Skip to main content

Hans Wilmink

Algehele transparantie is algeheel wantrouwen. Transparantie wekt alleen vertrouwen als het gepaard gaat met vakmanschap

De ambtelijke dienst is wel eens aangeduid als de vierde macht. Meestal wordt daarmee gedoeld op wat je zou kunnen noemen het – ongewenste – eigenmachtig optreden van de ambtelijke dienst. Na de ervaringen met de Toeslagenaffaire klinkt juist de kritiek dat de ambtelijke dienst te weinig eigen verantwoordelijkheid heeft getoond. Hoe zit dat? Kun je ambtenaren meer verantwoordelijkheid geven zonder dat het eigenmachtig optreden wordt?

In dit stuk zal  ik eerst ingaan op wat er nu eigenlijk mis is gegaan in de rolvoering van de ambtelijke dienst en welke problemen dat met zich meebrengt. Twee ontwikkelingen worden besproken: de nadruk op de bedrijfsmatige overheid met de burger als klant, en de politisering van de ambtelijke dienst. Deze dateren van ver vóór de Toeslagenaffaire maar hebben mede de context geschapen waarbinnen dit drama  zich heeft kunnen voltrekken. Na een schets van die ontwikkelingen en de gevolgen ervan wordt een perspectief op de ambtelijke professie geschetst: wel eigen verantwoordelijkheid, maar geen eigenmachtig optreden.

Doe toch ‘normaal’, als op de markt?

De ambtelijke dienst is decennialang op het verkeerde been gezet doordat er onvoldoende aandacht was voor het publieke karakter van het ambtelijk werk. Vanaf de jaren ‘90 van de vorige eeuw is steeds meer de nadruk gelegd op de burger als klant, op de bedrijfsmatige overheid als een ‘normale’ producent van diensten, en op de ambtenaar als een gewone werknemer. Ook dan gaat er nog veel goed, maar voor kwetsbare belangen en kwetsbare burgers gaat er dan veel mis.
Want in een rechtsstaat is de burger geen klant. En de overheid heeft – binnen de wettelijke kaders – een leveringsplicht en mag – anders dan een particulier bedrijf – de lastige klanten niet weigeren. De burger is voor de toeslag, subsidie of uitkering op de overheid aangewezen en kan niet naar een concurrent. In de rechtsstaat heeft de overheid een dienende functie. Niet het belang van de overheid zelf en haar organisaties staat er voorop, maar het publiek belang.
Die rechtsstatelijke context betekent dat voor de ambtenaar andere standaarden gelden dan voor een werknemer in de particuliere sector. Maar dat besef leek gestaag te eroderen.

In 2010 werd het initiatief genomen om de rechtspositie van ambtenaren te ‘normaliseren’, dat wil zeggen gelijk te trekken met die in de particuliere sector. Deze juridisch zeer ingewikkelde en bewerkelijke operatie werd pas onlangs, per 1-1-2020, voltooid met de aanvaarding van de normalisatiewet. Of de rechtsbescherming van ambtenaren daardoor ook in de praktijk veel verslechtert moet nog blijken, dat kon nog best eens meevallen. Maar die normalisatie kan gezien worden als het slotakkoord van een ontwikkeling waarbij de ambtenaar ook in andere opzichten meer en meer beschouwd werd als een ‘normale’ werknemer. Een werknemer die in de uitvoering gewoon loyaal moet uitvoeren, zijn getalsmatige targets moet halen. In de beleidsvorming is zijn minister zijn enige ‘klant’ die moet hij dienen door haar of hem uit de politieke wind te houden. In een essay voor Follow The Money, gepubliceerd op 21 april 2021, hebben Thijs Jansen en ik laten zien hoe de decennialange nadruk op de bedrijfsmatige overheid het moreel-ethisch besef dat aan het ambtelijk vakmanschap verbonden zou moeten zijn,  grondig heeft uitgehold. 1) Wij herhalen er ons pleidooi uit eerdere publicaties om het ontwikkelen en vastleggen van ambtelijke standaarden op te pakken als onderdeel van een professionaliseringsprogramma voor ambtenaren, waarin ook veel ruimte is voor reflectie op de toepassing in de praktijk.2)

Politisering van de ambtelijke dienst

Deze aantasting van het moreel-ethisch besef heeft verwarring en onduidelijkheid teweeggebracht met betrekking tot de professionele standaarden voor ambtenaren.
In die onzekerheid is ‘de politiek’ als meest krachtige en nabije machtsfactor de oriëntatie van de ambtenaar gaan overheersen. In een ongevraagd advies uit juni 2020 luidt de Raad van State hierover de alarmbel. Het advies stelt over de ambtelijke organisatie dat de professionele ruimte in beleidsvorming en uitvoering vermindert, en dat beide politieker zijn geworden. “Ambtelijke professionele standaarden zijn minder duidelijk geworden”.3)

