In de afgelopen vijftien jaar is het verdwijnen en creëren van nieuwe banen van elkaar losgekoppeld. Brynjofsson en McAfee zouden dan ook graag zien dat er wat meer ondernemerschap zou komen: “Toen we de gegevens bekeken, zagen we dat in de jaren 2000 er minder nieuwe ondernemingen en banen waren dan in de jaren negentig en tachtig. We denken nu wel dat we in een tijd van ondernemerschap leven, maar in bepaalde opzichten is dat niet het geval. Dit moeten we verbeteren”.

Een veel gestelde vraag is wat voor economische constructie we nodig hebben om adequaat te kunnen omgaan met al deze nieuwe ontwikkelingen? McAfee is er niet voor radicaal te reageren, maar juist zorgvuldig. Het is niet nodig de barricaden van het kapitalisme te bestormen en de economie opnieuw uit te uitvinden. Ook demonisering van het kapitalisme leidt niet tot oplossingen.
Het grootste probleem anno 2014 is dat het steeds moeilijker wordt rond te komen van het inkomen dat je met een fulltime baan verdient. De barrières die een fatsoenlijk inkomen waarvan je kunt leven blokkeren moeten wel worden weggehaald. Dat kunnen we bijvoorbeeld doen door verhoging van de waarde van werk en het verlagen van belasting op arbeid. Kijken of dat werkt en dan pas overwegen of we het kapitalisme moeten afschaffen, aldus McAfee.

Twee hoofdtrendsthe second machine age 2

Momenteel zijn er twee hoofdtrends waar te nemen – globalisering en technologie – naast een aantal kleinere, zoals veranderingen op cultuurgebied en de vakbeweging. Werk dat een tijd geleden verplaatst werd naar de lagelonen-landen, komt momenteel weer terug naar de Verenigde Staten. Apple maakt zijn Mac Pro computers tegenwoordig in Austin, Texas. Dat gebeurt evenwel niet vanwege de lage lonen, maar omdat er nog nauwelijks menselijke arbeid aan te pas komt. Dat gebeurt ook met veel ander werk, waaronder kenniswerk.
In China vindt hetzelfde plaats. Er werken momenteel twintig miljoen minder mensen in de industrie dan vijftien à twintig jaar geleden. Het werk wordt niet verplaatst naar bijvoorbeeld Vietnam, maar naar een robot of een computerprogramma.
Ook de toename van ongelijkheid in bijna alle landen is een zorgelijke ontwikkeling. De ontwikkelingslanden zitten zelfs vooraan in de rij van ongelijkheid. Historisch gezien kwamen zulke landen uit de armoede door een onwikkeling van – tijdelijk – laagbetaald werk naar de status van middenklasse of hoger. Als die opwaartse weg wordt afgesneden is dat pijnlijk. Een zelfde patroon wordt door economen wereldwijd waargenomen.

Volgens Brynjolfsson en McAfee hebben we twee keuzen om de grote verbouwing van de samenleving vorm te geven. We kunnen het verleden tegen de toekomst beschermen, of we beschermen de toekomst tegen het verleden.
We zullen nog wel even de natuurlijke neiging voelen om machines kapot te slaan, bestaande banen en beroepen te bevriezen of geld te steken in verkeerde banenplannen, maar al die beschermende maatregelen zullen niet helpen tegen de nieuwe tijdgeest. Deze beschermende maatregelen zullen eerder destructief dan nuttig blijken. Het afremmen van nieuwe ideeën en technologieën is ook geen antwoord. We moeten ons in hoog tempo aanpassen en de de regering behoort daarbij een rol te spelen.

Brynjolfsson en McAfee adviseren in elk geval “universeel, openbaar onderwijs” waar de nodige vaardigheden worden geleerd. Een ander nuttig advies is het aanmoedigen van ondernemerschap.
Onderwijs moet wel opnieuw worden uitgevonden. Er is onderwijs nodig dat straalt van creativiteit, dat in staat stelt tot het bedenken van nieuwe methoden om creatief te zijn en nieuwe dingen met elkaar te combineren. Wat dat betreft sluit de Makersbeweging heel goed aan bij de nieuwe ontwikkelingen. Naast de werkloosheid komt het ook voor dat directeuren van bedrijven en fabrieken naarstig op zoek zijn naar bekwaam personeel dat ze niet kunnen vinden. Het gaat erom ons aanpassingsvermogen te trainen en met passie ons eigen werk te doen. Menselijk werk zal er altijd nodig zijn. Er is werk dat nooit door machines kan worden gedaan.

“Wij zijn voorzichtig optimistisch”

Er bestaat geen gouden tip die Brynjolfsson of McAfee ons kunnen aanreiken om de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien. “Wij zijn geen beleidsmakers. Wij concentreren ons op de diagnose, om te zien wat er aan de hand is. Onze uitkomsten van onderzoek laten we aan u zien. We hebben drie hoofdstukken gewijd aan potentiële oplossingen voor problemen”. Op het MIT zijn beiden begonnen met een nieuw initiatief voor digitale economie, waar mensen bij elkaar komen om brandende vragen bij de horens te vatten.

