Skip to main content

Redactie Beroepseer

Directeur Kenniscentrum VEMW: “Nederland heeft geen onafhankelijke en onberispelijke toezichtcultuur”

Het kenniscentrum en belangenbehartiger voor zakelijke energie- en watergebruikers VEMW vindt dat het onderzoek naar de Nederlandse Zorgautoriteit NZa een breed debat vereist over de onafhankelijkheid van toezicht. Dit naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek van de Commisie Borstlap naar de NZa waarvan de belangrijkste werden gepubliceerd op 1 september 2014. Het rapport zelf verschijnt op 2 september.
De Commissie Borstlap stelt vast dat het toezicht op de zorgsector in Nederland grondig moet worden herzien. Er is sprake van verwevenheid tussen het zelfstandig bestuursorgaan NZa en het Ministerie van Volksgezondheid dat via wet- en regelgeving de regels bepaalt.

NZa onderzoek vereist breed debat onafhankelijkheid toezicht

De VEMW schrijft op haar site dat wat de Commissie Borstlap heeft vastgesteld m.b.t. het toezicht op de zorg, niet uniek is voor die sector.

Algemeen Directeur van VEMW Hans Grünfeld: “Voor VEMW zijn de conclusies van de Commissie Borstlap herkenbaar. De conclusies staan niet op zichzelf. Ook de financiële sector heeft laten zien dat het toezicht de afgelopen jaren tekortgeschoten is. In de energiesector staat de regulering van de markt en het toezicht daarop onder steeds grotere druk. Op dit moment loopt er een consultatie om de Elektriciteits- en Gaswet te integreren in een Energiewet. Opvallend daarbij is de afname van de bevoegdheden van toezichthouder ACM*) in de voorstellen ten faveure van aanwijsbevoegdheden van de minister van Economische Zaken. Voor een zuivere verhouding dient ons inziens iedere schijn van ongeoorloofde inmenging voorkomen te worden en mag de minister geen bemoeienis hebben met individuele gevallen.

De voorbeelden uit de zorg, de financiële wereld en de energiemarkten lijken de conclusie te rechtvaardigen dat Nederland geen onafhankelijke en onberispelijke toezichtcultuur heeft. VEMW pleit dan ook voor een breed, sectoroverstijgend onderzoek en debat. De toegenomen regulering maakt het eens te meer nodig dat er structureel iets gaat veranderen, om het vertrouwen van de burger en het bedrijfsleven terug te winnen”.

*) ACM = Autoriteit Consument en Markt

Downloaden van  Het rapport van de Onderzoekscommissie intern functioneren NZa (346 pagina’s) in PDF op de site van de Tweede Kamer: http://tweedekamer.nl

NZa onderzoek vereist breed debat onafhankelijkheid toezicht, VEMW, 2 september 2014: https://www.vemw.nl/Nieuwsoverzicht/2014-09-02-Nws020914%20NZa.aspx (Niet meer beschikbaar). Zie: Functioneren van de NZa. Aan de orde is het debat over het functioneren van de NZa: Tweede Kamer, 9 september 2014: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20132014-106-19.pdf

Ook commissie-Borstlap onder druk gezet door VWS, door Joep Dohmen en Jeroen Wester, NRC, 1 september 2014: www.nrc.nl

“Als huisarts kijk ik met angst en beven naar volgend jaar”

Mary Sjabbens, sinds twee jaar “fanatiek blogger”, had deze zomer een interview met dokter Strijbos van Medisch centrum Dierdonk in Helmond waar hij sinds 2002 samen met een collega werkt als huisarts. Het interview ging over zijn praktijk, zijn werkdagen en zijn zorgen voor de toekomst. Het laat zien waarmee een huisarts  allemaal geconfronteerd wordt en geconfronteerd gaat worden per 1 januari 2015 als de Participatiewet wordt ingevoerd, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wordt uitgebreid en de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg van de provincie naar de gemeente wordt overgeheveld.

Een van de vragen aan dokter Strijbos luidt in welk opzicht zijn werk in de loop van de jaren is veranderd?
Er volgt een veelzeggend antwoord:

“Door onder andere de toenemende vergrijzing is het beroep ‘huisarts’ meer een verzorgend vak geworden. Mensen leven langer en worden vaker geconfronteerd met chronische aandoeningen. Ook is er meer aandacht voor preventie gekomen, al moeten we er wel voor waken dat dit toch binnen de perken blijft. De huisarts is al lang geen solist meer. Hij of zij is onderdeel van een(zorg) keten en werkt intensief samen met andere zorgverleners in de eerste en tweede lijn van de gezondheidszorg.

Steeds meer zorgtaken komen op het bord van de huisarts terecht. Onder andere zorg vanuit de tweede lijn, het ziekenhuis, welke overgeheveld wordt naar de huisarts. Hier moeten wel de grenzen bewaakt worden. Dit is een belangrijke taak ook voor onze beroepsvereniging, de LHV. Dit jaar bijvoorbeeld is de GGZ gereorganiseerd. Veel meer psychische problemen komen nu bij ons terecht. De verwijsmogelijkheden worden meer beperkt. We moeten er echt voor waken dat de kwaliteit gewaarborgd blijft.

Veel van deze kwesties worden door de politiek en de zorgverzekeraars min of meer opgelegd onder het mom van kwaliteitsverbetering en zorg dicht bij de patiënt. In werkelijkheid gaat het vaak om bezuinigingsmaatregelen. Hoe je het wendt of keert, de huisarts is gewoon het goedkoopste!

Een ander punt van frustratie hierbij is dat wij wel meer taken erbij krijgen, maar de aanvullende prestatiebeloning en tegemoetkoming in de kosten achterwege blijft, of niet in verhouding staat met de extra werkzaamheden. Als huisarts kijk ik met angst en beven naar volgend jaar, want dan zullen de verdere transities van jeugd, GGZ en ouderenzorg naar de gemeentes plaatsvinden. Het huisartsen vak bevindt zich min of meer in een stroomversnelling en steeds meer partijen zoals de politiek en zorgverzekeraars bemoeien zich met de inhoud en vormgeving van ons vak. Ook neemt de bureaucratie hand over hand toe.