Die politisering zal mede ten grondslag hebben gelegen aan de klacht van de parlementaire ondervragingscommissie (POK) dat de informatievoorziening over de toeslagen in meerdere gevallen werd ingegeven door “gewenste juridische of politieke uitkomsten”. Daardoor werd de Tweede Kamer onvoldoende, te laat of foutief geïnformeerd. De focus lag in deze affaire te eenzijdig op het politieke proces, en op de opdracht om de minister af te schermen, en te weinig op de signalen dat er iets grondig fout ging naar de burger toe. Dit beeld wordt bevestigd door de notulen van de ministerraad uit 2019 die onlangs  werden vrijgegeven.4)
De politisering van ambtelijke diensten is al langer aan de gang en niet alleen in Nederland.
Tien jaar geleden heeft Caspar van den Berg – nu hoogleraar in Groningen – er in zijn proefschrift op gewezen dat op de departementen het aantal ambtenaren met een specifieke op de politieke processen gerichte rol toeneemt, ten koste van de vakinhoudelijke ambtenaren. Volgens hem is dat een Europese tendens.5) Een onderzoek van Een Vandaag laat zien dat de inhuur van externe woordvoerders recentelijk – tijdens Rutte III – is verdrievoudigd en dat er een kwart meer communicatiemedewerkers is aangetrokken.6) Veel zorg om de beeldvorming dus.
Roel Bekker – oud-secretaris-generaal – wees op de groeiende politisering van de ambtelijke top.7)
De Toeslagenaffaire toont ons hoe paradoxaal deze ontwikkeling is: een te ver gepolitiseerde ambtelijke dienst die teveel gericht is op beeldvorming en het uit de wind houden van bewindspersonen, bedient niet alleen de samenleving slecht, maar vergroot ook de risico’s voor de politiek.

Fouten zijn politiek onhanteerbaar

Het geschetste politieke afschermgedrag werkt verder in de organisatie door. Zowel in de beleidsdepartementen als in de uitvoeringsorganisaties vergroot het de neiging om fouten toe te dekken. Dat heeft natuurlijk ook veel te maken met de manier waarop de volksvertegenwoordiging werkt. Een minister kan moeilijk openlijk en vrij met de Tweede Kamer communiceren over wat er fout gaat, zelden krijgt hij daarmee ruimte – laat staan steun – om tot verbetering te komen. Ook al hebben we in Nederland een meerpartijenstelsel, tussen de coalitie en de oppositie in de volksvertegenwoordiging is het vaak een ‘spel’ van aanval en verdediging. Iedere minister loopt het risico direct op fouten te worden afgerekend. De media voeren met graagte de spanning op: zal de minister vallen of opstaan? De ambtenaren schermen hun politieke leiders daarvoor af. De angst voor fouten en voor het openbaar worden daarvan slaat naar binnen, dieper in de organisatie.
Kritische kanttekeningen komen vaak niet door de verschillende managementlagen heen. Want fouten erkennen werkt als een boemerang op de eigen loopbaankansen als er geen rust en ruimte is om er goed naar te kijken, en als het te snel het verwijt oplevert niet ‘in control’ te zijn.
Dit punt komt her en der ook naar boven in de ondervragingen door de parlementaire commissies. Van den Dungen (secretaris-generaal van het ministerie van Financiën) heeft aan de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) het volgende verklaard over de kritische voortgangsinformatie: “Naarmate het dichter bij mij komt, staan de meeste stoplichten op groen omdat iedereen het fijn vindt om mij groene stoplichten te laten zien. Ik zit helemaal niet te wachten op groene stoplichten. Ik zit te wachten op de juiste stoplichten ….”  Uit enquêtes onder de leden van de Centrale voor Hogere en Middelbare Functionarissen (CHMF)8) bij uitvoeringsorganisaties en van het CNV9) onder medewerkers van uitvoeringsorganisaties komt een verontrustend beeld: 15 tot 20% van de ambtenaren ervaart beperkte ruimte voor een professionele en kritische taakuitoefening. Dat is een minderheid die zich hier expliciet over uitspreekt, maar die is cruciaal voor het vermogen en de moed om fouten aan de orde te stellen.  De politieke en ambtelijke leiders die hier – terecht – over klagen, doen er goed aan zich te bezinnen op de vraag hoe zij ook zelf dit tij kunnen keren door verbetering van hun stijl van leidinggeven.

Algehele transparantie is algeheel wantrouwen

Tegen de politisering, het afschermen van fouten en het mede daartoe gebrekkig informeren van de volksvertegenwoordiging is ‘transparantie’ opgevoerd als een uitweg. Transparantie is een vaag begrip en wordt dus ook verschillend uitgelegd. Waar ermee wordt bedoeld dat in principe alle documenten en communicatie openbaar gemaakt moeten worden zijn we in de allerergste fase van wantrouwen beland. Immers, die algehele transparantie gaat ervan uit dat geen enkele selectie van informatie meer kan worden vertrouwd, dat het gemeenschappelijk speelveld voor feiten en onafhankelijke analyses niet meer begaanbaar is. Het bieden van algehele transparantie lijkt op een wanhoopsdaad, een paniekreactie. Het zal leiden tot een tsunami aan informatie voor de volksvertegenwoordigers, tot een grotere terughoudendheid bij ambtenaren om kritische adviezen te geven. Het vergroot de angst om fouten te erkennen, het zal bij het bestuur leiden tot nieuwe achterkamertjes en geheime informele bijlagen. Het besturen zal alle souplesse verliezen en dat geldt ook voor de politieke controle daarop.

