Skip to main content

Redactie Beroepseer

Eerste resultaten van het Zorgpanel van Follow the money

In september 2016 werd het Zorgpanel van Follow the money in het leven geroepen. Daarvoor hebben zich iets meer dan 500 mensen aangemeld. Follow the money is het multimediaal platform voor financieel-economische onderzoeksjournalistiek. Met de lezers wil het FTM-panel onderzoek doen naar de zorg. Iedereen kan en mag meedoen, of je nu professional bent, patiënt, vrijwilliger of mantelzorger.

In het panel komen thema’s aan bod als bureaucratie, verspilling, transitie, toegankelijkheid. De centrale vraag is: Wat maakt onze zorg zo duur?
Het meest besproken thema van de afgelopen maand was het eigen risico. Met de verkiezingscampagne op komst zijn er verschillende politieke partijen die plannen hebben om het eigen risico in de zorg te beperken of af te schaffen. FTM was erg benieuwd hoe de panelleden daar tegenaan kijken. De eerste resultaten laten zien dat een meerderheid van de respondenten voorstander is van het afschaffen van het eigen risico: op de stelling ‘het afschaffen van het eigen risico in de zorg is een goed idee’ antwoordde 65,9 procent het daar mee eens of zelfs zeer mee eens te zijn. Ongeveer een kwart van het panel vindt het afschaffen van het eigen risico geen goed plan.

Mijden van zorg

Voor een deel van het panel heeft de hoogte van het eigen risico ook wel eens geleid tot het mijden van de zorg. Op de vraag: ‘Heb je wel eens besloten geen gebruik te maken van zorg in verband met de financiële consequenties?’ antwoordde 35 procent bevestigend. Columnist S. de Beter leverde forse kritiek op het eigen risico in de zorg: in zijn column pleitte hij ervoor om het te vervangen door een eigen bijdrage, volgens hem een veel beter instrument. Ook dit idee hielden wij ons panel voor. De reacties waren gemengd: de groep tegenstanders is iets groter dan die van de voorstanders. Een aanzienlijk deel van het panel twijfelt nog.

Andere vragen betroffen de transitie van zorgtaken, verspilling in de zorg en het digitaal medisch dossier.

Lees meer – en bekijk de grafieken – over De eerste resultaten van het FTM Zorgpanel, door Jeffrey Stevens, Follow the money, 17 oktober 2016: www.ftm.nl

eerste resultaten ftm zorgpanel

 

President Gerechtshof Den Haag Leendert Verheij over 10 jaar stichting Beroepseer, en over de toekomst

logo tien jaar beroepseerIn 2016 is het tien jaar geleden dat stichting Beroepseer is opgericht. In die tien jaar heeft de stichting zich met hart en ziel ingezet om professionals in de (semi-)publieke sector te ondersteunen en te bemoedigen om naar eer en geweten hun werk te kunnen doen.
Door middel van publicaties, blogs, video’s, Goed Werk Hub-bijeenkomsten, Beroepseer-ateliers en Goed Werk-trajecten heeft de stichting duizenden professionals bereikt en geïnspireerd.
Dit jubileum is een mooie gelegenheid om terug te kijken wat tien jaar Beroepseer heeft opgeleverd en de balans op te maken. Daarnaast willen we vooruitkijken: waar staan we? Welke ontwikkelingen zien we om ons heen? Waar willen we vanuit stichting Beroepseer aan bijdragen en hoe?

Ter gelegenheid van het jubileum van Beroepseer vinden verschillende activiteiten en bijeenkomsten plaats. Een van deze activiteiten is een reeks interviews met voortrekkers van stichting Beroepseer waarin ze terugblikken op de afgelopen 10 jaar, maar ook hun licht laten schijnen over de uitdagingen voor de toekomst.

Interview met mr. Leendert Verheij

De vijfde gast in deze reeks is Leendert Verheij, president van het Gerechtshof Den Haag. Verheij is sinds 2009 betrokken bij Beroepseer: “In 2009 ben ik geïnterviewd door Thijs Jansen voor het boek Beroepstrots – een ongekende kracht over hoe ik als leidinggevende in mijn werk sta, over het productiedenken binnen de rechtspraak en hoe daarmee om te gaan. Sindsdien ben ik de activiteiten van de stichting Beroepseer blijven volgen en af een toe heb ik een blog geschreven. In 2013 schreef ik dat de rechtspraak geen koekjesfabriek is en ook niet moet worden. Begin dit jaar reageerde ik op een blog van Howard Gardner, die aan de basis van het Goed Werk-gedachtegoed heeft gestaan, en hield ik een pleidooi voor het belang van het stilstaan bij maatschappelijke en morele consequenties van professioneel handelen.

Vorig jaar kon een Goed Werk-programma worden gevolgd binnen het gerechtshof Den Haag. Leidinggevenden, secretarissen en raadsheren gingen in aparte groepen met elkaar in gesprek over de kern van hun werk aan de hand van de drie elementen van Goed Werk: vakmanschap, verantwoordelijkheid en persoonlijke betrokkenheid. De belangrijkste opbrengst was dat de deelnemers met elkaar in gesprek waren over het vak, daar taal aan gaven en leerden daarover met elkaar af te stemmen. Ook werd duidelijk dat het voor mensen, werkzaam bij het gerechtshof lastig is om uit zichzelf tijd vrij te maken voor reflectie”.