Toch vind ik het vakinhoudelijk een fantastisch beroep. Het bestrijkt het gehele terrein van de geneeskunde. Geen dag is hetzelfde. Vanaf de geboorte tot aan de laatste levensfase begeleid je patiënten. Het is een dankbaar vak waarbij je elke dag voor de patiënt een verschil kunt maken. Ik probeer de co-assistenten die ik opleid dagelijks te enthousiasmeren voor het in mijn ogen ‘mooiste vak van de wereld’.”

Lees het hele interview met dokter Strijbos op de blog van Mary Sjabbens: De zorgen van een huisarts, 29 juni 2014: www.marysjabbens.nl (interview niet meer beschikbaar op site van Mary Sjabbens).

Enquête met tien vragen: Hoe gaat het met onze ouderen?

renske leijtenTweede Kamerlid Renske Leijten doet een oproep op de site van de SP (Socialistische Partij) een korte vragenlijst in te vullen: Hoe vindt u dat het met onze ouderen gaat?

“Onlangs liet Nieuwsuur zien hoe duizenden ouderen wachten op een plek in een verzorgings- of verpleeghuis. Hoogbejaarde mensen – soms dementerend – overlijden terwijl ze op een wachtlijst staan. Tegelijkertijd gaan verzorgingshuizen dicht of staan kamers in deze huizen leeg. Ik vind dat een grote schande.

Van de politiek mag verwacht worden dat ze maatschappelijk problemen aanpakken. Dit kabinet doet het omgekeerde, het maakt problemen groter. Wat we moeten doen is nu regelen dat alle leegstaande kamers direct bewoonbaar worden gemaakt voor mensen die op de wachtlijst staan. We moeten stoppen met het sluiten van verzorgingshuizen, juist nu steeds meer mensen de geborgenheid van zo’n huis zoeken.

Vorig jaar heb ik aan huisartsen gevraagd of zij merkten dat ouderen langer thuis moeten blijven wonen. Dat was inderdaad zo en huisartsen lieten weten dat in 80% van de gevallen de thuiszorg niet op orde was of kon zijn.

Nu wil ik die vraag aan u stellen. Als u met deze situatie te maken hebt, of als u mensen kent die hiermee te maken hebben, wilt u mij dan helpen door een korte vragenlijst in te vullen? Hoe gaat het met onze ouderen? Krijgen zij de zorg die ze nodig hebben? Zijn de berichten van afgelopen week uitzondering of regel? Graag hoor ik uw verhaal”.

Het invullen van de vragenlijst duurt vijf minuten. Klik hier om de vragenlijst in te vullen. (Niet meer beschikbaar)

Hoe gaat het met onze ouderen? door Renske Leijten, website SP, 28 augustus 2014: www.sp.nl

10.000 mensen wachten op zorg, Nieuwsuur, 25 augustus 2014: http://nos.nl

Aliëtte Jonkers over Nivel-onderzoek naar basispakket zorgverzekering: Gesubsidieerde leugens

De premie voor ziektekosten gaat volgend jaar met 10 euro per maand omhoog, aldus een bericht van de NOS op 27 augustus 2014. Dat hebben bronnen gezegd die betrokken zijn bij het overleg tussen kabinet en de drie oppositiepartijen die samenwerken met het kabinet. Ook het eigen risico gaat omhoog, van 360 euro naar 400 euro in 2015.
Nu is het wel zo dat een zorgverzekeraar zelf kan bepalen of hij de richtlijn van het kabinet toepast of niet. Aan het eind van het jaar maken de verzekeraars hun nieuwe tarieven bekend.

Het bericht over verhoging van de premie werd voorafgegaan door een bericht over het basispakket. Daaraan wordt gemorreld door verschillende partijen. Volgens het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel), kunnen ziektekosten ‘door eigen schuld’ wel uit het basispakket. Dat zou blijken uit een onderzoek onder de leden van het Verzekerdenpanel aan wie was gevraagd wat ze vonden van de dekking en versobering van het basispakket.

De overheid kijkt ieder jaar weer naar de dekking van het basispakket van de zorgverzekering. In het advies hierover van het Zorginstituut Nederland (voorheen het College voor Zorgverzekeringen) wordt de inbreng van verzekerden ieder jaar belangrijker.

Uit het Nivel-onderzoek blijkt dat de meningen verdeeld zijn. Voor veel verzekerden is een ingreep in het basispakket een onacceptabele manier om te bezuinigen. Het meest acceptabel zijn bezuinigingsmaatregelen gericht op verbetering van de organisatie van de zorg. Maatregelen zoals een hogere eigen bijdrage of hogere premie zijn het minst populair. Het draagvlak voor het versoberen van het basispakket zit hier tussenin. Het lijkt erop dat naarmate maatregelen meer de portemonnee van de verzekerden raken, het draagvlak minder is.

Solidariteit
De belangrijkste reden voor verzekerden om vergoeding via het basispakket te schrappen betreft de eigen keuzen van de patiënten zelf. Voorbeelden daarvan zijn: complicaties na een onnodige ingreep, dieetadvies, stoppen-met-roken-programma’s of IVF-behandelingen. Anderen zouden niet voor deze kosten hoeven op te draaien. “Hier houdt de solidariteit van veel verzekerden kennelijk op”, stelt Judith de Jong, programmaleider Zorgstelsel en sturing bij Nivel.

Of mensen zorg denken nodig te hebben, speelt ook mee. Mensen met een mindere gezondheid willen meer zorg verzekerd hebben in het basispakket. Vrouwen willen meer zorg die louter vrouwen gebruiken. Omdat het zorgstelsel is gebaseerd op solidariteit moeten niet-gebruikers bereid zijn te betalen voor de verschillende typen zorg uit in het basispakket.