Zover hoeft het niet te komen als transparantie wordt opgevat als openheid over de afwegingen die gemaakt zijn en als bereidheid om verantwoording af te leggen, ook als er fouten gemaakt zijn.
Maar dat vergt ook een einde aan een afrekencultuur waarin de ruimte om dat te doen niet wordt geboden. In de brief die het overleg van de secretarissen-generaal aan de informateur zond, klinkt de zorg hierover  toch luid en helder door.10) Zij stellen: “Het openbaar maken van ambtelijke adviezen vraagt veiligheid voor ambtenaren om daadwerkelijk vrij te blijven adviseren. Over deze onderwerpen gaan wij graag met u en met het parlement in gesprek, opdat professionaliteit, transparantie en doelmatigheid elkaar kunnen versterken.”

Ambtenaren eigen kritische rol

Tot zover de scheefgroei in de rolopvatting voor de publieke dienst en de problemen die dat met zich heeft meegebracht voor het ambtelijk vakmanschap, en voor de burger én de politiek.
De secretarissen-generaal zetten een belangrijke stap  op weg naar een verbeterd vakmanschap. Deze hoogste rijksambtenaren gaan, getuige de zojuist aangehaalde brief, ervan uit dat rijksambtenaren een kritische rol kunnen en moeten vervullen, ook al zijn zij ondergeschikt aan de minister. Die kritische rol moeten zij ook vervullen als het gaat over adviezen met betrekking tot de informatie die de Tweede Kamer moet krijgen. De Sg’s stellen in de brief dat zij ‘vrij’ moeten kunnen blijven adviseren en zorgen voor “informatie die direct kan aansluiten bij de parlementaire informatiebehoefte”. De Sg’s geven verder aan dat de ambtenaren die behoefte beter kunnen leren kennen door de intensivering en versoepeling van hun contacten met het parlement. Daarmee worden de ambtenaren dus geen vierde macht maar dragen ze bij aan een goed functioneren van de scheiding én het evenwicht tussen de uitvoerende en controlerende machten. Dat is daarmee dus een onderdeel van het vakmanschap van de ambtenaar. De politiek bedienen vanuit een eigen professionele rol. Eigenlijk niet nieuw, maar wel veel veronachtzaamd, en voor het functioneren van de democratische rechtsstaat van groot belang.

Hernieuwd bewustzijn van publieke zaak

Een  tweede stap zet Herman Tjeenk Willink. Hij heeft zich steeds verzet tegen de eerdergenoemde idee van de bedrijfsmatige overheid. Zijn essay Groter denken, kleiner doen is te lezen als een oproep aan politici, én ambtenaren om opnieuw uit te vinden wat de kern van de publieke zaak is: “Wat is goed voor de samenleving, wat is redelijk en rechtvaardig, hoe wordt uitsluiting tegengegaan, hoe worden rechten en plichten verdeeld, wie krijgt wat?”  Zijn analyse loopt uit op een oproep om dit denken over de overheid als een bedrijf en de burger als klant af te schudden, en daarvoor een hernieuwd bewustzijn van ieders rol in de democratische rechtsorde in de plaats te stellen11) Daarnaast legt Tjeenk Willink de nadruk op de emancipatie van de uitvoering.
Ook in zijn rol van informateur besteedt hij aandacht aan het vakmanschap. Daarbij stelt hij dat de inhoudelijke kennis op de departementen dringend moet worden versterkt. Een citaat uit zijn eindrapport: “Het echte tegenwicht tegen beleidsmatig en ‘managementgedreven’ overwicht komt niet van de Kamer maar van de professionals op de werkvloer. Hun vakmanschap moet de ruimte krijgen.”12)

Nieuw sociaal contract: de dienstbare overheid

Een  derde stap zet  CDA-kamerlid Pieter Omtzigt. Hij doet in zijn recente boek tien voorstellen voor een nieuw sociaal contract.13) Die tien punten zijn vooral gebaseerd op drie uitgangspunten: de overheid is er voor de burger en niet andersom; de grondrechten van burgers moeten beter worden gewaarborgd; we moeten werk maken van de machtenscheiding zodat er tegenmacht tegenover macht komt.  Daarnaast legt Omtzigt de nadruk op het herstellen van de tegenmacht. Hij betrekt dat in de eerste plaats op de rol van het parlement. Maar het begrip tegenmacht past hij breder toe, in de betekenis van tegenwicht, tegendenken, en als versterking van het onafhankelijk oordeel. Dat is ook voor het ambtelijk vakmanschap van belang. In dat verband is zijn pleidooi om serieuzer aandacht te besteden aan onafhankelijke adviezen relevant. Denk aan de adviezen van de Algemene Rekenkamer over vragen van doelmatigheid en effectiviteit, van de Raad van State over wetsvoorstellen en van de Nationale Ombudsman over hoe de overheid burgers beter kan bedienen. Hij wil vaker onafhankelijke en kritische denkkracht mobiliseren op belangrijke vraagstukken, bijvoorbeeld via het instellen van tijdelijke denktanks.

