Skip to main content

Redactie Beroepseer

Duitse bedrijven hebben de minste chefs en managers. Hoe komt dat?

machinebouwHet blijkt dat Duitse bedrijven veel minder managers in dienst hebben dan Amerikaanse. De Hans Böckler Stiftung heeft onderzoek gedaan naar tweeëntwintig technische bedrijven (machinebouw) van tenminste vijftig werknemers in Duitsland, Zwitserland, Groot-Brittannië en Nood-Ierland en de Verenigde Staten. De geniddelde Amerikaanse firma telt 1 manager op 7 werknemers. In Duitsland is er 1 op 26 werknemers. In Zwitserland 1 op 13,6 werknemers, in Groot-Brittannië en Noord-Ierland 1 op 10,3 en in de VS 1 op 7.

Terwijl de Duitse firma met de meeste chefs gemiddeld 1 op 17 werknemers heeft, geldt in de V.S. dat een firma met de minste chefs en 1 heeft op elke 13 werknemers.
Conclusie: Duitsers hebben de minste chefs.

“Er zijn nauwelijks werknemers te vinden die het fijn vinden als hun chef hen de hele tijd in de gaten houdt. En: Toezicht brengt ook kosten met zich mee”, stelt het rapport. De auteurs van het rapport, die de bedrijven zelf bezocht hebben en daar het management hebben ondervraagd, zijn helder over de voorwaarden voor beperkt toezicht en minder chefs: “Hoge maatstaven van het beroepsonderwijs, goed geregelde interne promotie en werknemersvertegenwoordiging. Als een van deze voorwaarden ontbreekt, stijgt het aantal bazen aanzienlijk”.

Niet nodig de werknemers in de gaten te houden

Het rapport concludeert dat Duitse bedrijven het niet nodig vinden hun werknemers in de gaten te houden omdat Duitsland een ‘gecontroleerde markteconomie’ heeft met co-operationele werkrelaties, doeltreffende bescherming tegen ontslag, en degelijk beroepsonderwijs.

“Degelijk beroepsonderwijs leidt tot gekwalificeerde werknemers die weinig leiding en controle nodig hebben. En omdat goed opgeleide werknemers veeleisende taken op zich nemen, is hun motivatie groter”, aldus het rapport. Voorts is gebleken dat krachtige juridische bescherming de werknemers in Duitsland voor langere tijd bindt aan bedrijven. Dat betekent dat ze meer kennis vergaren voor hun bedrijf en in staat zijn leidinggevende posities in te nemen.
“Er is ook een positieve invloed op werknemersorganisaties. Participatie versterkt het vertrouwen tussen het management en de beroepsbevolking. Dat betekent dat er minder noodzaak is voor controle”.

Het rapport verwijt de Amerikanen dat hun ‘vrije markteconomie’ geleid heeft tot het nauwlettend in de gaten houden van werknemers. Dat komt doordat er in de VS weinig samenwerking is tussen werknemer en werkgever. Amerikaanse werknemers worden niet beschermd tegen ontslag en investeren in de eerste plaats in academisch onderwijs.
“Dat betekent dat bedrijven gedwongen worden hoofdzakelijk te vertrouwen op hiërarchie, regels en nauwlettende controle van de beroepsbevolking”.

Zie: Why Germans need far less supervision at work than Americans, The Local – Germany’s news in English, 20 april 2017: www.thelocal.de

Deutsche Industrieunternehmen brauchen viel weniger Vorgesetzte als amerikanische – Mitbestimmung wichtig für flache Hierarchie, Hans Böckler Stiftung, 3 april 2017: www.boeckler.de

Oproep tot deelname aan project ‘De beroepseer van de accountant’

boekhouden2Margreeth Kloppenburg, Thijs Jansen en Hans Duits doen een oproep om deel te nemen aan een onderzoek over de beroepseer van de accountant. Ze zijn een project gestart dat gaat onderzoeken of het voor accountants mogelijk is vanuit beroepseer te werken in een externe omgeving die het liefst alle risico’s wil uitbannen en in toenemende mate het geloof lijkt kwijtgeraakt in zelfregulering door de beroepsgroep.