Commentaar van Aliëtte Jonkers

Naar aanleiding van het Nivel-rapport schreef medisch journaliste Aliëtte Jonkers een commentaar op de site van het discussieform over professionaliteit in de zorg Discura, getiteld Gesubsidieerde leugens.
Ze begint met een futuristische schets uit het leven van een verzekerde:

“Het is 2034. Een groot scherm licht op in mijn woonkamer. Het is mijn virtuele ‘health assistant’ Lucy, via bluetooth verbonden met de chip in mijn bovenarm. Ze zegt dat mijn buikomtrek al drie maanden te hoog is. Daarom gaat mijn zorgverzekering binnenkort met 5 procent omhoog naar 1683 euro per maand. Ik protesteer, maar Lucy onderbreekt me met de opmerking dat stress zojuist mijn cortisolspiegel heeft doen stijgen met 32,3 procent. Ze adviseert me vroeg te gaan slapen.

Science fiction? Natuurlijk! Toch is dit fantasieverhaaltje niet zo ver weg als het misschien lijkt. Al bijna twintig jaar lang laten overheid en zorgverzekeraars proefballonnetjes op om de zorgpremies voor mensen met ‘ongezond gedrag’ te verhogen.

Het begon ongeveer in 1997, toen het RIVM in de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen de rol van de overheid aankaartte bij het stimuleren van gezond gedrag. Begin 2001 stelde toenmalig minister Borst voor rokers zelf te laten betalen voor cholesterolverlagende medicijnen. In 2002 kwam er een nationale commissie tegen overgewicht. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ)*) publiceerde de achtergrondstudie ‘Gezondheid en gedrag: debatten en achtergrondstudies’. Hoogleraar ethiek prof. dr. Govert stelt hierin: ‘Je kunt de kosten van je eigen gedrag niet afwentelen op anderen. Als je door eigen schuld, roken, longkanker krijgt, zijn de gevolgen daarvan aan jezelf te wijten. Het is redelijk als je daarvan de kosten ook zelf draagt.’

Spijtig voor de RVZ en de zorgverzekeraars is dat het maar niet wil lukken om te bewijzen dat preventie en gezondheidsbevordering harde euro’s oplevert. Onderzoek toont steeds opnieuw aan dat de hoogste ziektekosten zich vooral aandienen in de latere en laatste levensjaren. Sterker: langer leven zou wel eens duurder kunnen uitpakken. Gezond is niet altijd goedkoop, en ongezond niet altijd duur. Zo kosten sportblessures de samenleving jaarlijks 1,3 miljard euro”.

Jonkers stoort zich eraan dat media “kritiekloos het persbericht van Nivel overnemen: Maar kijk! We willen nu zelf dat in het basispakket wordt gesneden. Ziektekosten ‘door eigen schuld’ kunnen wel uit basispakket. Daar kun je mee aankomen bij het ministerie van VWS: de burger wil het zelf”.

Bij lezing van het hele rapport blijkt dat de Nivel-enquête is gehouden onder 2800 mensen van gemiddeld 64 jaar en dat het is opgezet met zorgverzekeraar VGZ als ‘subsidiënt en samenwerkingspartner’. De betrokken hoogleraar, prof. dr. Emile Curfs heeft een leerstoel die betaald blijkt te zijn door zorgverzekeraar Univé-VGZ-IZA-Trias (UVIT).

Het betreft hier dus een dik gesponsorde enquête.

Gesubsidieerde leugens, door Aliëtte Jonkers, 27 augustus 2014: www.discura.nl

Ziektekosten ‘door eigen schuld’ kunnen wel uit basispakket, Nivel, 21 augustus 2014: www.nivel.nl

Rapport Nivel in PDF: Wat hoort er in het basispakket volgens verzekerden? Nivel, 2014: www.nivel.nl/sites/default/files/bestanden/Rapport-wat-hoort-bij-basispakket-volgens-verzekerden.pdf

U P D A T E

Noot
*) De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) is vanaf 1 januari 2015 verdergegaan onder de naam: Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS).

Omooc: Online colleges voor ambtenaren: Waar is de overheid van?

Op donderdag 28 augustus 2014 vindt de eerste Omooc plaats. Vanaf die dag is het elke donderdag gedurende acht weken “Omoocdag”. Omooc is een mooc, speciaal bedoeld voor mensen die bij de overheid werken. Mooc betekent massive open online course, een cursus bedoeld voor massale deelname op internet. Deelnemers zijn dus niet aan een locatie gebonden; de video’s kunnen bekeken worden op elk willekeurig moment.
Elke donderdag komt er om 12.00 ‘s uur middags een nieuw college over het thema: “Waar is de overheid van?”. Uitgangspunt is dat publieke opgaven niet door de overheid, de civil society of de markt afzonderlijk zijn op te lossen. Met welke problemen mag en wil een overheid zich bemoeien? Hoe zorgen we dat de overheid niet meer uitgeeft dan nodig? Wie maakt sociale impact?

In deze serie van acht colleges bieden toonaangevende sprekers een verrassend nieuw perspectief. Aan het woord komen Martijn Aslander, Kim Putters, Jos van der Lans, Albert Jan Kruiter, Mark Hillen, Chris Sigaloff en Sadik Harchaoui. Zij spreken over het einde van de overheid zoals we die kennen, over de vijf problemen die de decentralisatie moet gaan oplossen: een nieuw kader voor maatwerk, het radicaal anders financieren van maatschappelijke vraagstukken en het innoveren van maatschappelijke betrokkenheid.

Een aantal sprekers presenteert zich in een introductievideo op de site van Omooc. Enkele uitspraken:

“De weerbarstigheid van deze tijd dat twee tegenover liggende scenario’s simultaan waar kunnen zijn”.

“De Nederlandse verzorgingsstaat staat aan de vooravond van de grootste herzieningen die we ooit gekend hebben”.

“De uitdaging: meer doen met minder geld”.