Om werkloosheid te bestrijden en banen voor de toekomst zeker te stellen, het zal geen makkelijke weg zijn die we genoodzaakt zijn af te leggen. De beide auteurs zeiden dat heel stellig tijdens een presentatie voor medewerkers van Google, aan de vooravond van de publicatie van hun boek. Ze deden een beroep op hun gehoor om mee te denken over de vele kwesties. De bijeenkomst is op video opgenomen en geeft een verbluffende kijk op de werkelijkheid waarin we momenteel leven en waarin we mogelijk in de toekomst gaan leven. De beide auteurs zien bewustwording van de feiten en de werkelijkheid als de voornaamste stap op de weg naar een wereld waarin we de juiste oplossingen vinden en de juiste beslissingen nemen en waarin het goed toeven is. Ze zijn niet pessimistisch, niet overmatig optimistisch, maar wel voorzichtig optimistisch. Het ligt helemaal aan onszelf hoe de toekomst eruit gaat zien.

Zie hieronder de video: Erik Brynjolfsson & Andrew McAfee, The second machine age. Authors at Google, 27 januari 2014. Duur: ruim een uur, met ondertiteling in het Engels.

Het boek The second machine age – Work, progress, and prosperity in a time of brilliant technologies, door Erik Brynjolfsson en Andrew Mcafee is gepubliceerd in februari 2014 bij uitgeverij Norton: http://books.wwnorton.com

Op de foto bovenaan: Erik Brynjolfsson (links) en Andrew McAfee tijdens hun presentatie aan de vooravond van de publicatie van hun boek op een bijeenkomst voor medewerkers van Google, 27 januari 2014

Sander de Hosson nieuwe voortrekker van Beroepseer

sander de hossonSander de Hosson (1977), longarts in het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen, is de nieuwe voortrekker van Beroepseer. Zijn aandachtsgebieden zijn met name longkanker en palliatieve zorg. Hij is onder meer hoofdredacteur van de boeken Probleemgeoriënteerd denken in de Palliatieve Zorg, Probleemgeoriënteerd denken in de Longgeneeskunde en co-auteur van De Thoraxfoto, een stapsgewijze beoordeling en het nog te verschijnen leerboek De CT-thorax.
Hij is actief in het stimuleren van kennis en kunde over palliatieve zorg in Nederland en spreekt geregeld over dit onderwerp voor artsen, verpleegkundigen en patiënten.

Adviezen van De Hosson: “Bij ziekten die niet te genezen zijn zoals uitgezaaide longkanker gaat veel aandacht en onderzoek uit naar het verlengen van de tijd die er nog is. Maar juist in de latere fasen van een ongeneeslijke ziekte is het niet de tijd, maar de kwaliteit die telt. Benauwdheid en pijn kan een mens in de laatste levensfase erg veel hinder bezorgen en het is de palliatieve zorg die alles in dienst stelt om deze klachten zo goed mogelijk te verminderen. Daarbij staat de mens als geheel centraal, ook is er in de palliatieve zorg veel aandacht voor de psyche, het sociale netwerk en existentiele problematiek. Het is mijn overtuiging dat palliatieve zorg een minstens zo belangrijke behandeling is als chemotherapie of ‘targeted therapy’ en dat zou tot uitdrukking mogen komen in aandacht en onderzoek naar deze zo belangrijke vorm van geneeskunde”.

De Hosson schrijft regelmatig blogs op zijn eigen weblog en op Artsennet die met name gaan over palliatieve zorg en longziekten. Hij heet de lezer op zijn weblog welkom met het motto: “Bij een goed leven, hoort een goede dood”.
Lees bijvoorbeeld de blogs Saint Emilion Grand Cru van 28 april 2014 of Betoverend – een ode van 18 maart 2014: http://shosson.webnode.nl

Rector vindt predicaat ‘excellente school’ helemaal niet nodig

Sinds staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs op 12 april 2014 bekend heeft gemaakt welke scholen zich ‘excellent’ mogen noemen, worden de 76 scholen die het predicaat hebben ontvangen overspoeld met aanmeldingen.
Excellente scholen zijn scholen die zowel op de kernvakken als daarbuiten excellente resultaten behalen. Ook kijkt de jury die de predicaten uitdeelt, naar de aandacht die de school heeft voor leerlingen die het erg goed doen of voor leerlingen die juist extra hulp in de klas nodig hebben.

Het Haagse gymnasium Sorghvliet heeft helemaal geen behoefte aan het keurmerk. Rector Hans Rookmaaker schrijft in het Algemeen Dagblad van 3 mei 2014 waarom:
“Het kwam weer opmerkelijk bij elkaar. Ik las in de krant een artikel over excellentie in het onderwijs. Zojuist opende ik een brief met het verzoek om Sorghvliet aan te melden voor een beoordeling ter verkrijging van het predicaat ‘excellente school’. En bij een vergadering werd mij gevraagd waarom Sorghvliet geen excellente school is.