Margreeth Kloppenburg is publicist en docent aan de Hogeschool Utrecht, bestuurslid van Stichting Beroepseer en maakt deel uit van de adviescommissie Cultuur, ethiek en gedrag van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA).Thijs Jansen is directeur van Stichting Beroepseer en Hans Duits, RA, is lector aan de Hogeschool Utrecht.
De uitkomsten van het onderzoek worden gepubliceerd in het boek De beroepseer van de accountant: het alternatief voor (nog meer) regels. Een verkenning van de professionele ruimte van de praktiserende accountant. Het boek bevat daarnaast essays rond het thema professionele ruimte, geschreven door voortrekkers binnen de sector, toonaangevende accountants, en relevante belanghebbenden onder wie ook afnemers van accountantsdiensten.

Een productieve en effectieve balans voor goed werk

Vanuit de ervaringen op de werkvloer van accountants en hun beroepstrots, willen de onderzoekers zicht bieden op de productieve en effectieve balans tussen regulering, zelfregulering en professionele ruimte die beslist noodzakelijk is voor goed werk door accountants. Ze zijn hierbij breed geïnteresseerd in openbare accountants, overheidsaccountants, MKB-accountants en accountants in business.
Voor goed werk is discretionaire ruimte en intrinsieke motivatie nodig: een zekere mate van vrijheid van handelen temidden van meerdere regelgevers. Daarbij is het van belang dat de regels gedragen worden door de accountant, dat hij deze wil naleven in de weerbarstige praktijk, en dan niet alleen naar de letter, maar waar nodig ook naar de geest. Een accountant is immers veel meer dan een uitvoerend technicus of controleur.
Maar is het nog mogelijk goed werk te leveren in tijden van defensieve professionaliteit, risicomijding, audit society en compliance?

Inzet van het project is zoeken naar de mogelijkheden om het vertrouwen van de maatschappij in de beroepsgroep te vergroten en de aanwezige beroepseer beter te benutten. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat een zorgvuldige collectieve en individuele afstemming tussen regels en ruimte effectiever is dan voornamelijk inzetten op externe regulering en extrinsieke motivatie. Die laatste twee creëren ongewenste neveneffecten zoals uitstroom van talent en een afvinkcultuur die leiden tot een grotere kans op verlies aan kwaliteit.

De Raad van Advies bestaat uit:
Prof. Dr. Barbara Majoor, RA, toezichthouder AFM, hoogleraar Auditing Nyenrode Business University; Prof. Dr. Cok Bakker, hoogleraar Universiteit Utrecht, lector Hogeschool Utrecht;

Wilt u deelnemen aan het onderzoek of bent u geïnteresseerd in het project? Neem contact op met Margreeth@beroepseer.nl of telefoon 06 54 730464.

Klik hier voor meer lezen over het project De beroepseer van de accountant.

 

Maatschappelijk onbehagen en het openbaar bestuur. Een strategische verkenning

omslag maatschappelijk onbehagen openbaar bestuurIn Westerse democratieën wordt een brede discussie over het maatschappelijk onbehagen in de samenleving gevoerd. De consequenties van dit onbehagen zijn vergaand. Zo wordt gesteld: het onbehagen zet de legitimiteit van het overheidshandelen onder druk, het leidt tot grote(re) maatschappelijke tegenstellingen tussen burgers en het is de oorzaak voor de opkomst van populistische partijen. Een perspectief dat daar tegenover kan worden gesteld is dat dit onbehagen de politiek en de overheid ook scherp houdt. Het onbehagen leidt ertoe dat de macht van het openbaar bestuur niet vanzelfsprekend is, het leidt ertoe dat (nieuwe) maatschappelijke thema’s ook daadwerkelijk worden opgepakt. Waar er veel over de consequenties van maatschappelijk onbehagen wordt gesproken, is feitelijk weinig bekend over wat dit maatschappelijk onbehagen precies is, bij welke burgers dit onbehagen het meest te vinden is en welke oorzaken aan dit onbehagen ten grondslag liggen.

In de strategische verkenning Maatschappelijk onbehagen en openbaar bestuur, gaan de auteurs Boudewijn Steur, Ellen van Doorne en Thomas Zandstra in op de aard en de betekenis van het maatschappelijk ongenoegen bij burgers. Ze brengen de wetenschappelijke stand van het denken over maatschappelijk onbehagen in kaart en benoemen de implicaties van het maatschappelijk onbehagen voor het functioneren van het openbaar bestuur.
Met deze verkenning willen zij een bijdrage leveren aan de discussie over dit maatschappelijke fenomeen. De verkenning is daarmee ook niet zozeer een eindproduct, maar een startdocument voor verdere verdieping.
De auteurs zijn werkzaam bij de afdeling KIEM van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en hebben deze strategische verkenning op persoonlijke titel geschreven.