De belangrijkste uitdaging van Beroepseer voor de toekomst, ligt wat Verheij betreft in het ondersteunen van professionals en hen aansporen op een goede manier hun professionele ruimte te nemen: “Belangrijk dat professionals zelf initiatief nemen en goede resultaten boeken en niet enkel naar leidinggevende en bestuur kijken. De leidinggevende heeft wel een verantwoordelijkheid om professionals daar optimaal in te ondersteunen en het gesprek tussen hen te faciliteren. Want samen staan ze sterker. Professionaliseren, ontwikkeling, versterken professionele identiteit, daar gaat het om. De uitdaging voor organisaties is om ruimte te bevechten om professionaliteit goed inhoud te kunnen geven. Alleen sturen op doelmatigheid staat dikwijls haaks op professioneel handelen. De stichting Beroepseer kan een bron van inspiratie zijn en blijven, kennis en inzichten verzamelen en verspreiden. Kortom, op dezelfde voet een stapje verder”.

leendert verheij 2

Klik hier voor interview met mr. Leendert Verheij

 

 

 


Voorgaande interviews over 10 jaar Stichting Beroepseer:

1. Interview met politiechef Jaco van Hoorn. Klik hier.
2. Interview met Barend Rombout van Bureau Frontlijn. Klik hier
3. Interview met hoogleraar Rechtstheorie Dorien Pessers. Klik hier.
4. Interview met hoogleraar Gabriël van den Brink. Klik hier.

 

Advies over middelbaar beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt: Vakmanschap voortdurend in beweging

omslag vakmanschap voortdurend in bewegingDe Onderwijsraad heeft op verzoek van de Tweede Kamer een advies uitgebracht over de vraag hoe de aansluiting van het middelbaar beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt beter kan, zowel voor het einde van initiële*) opleidingen als erna, via een leven lang leren. De Raad adviseert regioregie meer te benutten en pleit daarnaast voor het hervormen van de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) en het instellen van een persoonlijk postinitieel*) scholingsbudget.

Een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt behoeft voortdurende aandacht. Ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt doen een groot beroep op de flexibiliteit en het lerend vermogen van mensen. De arbeidsmarktpositie en geringe scholingsdeelname in het kader van een leven lang leren maken vooral de positie van middelbaar opgeleiden zorgelijk. Daarom richt de raad zich in dit advies op het zogenoemde middensegment: de groep met een mbo diploma op niveau 2 of hoger.

Hoogwaardig vakmanschap moet voortdurend op peil worden gehouden: voltooiing van de initiële opleiding is daarvoor niet langer voldoende. Voor middelbaar opgeleiden is een leven lang leren extra van belang. Het is daarbij verstandig om al in de initiële opleiding een aanzet te geven voor latere deelname aan een leven lang leren.

Bij een leven lang leren is volgens de Raad aandacht nodig voor persoonlijke ontwikkelingsdoelen en werkgerelateerde doelen. Hoewel persoonlijke ontwikkeling ook een doel op zich is, hanteert de Raad in dit advies de insteek dat het persoonlijke ontwikkelingsdoel de werkgerelateerde doelen versterkt. Door beide doelstellingen in combinatie na te streven leren mensen hoe ze hun leven vorm kunnen geven en hun sociale netwerken kunnen opbouwen, maar ook hoe ze hun kennis en vaardigheden kunnen uitbreiden en participeren op de arbeidsmarkt. Om deze brede doelstelling van een leven lang leren goed vorm te kunnen geven en versnippering van beleid en financiering tegen te gaan, pleit de Raad voor meer (regionale) samenhang in de aanpak én voor betrokkenheid van alle partijen: middelbaar opgeleiden zelf, werkgevers, onderwijsinstellingen en overheid. Daartoe doet de Raad drie aanbevelingen.

Versterk de regionale aanpak

De Raad adviseert regioregie meer te benutten voor verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in het kader van een leven lang leren, omdat dan beter kan worden ingespeeld op de specifieke behoeften van werknemers en arbeidsmarkt. Dit voorkomt versnippering in aanbod, organisatie en financiering van onderwijs. Daarbij is samenwerking tussen verschillende partijen nodig. De raad pleit voor een regierol van gemeenten en voor gedegen evaluatie en monitoring van beleidsmaatregelen en interventies op het gebied van een leven lang leren.

Stimuleer en ondersteun eigen verantwoordelijkheid

De Raad vindt het belangrijk dat middelbaar opgeleiden bewust gemaakt worden van de noodzaak van blijvend leren en dat zij zelf verantwoordelijkheid nemen voor leeractiviteiten in het kader hiervan. Zij moeten bij dit bewustwordingsproces en bij het leren zelf ondersteund worden. De Raad pleit voor een positionering van een leven lang leren in de onderwijskolom. Al in het initiële onderwijs moet aandacht zijn voor de noodzaak van voortdurend leren en de ontwikkeling van zelfsturing. Daartoe dient volgens de Raad de inspanningsverplichting van loopbaanoriëntatie en -begeleiding in het middelbaar beroepsonderwijs op termijn verzwaard te worden tot een resultaatsverplichting voor de student.

Zorg voor een persoonlijk postinitieel scholingsbudget

De Raad identificeert twee knelpunten bij een onderdeel van de financiering van leven lang leren: de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen). Ten eerste zijn deze fondsen gericht op de eigen sector en vaak niet op sector-overschrijdende mobiliteit. Ten tweede is de besteding van de middelen in deze fondsen niet efficiënt geregeld. De Raad pleit voor het hervormen van de O&O-fondsen en het instellen van een persoonlijk postinitieel scholingsbudget. De Raad is van mening dat het rechtvaardig is wanneer werknemers de beschikking krijgen over de zelf opgebouwde reserves. Zij moeten de mogelijkheid hebben om deze opleidingsgelden te gebruiken voor opleidingen of cursussen die de ‘employability’ van de werknemer bevorderen in de huidige baan. Zij moeten deze opleidingsgelden echter ook in kunnen zetten bij intersectorale mobiliteit op de arbeidsmarkt of bij werkloosheid. Volgens de Raad verbetert het instellen van een persoonlijk budget de toegankelijkheid, kwaliteit en efficiëntie van scholing na het initiële onderwijs.