Maatwerk maar geen willekeur

Een vierde stap wordt zowel in de parlementaire rapportage over de Toeslagen (POK) als in die over de uitvoeringsorganisaties (TCU) bepleit: meer maatwerk in de uitvoering en meer beslisruimte voor ambtenaren om dat te bereiken. In de reactie op het POK rapport stelt het kabinet: “De Awb zal meer mogelijkheden én verplichtingen bevatten voor bestuursorganen om bij beslissingen die burgers rechtstreeks in hun belang treffen, maatwerk te leveren. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, zijn daarbij steeds leidend.”14)

De beslisruimte die de ambtenaar daarmee krijgt biedt geen vrijheid voor eigenmachtig optreden maar legt een verantwoordelijkheid op om op een professionele manier voor behoorlijke uitvoering te zorgen. Daarbij wordt zorgvuldig afgewogen, en die afwegingen worden gemotiveerd, dus verantwoord. Vermeden worden rechtsongelijkheid, willekeur, machtsmisbruik, onevenredigheid (tussen publiek en particulier belang).  Daarmee zijn de belangrijkste algemene beginselen van behoorlijk bestuur kort aangestipt.15) Ook hier is dus geen sprake van een vierde macht, maar gaat het om waarborgen tegen eigenmachtig of onzorgvuldig optreden en vóór een rechtvaardige behandeling.

Naar een eervol beroep

De geschetste vier stappen leiden naar een dood spoor als er niet gewerkt wordt aan een versterking van de professionele basis van ambtenaren. Ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur leiden niet als vanzelf tot aanvaardbare uitkomsten. Daar zijn professionele ambtenaren voor nodig. Wat moeten we ons nu voorstellen bij de waarden, deskundigheden, vaardigheden en houdingen die bij een professionele aanpak horen? Howard Gardner, professor aan de Harvard Graduate School of Education, heeft met zijn collega’s langjarig onderzoek gedaan naar vakmanschap binnen en buiten de publieke sector: The Good Work Project.16) Zij ondervroegen 1200 personen uit negen verschillende beroepsgroepen naar wat zij de belangrijkste kenmerken van goed werk in hun professie vonden.
Zo komen zij tot een definitie van professionaliteit op basis van wat diverse professionals daar zélf van vinden: Professionals beschikken over (specifieke) deskundigheid en ervaring (Vakmanschap). Zij zijn begaan met hun werk en de resultaten daarvan (Persoonlijke betrokkenheid) en zij zijn in staat om verantwoordelijk te handelen (Verantwoordelijkheid).

Tjeenk Willink hanteert in zijn Groter denken kleiner doen17) een definitie die hier bijna naadloos op aansluit. Hij past die toe op de zorgverlener, en noemt: vakdeskundigheid;  gerichtheid op de  patiënt; en beroepsethiek en publieke verantwoording. Bij Gardner gaat het om in de kern dezelfde kenmerken: excellence, engagement en ethics. Deze drie pijlers zijn door Stichting Beroepseer vertaald als: (excellent) vakmanschap, betrokkenheid, en (morele)verantwoordelijkheid.18)

Die ‘pijlers’ van professionaliteit kunnen voor iedere specifieke beroepsgroep de basis vormen voor de specifieke eisen voor de eigen beroepspraktijk. Voor ambtenaren gaat het bij de vakdeskundigheid om inhoudelijke kennis van de materie en de daarbij relevante wet en regelgeving, kennis van de algemene beginselen en hoe daarmee om te gaan. Bij de betrokkenheid gaat het om het engagement met de publieke zaak en om de gerichtheid op de burger, in de uitvoering ook om de individuele burger. Bij de morele verantwoordelijkheid gaat het om het rechtsstatelijk besef en de internalisering van ethische, rechtsstatelijke, vakmatige en mensgerichte waarden die bij de beroepsuitoefening aan de orde zijn.

De hier aangeduide eisen aan de professionele taakuitoefening en de daarbij geldende waarden zijn nooit eenduidig. Waarden kunnen onderling botsen of tegenstrijdigheden in zich dragen (denk aan onafhankelijkheid en dienstbaarheid). Een professional heeft altijd te maken met meerdere verantwoordelijkheden, ook die liggen zelden op één lijn. Denk aan de verantwoordelijkheid naar de leiding van de organisatie toe, naar de minister, en naar de burger. De professionele taakuitoefening vergt daarom een voortdurend afwegen, balanceren, en evenwicht zoeken. Dat kan niemand alleen uit de boeken leren, en niemand kan dat in zijn eentje in de praktijk brengen. Het vergt voortdurende oefening en training, maar ook regelmatige feedback en afstemming met collega-professionals.  Een Ambtelijke Code of Statuut zou daarbij als een soort kader kunnen dienen.