“Als die mensen een baan hebben, in plaats van een uitkering, dan betalen we met z’n allen minder belasting”.

“Geen grand designs van bovenaf, maar veel meer kleine initiatieven en experimenten”.

“De verzorgingsstaat van de toekomst gaat niet om gelijke behandeling van gelijke gevallen, maar het ongelijk behandelen van mensen naarmate ze verschillen”.

“De participatiesamenleving gaat over veel meer dan over zorg”.

Voor meer info, uitleg en aanmelding voor de online colleges: www.omooc.nl.
Omooc is voor iedereen toegankelijk, en gratis.

oomoc

Goede journalistiek heeft een goed publiek nodig

prof cees hamelinkInternationaal communicatie-wetenschapper prof. dr. Cees Hamelink stelt in zijn videocollege over journalistiek dat wij voortdurend om de tuin worden geleid. Herinnert u zich nog die alleraardigst uitziende man, Colin Powell die een speech hield voor de Veiligheidsraad waarin hij suggereerde dat Saddam Hoessein beschikte over massavernietigingswapens en directe relaties met terroristische netwerken? Dat bleken later leugens te zijn. Een Nederlandse kwaliteitskrant kopte: Colin Powell heeft eindelijk de feiten bekend gemaakt. Dat had die krant beter niet kunnen doen.

Dat er gelogen wordt in de politiek, is nog niet zo vreemd, aldus Hamelink, maar dat die leugens zonder kritisch te zijn in de media worden doorgegeven is wel vreemd. De media als een soort van doorgeefluik voor professionele leugenaars. “Daarmee wil ik niet zeggen dat journalisten liegen, dat komt eigenlijk betrekkelijk weinig voor, maar ze laten zich te snel leiden door anderen die die leugens bedacht hebben”.

Een nog sterker voorbeeld van misleiding is het verhaal op televisie van het Koeweitse meisje Nayirah dat in oktober 1990 tijdens de Eerste Golfoorlog, ook wel Koeweitoorlog genoemd, vertelde dat ze getuige was geweest van de moord op couveusebaby’s in een ziekenhuis door soldaten van Saddam Hoessein. Haar getuigenis moest bijdragen aan een rechtvaardiging voor een oorlog tegen Irak. Later bleek Nayirahs getuigenis een idee te zijn van het public relations-agentschap Hill & Knowlton. Meer dan 700 televisiestations in de V.S. zonden het kant en klaar aangeleverde filmpje uit.

Propagandisten en spindokters

Een ander bekend voorbeeld van geregisseerd nieuws is het neerhalen van het standbeeld van Saddam Hoessein in Bagdad in april 2003. The Times scheef enthousiast dat het een gedenkwaardige dag was die deed denken aan de val van de Berlijnse Muur. Een opgewonden menigte trapte nu niet tegen een muur maar vol leedvermaak tegen het gevallen idool. Het neerhalen was evenwel geen spontane actie van Irakezen maar was in scene gezet door het psychologische team van de Amerikaanse troepen. De menigte was in werkelijkheid maar klein en bleek voor het merendeel te bestaan uit verslaggevers en fotojournalisten. Toen soldaten de Amerikaanse vlag op het beeld drapeerden voordat het omver werd getrokken, protesteerde een Irakese man daartegen waarna de vlag snel door een sergeant werd vervangen door een Irakese vlag.

We kunnen ons nu afvragen of manipulatie de normaalste zaak van de wereld is geworden, maar nog beter is de vraag stellen hoe het komt dat internationale media keurig de leugens overnemen? Een van de verklaringen is dat er meer propagandisten en spindokters zijn dan journalisten, aldus Hamelink. Journalisten zijn in de minderheid t.o.v. mensen die leugens construeren. Een tweede verklaring is dat die leugens buitengewoon knap in elkaar gezet worden door heel bekwame psychologen.

De obsessie van volledigheid

Een derde verklaring is dat de journalistiek geobsedeerd is door volledigheid. Het verhaal moet volledig zijn en dat stamt uit een traditie die al in de 19e eeuw aan Amerikaanse journalisten werd geleerd. Een goed journalistiek verhaal moet antwoord geven op de vijf W’s. Dan krijg je een mooi objectief verhaal:
– Wat is er gebeurd?
– Waar gebeurde het?
– Wanneer gebeurde het?
– Wie deed het?
– Waarom?

De eerste drie zijn gemakkelijk te beantwoorden. Maar dan komen de ingewikkelde vragen: Wie heeft het eigenlijk gedaan? En waarom? Het zijn vragen waarop je bijna nooit een antwoord kunt krijgen. Maar de spindokters hebben de antwoorden al, die vertellen je direct wat er gebeurd is.
Als journalist moet je dus eigenlijk zeggen, als je niet zeker bent van je antwoord: Ik heb geen idee. Hamelink: “Ik zou zo vreselijk graag willen dat journalisten de moed hadden om veel vaker te zeggen: ik heb er geen idee van”.

Aan het slot van zijn college kijkt Hamelink het toeluisterend publiek indringend aan en stelt: “U en ik hebben toch wel een groot probleem. U heeft ook nooit geprotesteerd. Het is een beetje te gemakkelijk om de verantwoordelijkheid volledig bij het journalistieke beroep te leggen. Want je krijgt alleen maar goede journalistiek wanneer je ook een goed publiek hebt…
We zouden en masse moeten zeggen: zo’n journalistiek willen we helemaal niet als volwassen mensen, als goed publiek. Ik wil met u bepleiten dat goede journalistiek een goed publiek nodig heeft dat een beetje argwanend is, een beetje achterdochtig. En dat met enige regelmaat vraagt: Zou het verhaal wel kloppen? Zou het toch anders kunnen zijn?”

We zitten allemaal lekker te kletsen, met al onze vooroordelen, al onze leuke theorietjes, tijdens een diner bijvoorbeeld. Wat Hamelink betreft moeten wij mensen worden die feestjes en dineetjes grondig gaan verstoren door de vraag te stellen: Klopt dat wel?