Noot
*) Een initiële beroepsopleiding is een funderende, eerste beroepsvorming waarin de toekomstige beroepsuitoefenaars respectievelijk een brede professionele basisvorming krijgen, gevolgd door een meer volledige beroepsspecifieke vorming die men beroepsspecialisatie noemt.
Een postinitiële opleiding is een onbekostigde opleiding voor studenten met substantiële werkervaring in een domein, waarop ook de te volgen masteropleiding gericht is, zodat de studenten na afstuderen een reële kans hebben om op een hoger niveau in dat domein hun loopbaan verder te ontwikkelen.

Vakmanschap voortdurend in beweging – Verbeter de aansluiting tussen mbo, arbeidsmarkt en een leven lang leren, Onderwijsraad, 13 oktober 2016: www.onderwijsraad.nl/publicaties/adviezen/2016/10/13/vakmanschap-voortdurend-in-beweging

Download de volledige publicatie Voortdurend in beweging, 58 pagina’s: www.onderwijsraad.nl

President Gerechtshof Den Haag Leendert Verheij over ‘De rechter van morgen’

De president van het Gerechtshof Den Haag en voorzitter van de Landelijke Selectiecommissie van rechters mr. Leendert Verheij, was op 7 oktober 2016 een van de sprekers op het Rio-symposium*) in het nieuwe gebouw van de Hoge Raad in Den Haag.
Op dit eerste Rio-symposium werd stilgestaan bij de uitdagingen waarmee de rechter van morgen geconfronteerd wordt. Wat is de plaats van de rechter in de veranderende Nederlandse samenleving?
In zijn lezing probeerde Verheij antwoorden te geven op die vraag, daarbij constaterend dat bij alle veranderende omstandigheden er toch ook bepaalde constanten zijn, namelijk de kernwaarden van de rechtspraak die bewezen hebben de eeuwen te trotseren. Verheij illustreerde dat door de belangrijkste elementen van de rechterlijke ambtseed te vergelijken met een tekst uit de periode tussen 300 en 250 v.C. In die tekst beschrijft koning Josafat uit het Oude Testament de eigenschappen van een goede rechter: het besef dat de rechter niet op eigen gezag kon rechtspreken (maar op gezag van God), betrouwbaarheid, onpartijdigheid, rechtvaardigheid, onomkoopbaarheid, nauwkeurigheid, vastberadenheid, integriteit en toewijding.

De huidige ambtseed luidt: De Grondwet naleven (niet op eigen gezag rechtspreken); geen beloften etc. om benoeming te verkrijgen; geen giften of geschenken aannemen; eerlijkheid, nauwgezetheid, onzijdigheid, geen aanzien van personen; gedragen als goed rechterlijk ambtenaar.

Wel onafhankelijk, niet autonoom

Verheij ging nader in op twee van de kernwaarden: niet rechtspreken op menselijk/eigen gezag en integriteit. Niet op eigen gezag betekent in de eerste plaats dat de rechter wel(iswaar) onafhankelijk is, maar niet autonoom. Verheij: “Ik betreur het nog altijd dat in de NVvR-rechterscode het begrip autonomie wordt gehanteerd. Als een rechter iets niet is, dan is het wel zijn ‘eigen wetgever’.
Een andere opmerking die hier gemaakt moet worden is deze: er wordt dikwijls gezegd ‘gezag moet je verdienen’. Maar juist, omdat de rechter niet op eigen gezag spreekt, gaat die uitspraak niet op. Een zeker institutioneel gezag van de rechter mag worden voorondersteld. En voor een goed functionerende rechtsstaat is dat ook onontbeerlijk. De rechter kan dat gezag wel verspelen, of op zijn minst aantasten door zijn/haar werk niet goed te doen, door slecht te motiveren en door niet te responderen op vragen van partijen en/of (onder omstandigheden) de samenleving. Ook die samenleving zelf, of haar bestuurders, kunnen het gezag van de rechter ondermijnen.
De geschiedenis van de Weimarrepubliek en recentelijk de gebeurtenissen in Turkije (en eerder Italië en Hongarije) laten daarvan voorbeelden zien. Sleutelfiguren bij het ondermijnen van het gezag van de rechter waren steeds gekozen politici. De nogal eens gehoorde slogan ‘de kiezer heeft altijd gelijk’ lijkt me in historisch perspectief bepaald aanvechtbaar. Hoe dat ook zij, in zulke situaties komt het aan op moed van de individuele rechters”.

Verheij over de andere kernwaarde, integriteit: “Als er iets is, wat het gezag van de rechtspraak en het vertrouwen in de rechtspraak ondermijnt is dat wel gebrek aan integriteit. Niet voor niets wordt daar bij de selectie van rechters uitdrukkelijk aandacht aan besteed. Wat is het voor iemand; hoe gaat men om met morele dilemma’s; zijn daarvoor gedragscodes en protocollen beslissend, of is er vooral een intrinsieke motivatie? En wat gebeurt er als de betrokkene onder druk komt te staan, hoe gaat hij dan met de beleden normen om? Met een zorgvuldige selectie alleen zijn we er natuurlijk niet. Zoals de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb onlangs zei: ‘Het geweten is als een spier. Als je die niet traint, verslapt hij’. Aandacht voor morele dilemma’s en integriteit in de opleiding en na voltooiing van de opleiding in het professionele gesprek is absoluut en continu noodzakelijk”.

Verheij heeft het verder over moed, de plicht om te mishagen, complexiteit, de ‘publieke opinie’, het ‘overbruggen van de kloof tussen de wet/het recht en het leven’ en wat er van de moderne rechter mag worden gevraagd. Tenslotte herhaalde Verheij een pleidooi dat hij eerder had gehouden in een toespraak, een gericht beleid om meer niet-westerse allochtone rechters te krijgen. Een percentage van 7% van rechters in opleiding van allochtone afkomst sinds 2014 is aan de lage kant.