Die functie zou een code kunnen vervullen indien die niet binnen enkele maanden wordt afgekondigd en van boven opgelegd, maar ontwikkeld als onderdeel van de door het kabinet aangekondigde meerjarige programma’s voor bewustwording, nieuwe werkwijzen en ambtelijk vakmanschap.19) Dan kan ook worden getraind om de in de Code opgenomen waarden en beginselen toe te passen in praktijksituaties. Daarbij zullen verschillende accenten moeten worden gelegd, afhankelijk van de rollen en functies die ambtenaren vervullen, bijvoorbeeld ten behoeve van de beleidsvorming, voor de uitvoering, in het toezicht of bij de interne bedrijfsvoering.

Tot slot een prikkelende definitie van vakmanschap door de socioloog Richard Sennett (London School of Economics en New York University), schrijver van het alom bejubelde boek De ambachtsman: “Vakmanschap staat voor een duurzame, basale, menselijke drijfveer, het verlangen om werk goed uit te voeren omwille van het werk zelf”.20)
Als we vakmanschap als een basale menselijke drijfveer zien, dan kan en moet die niet van bovenaf worden opgelegd. Die moet vooral in mensen worden aangeboord, opgeroepen. Kern is  de intrinsieke motivatie, de toewijding omwille van het werk zélf.
Het is daarom dat vakmanschap – en die van ambtenaren niet in de laatste plaats – onmisbaar is voor een vitale maatschappij die steunt op vertrouwen.

Noten

1) Zie voor een uitvoeriger analyse hiervan het artikel van Thijs Jansen en mijzelf voor het onderzoek platform Follow The Money https://www.ftm.nl/artikelen/ethiek-ambtenaar-krijgt-na-toeslagenaffaire-opknapbeurt?share=jSoBEhsnsJshc%2B2bwGe%2FwVmYW3CAiF5NWHvFRFxZKT6q3FdrerA8IU6DvSBb
2)  Wilmink.H & Jansen T. Bouwstenen voor een krachtig ambtenarenstatuut. In: Jaarboek Integriteit 2015 (pp. 40 – 48). En: Brink, Gabriel van den en Thijs Jansen. Ambtelijk vakmanschap en moreel gezag. Stichting Beroepseer 2016.
3) Uit het ongevraagde advies van de Raad van State over Ministeriële verantwoordelijkheid:  Paragraaf 4.6. Versterking politiek-ambtelijke verhoudingen”.
4) https://nos.nl/artikel/2378381-de-brisante-stukken-uit-de-notulen-hoe-informeer-je-de-kamer-en-ga-je-om-met-kritiek
5) Caspar Floris van den Berg. Transforming for Europe. The reshaping of national bureaucracies in a system of multi -level governance. Leiden University Press, 20111
6) https://eenvandaag.avrotros.nl/item/inhuur-externe-woordvoerders-tijdens-rutte-iii-verdrievoudigd-en-kwart-meer-communicatiemedewerkers/
7)  www.nrc.nl/nieuws/2020/11/27/herstel-de-verstoorde-relatie-tussen-ambtenaren-en-politici-a4021709
8) Versterken ambtelijk vakmanschap cruciaal voor geloofwaardigheid overheid – Platform Overheid
9) Klem tussen Balie en Beleid. Rapport van de Tijdelijke Commissie uitvoeringsorganisaties (TCU) https://www.tweedekamer.nl/sites/default/files/atoms/files/20210225_eindrapport_tijdelijke_commissie_uitvoeringsorganisaties.pdf
10) https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brieven/2021/04/12/sgo-brief-12-april
11) Tjeenk Willink, Herman. Groter Denken Kleiner Doen. Een oproep. 2018. Uitgeverij Prometheus.
12) https://www.kabinetsformatie2021.nl/documenten/verslagen/2021/04/30/eindverslag-informateur-tjeenk-willink
13) Omtzigt, Pieter. Een Nieuw Sociaal Contract . 2012 Uitgeverij Prometheus
14) https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/01/15/kabinetsreactie-op-het-rapport-ongekend-onrecht.
15) Het reikt voor dit stuk te ver om de algemene beginselen van behoorlijk bestuur uitvoerig te behandelen.
16) Gardner in Fischman, W., & Barendsen, L. (2010). Guidebook. GoodWork Toolkit; Excellence, Ethics, Engagement. Cambridge: Harvard Graduate School of Education (Project Zero)
17) Groter Denken Kleiner Doen. pag. 75
18) Uitgaande van die analyse hebben Gardner c.s. hun zogenaamde Good Work Project ontwikkeld, gericht op de bevordering van Goed Werk. In Nederland gebruikt de Stichting Beroepseer  dit concept bij een aantal van hun groepscoaching activiteiten. https://beroepseer.nl/groepscoaching
19) https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/01/15/kabinetsreactie-op-het-rapport-ongekend-onrecht.
 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/03/05/kabinetsreactie-rapporten-werk-aan-uitvoering-versterken-publieke-dienstverlening
20) Sennett, Richard. De ambachtsman. De mens als maker. 2008, Meulenhoff, Amsterdam. (pag.17)

—————-

Hans Wilmink is socioloog, oud-ambtenaar en voortrekker van Stichting Beroepseer.  In april 2020 verscheen zijn essay: ‘Voorbij boos en achteloos. Rechtsstatelijk besef als kompas voor overheid en burger’.