Natuurlijk steunen we de achterliggende bedoeling: zo goed mogelijk onderwijs op excellente scholen met aandacht voor de speciale behoeftes van leerlingen, of dat nu extra ondersteuning is of extra uitdaging en programma’s voor de superslimmen. Niet tevreden zijn met middelmaat, maar een ieder het maximale laten halen uit zijn capaciteiten. Scholen die daarin in voldoende mate slagen, verdienen inderdaad het predicaat excellent.
Nu is het niet moeilijk om vast te stellen welke scholen excellent zijn. Op de – helaas niet erg gebruikersvriendelijke – site van de onderwijsinspectie worden de prestaties van alle middelbare scholen in ons land duidelijk in kaart gebracht. Iedereen kan daar zo zien wat de goede scholen in een bepaalde regio zijn. En voor digibeten die de weg kwijtraken op deze site, geeft Elsevier ieder jaar nog een duidelijk overzicht van dezelfde gegevens als op de inspectiesite met plusjes en minnetjes; ook hier wordt heel duidelijk welke scholen goede prestaties leveren

Kwaliteit

Maar natuurlijk: je kunt steeds maar doorgaan dezelfde gegevens in allerlei vormen weer te geven. De VO-Raad verzon Vensters voor Verantwoording, waar naast de harde cijfers ook veel achtergrondinformatie over de deelnemende scholen is te vinden. En nu dus ook een commissie die beoordeelt of scholen die zich ervoor aangemeld hebben inderdaad excellent zijn of niet. En dat proces om excellente school te worden, kost die scholen behoorlijk veel tijd en inspanning. Er moeten allerlei gegevens en bewijsstukken geproduceerd worden. Tijd die misschien beter in de kwaliteit van het onderwijs gestoken kan worden.

Het is fijn dat er helderheid is over de prestaties van de scholen. Dat stelt ouders en leerlingen in staat om een goede schoolkeuze te maken. Maar je hoeft hetzelfde toch niet steeds maar weer opnieuw vast te stellen. Een goede school blijft diezelfde goede school in alle onderzoeken: het gaat immers steeds om dezelfde gegevens. En een school wordt er echt niet beter van als je extra vaak constateert dat de resultaten goed zijn. Waarom tijd verspillen aan procedures om door een commissie erkend te worden als excellente school, terwijl dat al uit de beschikbare, openbare, voor iedereen toegankelijke gegevens blijkt? Sorghvliet draait al jaren mee in de top van het Nederlandse onderwijs. Om de zoveel jaar behoort Sorghvliet zelfs tot de top-vijf van ons land”.

Een goede school heeft het predicaat excellent niet nodig, door Hans Rookmaaker, Algemeen Dagblad, 3 mei 2014 (niet digitaal)

Sander de Hosson

Sander de Hosson (1977) is longarts in het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen. Zijn aandachtsgebieden zijn met name longkanker en palliatieve zorg. Hij is onder meer hoofdredacteur van de boeken Probleemgeoriënteerd denken in de Palliatieve Zorg, Probleemgeoriënteerd denken in de Longgeneeskunde en co-auteur van De Thoraxfoto, een stapsgewijze beoordeling en het nog te verschijnen leerboek De CT-thorax.
Hij is actief in het stimuleren van kennis en kunde over palliatieve zorg in Nederland en spreekt geregeld over dit onderwerp voor artsen, verpleegkundigen en patiënten.

Adviezen van De Hosson: “Bij ziekten die niet te genezen zijn zoals uitgezaaide longkanker gaat veel aandacht en onderzoek uit naar het verlengen van de tijd die er nog is. Maar juist in de latere fasen van een ongeneeslijke ziekte is het niet de tijd, maar de kwaliteit die telt. Benauwdheid en pijn kan een mens in de laatste levensfase erg veel hinder bezorgen en het is de palliatieve zorg die alles in dienst stelt om deze klachten zo goed mogelijk te verminderen. Daarbij staat de mens als geheel centraal, ook is er in de palliatieve zorg veel aandacht voor de psyche, het sociale netwerk en existentiële problematiek. Het is mijn overtuiging dat palliatieve zorg een minstens zo belangrijke behandeling is als chemotherapie of ‘targeted therapy’ en dat zou tot uitdrukking mogen komen in aandacht en onderzoek naar deze zo belangrijke vorm van geneeskunde”.

Provocatieve professionals gewenst met kritische vragen

Het expliciet bespreken van normen, die iedereen heeft, kan een hele functionele leerervaring zijn. Normatieve professionalisering kan omschreven worden als ‘de bewustwording van het krachtenveld van verschillende normen – maatschappelijke, organisatorische, professionele en persoonlijke – waarin de professional zich bevindt en het zoeken naar de juiste rechtvaardigingsgrond voor het professionele handelen, die per situatie kan verschillen en om een afweging – vooraf, tijdens en achteraf – vraagt’.
Ton Bruining schrijft op zijn blog Leer-kracht hoe hij met Leo van den Brom in 2011 een themareeks was gestart over normatieve professionalisering voor het tijdschrift voor human resource development (HRD): Opleiding & Ontwikkeling. In totaal zijn er zeventien artikelen gepubliceerd, de laatste in 2013.
Bruining is opleidingskundige en adviseur/onderzoeker voor het onderwijsadviesbureau KPC Groep. Leo van den Brom is zelfstandig bedrijfsfilosoof en docent wiskunde.