Noot
*) Rio = Rechters/raadsheren in opleiding. De Rio-opleiding is de nieuwe flexibele initiële opleiding tot rechter of raadsheer. Alle nieuwe rechters of raadsheren volgen voortaan deze opleiding die – afhankelijk van de meegebrachte kennis en ervaring – tussen de vijftien maanden en vier jaar duurt. De rio’s (rechters/raadsheren in opleiding) zijn tijdens de opleiding zowel actief binnen hun gerecht als bij SSR, het opleidingsinstituut van de rechterlijke organisatie.

Klik hier voor de hele lezing van mr. Leendert Verheij: De rechter van morgen, Rio-symposium, 7 oktober 2016: www.rechtspraak.nl

Over het Rio-symposium: https://ssr.nl

 

 

Wat economen van sociologen kunnen leren op het gebied van de markt

“De economische theorie vormt in eerste instantie geen juiste afspiegeling van de werkelijkheid”, schrijft Olav Velthuis op de site van MeJudice, een onafhankelijk discussieform met als doel het debat onder economen te stimuleren.
De economische theorie brengt daarentegen “door haar eigen performatieve inlvoed een werkelijkheid tot stand die in de theorie was verondersteld”.
Velthuis is uitgenodigd een bijdrage te leveren aan de discussie die er momenteel gaande is op MeJudice over de aanbeveling dat de economie meer kennis moet nemen van wat er in andere disciplines gebeurt.
Velthuis is universitair hoofddocent aan de afdeling Sociologie van de Universiteit van Amsterdam waar hij onderzoek doet op het snijvlak van economische sociologie en cultuursociologie.

Complementaire inzichten

Velthuis laat zien in zijn bijdrage hoe sociologen de inbedding van de markt bestuderen op een wezenlijk andere manier dan economen doen. Hij geeft daarmee complementaire inzichten. Beide disciplines zouden veel van elkaar kunnen leren als men de wederzijdse stereotype beelden achterwege laat. Velthuis heeft de indruk dat economen vaak een clichématig beeld van de sociologie hebben, en daardoor zelfs sociologisch onderzoek dat in hun eigen onderzoekstraditie ligt over het hoofd zien. Zonde, want de kloof tussen beide disciplines mag dan nog wel bestaan, zij is kleiner dan voorheen. Na dertig jaar koude oorlog, is het tijd voor dialoog.

Wat economen van de economische sociologie kunnen leren is hoe de economie op uiteenlopende wijzen is ingebed in bredere maatschappelijke structuren, sociale netwerken, en culturele betekenissystemen. Bij die inbedding horen actoren die niet louter door het nastreven van nut worden gemotiveerd, maar ook uit zijn op bijvoorbeeld erkenning, status en macht.
Concreet betekent dit enerzijds dat economisch sociologen geheel andere vragen stellen over concepten als markten, consumptie of geld dan economen gewend zijn. Anderzijds geven zij geheel andere antwoorden op vragen die economen gewend zijn te stellen.

Het meest bloeiende onderzoeksgebied binnen de economische sociologie van dit moment draait om markten: hoe ontstaan markten en hoe blijven ze stabiel?

Lees De buitenwacht: De maatschappelijke inbedding van de markt, door Olav Velthuis, MeJudice, 11 oktober 2016: www.mejudice.nl

Amerikaans onderzoek wijst uit: de chirurg is waarschijnlijk Republikein, de psychiater waarschijnlijk Democraat

Uit nieuwe gegevens van een onderzoek aan de Amerikaanse Yale-universiteit blijkt dat medici met een zelfde specialisme een zelfde politieke voorkeur vertonen. Deze uitkomst is verkregen door het samenvoegen van twee grote openbare databanken. De ene bevat elke geregistreerde arts in de V.S., de andere de politieke partij van elke geregistreerde kiezer in 29 Amerikaanse staten.

De gegevens laten zien dat op bepaalde medische gebieden grote aantallen artsen dezelfde politieke voorkeur delen met hun collega’s. Hieruit blijkt dat ideologie van invloed kan zijn op de aanbeveling van een behandeling. Bij chirurgie, anesthesiologie en urologie bijvoorbeeld staat ongeveer tweederde van de artsen geregistreerd als Republikein. Bij infectiologie, psychiatrie en pediatrie is ruim tweederde Democraat.

De universitair docenten Eitan Hersh (politieke wetenschappen) en Matthew Goldenberg (psychiatrie) deelden hun gegevens met The Upshot, de onderzoeks- en analyse-afdeling van het Amerikaanse dagblad The New York Times. Op deze afdeling werken vijftien fulltime journalisten. Doel is de lezers helpen door te dringen tot de kern van onderwerpen. Margot Sanger-Katz schrijft in haar artikel Your surgeon is probably a Republican, your psychiatrist probably a Democrat*) dat gebleken is dat meer dan de helft van alle artsen die zich hebben geregistreerd Democraten zijn. De partijdigheid van artsen is evenwel niet gelijkelijk verdeeld over de sectoren van de medische praktijk. Zie de grafiek met de percentages chirurgen en psychiaters die geregistreerd staan bij de Republikeinse partij in artikel van Sanger-Katz.*)

Direct verband politieke voorkeur en specialisme

Dit nieuwe onderzoek is het eerste dat een direct verband laat zien tussen politieke voorkeur en een groot aantal artsen. Een eerder onderzoek dat gebruikt maakte van gegevens van artsen, studenten in de medicijnen en contributies van artsen aan politieke campagnes, had tot ongeveer dezelfde conclusies geleid. Hoewel we ruw geschat de artsen over alle partijen kunnen verdelen, vertonen sommige specialismen duidelijk een politieke voorkeur.
Het is mogelijk dat de ervaringen van een jonge specialiste in besmettelijke ziekten die veel drugsverslaafden met hepatitis C krijgt te behandelen, leiden tot een keuze voor een Democratische kandidaat die zich inzet voor een sociaal vangnet. Maar het is ook mogelijk dat de verschillen het resultaat zijn van een vroege keuze van een student voor een specialisme.