In Toeslagenaffaire hebben de 3 machten elkaar bevestigd en de verkeerde kant op gedreven. Over systeemfouten en systeemgedrag

De onherstelbare schade die tienduizenden gezinnen hebben opgelopen in de Toeslagenaffaire gaat verder dan financiële nood: die heeft ook betrekking op relaties, gezondheid, onderwijskansen en maatschappelijk toekomstperspectief. Onherstelbaar. Er moet genoegdoening komen voor de ouders. Ruimhartig en sneller dan tot nu toe mogelijk was, stelt Hans Wilmink. Welke schade en gebreken zijn aan het licht gekomen bij de overheid en waar liggen de mogelijkheden om die gebreken te herstellen?

Een parlementaire ondervragingscommissie is één van de lichtere vormen van parlementair onderzoek, maar deze commissie heeft in zeer korte tijd een flinke, overzichtelijke en heldere analyse gepleegd. Er is een groot aantal ambtenaren, politici en deskundigen gehoord.
De commissie valt in de eerste zinnen van het rapport direct met de deur in huis en stelt dat in deze affaire de grondslagen van de rechtsstaat zijn geschonden. Ze voegt daaraan toe: “Dit verwijt treft niet alleen de uitvoering – specifiek de Belastingdienst/Toeslagen – maar ook de wetgever en de rechtspraak”.1)

Dat is ongekend en is zoals Dorien Pessers in de Groene Amsterdammer2) stelde direct al het meest schokkend, omdat hier sprake is van verwijtbare schuld van juist de drie ‘machten’ (uitvoerend, wetgevend en rechtsprekend) die in de rechtsstaat onafhankelijk van elkaar gepositioneerd zijn, en die geacht worden elkaar scherp te houden. Dat moet ervoor zorgen dat misstappen door de ene macht door de andere kunnen worden gecontroleerd of gecorrigeerd.

Rigide

Maar in deze affaire hebben die machten elkaar juist bevestigd en de verkeerde kant op gedreven, met als gevolg ernstige schade voor burgers en voor het vertrouwen in de overheid. Hoe kon het zo ver komen? Alvorens een poging te doen om dat te duiden, volgt hier een kort overzicht van de achtereenvolgens begane rechtsstatelijke misstappen.
Het begint bij de wetgever. De afdeling advies van de Raad van State adviseert om een hardheidsclausule in de wettelijke regeling op te nemen, zodat er ruimte is om onredelijke toepassingen te voorkomen. Het betrof hier de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), van belang bij de terugvordering van toeslagen. Dat advies wordt genegeerd.

De Belastingdienst zorgt vervolgens voor rigide uitvoering. De dienst Toeslagen wil de fraude bij het gebruik van de toeslagen aanpakken en gebruikt bij het opsporen daarvan discriminerende risicoprofielen. Bovendien pleegt ze diverse onrechtmatigheden bij de wijze waarop ze toeslagen stopt en terugvordert. Een juridisch medewerkster die daarop wijst wordt samen met haar advies aan de kant geschoven. Frauderende gastouderbureaus worden ‘uitgerookt’ door de toeslagen van de ouders terug te vorderen; dat kan gelden als machtsmisbruik.
De Belastingdienst kiest voor een extreem rigide uitleg van de wettelijke bepalingen die voor de toeslagen gelden. Die uitleg staat bekend als de ‘alles of niets aanpak’. Kort gezegd betekent die: bij elke onvolkomenheid in de aanvraag of de verantwoording vervalt het recht op de toeslag geheel, en kunnen alle ontvangen toeslagen worden teruggevorderd. Professor Marseille – een bestuursrechtdeskundige uit Groningen die ook door de parlementaire commissie gehoord is – stelt daarover in een artikel in Ars Equi: “Het lukt mij … niet om uit de drie bepalingen af te leiden dat de Belastingdienst geen beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van de hoogte van de toeslag in het geval niet alle kosten zijn verantwoord.” In zijn woorden heeft de Belastingdienst gekozen voor een wijze van toepassing van diens discretionaire bevoegdheden die voor de betrokken burgers tot evident onredelijke uitkomsten leidde.3) En tenslotte de hoogste rechter. Een beperkt aantal getroffenen stapt naar de rechter, maar de hoogste bestuursrechter heeft deze praktijk van de Belastingdienst jarenlang goedgekeurd.

De rechtsstaat beeft, de rechter schrikt

De ommekeer bij de hoogste bestuursrechter – de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ABRvS – kwam pas in oktober 2019. Dan verklaart deze rechter dat “in de loop van de tijd steeds duidelijker is geworden hoe verstrekkend de consequenties zijn van de strenge benadering” en past ze het zogenaamde evenredigheidsbeginsel toe. Dat stelt dat een bestuursorgaan van de overheid “zoveel mogelijk (moet) proberen tot een uitkomst te komen die recht doet aan de bij het besluit betrokken belangen, zodat dat besluit door de betrokken burgers ook als rechtvaardig zal worden aanvaard”.