In het inleidende artikel over normatieve professionalisering, Hart voor de zaak, schrijven de auteurs dat moderne professionals moeten kunnen omgaan met de gespannen verhoudingen tussen de logica van het bestuur, de wensen van de ‘klant’ en de wetenschappelijke en technische eisen van de beroepsuitoefening: “Je werk goed doen gaat niet langer meer over het simpelweg volgen van het protocol. Sterker nog, je werk goed doen gaat er eerder over dat je in staat bent helder te rechtvaardigen waarom het protocol in deze particuliere situatie niet voldoet. Maar het gaat verder dan dat. Er ontstaan zelfs dilemma’s door een specifieke keuze voor een bepaalde structuur. Neem het voorbeeld van de matrixorganisatie. Wanneer je als productmanager van een produktlijn in een landenteam zit, moet je het belang dienen van twee lijnen. En die belangen kunnen, zeker in een grote multinational, wel eens loodrecht op elkaar staan”.
In het tweede artikel, getiteld Goed in gesprek, hebbende de auteurs een gesprek met Harry Kunneman, hoogleraar aan de Universiteit van Humanistiek, leerstoel Sociale en politieke theorie, en Edgar Karssing, econoom/filosoof en hoofddocent verbonden aan het Instituut voor bedrijfsethiek van de Nyenrolde Business Universiteit.
Volgens Karssing moeten professionals de ruimte hebben om in hun organisatie te kunnen functioneren en om trots te kunnen zijn op hun werk. “Dat betekent niet dat je maar kunt doen wat je wilt, maar wel dat je standaarden ontwikkelt, en je daaraan houdt en dat je je kunt verantwoorden” .

Bureaucratie beschermt juist tegen politieke impulsen

Het zevende artikel, Goed werk door provocatieve professionals, bevat een interview met Hugo Letiche, emeritus hoogleraar Practice van de Universiteit voor Humanistiek en René ten Bos, hoogleraar organisatiefilosofie aan de Radboud Universiteit: “Bureaucratie en technologie perken het werk van professionals in. Om goed werk te kunnen blijven verrichten, zijn provocatieve professionals nodig die kritische vragen stellen”.

Letiche plaatst een kanttekening bij de geluiden van professionals die klagen over de bureaucratie die een goede dienstverlening frustreert: “De koppeling van professionals en bureaucratie heeft sinds de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog voor enorme ontwikkelingen gezorgd (…) Vooral de afgelopen jaren heeft ‘bureaucratie’ een te negatieve lading gekregen(…) Modieuze kritici vinden dat de bureaucratie onethisch en ouderwets is. Maar bureaucratie beschermt juist tegen politieke impulsen. Ze beschermt burgers bijvoorbeeld tegen politici die zich om populistische redenen tegen een bevolkingsgroep keren. De bureaucratie is een formele onpersoonlijkheid, zonder affectie en enthousiasme, zonder boosheid en vooroordelen” .
De invloed van wetenschap en technologie op het werk van professionals is volgens Letiche enorm: “We zijn dichtbij een verregaande ‘automatisering van de professional’. Veel van het werk dat artsen, leraren en politieagenten doen, kan straks uitgevoerd worden door robots”. Dat is niet iets wat Letiche toejuicht: “De invloed van beroepsbeoefenaren wordt uitgehold, de dienstverlening verliest haar menselijke gezicht en de professional is niet meer de vakman van weleer”.
De waarde van bureaucratische systemen moet volgens Letiche dan ook niet overschat worden. “Managers moeten zich realiseren dat planning en controle slechts op deelgebieden mogelijk zijn. De frontliniewerker is het belangrijkste zintuig van de organisatie. Primaire taak van het management is het verschaffen van een zingevend verhaal voor de organisatie en in samenhang daarmee richtlijnen voor het operationele werk, randvoorwaarden voor zelforganisatie en zorg voor de kwaliteit van het werk: maatschappelijk, vakinhoudelijk en ethisch”.

Afbraak van het professionalisme

Volgens Ten Bos is de afbraak van het professionalisme al enkele decennia aan de gang: “Zo voerde Margaret Thatcher een verbeten strijd tegen professionals in de gezondheidszorg, die ze beschouwde als gedegenereerde adel die zich op basis van verouderde denkbeelden en idealen wenste te onttrekken aan de markteconomie”. Ten Bos vindt dat het niet slecht is ‘dat er gaten in het bastion van de klassieke professional worden geschoten’. Er is volgens hem een einde gekomen aan de morele superioriteit van de klassieke professionals die zich beroepen op onbetwijfelbare en objectieve kennis. Hij vervolgt: “Er wordt veel heil verwacht van het evidence based denken, maar daar zit een denkfout in. Het pleidooi voor het evidence based werken is gebaseerd op het idee dat de problemen in de wereld ingewikkeld, complicated, zijn en dat die met de juiste procedures eenvoudig zijn op te lossen”. Die voorstelling bevat de belofte dat orde kan worden gebracht en dat problemen kunnen worden opgelost door ingewikkelde zaken open te vouwen en verborgen factoren aan het licht te brengen.
Volgens Letiche is de wereld minder uitlegbaar dan wel wordt gedacht. Een complexe wereld, waarin mensen en hun wensen, activiteiten en problemen veelzijdig en op allerlei manieren verweven zijn, is volgens hem niet eenvoudig en evidence based te uit te leggen en te sturen met procedures en meet- en regelsystemen: “Dat is een idee-fixe. Veel problemen in de publieke dienstverlening bijvoorbeeld zijn eerder rafelig, meervoudig en moeilijk te verhelpen. Ze zijn niet ingewikkeld, maar complex”.