Dr. Ron Ackermann, directeur van het instituut voor gezondheidszorg en geneeskunde aan de Northwestern-universiteit in Illinois herinnert zich zijn ervaringen uit zijn studententijd: “Je werkt in een team op de afdeling psychiatrie, een maand later op algemene chirurgie. De cultuur is totaal verschillend. Het voelt goed aan of niet. De meeste studenten kiezen tenslotte op hun gevoel voor een richting”.

Waarom bepaalde medische specialismen worden aangetrokken tot de Republikeinse, danwel de Democratische partij, is niet bekend, maar de onderzoekers die de politieke voorkeur van artsen hebben onderzocht, hebben wel een paar theorieën.
Een van de redenen zou geld kunnen zijn. Artsen verdienen goed in vergelijking met doorsnee Amerikanen, maar de hoogst betaalde artsen verdienen vele malen meer dan degenen die op de laagste treden van de ladder staan. De gebieden met een gemiddeld hoger salaris worden bezet door Republikeinen, de gebieden met lager salaris door Democraten. Dat komt overeen met landelijke gegevens die aantonen dat de mensen met een bepaald niveau van opleiding meer neigen naar de Republikeinen, waarschijnlijk vanwege hun vrees voor het streven van de links-liberale politiek die de rijken in het land hogere belasting wil laten betalen.
Op een grafiek in het artikel van Sanger-Katz kunnen we de percentages zien van Republikeinse specialisten en de hoogte van de salarissen.*)

Vrouwen vaker Democraat

Een andere trend die zichtbaar wordt is dat, sinds steeds meer vrouwen het medische beroep zijn gaan uitoefenen, vrouwen vaker Democraat zijn dan hun mannelijke collega’s.
Daar komt nog bij dat de politieke vookeur verschilt naargelang de generaties. Een generatie geleden waren de meeste artsen Republikein.
Onderzoekers Adam Bonica, Howard Rosenthal en David Rothman hebben donaties voor politieke partijen door artsen in 1991 vergeleken met die in 2011 en 2012. De uitkomst is dat artsen steeds meer doneren aan Democraten.
Het kan ook zijn dat oudere artsen veranderd zijn van politieke richting. Over het algemeen is het zo dat beter opgeleide professionals de laatste jaren steeds meer kiezen voor de Democraten.
De verschuiving weerspiegelt hoe het beroep van arts bezig is te veranderen. Artsen waren altijd kleine zelfstandigen. Daardoor werden ze meer aangetrokken tot de Republikeinse doeleinden van lage belastingen en beperkte regelgeving. In onze tijd zijn artsen steeds meer werknemer van grote organisaties en ziekenhuizen.

Een nuttige vraag

Doet het ertoe of uw arts Democraat of Republikein is? Misschien wel. Professor Hersh en dr. Goldenberg zijn op basis van hun gegevens een onderzoek begonnen naar huisartsen. De uitkomsten zijn gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences in oktober 2016. Ze hebben de huisartsen gevraagd zich een groepje patiënten voor te stellen met een patiënt die rookte, die dronk, met overgewicht, enzovoort. Ze ontdekten dat artsen patiënten benaderden met dezelfde aandacht en hun dezelfde adviezen gaven. Maar bij drie hypothetische patiënten waren er verschillen. Deze drie bleken gezondheidsklachten te hebben, gerelateerd aan politiek netelige kwesties. De een rookte marihuana, de ander bezat wapens en de derde had abortussen ondergaan. Voor deze patiënten hadden de Republikeinse en Democratische artsen een verschillend niveau van aandacht en een verschillend advies.

Republikeinse artsen zeiden dat ze de patiënte van de abortussen waarschijnlijk zouden aanraden psychologische hulp te zoeken. Ze zouden zeggen dat ze zich zorgen maakten om haar mentale gezondheid. Ze zouden haar ook ontmoedigen nog meer abortussen te ondergaan. Aan marihuana rokende patiënten zouden Republikeinse artsen vragen daarmee te stoppen en met hen de juridische gevolgen van illegaal drugsgebruiik bespreken. Tegen patiënten met wapens zouden Democratische artsen waarschijnlijk zeggen geen wapens in huis op te bergen. Republikeinse artsen zouden daarentegen zeggen de wapens op een veilige plek op te bergen.

Verschillende soorten zorg

“Deze uitkomsten impliceren dat je verschillende soorten zorg krijgt”, aldus Hersh. Hij voegde daaraan toe dat de verschillen niet veel zouden uitmaken voor de doorsnee patiënt. Maar wel voor patiënten die behandeld moeten worden voor aan de politiek gerelateerde onderwerpen, zoals reproductieve gezondheidszorg waaronder contraceptie, abortus, prenatale screening, HIV-preventie, met inbegrip van risicofactoren als sex en intraveneus druggebruik.
Huisartsen en gynaecologen – zij zijn degenen die waarschijnlijk het vaakst over dit soort onderwerpen nadenken – waren het meest gelijkelijk verdeeld in deze steekproef. Dat wil zeggen dat patiënten niet de politieke voorkeur van hun dokter te weten kunnen komen zonder daarnaar te vragen of de kiezerslijsten te raadplegen. Dit onderzoek is slechts een overzicht, maar Hersh heeft gezegd te hopen dat het resultaat aanmoedigt tot meer onderzoek naar de manier waarop ideologie de medische beroepspraktijk vorm geeft.