Zes richtlijnen voor beleid

Maatschappelijk onbehagen blijkt een ingewikkeld en omstreden fenomeen. In het dagelijks gebruik wordt gedoeld op het gevoel van mensen dat de achteruitgang van de samenleving onbeheersbaar en daardoor ook niet te stoppen is. Het gevoel wordt vaak in verband gebracht met de vraag of mensen geloven dat zij het net zo goed krijgen als hun ouders of dat hun kinderen het nog net zo goed krijgen als zijzelf.
Aan het slot geven de auteurs zes perspectieven – richtlijnen voor beleid. Kan de overheid het maatschappelijk onbehagen tegengaan? Wat is goed om te doen, of juist niet?
De zes richtlijnen gaan over verbindingen tussen openbaar bestuur en samenleving; bejegening van burgers; reële problemen aanpakken; schijnoplossingen; alertheid; meer onderzoek

Maatschappelijk onbehagen en het openbaar bestuur, door Boudewijn Steur, Ellen van Doorne en Thomas Zandstra, uitgave van Ministerie van BZK, februari 2017: www.researchgate.net/publication/329521329_Maatschappelijk_onbehagen_en_het_openbaar_bestuur

Open brief aan André Rouvoet inzake plannen van Zorgverzekeraars Nederland voor organisatie eerste lijn

Hans van der Schaaf  heeft een Open brief geschreven aan André Rouvoet, voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Er staat een plan van ZN op stapel m.b.t. de organisatie van de toekomstige eerste lijn. ‘Opschaling’, ICT en ook een soort van doorzettingsmacht. De hoeveelheid geld die er voor nodig is, is niet mis. “Als zorgconsument en premiebetaler”, schrijft hij, “maak ik mij ernstig zorgen over deze ontwikkeling. Vandaar deze brief”.

Kreta, april 2017

Geachte heer Rouvoet,

Ongeveer tien jaar geleden werd Nederland opgeschrikt door een aantal rampen ten gevolge van falende jeugdzorg. Hier moest iets gebeuren !
De heer Van Eijck, later niet onbekend in huisartsenland, werd gevraagd een plan van aanpak te maken. Het plan hield in ‘opschaling’ van de zorg voor de jeugd. Iedereen die iets met kinderen van doen kon hebben moest met elkaar overleggen, samenwerken en communiceren. Van de kleuterschool tot aan het Openbaar Ministerie toe. En via ICT moest iedereen bij iedereen kunnen checken of betreffend kind ook bij de ander ‘in behandeling was’. Zodat multidisciplinaire en integrale zorg mogelijk werd. En er moest ‘doorzettingsmacht’ worden georganiseerd voor situaties waar dat nodig was.

Het project kreeg de naam Centrum voor Jeugd en Gezin; het CJG. Er werd flink geld voor uitgetrokken. En u werd er de verantwoordelijk minister van.

Zelf mocht ik als interimmer bij een cluster van gemeenten de zaak mee op de rails zetten. En zag zo van dichtbij hoe het project gestalte kreeg. En hoe het nu functioneert.

Ik moet de volgende conclusies trekken:

– Structureel en massaal opschalen werkt niet en heeft geen zin. Het gaat er om zorg te leveren die nodig is. Ook die buiten de eigen professie c.q. verantwoordelijkheid. De signalen daartoe moeten worden opgepikt en vervolgens in handelen worden omgezet. Door betrokken professionals. Hiertoe heeft het huidige CJG zich een ring van professionals om zich heen georganiseerd.

– Het ICT verhaal werd een mislukking. Maar was ook niet nodig.

– Het besef dat er op een gegeven moment ‘doorgezet moet worden’ is belangrijker dan het hebben van een doorzetter. Als die nodig is wordt die wel gevonden.

De conclusie is dat het CJG op zich een verbetering van Jeugdzorg is, maar dat van het oorspronkelijk plan weinig is terecht gekomen. Omdat het niet werkte of omdat het niet nodig was.

Na uw ministerschap werd u voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland (ZN). En nu lees ik tot mijn verbazing dat er een identiek plan, maar nu ZN-plan op stapel staat. Dit keer m.b.t. de organisatie van de toekomstige eerste lijn. ‘Opschaling’, ICT en ook een soort van doorzettingsmacht. Nu van managers. Alsof er niets is geleerd van het eerdere traject. De hoeveelheid geld die er voor nodig is, is niet mis. Als zorgconsument en premiebetaler maak ik mij ernstig zorgen over deze ontwikkeling. Vandaar deze brief.