Discussies over ethiek in organisaties verworden tot rationele procedures

In zijn boek Rationele engelen uit 2003 gaat Ten Bos in op de discussies over ethiek in organisaties. Die nemen volgens hem de morele problemen van organisaties niet weg, omdat ze verworden tot rationele procedures ontdaan van de gevoelsdimensie. Mensen die een voorkeur hebben voor zulke mechanische moraliteit noemt Ten Bos ‘rationele engelen’. Het zijn mensen die ver van de werkvloer afstaan en zich niet inlaten met de morsige praktijken van alledag, die spreken over integriteit. Ze participeren nooit, maar calculeren zich suf. Ten Bos bekritiseert een simplistische behandeling van de morele dimensie: “In een bedrijfsethiek van procedures, regels, codes en belanghebbendenanalyses is weinig ruimte voor existentiële twijfel en onzekerheid, voor gevoelens als verontwaardiging en angst, droefheid en verveling. Deze zogenaamd negatieve emoties zijn als zand in de overlevingsmachine: ze maken een soepel functioneren van het bedrijf lastiger. Organisaties maken fouten die men wanhopig en krampachtig probeert in te vullen met dezelfde rationliteit als die de problemen veroorzaakt”.

Een beweging van professionals tegen de eigen beroepsgroep en organisatie

Letiche ziet dat de hedendaagse professional een behoudende professional is geworden “die geniet van de welvaart, wat ten koste gaat van de creativiteit die zo kenmerkend was voor de traditionele professional”.
Hij roept op tot een tegenbeweging, vanuit een eigentijds perspectief en die moet komen van professionals die het lef hebben om te laten weten wat in de praktijk relevant is, en van authentieke leiders, die van de gebaande paden durven gaan. Letiche: “Een beweging tegen de eigen beroepsgroep en de eigen organisatie is niet eenvoudig. Het vraagt durf om te provoceren en ook om de eigen normen en waarden kritisch te bevragen. Authentieke leiders stellen zulke kritische en provocatieve vragen en durven de systeemgrenzen te overschrijden”.

Ten Bos pleit voor een andere vorming van de moderne professional: “In plaats van het pandoer van Van Bijsterveldt over zelfvertrouwen, prestaties en trots door het uitvoeren van taken, pleit ik voor echte gesprekken over dingen, voor het plezier beleven aan de taaiheid van vakken als wiskunde”.
Ten Bos is kritisch op de tendens van beroepsopleidingen om veel te investeren in communicatietrainingen: “Ik zie het in de opleiding van artsen en bedrijfskundigen. Wie niet bereid is om het anders te doen, is overgeleverd aan middelmatigheid, met af en toe iets briljants”.

Letiche en Ten Bos gooien veel heilige huisjes omver. Het boek Beroepszeer – Waarom Nederland niet goed werkt uit 2005 dat de aanzet gaf tot de oprichting van Stichting Beroepseer en indertijd insloeg als een bom, krijgt ook een veeg uit de pan. Het boek blijkt na al die jaren nog steeds een open zenuw te raken.
Maar temidden van alle discussies, kritiek en ideeën over professionaliteit, staat één ding in elk geval vast. Professionals èn managers zullen provocatief en moedig moeten zijn.

Hart voor de zaak, normatieve professionalisering op blog Leer-kracht, door Ton Bruining, 14 april 2014: http://leer-kracht.blogspot.nl
In de blog staan links naar de titels van de artikelenreeks, in PDF te lezen op internet.

Treinschoonmaakster: “Ik wil iets goed doen, maar ik heb er gewoon te weinig tijd voor”

schoonmakenWie woensdag met de trein heeft gereisd, zal het ongetwijfeld hebben gemerkt. Het schoonmaakpersoneel heeft op dinsdagavond 29 april 2014 om 22.00 uur het werk stilgelegd.
De schoonmakers staken voor een betere CAO. Vakbond FNV Bondgenoten eist dat bij ziekte de eerste twee ziektedagen ook worden betaald. Nu is dat niet het geval. Daarnaast wil de Bond dat mensen meer tijd krijgen om hun werk te doen. Ook ligt er een eis voor een loonsverhoging van 50 cent per uur.
De werkgevers, verenigd in de Ondernemingsorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB), willen niet op de eisen ingaan. De werknemers richten zich daarom met hun acties op de bedrijven die de schoonmakers inhuren. Eén van die bedrijven is de NS.
Verslaggeefster Eefje Oomen van het Algemeen Dagblad liep een ochtend mee met de 28-jarige treinschoonmaakster Hülya.

… Ik heb het gele doekje, zoals Hülya streng instrueerde, gebruikt voor de vette krassen op de spiegel. Ik heb het blauwe doekje gepakt voor de bruine kringen op de wastafel. Ik heb het rode doekje genomen voor de besmeurde achterwand, het wc-deksel, de ijzeren pot…
Ik heb een rood hoofd van de inspanning en ik wil nu echt wel weten of het is gelukt. Of ik Hülya’s dagelijkse tempo een beetje heb geëvenaard?

Dat blijkt niet het geval. Totaal niet: ‘Je doet er veel te lang over. En je bent ook nog de deur vergeten. En de vlekken op het raam’.
De moeder van twee dochters die zelf al zeven jaar bij de NS schoonmaakt, heeft haar conclusie na mijn ochtendje poetsen in treinen van en naar Utrecht CS wel getrokken. Ik ben volledig ongeschikt. Ik ben te chaotisch, te traag, maar vooral veel te precies. En dat laatste is in de ‘professionele schoonmaak’ helemaal de bedoeling niet meer. Thuis, ja. Daar ruimt Hülya écht op. Maar hier, in de trein, is het ‘hup, hup, hup’.