Die ommekeer kwam dus nogal laat. De rechter heeft jarenlang verzuimd die alles of niets -benadering te veroordelen. De voorzitter van de afdeling rechtspraak Bart Jan van Ettekoven is zich rot geschrokken en wil een ‘scan’ op eerdere uitspraken waar sprake is van harde wetgeving. Hij kondigt in een interview in Trouw aan: “Wij gaan onze hele kast met zaken en uitspraken doorlichten”.4) In het Nederlands Juristenblad reageert hij op de kritiek en wijst hij er onder meer op dat de bestuursrechter slechts een beperkt aantal gevallen ter beoordeling voorgelegd kreeg, en in die gevallen was ook vaak sprake van grotere tekortkomingen of zelfs misbruik. De omvang en ernst bleek ook voor de bestuursrechter pas later.5) Inmiddels bereiken ons bezorgde geluiden dat ook de wetstoepassingen op lokaal niveau tot onevenredig zware toepassingen leidt. De participatiewet wordt genoemd en de ombudsman van Amsterdam Arre Zuurmond noemt diverse wetten, waaronder de Wet schuldsanering natuurlijke personen.

Evenredigheid

Die schrikreacties kunnen een zuiverend effect hebben als ze leiden tot een afkeuring van de schendingen die hebben plaatsgehad, en tot een herbevestiging van de staatsrechtelijke normen. Als dat gaat gebeuren herstelt de rechtsstaat zich van deze zware beving.
Een belangrijke kwestie die de aandacht zal vragen is de uitleg van het evenredigheidsbeginsel dat hiervoor al aan de orde kwam. De hoogste bestuursrechter heeft dit lang buiten beschouwing gelaten, omdat ze veronderstelde dat de specifieke wetgeving – de Wet op de kinderopvang (Wko) en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) – geen ruimte liet voor een belangenafweging ten gunste van de burger. Van Ettekoven licht dat toe: “Dwingendrechtelijke bepalingen uit Wko en Awir laten geen ruimte voor toepassing van algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dus geen ruimte voor toepassing van het evenredigheidsbeginsel. Dit is conform de staande leer in doctrine en rechtspraak”. Er zijn bestuursrechtspecialisten die stellen dat het evenredigheidsbeginsel – geregeld in de Algemene wet bestuursrecht – altijd zou moeten gelden tenzij de specifieke wet dat expliciet uitsluit. Dat is de interpretatie van Michiel Scheltema, de grondlegger van de Algemene wet bestuursrecht. Door die praktijk te volgen krijgen we een responsieve overheid die gericht blijft op haar kerntaak: de bescherming van burgers.6)

Wetgever aan zet

Hoe dit debat over de geldende en eventueel te ontwikkelen juridische ‘doctrine’ ook afloopt, het belang van de beginselen van behoorlijk bestuur voor de praktijk van de rechtsstaat is onomstreden. Maar de praktijk blijkt weerbarstig en het rechtsstatelijk besef erodeert snel.
Als gesteld, de systeemfout in de Toeslagenaffaire begon bij de wetgever. Het herstel van dit rechtsstatelijk falen kan ook daar beginnen. Van Ettekoven roept de wetgever op: “Bij wetgeving die leidt tot miljoenen beschikkingen per jaar, zoals bij de toeslagen, moet de wetgever het bestuur enige ruimte laten om recht te doen aan de belangen van burgers in het individuele geval.” Een hardheidsclausule kan voorkomen dat burgers worden vermalen. “Dat ventiel stelt de bestuursrechter in staat het bestuursorgaan aan te spreken op behoorlijk bestuur conform de algemene beginselen van behoorlijk bestuur”, aldus Van Ettekoven. Waar men zich beperkt tot rechttoe rechtaan toepassen van wetten wordt geen recht gedaan en wordt de rechtsstaat uitgehold.

De idee dat je behalve de specifieke wetten ook algemene beginselen hebt die normstellend zijn voor het handelen van de overheid en de omgang met de burger is fundamenteel voor het rechtsstatelijk besef. Die beginselen zijn niet alleen van belang voor de wetgeving en de uitvoering van wetten, maar voor alle handelingen van de overheid. Of het nu gaat om de planning en aanleg van wegen, van windparken, de realisatie van dijkverhogingen, het winnen van gas, het nemen van maatregelen ten behoeve van het klimaat, de bescherming van de volksgezondheid, enzovoorts. Bij die beslissingen ten behoeve van het publiek belang geven bestuur, politiek en ambtenarij regelmatig blijk van een gebrekkig rechtsstatelijk besef.7) De afwegingen worden vaak niet zorgvuldig gemaakt, de evenredigheid slecht in acht genomen, de motivatie nogal eens gebrekkig geleverd, en de compensatie van burgers die nadeel ondervinden blijft veelal uit. Een voorbeeld van dat laatste is de afdoening van de schade door aardbevingen in Groningen, een drama dat door de Toeslagenaffaire alweer bijna vergeten lijkt. Die algemene beginselen zijn niet alleen voer voor de juristen bij de overheid en voor de rechtelijke macht. Het zijn zeer toegankelijke normen voor eerlijke, rechtvaardige, fatsoenlijke en zorgvuldige omgang met belangen, rechten en mensen. Het wordt hoog tijd dat de beginselen onder uit de ambtelijke gereedschapskist worden gehaald en dat de vaardigheden worden getraind om er goed mee om te gaan.