Meneer Rouvoet, eerstelijnszorg = dichtbijzorg. En dat moet zo blijven. Het waarom daarvan legde ik hier reeds uit. Ik zal nu uitleggen hoe ZN die dichtbijzorg vorm kan geven.

Voor de goede orde; het voorstel is gebaseerd op ervaring in de politiezorg, psychiatrie, thuiszorg, ziekenhuiszorg, zorgverzekeraars, huisartsenzorg, de WMO en het CJG. En ik integreer deze als dat handig of nodig is. Verder heb ik de nodige kennis over ‘zelfsturende teams’ en ‘systeemperversiteiten’. Zie eerder genoemde verwijzing. Al dit samen doet het mij het volgende voorstel maken voor een toekomstbestendige multidisciplinaire en integrale eerstelijnszorg.

De eerstelijnszorg blijvend als dichtbijzorg

Het huidige zorgstelsel is ingewikkeld: negen zorgverzekeraars die met elkaar moeten concurreren. Dan ook nog aanbieders die met elkaar moeten concurreren. En om dit alles volgens de regels van het marktspel te laten verlopen zijn er autoriteiten die dit alles in de gaten houden. Het resultaat is als voetballen in een zwembad.
Complicerende factor is dan nog dat behoorlijk wat eerstelijnszorg verantwoordelijkheid van de gemeente is. Die ieder op eigen wijze hier vorm aan geven. Het resultaat is zo een veel-dimensionale zorgmatrix van wisselende belangen en krachtenvelden.

De kunst hier is in dit geheel een werkbare noemer te vinden. Naar mijn mening is dat de verzekerde / patiënt / cliënt en diens directe omgeving. Anders gesteld: het type buurt waar men in woont en leeft. Uit eigen onderzoek in drie steden in Nederland naar vraag en aanbod van politiezorg, thuiszorg en ziekenhuisopname komt naar voren dat er zes wijktypen zijn. Wijkopbouw wat betreft leeftijd en sociaal-economische status (SES) zijn de belangrijkste parameters.

Het is dus van belang de vraag per wijk goed in kaart te hebben om de zorg daar goed te kunnen aansturen. Ik moest het doen met allerlei losse data. Gelukkig beschikken we tegenwoordig over integrale data die de verevening voor de zorgverzekeraars vorm geeft. Indien uitgezet per wijk wordt onmiddellijk duidelijk waar de grootste vraag is of gaat komen. Per wijk wordt zo duidelijk wat de wijkzorgzwaarte is. Wat betreft eerste en tweede lijn. Ik durf er gif op in te nemen dat de gemeentelijke eerste lijn het zelfde profiel zal tonen. Zo realiseer je de eerste stap waar de eerste lijn primair aandacht behoeft. Wat betreft organisatie en substitutie.

De tweede stap is het in kaart brengen van de zorgzwaarte per huisartsenorganisatie. Deze kan sterk verschillen. Ook in wijken van hetzelfde type. U weet dat huisartsen gemiddeld veel uren per week maken. Onverantwoord veel vaak. Het zou daarom handig zijn de maximale zorgzwaarte per huisarts vast te stellen. Daar waar deze structureel wordt overschreden is aanvullende menskracht nodig. Voor mij voorwaarde nummer twee om de eerstelijnszorg toekomstbestendig te maken.

Met de introductie van het huidige zorgstelsel is het particuliere verzekeraarsysteem van ‘consulten’ ingevoerd. Een ingewikkeld systeem dat de praktijkadministratie zwaar belast. Mijn voorstel is het abonnementsstelsel weer in te voeren. Nu gebaseerd op de zorgzwaarte van ingeschreven verzekerden. Het resultaat is betaling ‘op zorgmaat’. Het kunnen samenwerken in de eerste lijn is voorwaarde deze goed te kunnen laten functioneren. Iedere hinderpaal in deze zijn er twee te veel. Voor Mededingingswetten en aanverwante hinder is hier dus geen plaats.

‘Op maat’ zorg kunnen verlenen, daar naar betaald worden, vereenvoudiging van procedures en administratie, en het wegnemen van hinderpalen zijn zo de eerste noodzakelijke verbeterpunten. Verbeterpunten die meer rendement opleveren dan het aanstellen van een manager. Want die kan die punten niet veranderen. Dat moeten ZN en Den Haag doen.