Het nieuwe ‘resultaat gericht werken’

Hülya krijgt met één collega elke dag 19 minuten om een trein van achter naar voren, van onder tot boven, van coupé tot coupé schoon te krijgen. En dat betekent dat zij en haar collega alleen ‘het hoognodige’ doen. De wc’s voor het oog poetsen, de Metro’s van de tafels grissen, de afvalbakken legen. Daarbij heeft ze dan wel te maken met allerlei ‘bizarre regels’ van haar werkgever Hago waar ze zich aan moet zien te houden. Zo mag ze volgens het nieuwe ‘resultaat gericht werken’ een vlek van minder dan 2 centimeter laten zitten, maar niet drie vlekken van 2 centimeter. ‘Snap je ‘m nog?’
Het maakt ook niet zo uit, zegt Hülya, want het netto resultaat is altijd een viezere trein dan ze in haar hart zou willen. ‘Ik wil iets goed doen, maar ik heb er gewoon te weinig tijd voor’. Zelf zou ze nimmer een boterham op het treintafeltje leggen… ‘Die tafels worden nooit echt grondig met sop schoongemaakt’.

Hülya en de ongeveer zeshonderd andere schoonmakers bij de NS verdienen weinig. Hülya zelf houdt aan drie dagen achter uur werken maandelijks maar zevenhonderd euro netto over. De schoonmakers staken niet alleen om de karige lonen, ze doen het ook om de ziekteregeling die te zuinig is.
Maar de schoonmakers hebben hun werk ook stopgezet omdat er voor alles sluipenderwijs steeds minder tijd is. ‘Het werk dat we nu met z’n tweeën doen, deed ik vroeger met z’n vieren, en daarvoor met zijn zessen’.

De verslaggeefster gaat het nog een keer proberen, in negentien minuten de trein schoon krijgen: Als ik nou minder netjes ben en het gas er goed op zet?  Bij het legen van de vuilnisemmers ga ik direct de fout in. Ik krijg de bakken amper open, laat staan gekanteld, en als de eerste omgaat, flikkeren er twee bijna volle cappuccinobekers, een stuk appel en vier sultana-wikkels op de grond.
En dan dat gezellige commentaar. ‘Kunnen jullie dat schoonmaken beter niet ‘s nachts doen’, snibt een oudere heer in gestreepte polo. En een meisje wijst me kortaf op een stoel. ‘Zit onder de koffie’.
Hallo. Zo lukt het dus nooit. Twee coupés in de intercity Den Bosch-Utrecht CS werk ik uiteindelijk af, en dan niet eens ‘resultaat gericht’, want volgens Hülya laat ik talloze vlekken zitten die ‘veel groter zijn dan twee centimeter’.
Als ik de NS later over mijn ervaringen vertel, zegt de woordvoerder dat de Spoorwegen ‘tevreden’ zijn over de kwaliteit die schoonmaakbedrijf Hago levert. ‘En verder gaan wij niet over het werkproces’.
De voorlichter van Hago benadrukt op haar beurt dat ze er ‘alles’ aan doen om de trein overdag zo opgeruimd mogelijk te houden. ‘Maar het is wel rollend materieel: schoonmakers hebben niet veel tijd. ‘s Nachts doen we het grondig’.
Ik vraag me het af na een ochtend in Hülya’s gele hesje. En ik vraag me vooral af of ik ooit nog onbekommerd een appel op het treintafeltje leg.

‘Zijn dat bloedvlekken daar op die wasbak?AD-verslaggever kruipt in de huid van een treinschoonmaker, door Eefje Oomen, Algemeen Dagblad, 1 mei 2014 (in papieren krant, niet digitaal).

Deel treinreizigers merkt gevolgen schoonmaakstaking. Omroep West, 29 april 2014: www.omroepwest.nl

Publiek professionalisme en Goed werk. Deel 3: De gemeenteambtenaar. “De mens als onderdeel van het geheel”

In deel 3 van de serie ‘Publiek professionalisme en Goed Werk’ is gemeenteambtenaar Marcel Morel aan het woord. Hij is coördinator van het cluster Juridische Zaken. Zijn werkveld is specifiek maar ook breed. Hij is al jaren gepassioneerd bezig met zijn werk, maar zijn hart ligt ook bij de natuur en het milieu. Voor hem geldt niet alleen het recht van de sterkste.

Klik hier voor het derde verhaal: De mens als onderdeel van het geheel, door Marc Dols: https://beroepseer.nl

Toelichting op de serie

Op de School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit Tilburg wordt sinds een aantal jaren het keuzevak ‘Publiek Professionalisme en Goed Werk’ gegeven. Dit vak is ontwikkeld door de docenten Thijs Jansen en Merlijn van Hulst.
Het doel van dit vak is derdejaars studenten Bestuurskunde kennis te laten maken met de leefwereld van publieke professionals. Veel van wat door politici en ambtenaren bedacht wordt als beleid, wat gewenst wordt door kiezers/burgers, kan uiteindelijk slechts gerealiseerd worden door professionals op de werkvloer.
Het realiseren van beleidsdoelen is in de praktijk vaak een strijd: bijvoorbeeld om met beperkte middelen goed werk te leveren. Daarom worden degenen die dit (moeten) doen wel ‘frontlijnwerkers’ genoemd. Dit ‘echte werk’ is tot nu toe in het internationale bestuurskundig onderzoek een van de kleinere onderzoeksobjecten gebleven. Daarin heeft traditioneel ten onrechte sterk de nadruk gelegen op publiek management en organisatie. Immers, de kwaliteit van de publieke dienstverlening hangt bepaald niet alleen van ‘aansturing’ door bestuur en management af. Deze hangt ook in sterke mate af van degenen die het echte werk doen: van artsen en verpleegkundigen, leraren, gezinsvoogden, re-integratiecoaches, politieagenten en anderen.