De video Waarom moet je niet geloven wat in de krant staat? is de vierde in een reeks van vijf colleges over journalistiek door prof. Hamelink. De colleges worden georganiseerd door de Universiteit van Nederland, “waar de beste hoogleraren van Nederland gratis college geven op internet”. Elke werkdag komt er een nieuw college online, en elke week een nieuwe hoogleraar.
Meer info op www.universiteitvannederland.nl

U P D A T E:  Zie ook artikel Helden en schoften in de Nebel des Krieges, door Roelof Hemmen, RTL Nieuws, 8 september 2014: www.rtlnieuws.nl/columns/column/1663951/helden-en-schoften-de-nebel-des-krieges

Zeven dingen die leraren moe zijn te horen van onderwijshervormers

Spread-the-word-to-students-that-they-are-more-than-a-test-scoreDit artikel is me uit het hart gegrepen”, reageert de 22-jarige Portia op een artikel van Valerie Strauss in het Amerikaanse dagblad The Washington Post over dingen die leraren liever niet meer willen horen van onderwijshervormers: “Ik vind lesgeven fijn, de kinderen zijn fantastisch maar die druk van buitenaf haalt de ziel weg uit mijn beroep”.
Leraren zijn er al lang aan gewend toegeeflijk te zijn terwille van de lieve vrede, maar de laatste jaren verheffen zij in toenemende mate hun stem om te protesteren tegen hervormingen die gebaseerd zijn op standaardtoetsen. Die vinden ze schadelijk voor hun leerlingen.

Ian Altman, leraar Engels op een middelbare school in Athens, Georgia, en pleitbezorger voor leraren en studenten, legt uit waarvan hij en zijn collega’s zo moe worden. In 2014 won hij de Education distinguished alumni crystal apple prijs van de Universiteit van Georgia en in 2012 de Outstanding educator prijs van de Universiteit van Chicago.
Altman heeft een lijst met zeven punten opgesteld waarover onderwijshervormers het niet meer mogen hebben. De zeven punten heeft hij ontleend aan gesprekken met leerkrachten. Zij zijn boos omdat hun beroep wordt gekleineerd en hun deskundigheid in twijfel wordt getrokken.


zevenDe zeven punten van Ian Altman

Uit een recent pyschologisch onderzoek1) is gebleken dat beleefde mensen anderen meer duperen dan norse en dwarse mensen. Op het eerste gezicht zou je dat niet denken. De oorzaak is dat beleefde mensen eerder geneigd zijn bevelen – zowel de goede als de slechte – op te volgen. Leraren die handelen vanuit de goedkeuring van hun professionele omgeving, maar ook als gevolg van angst en intimidatie, onthouden zich waarschijnlijk van commentaar op slechte voorstellen waarmee onderwijshervormers aan komen zetten. De tijd is voorbij waarin leraren voor zichzelf en hun beroep opkwamen. In dat licht gezien, presenteer ik hieronder een lijst van dingen waar hervormers niet meer mee aan moeten komen omdat ze verkeerd zijn. De lijst is niet compleet, maar het is een begin.

1. Zeg ons niet dat u meer afweet van goed lesgeven dan wijzelf

Er bestaat een geïnstitutionaliseerde houding van misprijzen jegens ons professionele beoordelingsvermogen. Er zijn leraren die zich strak moeten houden aan voorgeschreven, ondermaatse leerprogramma’s die het echte onderwijzen en leren belemmeren. Anderen moeten met een programma werken dat zo breed opgezet is dat het eigenlijk geen betekenis meer heeft.
Doel van de programma’s is in beide gevallen hetzelfde: het bedienen van een top-down structuur die er niet is voor de leerlingen maar terwille van een soort esthetica van onderwijskundige stoerheid.
De meeste onderwijsinstructies zijn onnodig en stellen niets voor. Het zijn hinderpalen op de weg naar echt leren en instrumenten om de top-down structuur legitiem te doen lijken.
Wat zou u ervan zeggen als we het onderwijsbeleid overlaten aan de beroepskrachten? Goede leraren zijn goed omdat we weten wat we doen, niet omdat we blindelings onderwijsbeleid volgen, dat niet of nauwelijks van betekenis is.

2. Begin tegen ons niet over het belang en de waarde van onderwijsnormen

Ik doceer Engels op een middelbare school en ik kan u verzekeren dat de Common Core Standards2) of welke andere normen dan ook, streng noch coulant zijn. Alles hangt af van wat individuele leraren ermee doen. De normen voor taal en literatuur bestaan simpelweg uit een reeks aangenomen, conventionele gedragsnormen die competente lezers en schrijvers geacht worden te vertonen. Hoewel een vaardige en hardwerkende student zo nu en dan kan doen wat de norm voorschrijft en er blijk van geeft daar goed in te zijn, dan is dat niet hetzelfde als je serieus en diepgaand bezighouden met tekst en schrijven.

Ik vraag mijn studenten de tekst en de opgaven serieus te nemen en er iets belangrijks uit te leren buiten de normen om. Die zijn zo algemeen dat elk vraagstuk ermee onderzocht en opgelost kan worden. Twee leraren kunnen met dezelfde norm werken terwijl ze verschillende teksten, verschillende methoden en verschillende doelen gebruiken, en daarmee de studenten een totaal verschillende ervaring geven. Dat betekent dat de norm – ogenschijnlijk dezelfde in beide gevallen – in wezen incoherent is en in die zin is het dan ook geen norm. “Gebaseerd op de norm” is een betekenisloos criterium voor literatuuronderwijs op de middelbare school.

3. Kom niet aanzetten met standaardtoetsen

Ik geloof dat standaardtoetsen voor niemand van enige waarde zijn, behalve voor degenen die er geld mee verdienen. Deze toetsen zijn volgens mij beslist schadelijk voor ons allemaal, ook voor studenten die er goed in zijn.