Organisatie van interdisciplinaire en integrale eerstelijnszorg

Het organiseren van interdisciplinaire en integrale eerstelijnszorg; dus van kleuterschool, huisarts, wijkverpleging, thuiszorg, sociale zorg tot wijkagent, etc. is geen eenvoudige zaak. Dit door de vele soorten situaties waar deze nodig is en de vele soorten zorg die er bij nodig kunnen zijn. En dat iedere keer weer ‘op maat’. Als je daar een manager neerzet wordt die gek. En die boel met ICT aan elkaar knopen? Mislukking verzekerd. En het levert niets op.

Wat hier nodig is zijn zorgcentralisten. Gelijk bij buitenlandse reizen waar ineens acute zorg nodig is en waar men zo snel als mogelijk weer naar eigen land wordt teruggevlogen. Wijkzorgcentralisten kunnen door zorgverleners worden benaderd om uit te zoeken welke andere zorgverleners ook met een bepaalde situatie bezig zijn. Meestal is dat wel bekend, maar soms niet volledig. Door hun geheimhoudingsplicht kunnen zij zonder problemen andere zorgverleners met deze vraag benaderen. En informeren wat er vanuit hen gedaan wordt. Eenvoudiger en effectiever dan ICT.

Verder kunnen deze wijkzorgcentralisten worden gevraagd een meeting te organiseren waar betrokken zorgverleners bespreken, vaststellen en organiseren wat er (verder) nodig is rond betreffende situatie. Zoiets is een tijdrovende klus, en om die reden moeilijk en duur om te organiseren vanuit een zorgaanbieder. Betrokken aanbieders vormen vervolgens rond de betreffende situatie een zelfsturend team die deze verder zelf afhandelt.

Als laatste kan men de wijkzorgcentralisten vragen het zoeken van oplossingen van meestal acute situaties over te nemen. Denk bijvoorbeeld aan ouderen die plots niet meer thuis kunnen blijven.

De wijkzorgcentralisten beschikken zo na verloop van tijd over een totaalinzicht wat betreft gaten en overlappingen in de zorg in de wijk. Een overzicht wat door het hebben van negen verzekeraars met ieder hun eigen aanpak en een gemeente met wisselend politiek beleid nooit kan ontstaan. Met als gevolg een blijvend voortbestaan van deze gaten en overlappingen.
Het aantal wijkzorgcentralisten hangt samen met de wijkzorgzwaarte. In de Schilderswijk zijn er meer nodig dan in Wassenaar. Ik stel voor dat ZN met de VNG een deal maakt over de betaling van deze wijkzorgcentralisten. Zelf zijn het professionals die de zorg kennen en praktisch zijn ingesteld. Ze werken zelf ook weer als een zelfsturend team.

Substitutie van zorg

Zorgverzekeraars beweren dat er nog lucht zit in de zorg. Wat betreft de eerste lijn is dat wat mij betreft vooral kromgroei, ingewikkeld en onnodig gedoe, allerlei onzin, gaten en overlappingen. En zolang dat zo blijft is substitutie van zorg een nauwelijks te realiseren project. Laten we daarom eerst aan die andere zaken werken. En daarna vaststellen of er ruimte overblijft voor substitutie. En hoe dat dan weer per wijktype kan worden ingevuld.

Rond de jaren zestig vorige eeuw vertrokken de medisch specialisten richting het ziekenhuis. Daarvoor hield men spreekuur ‘thuis’. Het gevolg was dat specialistische zorg een stuk duurder werd. Dit omdat nu ook het ziekenhuis moest worden gefinancierd. Voor het verwijderen van een simpele dermatologische aberratie betaalde ik een paar jaar geleden 400 euro. Was dat bij de dermatoloog thuis gebeurd: misschien 60 euro. Zie hier de reden voor substitutie.

Nu heeft de huisartsenzorg de uitdaging van substitutie al opgepakt. Ketenzorg en bepaalde ingrepen en behandelingen gebeuren nu in de huisartsenpraktijk. Maar het animo daarvoor neemt af. Dit tengevolge van de toename van primaire zorg met al haar problemen en het voortbestaan van bovenbeschreven scheefgroei e.d.. Gewoon geen tijd en energie.

Verder is de vraag of substitutie de kosten van zorg doet dalen. Een half miljard hoopt U. Mijn verwachting is dat die half miljard door ziekenhuizen onder niet te substitueren zorg zal worden ondergebracht. Dààr moet dus ook iets gebeuren!