Klik hier voor lezen van de toelichting en de overige interviews: https://beroepseer.nl

Deel 1 verscheen op 5 april 2014: De kraamzorg. “Ik moest trouwen en alles liep anders”, door Pawan Mohanlal.

Deel 2: De griffier. “Die faciliterende rol, daar doe je het voor”, door Mathieu Monteau, 15 april 2014.

 

Technologische sprongen, banenverlies en toenemende ongelijkheid

De opwinding van tech-mensen als ze het hebben over de dingen die op het punt staan te gebeuren op medisch gebied is moeilijk te overtreffen. Eric Horvitz, co-directeur van Microsoft Research vertelde over een systeem dat zeer nauwkeurig kan voorspellen hoeveel kans een zwangere vrouw loopt op een postnatale depressie door te kijken naar haar Twitterberichten. Je hoefde alleen maar te letten op hoe vaak ze de woorden ik en mij had gebruikt.

Eduardo Porter vervolgt zijn artikel in The New York Times over technologie en de toekomst van arbeid met een citaat van Ramesh Rao van het California Institute for Telecommunications and Information Technology in San Diego over hoe dokters die met behulp van video en audio op afstand de toestand van slachtoffers van een beroerte hadden beoordeeld in 98 procent van de gevallen de juiste instructies hadden geven.
Dit is nog maar het begin. “De echte innovatieve dingen hoeven alleen nog maar geactiveerd te worden”, zegt hij: “Wat er ook gebeurt, het zal ontwrichtend zijn”.

Maar dit is nog slechts het halve verhaal.

Een paar jaar geleden zou dit soort technologische ontwikkeling als louter goed nieuws worden ontvangen: een gelegenheid om de volksgezondheid en de levensstandaard te verbeteren. Bovendien zouden vermindering van zorgkosten en verhoging van productiviteit de leidende positie van de Verenigde Staten op het gebied van technologie wel eens kunnen consolideren.

Er is evenwel een groeiend pessimisme waar te nemen in het besef van de gevolgen van zulke innovaties. Het is een oude angst die altijd aanwezig is sinds Ned Ludd in het negentiende eeuwse Engeland twee textielmachines kapot sloeg. Met die daad begon de opstand van de Luddieten, de eerste georganiseerde activistenbeweging tegen technologische verandering.

De vraag rijst: Wat gebeurt er als technologie een vervanging voor arbeid wordt, in plaats van een aanvulling daarop?

J. Bradford Delong, hoogleraar economie aan de Universiteit van California in Berkeley heeft onlangs geschreven dat de hele geschiedenis door elke nieuwe machine die werk deed dat voorheen door mensenhanden en -spieren werd gedaan de vraag naar aanvullende menselijke vaardigheden deed stijgen, zoals van ogen, oren en hersenen.

Steeds minder banen voor mensen

Maar er is geen garantie dat dit altijd zo zal blijven. Sommige banen – van kindermeisjes of serveersters – zullen blijven bestaan, maar naarmate de informatietechnologie banen binnensluipt die voorheen voor het merendeel afhankelijk waren van denkkracht, dreigen er steeds minder banen over te blijven voor mensen.

Dit soort ketterse ideeën wil er niet in bij de heersende economen die uitgaan van de regel dat kapitaal – van grond en draaibanken tot computers en deeltjesversnellers – complementair is aan arbeid.
Het was een regel, geschreven door economen als Robert Solow die in 1987 de Nobelprijs voor economie won vanwege zijn theorie over hoe arbeid, kapitaal en technologische vooruitgang bijdragen aan economische groei. Solows model dat indertijd gebaseerd was op een bestendige economie zonder structurele veranderingen heeft het denken over economische groei van midden jaren vijftig tot midden jaren tachtig gedomineerd.

Maar het begint te dagen dat aan een lang gekoesterd geloof niet meer vastgehouden kan worden. Het deel van het nationaal inkomen*) dat naar werknemers gaat – in de vorm van lonen en uitkeringen – is de laatste vijftig jaar aan het dalen. Het nationaal inkomen bestaat voor het grootste deel uit winsten van corporaties sinds 1920, het jaar waarin de regering met het bijhouden van statistieken is begonnen.
In een recent interview geeft Solow toe dat zijn groeimodel niet meer opgaat: “Als er iets structureels gebeurt in de economie, kan dat het aandeel van kapitaal doen vermeerderen”.
Hij doelt daarmee op de technologie, waarschijnlijk niet de enige oorzaak van het dalen van het arbeidsaandeel. Hij doelt ook op “alledaagse oorzaken”, zoals de erosie van het minimumloon, de teloorgang van de invloed van vakbonden en nieuwe anti-arbeidswetten.

Maar de technologie speelt duidelijk een rol. Solow: “Over tien of vijftien jaar zullen we meer weten, maar als ik de gegevens nu zou moeten interpreteren, dan zou ik zeggen dat, als de economie meer kapitaalgericht wordt, het kapitaalaandeel van het nationaal inkomen zal stijgen”.