Leerkrachten bespreken en analyseren de uitkomsten en gebruiken de gegevens daarna vermoedelijk om hun verdere lessen voor te bereiden3), maar het is natuurlijk zo dat cijfers en beoordelingen voor toetsen geen gegevens zijn. Ze zijn een flauw en kleurloos surrogaat voor gegevens, omdat ze de leerstof vervangen door een abstractie, een vals beeld van leren, net zoals Descartes de idee van de fysieke dingen verving voor een grafische voorstelling van ruimtelijke uitbreiding. Vaardigheden als denken, leren en kennen zijn geen objecten die vervangen kunnen worden door abstracties over denken, leren en kennen. In dat opzicht zijn alle toetsen misleidend.

4. Kom niet aanzetten met “uit onderzoek is gebleken dat …”, tenzij u bereid bent te vertellen wat dat werkelijk wil zeggen

Dat betekent niet dat onderzoek er niet toe doet, maar dat wanneer onderzoek wordt genoemd in verband met onderwijs, het meestal gebruikt wordt om een waardevol gesprek te beëindigen in plaats van het te beginnen. Het is een middel om ons het zwijgen op te leggen in plaats van een uitnodiging ons constructief bij de zaak te betrekken. Wanneer ik geconfronteerd word met een volgens mij dubieuze of irrelevante “onderzoek wijst uit”-duiding vraag ik om een citaat. Maar dan word ik onthaald op een lege of licht dreigende blik, of op een of ander verzonnen interpretatie van de eisen van de Common Core, of op een naam als “Marzano”, die verder onderwijsonderzoek voorgoed overbodig zou hebben gemaakt4).

Citeer liever het artikel, verklaar argumenten en bewijs. Wat nog belangrijker is, vertel precies hoe we er gebruik van kunnen maken in mijn klas. Laten we er dan over praten. Onderzoek is niet een of andere reusachtige, losstaande structuur van afgeronde conclusies. Het kent vele kanten en staat bol van eindeloze debatten. Onderzoek kenmerkt zich ook door een verschil in kwaliteit. Tijdschriften met peer review moeten serieus worden genomen, maar ideologische denktanks minder. Begin tegen mij niet over “het onderzoek” alsof ik een leerling ben die leiding behoeft.

5. Stop met adviezen over lesgeven in kritisch leren denken

Wees voorzichtig met wat je wenst. Onze huidige, leidinggevende “hervormers” van het onderwijs zijn dol op preken over het belang van kritisch denken. Natuurlijk is kritisch denken belangrijk, maar wat betekent dat eigenlijk? Veel hervormers bedoelen met kritisch denken meestal probleemoplossende vaardigheden en als ze erover praten hebben ze daarbij de term technische en technologische innovatie – de STEM-vakken5) – in het achterhoofd.

Wat mij betreft betekent kritisch denken ideeën analyseren om ze volledig te begrijpen en wegen vinden om ze te verbeteren of te verwerpen, inclusief ideeën over de waarde en betekenis van technische en technologische innovatie. Daarom is het belangrijk op de hoogte te zijn van de aard en de geschiedenis van ideeën en daarover te onderwijzen in de Engelse les. Ik geef hier een paar vragen aangaande kritisch denken waarover mijn studenten Amerikaanse literatuur zich buigen bij het raadplegen van zowel fictie als non-fictie boeken:

– Leven wij in het kielzog van het Citizens United besluit6) nog wel in een democratie? En wat moeten we denken van “vrije meningsuiting”? In welk opzicht is die vrij? (De Common Core beveelt aan grote rechtszaken te bestuderen).
– Hoe verdedigen of veroordelen wij de kloof tussen arm en rijk? (Zie Frank Norris A deal in wheat en andere titels, speciaal uit de periode van het naturalisme).
– Waardoor wordt de Amerikaanse identiteit bepaald? Wat is een “echte” Amerikaan en hoe ziet die eruit? Wie bepaalt de kenmerken, en hoe? (Net als met honderden artikelen, romans, toneelstukken en verhalen kunnen we een retorische analyse maken van de Common Core-normen om deze vragen te beantwoorden).

6. Hou op met die clichés over onderwijshervoming

Hier volgt een samenvatting van de meest gebruikte clichés:

“Na raadpleging van de resultaten van het onderzoek, en alle stakeholders te hebben betrokken bij het besluitvormingsproces, zijn we het erover eens dat een volhardend streven naar excellentie en een scherpe focus op de normen – in synergie met onze maatregelen voor het afleggen van verantwoording, met actieve en pro-actieve interventiestrategieën en met onze verbeterde observatierichtlijnen voor in de klas – de prestatiekloof zullen dichten en de lat hoger zullen leggen voor alle kinderen”.

Dit kun je niet zeggen en dan nog verwachten serieus genomen te worden door intelligente volwassenen.

7. Zeg ons niet de politiek uit het klaslokaal te bannen

Wees niet naïef. Leren heeft altijd op een of andere manier met politiek te maken. Sommige meningen zijn redelijker dan andere, sommige argumenten zijn sterker dan andere, sommige interpretaties en theorieën beter onderbouwd dan andere. Het is goed om dat hardop te zeggen. Goede leraren schuwen dat dan ook niet.

Een voorbeeld. De theorie over “intelligent design”7) veroorzaakte een aantal jaren geleden enorme ophef bij de creationisten die beweren dat evolutie een onbewezen theorie is en net zoveel waard als andere theorieën op de “markplaats van ideeën”. Het is heel makkelijk twee zwakke punten aan te tonen: er is geen tegenstrijdig wetenschappelijk bewijs tegen evolutie en intelligent design is ontleend aan de teleologie van Aristoteles8). David Hume en Immanuel Kant bekritiseerden in de achttiende eeuw gefundeerd deze theorie.