Verder is de vraag wat de mate van kettingkwaliteit van de financiering van de te subsidiëren zorg is. Eind vorige eeuw was er de verbazing waarom patiënten toch zolang in het ziekenhuis verbleven terwijl thuiszorg zoveel goedkoper was. Wat vele niet wisten was dat de regionale zorgverzekeraar bij het opstellen van het ziekenhuisbudget de verpleegdag als sluitpost hanteerde. Met als gevolg een veel lagere (virtuele) prijs dan die van de thuiszorg. Als je substitutie wil moet je dat dus niet doen.

Een belangrijkere vraag is waarom de huisarts die substitutie moet vormgeven. Omdat de specialist aan het ziekenhuis vastzit ? Voor veel zaken is dat evident. Maar voor de substitueerbare zaken dus niet. Als bestuur van de Nederlandse Vereniging Hoofden Poliklinieken hielden we 30 jaar geleden al een congres met als thema ‘De specialist de wijk in’. Die beweging schijnt nu op gang te komen. Mijn advies is deze te stimuleren. Dat levert naar verwachting het meeste op.

Conclusie

De eerste lijn moet inderdaad toegroeien naar een nieuwe situatie. Maar niet zoals nu het plan lijkt. Dat werkt niet. Sluit daarom aan bij wat de sector nodig heeft. En geef haar de vrijheid deze met hulp zelf(sturend) in te vullen.

Hoe dat kan werd boven beschreven.

Kritische groet !

Hans van der Schaaf

Open brief aan André Rouvoet, voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland, VP Huisartsen, 21 april 2017: www.vphuisartsen.nl

Progamma In voor zorg! pakt positief uit voor organisaties langdurige zorg: meer autonomie en meer werkplezier

omslag in voor zorg eindrapport 2017In 2009 start het ministerie van Volksgezondheid, Wetenschap en Sport (VWS) in samenwerking met kennisinstituut Vilans met het programma In voor zorg! Gebleken is dat de langdurige zorg onder druk staat. Doel is instellingen in de langdurige zorg helpen zich ‘toekomstbestendig’ te organiseren. Er wordt zwaar weer verwacht: de crisis – het was 2009 – en de sombere signalen vragen om een grootschalig ingrijpen. Zorgorganisaties kloppen zelf aan bij het ministerie van VWS met de vraag om ondersteuning en toepasbare kennis. In voor zorg! zet in op twee zaken: (1) kennisdeling en verspreiding vanuit de vaststelling dat er weinig benodigde kennis voor het veld toegankelijk is, en (2) het aanjagen van vernieuwing, vanuit de urgentie om de sector als geheel sterk betaalbaar en robuust te maken.

In 2017 eindigt het programma. Ruim 400 zorgorganisaties hebben meegedaan aan het programma. “We hebben ruim 400 bijeenkomsten gehad die door ruim 20.00 mensen zijn bezocht”, aldus Henk Nies, lid van de Raad van Bestuur van Vilans op het slotcongres In voor zorg! in de Jaarbeurs van Utrecht op 19 april 2017. Hij vertelt hoe hij en zijn team te werk zijn gegaan. Elke organisatie had een eigen plan gemaakt en een eigen doelstelling, of een aantal doelstellingen geformuleerd met indicatoren. Daarop aansluitend werden de trajecten op de organisaties toegesneden; onderling verschilden de trajecten sterk van elkaar.
Er zijn ongemakkelijke vragen gesteld om verder te kunnen gaan, aldus Nies: “In een aantal gevallen zijn we dicht op de Raad van Bestuur gaan zitten, en hebben we ook naar de Raad van Bestuur toe ongemakkelijke vragen gesteld. We zien ook dat bestuurders een beperkte mate van ongemak moeten creëren opdat mensen uit hun comfortzone gaan. Dat ze achteraf zeggen: het is wel goed geweest wat je gedaan hebt. Ik zeg niet dat er onheus moet worden gehandeld, maar het stellen van kritische vragen speelt een belangrijke rol in leiderschap”.