*) Your surgeon is probably a Republican, your psychiatrist probably a Democrat, door Margot Sanger-Katz, The Upshot – The New York Times, 6 oktober 2016: www.nytimes.com

1 november: Symposium Goed werk voor academici. Over de beroepseer van wetenschappers

symposium goedwerk academici beroepseer knawIn september 2016 verscheen het boek Goed werk voor academici*). Op basis van onderzoek concluderen de auteurs dat de toegenomen onderzoekscompetitie heeft geleid tot een academische ratrace. Vermindert dit de kwaliteit van de wetenschap? En is de betrokken wetenschapper tegenwoordig beter af buiten de academie?
In vervolg op het boek organiseren de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW), het Rathenau Instituut en Stichting Beroepseer in Amsterdam het symposium: Goed werk voor academici. Over de beroepseer van wetenschappers.

Programma

18.00-18.10 u Dagvoorzitter Thijs Jansen, directeur Stichting Beroepseer & senior onderzoeker School voor Politiek en Bestuur, Universiteit Tilburg, heet het publiek welkom en neemt het programma door.

18.10-18.20 u Gabriël van den Brink, hoogleraar wijsbegeerte bij Ethos aan de Vrije Universiteit Amsterdam, licht als redacteur opzet en bevindingen van het boek toe.

18.20-19.05 u BLOK 1 Leidt de onderzoekscompetitie tot een ratrace?

18.20-18.40 u Ad IJzerman, hoogleraar Farmacochemie verbonden aan de Universiteit Leiden: Concullegiaal…

Er is flinke (inter)nationale onderzoekscompetitie: naast de voordelen, zijn er ook nadelen. Is de internationale competitie bijvoorbeeld geschikt voor alle disciplines? En gaat de competitie ten koste van coöperatie?

18.45-19.05 u  Lars Tummers, Universitair hoofddocent Utrechtse School voor Bestuur en Organisatie, Universiteit Utrecht: Fraude en wangedrag in de wetenschap: Bad Apples or Bad Barrels?

Is fraude en wangedrag vooral de ‘schuld’ van de individuele wetenschapper of juist van de institutionele omgeving waarin wetenschappers werken? In zijn bijdrage gaat Lars Tummers in op de ontwikkelingen binnen de internationale academische wereld om wetenschappelijke fraude en wangedrag te bestuderen en te verminderen. Hij bespreekt de rol van competitie en impactfactoren. Hiernaast laat hij recente voorbeelden zien van good practices die mogelijk toepasbaar zijn binnen andere wetenschappelijke disciplines.

19.10-20.00 u BLOK 2 Is de betrokken wetenschapper tegenwoordig beter af buiten de academie?

19.10-19.30 u  Huub Dijstelbloem, hoogleraar Filosofie van wetenschap en politiek aan de Universiteit van Amsterdam en senior-onderzoeker/projectleider bij WRR: Fact Free Politics versus Accelerated Academia. Is een FeitenRijkeWetenschap het antwoord op de FeitenVrijePolitiek?

Gaan wij in deze tijd van FactFreePolitics naar TheoryFreeAcademia? En wat gebeurt er als wetenschappers verkapte ‘factcheckers worden’? Onder deze paraplu gaat de spreker in op zowel ontwikkelingen binnen de universiteit als de politiek.

19.35 tot 19.55 u Rob Wijnberg, Hoofdredacteur De Correspondent, en Sanne Blauw, journalist De Correspondent: Academici buiten de universiteit?

Hoe kun je wetenschappelijke kennis buiten de academie toepassen en hoe vertaal je dit naar een groter publiek? Gepromoveerd econometrist Sanne Blauw gebruikt haar wetenschappelijke achtergrond in haar werk als journalist voor de Correspondent. Bij dat medium slaagde hoofdredacteur Rob Wijnberg erin om een werkomgeving op te zetten waarin academici kunnen floreren. Beiden spreken over de relatie tussen wetenschap en journalistiek en wat talenten van de universiteit kan drijven.

20.00-20.30 u BLOK 3 Panel

Interactief panel met Melanie Peters, directeur Rathenau, en José van Dijck ,president KNAW, analoog aan het panel uit het slothoofdstuk van de bundel. Focus op de toekomst, wat kunnen wij op basis van de inzichten uit het boek verbeteren? Het publiek wordt uitgenodigd een bijdrage te leveren.

20.30-21.30 u Afsluiting en gelegenheid voor een drankje

omslag goed werk voor academici kl
Datum
Dinsdag 1 november 2016. van 18.00 tot 20.30 uur.
Inloop (met koffie/thee) tussen 17.30 en 18.00 uur.
Locatie Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29, Amsterdam
Aanmelden bij de KNAW: https://knaw.nl

*) Meer info – volledige inhoud – bundel
Goed werk voor academici: https://beroepseer.nl

Bestellen bundel: www.beroepseer.vrijeboeken.com

KNAW: https://knaw.nl

Sprekers

Gabriël van den Brink was hoogleraar (maatschappelijke) bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg. In 2015 is hij overgestapt naar de Vrije Universiteit waar hij doceert over lijnen van filosofische bestuurskunde aan het Centrum Èthos. Daarnaast was hij werkzaam als lector Gemeenschappelijke Veiligheidskunde aan de Politie Academie. Van den Brink studeerde wijsbegeerte aan de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen en promoveerde in de sociale wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij ook wetenschappelijk medewerker was.
In 2004 verscheen van hem de studie Schets van een beschavingsoffensief. In deze WRR-verkenning betoogde Van den Brink dat er, na periodes van tolerantie en vrijblijvendheid, vaak een periode volgt waarin de nadruk ligt op plichtsbesef en normhandhaving. Een dergelijke kentering is volgens hem de laatste jaren aan de orde. Met diverse anderen verzorgde hij publicaties over beroepstrots en beroepseer.