Steeds grotere inkomensverschillen

Deze verschuiving vindt wereldwijd plaats. In een recent artikel van de Quarterly Journal of Economics beweren Loukas Karabarbounis en Brent Neiman van de Booth School of Business van de Universiteit van Chicago, dat het deel van het nationaal inkomen dat naar werknemers gaat wereldwijd is gedaald. Aangezien de kosten van kapitaalinvesteringen relatief lager zijn geworden dan de arbeidskosten, is het zakenleven snel overgegaan tot het vervangen van werknemers door technologie.

Sinds medio jaren zeventig is er wereldwijd een trend zichtbaar. Kapitaal en arbeid zijn meer inwisselbaar dan wat economische standaardmodellen ons doen geloven, aldus professor Neiman: “Dit gebeurt overal ter wereld. Het is wereldwijd dé trend”.
De mogelijke gevolgen zijn niet best. De grote verschillen in inkomen die almaar groter worden sinds de jaren tachtig, zullen nog groter worden.

Maar het is niet makkelijk precies te voorspellen hoe de verhouding tussen inkomen uit kapitaal en uit arbeid zal zijn in de komende tien jaar. Een collega van Solow, Daron Acmoglu van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) vertelde dat “technologie in de toekomst er ook toe kan bijdragen dat het aandeel van arbeid toeneemt”.

Tyler Cowen, hoogleraar economie aan de George Mason-universiteit in Virginia is van mening dat de definities van arbeid en kapitaal nogal willekeurig zijn. Hij zoekt liever naar relatief schaarse productiefactoren waarvan hij er twee heeft gevonden: natuurlijke hulpbronnen die in snel tempo verminderen, en goede ideeën die grotere markten kunnen bereiken dan ooit tevoren.
Als je een van deze twee bezit, dan kun je de meeste vruchten plukken van de groei.

Lange tijd was een principe in de economie dat technologische verandering leidt tot inkomensongelijkheid door een hogere beloning van vaardigheden dankzij een dynamiek die skill-biased technical change (SBTC) wordt genoemd. Technologische vooruitgang zou ten goede komen aan hoogopgeleiden, terwijl routinematig lager geschoold werk wordt gesubstitueerd door kapitaal.
De verliezers zijn werknemers wier baan vervangen kan worden door machines, in de textielindustrie bijvoorbeeld. Degenen wier werk meer waard wordt door machines zijn de winnaars. Denk aan de handelaren van Wall Street die zich bedienen van ultrasnelle computers.

Een nieuwe route naar meer ongelijkheid

Maar, het wordt steeds duidelijker dat dit niet het hele verhaal is. De hardnekkige daling in het arbeidsaandeel van het inkomen wijst op een andere dynamiek. Noem het capital-biased technical change. Hierbij worden werknemers met een fatsoenlijk loon vervangen door machines, ongeacht hun vaardigheden.

Een voorbeeld daarvan laat het onderzoek zien van de Canadese economen Paul Beadry, David Green en Benjamin Sand. Zij ontdekten dat de vraag naar hoog gekwalificeerde werknemers in de V.S. het hoogtepunt bereikte in 2000 en daarna begon af te nemen, zelfs toen hun aantal bleef toenemen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het omlaagdrukken van hoog gekwalificeerde werknemers op de ladder van vaardigheden, die op hun beurt de minder geschoolde werkers omlaagdrukten.

Deze dynamiek opent een nieuwe route naar meer ongelijkheid: de toename van geërfde rijkdom, een actueel thema dat diepgaand is onderzocht door de Franse econoom Thomas Piketty die momenteel met zijn nieuwe boek Capital in the Twenty-First Century over de gevolgen van de ongelijkheid in bezit en vermogen internationaal furore maakt. Een kleine groep mensen wordt steeds rijker doordat hun vermogen sneller groeit dan de economie. Arbeid wordt een steeds minder bepalende factor voor rijkdom.

En wat zijn de prognoses voor goede banen in de geneeskunde? Beleidsmakers houden zich vast aan de hoop dat de Amerikaanse werknemer van de middenklasse in de toekomst zal kunnen blijven steunen op een groeiende gezondheidsindustrie. Maar de technologie kan deze belofte ook makkelijk breken.

“Banen in de gezondheidszorg mogen nu zeker zijn”, aldus Gordon Hanson, hoogleraar economie aan de Universiteit van California in San Diego, “maar ons gevoel over wat zekerheid is wordt steeds opnieuw ondergraven door de gevolgen van technologische vooruitgang”.

Of, zoals Rao het zei: “Voor een diagnose van een depressie aan de hand van Twitterberichten heb je geen medische opleiding nodig”.
De enige zekere weg naar de toekomst schijnt al bezaaid te zijn met heel veel geld.

Noot
*)
Nationaal inkomen is de som van de primaire inkomens van de ingezetenen van een land in een jaar. Primaire inkomens zijn inkomens die men ontvangt als beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren: loon + pacht + huur + rente + winst. Het nationaal inkomen kan bruto of netto en tegen marktprijzen of tegen factorkosten worden berekend.

Zie artikel Tech Leaps, Job Losses and Rising Inequality, door Eduardo Porter, The New York Times, 15 april 2014: www.nytimes.com