Samenwerking tussen overheid en sector

Het eindrapport In voor zorg! 2009-2017 met een overzicht van de behaalde resultaten, werd aangeboden aan demissionair staatssecretaris Martin van Rijn van VWS tijdens het slotcongres. De hierin genoemde voorbeelden uit de praktijk laten de inzet, het élan en de wendbaarheid van mensen en organisaties in de langdurige zorg zien. Van Rijn noemde het programma een uniek voorbeeld van samenwerking tussen overheid en sector.
Organisaties werkten efficiënter door het anders inrichten van hun bedrijfsprocessen, aldus het rapport. Ze zagen hun overheadkosten dalen met 27 tot 50 procent als gevolg van een verschuiving van ‘controleren naar faciliteren’ en het terugschroeven van managers. Zorginstanties gingen bijvoorbeeld werken met kleinere en zelfsturende teams met minder managers. De nieuwe werkwijze zorgde in veel gevallen voor meer werkplezier bij medewerkers en lager ziekteverzuim.

Jos de Blok, directeur van Buurtzorg Nederland, had voor de deelnemers tijdens het slotcongres een videoboodschap. Hij zei dat hij blij was dat de zorg duidelijk een andere kant opgaat waarbij professionals meer autonomie in hun vak hebben gekregen en dat In voor zorg! een grote rol heeft gespeeld in het verspreiden van het gedachtegoed van Buurtzorg. De Blok is optimistisch wat de toekomst betreft: “Ik ben positief dat er steeds meer ruimte komt voor professionals en dat er steeds meer aandacht komt voor de individuele situatie van mensen die zorg nodig hebben. Ik denk dat we nog vijf tot tien jaar nodig hebben om werkelijk een hele verandering tot stand te brengen. Maar als je kijkt hoeveel organisaties nu al hiermee bezig zijn en bovendien ook nog samenwerken, dan is dat een buitengewoon positieve ontwikkeling die mede te danken is aan het programma van In voor zorg”. (Zie onderaan de video met Jos de Blok).

Eindrapport In voor zorg! 2009 – 2017, april 2017: https://www.langdurigezorg.nl/wp-content/uploads/2017/04/Eindpublicatie_Invoorzorg_2009-2017.pdf (Website bestaat niet meer)

Doen wat nodig is. Evaluatieonderzoek In voor zorg!, Sioo, april 2017: www.eerstekamer.nl/nonav/overig/20170704/doen_wat_nodig_is/document

‘In voor zorg’ dringt overheadkosten met kwart tot helft terug, Skipr, crossmediaal communicatieplatform voor beslissers in de zorg, 19 april 2017: www.skipr.nl/nieuws/in-voor-zorg-dringt-overheadkosten-met-kwart-tot-helft-terug/

Eindcongres In voor zorg! – Verslagen, foto’s en presentaties, 19 april 2017: http://www.invoorzorg.nl/ivz/verslag-Eindcongres-In-voor-zorg-Verslagen-fotos-en-presentaties.html (Website is opgeheven).

Zie hieronder video Eindcongres: 7 jaar In voor zorg! 19 april 2017

Stichting Beroepseer feliciteert Sander de Hosson van harte met de Global Lung Cancer Award!

sander de hosson 2Stichting Beroepseer feliciteert voortrekker Sander de Hosson van harte met de Global Lung Cancer Award! De Hosson is longarts in het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen. De prijs gaat ieder jaar naar iemand die op een positieve manier in de media aandacht vraagt voor longkanker. De Hosson heeft de prijs gewonnen voor zijn column Daverend slotcouplet die in de bijlage Gezondheid & Co in Dagblad van het Noorden gepubliceerd is op 12 mei 2016.

“Zeer betrokken”

De motivatie van Longkanker Nederland om de prijs aan Sander de Hosson te gunnen: “De Hosson twittert, schrijft blogs en geeft interviews en doet dit op een weloverwogen en zeer betrokken wijze. De longarts schrijft over onderwerpen die mensen met longkanker echt bezighouden. Hij schuwt daarbij niet de ingewikkelde en lastige onderwerpen als palliatieve sedatie, euthanasie en de angst die veel mensen met longkanker hebben: ga ik dood doordat ik zal stikken?
Zijn blog over de patiënt die koos voor euthanasie en dokter De Hosson een fles wijn aanbood om het leven te vieren, is duizenden keren gelezen en gedeeld. Weinig mensen hebben deze blog met droge ogen gelezen. Sander de Hosson beschrijft op een openhartige en respectvolle manier het euthanasietraject, zowel van zijn kant als dat van zijn patiënt. Dat maakt hem de terechte winnaar van deze prijs”.

De prijs wordt uitgereikt door de Global Lung Cancer Coalition (GLCC). Hierbij zijn wereldwijd 36 patiëntenorganisaties aangesloten. Elk daarvan reikt jaarlijks een Lung Cancer Journalism Award uit. De Hosson werd door Longkanker Nederland uitgeroepen tot winnaar van 2015. Nu heeft de GLCC uit alle 36 inzendingen voor 2015 De Hosson ook als algemene winnaar aangewezen. Begin mei worden de landelijke prijzen voor 2016 weer uitgereikt.