José van Dijck, is hoogleraar Comparatieve mediastudies aan de Universiteit van Amsterdam en president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Van Dijck doet onderzoek naar sociale media, mediatechnologieën en digitale cultuur. Zij werd in 2000 aan de UvA benoemd tot hoogleraar Televisie, media en cultuur bij het departement Mediastudies, waarvan ze van 2002 tot 2007 voorzitter was.
Van 2008 tot 2011 was ze decaan van de Faculteit der Geesteswetenschappen. Van Dijck speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming van CLARIAH, een consortium van geesteswetenschappelijke onderzoeksinstellingen, waaronder vier KNAW-instituten. Als gasthoogleraar en gastdocent was zij verbonden aan onder meer het Massachusetts Institute of Technology (MIT), de University of Technology in Sydney en de Annenberg School of Communication van de Universiteit van Pennsylvania. In 2013 verscheen haar boek The Culture of Connectivity. A Critical History of Social Media, waarin zij een historische en kritische analyse geeft van de opkomst van sociale media.

Huub Dijstelbloem is hoogleraar Filosofie van wetenschap en politiek aan de Universiteit van Amsterdam en senior-onderzoeker en projectleider bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Ook was hij een van de initiatiefnemers van Science in Transition. Zijn academische onderzoek richt zich momenteel op grenscontroles en migratiebeleid in Europa. Zijn projecten bij de WRR gaan over Europese publieke taken en over Internationale veiligheid en defensiebeleid. Hij publiceerde o.a. Politiek vernieuwen. Op zoek naar publiek in de technologische samenleving (2008), De migratiemachine (red. met Albert Meijer) (2009), Onzekerheid troef, het betwiste gezag van de wetenschap (met Rob Hagendijk, 2012). Zijn nieuwste boek Het huis van Argus. De waakzame blik in de democratie (oktober 2016.

Ad IJzerman is als hoogleraar farmacochemie verbonden aan de Universiteit Leiden. In die hoedanigheid was en is hij samen met zijn team partner in een groot aantal farmaceutisch getinte onderzoeksprojecten, vaak met meerdere partijen. De gelden hiervoor werden in competitie verworven vanuit fondsen beschikbaar gesteld door de Nederlandse overheid en ‘Brussel’. De resultaten en inzichten verkregen in o.a. deze consortia vonden hun weg in meer dan driehonderd publicaties en een twintigtal octrooien van zijn hand. Hij is tevens secretaris natuurwetenschappen van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (KHMW).

Thijs Jansen is directeur van Stichting Beroepseer en senior-onderzoeker aan de School voor Politiek en bestuur, Universiteit Tilburg. Hij is hoofdredacteur van een serie bundels rondom het thema beroepseer: Beroepszeer. Waarom Nederland niet goed werkt (2005); Beroepstrots. Een ongekende kracht (2009, Engelse versie 2011); Gezagsdragers. De publieke zaak op zoek naar haar verdedigers (2012); Loonfatsoen. Eerlijk verdienen of graaicultuur (2014); Het alternatief voor de zorg. Humaniteit boven bureaucratie (2015). De bundel Goed werk voor academici (2016).

Melanie Peters, directeur van het Rathenau Instituut. Zij heeft een brede achtergrond in wetenschap, bedrijfsleven en de publieke sector, gecombineerd met ruime ervaring met het (inter)nationaal politieke en maatschappelijke krachtenveld. Ze is opgeleid tot levensmiddelentechnoloog (Wageningen Universiteit) en tot erkend toxicoloog, en gepromoveerd op het terrein van de biochemie (Imperial College, Londen).
Zij werkte als wetenschappelijk onderzoeker aan de universiteit van Texas in Austin, V.S, en als wetenschappelijk onderzoeksleider bij het Shell Research and Technology Centre Amsterdam. Peters vervulde verschillende functies op het snijvlak van wetenschap, beleid, politiek en samenleving, bij het Ministerie van Landbouw, de Consumentenbond en als directeur van Studium Generale Universiteit Utrecht.

Lars Tummers is Associate Professor of Public Management at Utrecht School of Governance and a Research Fellow at Arizona State University. His main research interests are public management, leadership and government-citizen relations. Related to this, he develops an interdisciplinary field combining psychology and public administration, called Behavioral Public Administration. His work has been published in the top tier of public administration journals, such as Public Administration, Public Administration Review and the Journal of Public Administration, Research & Theory. Furthermore, he has published in journals in related fields, such as Health Policy, Healthcare Management Review and Frontiers in Psychology.
His PhD – on the topic of ‘policy alienation’ – was received cum laude and won the Award for outstanding PhD-thesis in humanities and social sciences (Praemium Erasmianum Foundation, endorsed by His Majesty the King Willem-Alexander of the Netherlands). He furthermore obtained various grants and awards, such as a EU Marie Curie Grant (carried out at the University of California, Berkeley), a NWO VENI and the Erasmus University Research Prize for research excellence.
Next to his scholarly work, he works regularly with practitioners, among else with various Ministries, organizations in healthcare and education and consultancy firms. This combination allows him to combine theoretical with practical insights, strengthening both his academic and applied work.

U P D A T E

Impressie symposium Goed werk voor academici – Over de beroepseer van wetenschappers, 10 november 2016. Klik hier.

 

Patiënten maken nauwelijks gebruik van e-health en digi-dokter

Gemakkelijk je zorg regelen, dat kan met eHealth-diensten zoals online consulten. Veel mensen weten niet dat dit mogelijk is, terwijl dit wel al bij veel artsen kan. Zorgverleners moeten patiënten actief stimuleren om hun online diensten te gebruiken. Dit is een van de aanbevelingen uit de eHealth-monitor 2016 van Nictiz, het landelijke expertisecentrum voor ontwikkeling van ICT in de zorg en NIVEL, het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg.