Deze dingen uitleggen aan leerlingen zal de ene kant van het politieke spectrum meer benadelen dan de andere kant. Wat mij betreft is dat de politici hun eigen schuld. Ze hebben zich bemoeid met onderwerpen in de klas die voorbijgaan aan hun legitieme mandaat als politicus. Ze kunnen uiteraard zeggen wat ze willen, maar de wetenschappelijke praktijk is te onderrichten waarom en hoe sterk argumenten zijn, of hoe zwak. Wij kunnen het niet helpen dat ook politiek daaronder valt.
Verbaal redeneren en argumenteren is het domein van de leraar Engels, vooral nu ons wordt verteld dat we vanwege de Common Core meer non-fictie teksten moeten behandelen. Ik verwacht van al mijn leerlingen dat ze leren op een zinnige en zuivere manier te argumenteren, te zoeken naar de waarheid in plaats van alleen maar de tegenstander te willen dwarsbomen, en ik verwacht ook dat ze met hun argumenten elkaar en mij aansporen. De vitaliteit van mijn klas hangt ervan af.

Teveel mensen leren nooit hoe ze moeten discussiëren en debatteren op een zinnige en zuivere manier. Teveel mensen duiken weg voor controversiële ideeën omdat ze beleefd willen zijn en omdat ze denken dat confrontatie gênant of onbeleefd zou zijn. Mijn studenten zullen niet in die val lopen als het aan mij ligt. Ik zal doorgaan tot het einde, als leraar en als burger, om ieders onwankelbare ideeën door elkaar te schudden.

Leraren hebben deze strijd niet gekozen. Die is ons opgelegd door een onredelijke, uiterst conservatieve “hervormings”beweging. Het is tijd voor hervormers terug te treden omdat ik, en mijn collega’s, beter zullen functioneren als u uit de weg gaat.
Ik nodig u uit mijn denkbeelden aan het wankelen te brengen met een echt argument als u dat kunt. Maar beledig mij en mijn beroep niet te geloven wat me verteld wordt en de dingen te accepteren zoals ze zijn.

NOTEN
1) Are polite people more violent and destructive? door Kenneth Worthy, Ph.D., Psychology Today, 22 juni 2014: www.psychologytoday.com
2) Common Core State Standards = een initiatief van het Amerikaanse onderwijs dat gedetailleerd voorschrijft wat leerlingen moeten leren in de vakken rekenen en taal.
3) Data driven instruction = een integraal onderdeel van lessen voorbereiden. Leren waar de gegevens (data) te vinden zijn die je nodig hebt en hoe de resultaten aan te wenden voor goed onderwijs. Zie bijvoorbeeld video Data-Driven Instructionwww.youtube.com/watch?v=AejLFxPd61o
4) Robert J. Marzano – onderzoekswetenschapper en medeoprichter van het Amerikaanse Marzano Research Laboratory. Marzano maakte een meta-analyse van de uitkomsten van 1.100 onderwijsonderzoeken uit de Westerse wereld. Daaruit bleken elf factoren een aantoonbaar positief effect te hebben op de leerprestaties en ontwikkeling van leerlingen. Eén factor is het pedagogisch handelen en klassenmanagement van de leraar.
5) STEM: Vier specifieke disciplines – wetenschap, technologie, techniek en wiskunde – in een interdisciplinaire en toegepaste aanpak.
6) Citizens United decision betreft een zaak voor het Hooggerechtshof en gaat over donaties en campagne-uitgaven van bedrijven bij verkiezingen. Grote bedrijven bouwen voor zichzelf macht op om invloed te krijgen op de politiek. Dat gaat ten koste van de macht van burgers.
7) Intelligent design is een vorm van creatonisme, de schepping als intelligent ontwerp. Het is de opvatting dat bepaalde kenmerken van het heelal en organismen het best worden verklaard als het werk van een intelligente “ontwerper”. Intelligent design is de tegenpool van de evolutietheorie.
8) Teleologie: alles dat bestaat heeft een doel.


Referentie

Seven things teachers are sick of hearing from school reformers, door Valerie Strauss en Ian Altman, The Washington Post, 14 augustus 2014: www.washingtonpost.com
Lees ook de reacties!

Minutenregistratie is echt niet nodig. Staatssecretaris Van Rijn presenteert alternatief model voor registreren

tijdmanagementVanaf eind 2012 konden medewerkers in de zorg met klachten over de zogenoemde minutenregistratie terecht bij een meldpunt van het Ministerie van Volksgezondheid. De minutenregistratie is een systeem in de zorg waarbij tot op de minuut wordt bijgehouden waar medewerkers mee bezig zijn.
De toenmalige staatssecretaris Marlies Veldhuijzen van Zanten wilde weten wie nog met die registratie werkte en waarom, want voor haar hoefde dat niet: “Het is een hardnekkig misverstand dat de overheid dit voorschrijft. Daarom wil ik weten waarom sommige medewerkers nog steeds geconfronteerd worden met de registratie”.

Om de “fixatie op minutenregistratie” in de zorgsector te doorbreken heeft staatssecretaris Martin van Rijn een nieuw model laten uitwerken onder de noemer planning = realisatie. Dit model moet er toe leiden dat zorgaanbieders zich niet meer gedwongen voelen elk uurtje zorgverlening op te schrijven.

Minuten registreren blijft een hardnekkig fenomeen

In een deze week openbaar gemaakte brief van augustus vorig jaar aan zorgaanbieders en zorgbranches, schrijft staatssecretaris Van Rijn dat minutenregistratie niet door beleidsmakers veroorzaakt wordt, maar door zorgaanbieders zelf: “Net als de vorige staatssecretaris hanteer ik het uitgangspunt dat het voeren van een minutenregistratie een eigen invulling is van de zorgaanbieder”.
Maar dat neemt volgens Van Rijn niet weg dat het een hardnekkig fenomeen is waar maar moeilijk mee gestopt kan worden door de zorgsector. Met name bij het declaratieproces en bij het berekenen van de eigen bijdrage van cliënten lijken zorgpartijen niet zonder tijdregistratie te kunnen. De staatssecretaris gaf daarom de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de opdracht om naar deze twee processen te kijken.