Lees hier Slotcouplet op de site van Sander de Hosson: http://shosson.webnode.nl

Sander de Hosson is voortrekker van Beroepseer. Zie: https://beroepseer.nl

DvhN-columnist longarts Sander de Hosson wint belangrijke prijs, Dagblad van het Noorden, 18 april 2017: www.dvhn.nl

Global Lung Cancer Award voor longarts en columnist Sander de Hosson, door Carina Twerda, Gezondheid & Co, 18 april 2017: www.gezondheidenco.nl

Blogs over palliatieve zorg van longarts Sander de Hosson trekken steeds meer de aandacht, Blogs Beroepseer, 22 januari 2016: https://beroepseer.nl

Global Lung Cancer Coalition: www.lungcancercoalition.org

Visualisering van de grote kloof tussen inkomens in Amerikaanse steden vanaf 1970

Metrocosm heeft met een aantal fraaie animaties de hoogte van het inkomen van huishoudens zichtbaar gemaakt in twintig Amerikaanse steden. Ze laten zien hoe het inkomen van de middenklasse extreem veranderd is sinds 1970. De economie is enorm gegroeid tussen 1970 en 2015, het gemiddelde inkomen is verdubbeld. Daarentegen is het inkomen van een Amerikaans gezin uit de middenklasse niet evenredig meegegroeid en slechts toegenomen met 20 procent in dezelfde periode.
Zo’n groot verschil tussen het gemiddelde inkomen het het inkomen van de middenklasse is te wijten aan de ongelijke verdeling van welvaart. De animaties tonen aan hoe dat inkomen van de middelklasse “in elkaar geperst is”.
Een stad als San Francisco doet het economisch gezien goed. Andere steden als Detroit hebben het moeilijk. Maar bijna zonder uitzondering tonen de Amerikaanse steden een stijging in ongelijkheid.
We zien deze trend ook in Europa. De kloof tussen de hoogste en laagste inkomens wordt almaar groter.

Mecrocosm bevat een collectie geanimeerde kaarten, graphics en gevisualeerde dataprojecten, ontworpen door Max Galka. Hij is gefascineerd door gegevens en maakt ze met zijn bewegende beelden, kaarten en grafieken aanschouwelijk.

Ga naar Visualizing America’s Middle Class Squeeze, Metrocosm, 12 april 2017: http://metrocosm.com

income distribution usa cities 1970 2025

 

Factsheet arbeidsmarkt Overheid: Opnieuw daling ambtenaren

Het UWV verwacht naar aanleiding van de nieuwste Facsheet arbeidsmarkt Overheid tussen 2017 en 2020 opnieuw een daling van het aantal banen bij de overheid. Het gaat om een lichte daling van 8.000 banen van overheidsmedewerkers. Ter vergelijking: tussen 2010 en 2015 kromp het personeelsbestand bij de overheid met 50.000 personen. Met name bij gemeenten, provincies en bij defensie nam het aantal medewerkers sterk af. In 2016 bleef het aantal banen bij de overheid stabiel. Het UWV is een overheidsinstelling die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de werknemersverzekeringen WW, WAO, WIA, de Ziektewet en verder de Wajong, de Toeslagenwet en de WAZ.

De krimp bij de overheid is onder andere het gevolg van een nauwere samenwerking tussen gemeenten. Daarnaast verdwijnt een deel van de administratieve taken door automatisering en digitalisering. Een derde van het overheidspersoneel heeft op dit moment een economisch-administratieve functie (denk aan secretaresses of receptionisten). In dit soort beroepen worden de kansen om een baan te vinden of te behouden steeds kleiner.
Er zijn ook beroepen bij de overheid met relatief goede kansen op een baan. Zo is er grote vraag naar financieel specialisten en hoogopgeleide ICT’ers. Daarnaast zijn er kansen voor onder andere technisch personeel grond-, weg- en waterbouw (gww), brandweerlieden en adviseurs bodemonderzoek en –sanering.

Download Factsheet arbeidsmarkt Overheid, 18 april 2017: https://beroepseer.nl/wp-content/uploads/2017/04/overheid_factsheet_arbeidsmarkt_april2017.pdf

factsheet arbeidsmarkt overheid uwv april 2017