Meer dan techniek

Het is niet de techniek, maar wijzelf die bepalen hoe eHealth zich ontwikkelt. Alleen het aanbieden van een eHealth-dienst op een website is niet genoeg. Een maatschappelijke innovatie is nodig, zo blijkt uit de eHealth-monitor 2016. Alle partijen in het zorgveld hebben hierin een rol.

  • Zorgaanbieders: stimuleer het gebruik van eHealth actief bij patiënten.
  • De overheid: neem regie en maak het gebruik van standaarden voor het elektronisch delen van gezondheidsinformatie minder vrijblijvend.
  • Wetenschappelijke beroepsverenigingen: neem het gebruik van eHealth op in richtlijnen en zorgpaden.
  • Opleidingsinstituten en beroepsverenigingen: verzorg training en nascholing, en integreer eHealth in curricula.
  • Onderzoeks- en onderwijsinstituten en fondsen: investeer meer in onderzoek naar toepassing van eHealth om bestaande twijfels weg te nemen.
  • De overheid en zorgverzekeraar: onderzoek het financieringsvraagstuk.

Enkele resultaten

Er is al een redelijk aanbod van online diensten, vooral bij de huisarts, maar toch weten de meeste mensen niet wat er kan. Ook houden mensen vast aan oude gewoontes, zoals bellen voor een afspraak. Artsen bieden hun patiënten langzaam maar zeker meer mogelijkheden voor online-inzage in hun medische gegevens, vooral voor voorgeschreven medicatie. Online psychologische hulp zet door: bijna alle GGZ-praktijkondersteuners zijn positief over eMental Health en 92% werkt ermee, weliswaar nog bij een klein deel van de patiënten.

Prof. dr. ir. Roland Friele, adjunct-directeur van het NIVEL: “Met de techniek is er heel veel mogelijk, de uitdaging is nu dat we het zo gaan organiseren dat de techniek van betekenis wordt voor patiënten en zorgaanbieders.”

Bijna alle medisch specialisten houden inmiddels hun dossier elektronisch bij, maar de helft vindt dat het teveel tijd kost voor wat het oplevert. Daarnaast vinden ze dat de mogelijkheden tekort schieten om online patiëntinformatie uit te wisselen. Er is weinig vooruitgang.

Dr. Lies van Gennip, directeur van Nictiz: “We zien nu het vierde jaar op rij dat probleem nummer 1 voor artsen is dat systemen niet op elkaar aansluiten. Dat ze steeds dezelfde gegevens moeten overtypen, omdat systemen niet communiceren. Het is nu wel duidelijk dat dat probleem niet vanzelf overgaat en dat hier echt een regierol ligt voor de overheid.”

Gemak en tijdsbesparing

De voordelen van eHealth blijven onbenut. Het is niet altijd nodig om fysiek bij de dokter aanwezig te zijn. Online consulten, het online bestellen van herhaalrecepten en online maken van een afspraak, maken het makkelijker om zorgzaken te regelen. Je kan je beter voorbereiden op een gesprek met een arts wanneer je digitaal toegang hebt tot je eigen dossier. Je kan zaken nog eens rustig doorlezen en behandelhistorie met een volgende zorgverlener bespreken. Een arts kan zich beter voorbereiden op een gesprek als hij up-to-date informatie heeft over eerdere zorg op andere plekken. Online behandeling in de GGZ maakt psychische begeleiding minder afhankelijk van tijd en plaats.

Over de eHealth-monitor

De eHealth-monitor is een jaarlijks terugkerend onderzoek, waarin Nictiz en het NIVEL de beschikbaarheid en het gebruik van eHealth in Nederland in kaart brengen. Daarbij wordt ook gekeken naar stimulansen, belemmeringen, effecten en ontwikkelingen in de tijd.

Rapport Meer dan techniek, eHealth-monitor 2016: https://beroepseer.nl

Zie ook: Patiënt komt niet bij digidokter, Francine Wildenborg, Algemeen Dagblad, 6 oktober 2016: www.ad.nl

e health monitor 2016

 

Patiënten en artsen starten campagne Betere zorg begint met een goed gesprek

Samen beslissen door arts en patiënt over de geschiktste behandeling gebeurt steeds meer, maar kan nog beter vinden Patiëntenfederatie Nederland en de Federatie Medisch Specialisten. Uit onderzoek van de Patiëntenfederatie onder ruim 4600 mensen blijkt dat vier op de tien patiënten geen goed gevoel hebben over hun gesprek met hun arts in het ziekenhuis.
“Het is nog te vaak een eenrichtingsverkeer in de communicatie tussen arts en patiënt. Juist de situatie van de patiënt is van belang om samen een goede beslissing te kunnen nemen”, zegt directeur Dianda Veldman van de Patiëntenfederatie.

Om de communicatie te verbeteren lanceren beide organisaties met hun samenwerkingspartners de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) de campagne Betere zorg begint met een goed gesprek.
Minister Schippers van Volksgezondheid gaf op 4 oktober 2016 met ambassadeur van de campagne Bart Chabot het startsein met een oproep aan alle patiënten, artsen en ziekenhuizen om aan de campagne mee te doen.

De campagne heeft twee doelen. Enerzijds artsen en patiënten helpen om samen te beslissen. Anderzijds het verbinden van meerdere, al bestaande initiatieven van patiëntenorganisaties, wetenschappelijke verenigingen en ziekenhuizen.

Informatie en adviezen zijn te vinden op de website Begin een goed gesprek. Daarop ook video’s met tips over de voorbereiding van een gesprek met de arts: www.begineengoedgesprek.nl