Het blijkt dat bij het declaratieproces de minutenregistratie wordt veroorzaakt door afspraken die zorgkantoren maken met zorgaanbieders over de verantwoording van uren. VWS heeft nooit verplicht dat die afspraken in tijd vastgelegd worden, en stelt dat het anders kan. Bij het proces rond de eigen bijdrage geldt hetzelfde. Hoewel, ‘geleverde zorg’ de basis blijft voor het heffen van de eigen bijdrage, hoeft volgens de staatssecretaris het begrip ‘geleverde zorg’ niet per se in uren, minuten of dagdelen uitgedrukt te worden.

De minutenregistratie voorbij  

Planning = realisatie is een model dat de minutenregistratie vervangt. Het omvat concrete afspraken tussen zorgaanbieder en cliënt over functies en prestaties, waardoor er geen minutenregistratie nodig is. Het verlicht de administratieve lasten en stelt de cliënt centraal.

De minutenregistratie voorbij – Een handreiking voor eenvoud in de uitvoering, Hiemstra & De Vries en Ministerie van VWS, juli 2013: http://www.invoorzorg.nl/docs/ivz/informatiecentrum/Rapport%20De%20minutenregistratie%20voorbij.pdf (website bestaat niet meer). Zie update: Handreiking, registratiewijze ‘zorgplan = planning = realisatie, tenzij’, door Zorgverzekeraars Nederland, ActiZ, Zorgthuisnl en V&VN, 20 december 2018: https://beroepseer.nl

VWS presenteert formule tegen minutenregistratie, Zorgvisie, 21 augustus 2014: www.zorgvisie.nl

Good Work Toolkit for Civil Servants

Martin is a 35 year old civil servant in the office of Migration and Asylum at the Ministry of Safety and Justice in The Netherlands. After he finished his masters in ‘Policy and Management in Multicultural Society,’ Martin specialized in migration issues because he wanted to help people seeking safety and shelter in a new environment. Human dignity and human rights are very important values for Martin.
A few years ago Martin collaborated on a vision and mission statement for the Ministry. He believes he contributed to a just immigration and naturalization policy. This work gave Martin personal and professional satisfaction. Further, managers and other policy makers see Martin as loyal and competent.

But times have changed. Martin finds that the political tone in government has hardened. Politicians and fellow civil servants frequently speak of immigrants in terms of ‘problems’ or ‘costs.’ The Secretary of State wants to rewrite the vision and mission statement and has asked Martin to be involved in the process. The new statement must focus on the rapid return of immigrants, stricter eligibility requirements for immigration, and cost reduction. On the one hand, Martin is flattered that he has been approached to rewrite the statement. On the other hand, he has serious professional and moral doubts about the new policies he has to express in the statement. What should Martin do?

For years, civil servants have faced growing challenges in their work. Professional expertise is increasingly undervalued, and their work seems to be obstructed by a tangle of rules and unwieldy structures. These developments adversely impact the intrinsic motivations of these workers. The Dutch Professional Honor Foundation promotes professionalism across different fields. In cooperation with the Dutch Ministry of Internal Affairs, the Professional Honor Foundation has organized a ‘Good Work Pilot’ for civil servants working at the Ministry of Infrastructure and Environment. This initiative is part of a larger national project called ‘Better Work in Public Administration’ (Beter Werken in het Openbaar Bestuur), which strives to improve the work done within the public sector.
Inspired by the Good Work Toolkit, the Professional Honor Foundation developed a toolkit specifically aimed at civil servants and their complex professional environment, which is characterized by political, societal and organizational demands and by conflicting professional standards. The Good Work Toolkit for Civil Servants provides workers the opportunity to revisit what professionalism means to them and to explore the tensions happening within the profession. The Toolkit poses the following question: How can inherent tensions within the profession of government/public policy be dealt with in such a way that makes Good Work possible? The concrete case of Martin’s professional dilemma above, taken from the Toolkit, shows that Good Work in public policy is not easy or clear-cut. The question about what is ‘Good’ in the Civil Service profession is open to discussion.

The Good Work Toolkit for Civil Servants consists of narratives, assignments and reflection questions that deal with and analyze the practical reality of civil servants. All materials are based on real-life experiences. With the help of this toolkit, professionals are encouraged to discuss their own work and to learn from each other.

The toolkit for Dutch civil servants is structured into four sessions. The introductory session discusses the concept of ‘Good Work’ and asks ‘what is good?’ with regard to civil service. After the introductory session, three substantive meetings follow, each addressing one of the three E’s. For Excellence – which we have translated into the Dutch word for ‘craftsmanship’ – participants learn that its interpretation depends upon personal, institutional and societal standards. With Ethics, the participants take a closer look at the concept of ‘responsibility’ and how it pertains to their role as civil servants, asking the question, “what are consequences of my work for others?” The last session revolves around Engagement as an essential part of Good Work. Civil servants are invited to discuss the personal meaningfulness and importance of their work.

Sample cases, like Martin’s dilemma, facilitate the discussion of important issues, ideas and conflicting values within the profession of civil servants. This is done in a non-threatening and open environment. During the sessions, participants reflect on the experiences of others, enabling them to reflect on their own experiences, and discuss the overall profession with each other. In this way, useful strategies are developed to make Good Work possible, despite the hierarchical structure of the organization in which civil servants inevitably find themselves.

The Good Work Toolkit for Civil Servants is not a ‘course’ or ‘training’ and does not intend to form any professional code of conduct or list of competencies. The goal of the sessions is, through dialogue, to strengthen civil servants’ abilities to analyze different types of problems from their daily professional practice. The toolkit encourages participants to think for themselves and to exchange experiences in a group, so that they may discover and make explicit the core values and responsibilities of the civil servants’ profession. In this way, the toolkit is a constructive contribution to the quality of civil service and professional pride.

Bron: Gerard van Nunen, Good Work Toolkit for Civil Servants, The Good Project, 19 augustus 2014: www.thegoodproject.org