Systeemfout en systeemgedrag

In de Toeslagenaffaire mag je wel spreken van een systeemfout. Op wetgevend, uitvoerend én rechtsprekend niveau zijn fundamentele fouten gemaakt met als gemeenschappelijke noemer één gebrek: veronachtzaming van de burger. Er is nog een opvallende gemeenschappelijke noemer in deze affaire. Alle betrokkenen hebben verklaard dat ze wel gewezen zijn op fouten en op negatieve gevolgen van de uitvoering, maar dat de omvang en de ernst hen pas laat duidelijk geworden is.
Van Ettekoven verklaart ook daaruit de late ommekeer van de hoogste bestuursrechter.
Waar er sprake is van zulke grote aantallen beschikkingen en maatregelen en een verregaande geautomatiseerde uitvoering verdwijnt de burger gauw uit beeld. Het is dan ook zaak dat er een nieuw stelsel komt dat minder uitvoeringslast met zich meebrengt, bijvoorbeeld met directe financiering voor toegelaten instellingen. Maar dit drama moet aanleiding zijn om nog verder te kijken dan dat. Als de automatiseringssystemen het mogelijk maken om risicoprofielen op te stellen voor het opsporen van misbruik in de regelingen, dan kunnen deze toch ook worden ingezet om de dossiers te lichten die een risico bevatten voor oneigenlijke toepassing en benadeling van de burger? Zodat daar met meer aandacht en zorgvuldigheid naar gekeken kan worden, en er terugkoppeling kan worden georganiseerd naar de beleidsmakers en de juristen en waar nodig ook de bewindslieden kunnen worden geïnformeerd en geconsulteerd?

Er was niet alleen sprake van systeemfouten, er was ook sprake van systeemgedrag: wegkijken én wegzetten van kritiek en critici. 8) Dat gedrag wordt vaak verklaard uit de systeemfouten, die dan vaak als onvermijdelijk worden gezien. Dat doet bijvoorbeeld ook de bestuurskundige Paul Frissen die er om die reden in de Groene Amsterdammer voor pleit de sociale zekerheid weg te halen bij de overheid en over te laten aan de sociale partners en maatschappelijke verbanden.9) Er is echter ook een omgekeerd verband: systeemfouten die worden gecreëerd of hardnekkig gehandhaafd door systeemgedrag. Dat gedrag kan worden gekeerd als de ambtenaar – of deze nu een taak heeft in het beleid, de uitvoering of het toezicht – niet wordt ingezet als een rechttoe rechtaan uitvoerder van de regels, kaders, en opdrachten, maar als een professional.

Moreel vakmanschap doorbreekt systeemgedrag

Een professional leert omgaan met spanningen en strijdigheden en leert daarin afwegingen te maken. Die leert meerdere verantwoordelijkheden te hanteren, niet alleen naar de politiek toe maar ook naar de samenleving. Die ruimte moet hij krijgen – van de wetgever en van de organisatie – en de manier waarop hij die invult moet hij willen en kunnen verantwoorden. Die openheid en veiligheid heeft hij nodig ter bescherming, niet de zogenaamde Rutte-doctrine. In een rechtsstaat zou de professionele ambtenaar zich moeten inzetten voor de versterking van het morele gezag van de overheid. Daarbij is de rechtvaardige behandeling van belangen, groepen en individuele burgers een wezenlijk criterium.10) Deze ambtelijke professional legt de algemene beginselen van behoorlijk bestuur boven in zijn gereedschapskist, ze liggen voor het grijpen.
De Toeslagenaffaire wordt mede veroorzaakt doordat we steeds meer van dit ambtelijk vakmanschap zijn kwijtgeraakt. Tien jaar geleden heeft Caspar van den Berg – nu hoogleraar in Groningen – er in zijn proefschrift op gewezen dat op de departementen het aantal ambtenaren met een specifieke, op de politieke processen gerichte rol toeneemt, ten koste van de vakinhoudelijke ambtenaren. Volgens hem is dat een Europese tendens. 11)

Dat kan mede ten grondslag liggen aan de klacht van de parlementaire commissie dat de informatievoorziening in meerdere gevallen werd ingegeven door “gewenste juridische of politieke uitkomsten”. Daardoor werd de Tweede Kamer onvoldoende, te laat of foutief geïnformeerd. Roel Bekker – oud-secretaris generaal – wees op de groeiende politisering van de ambtelijke top.12)
In deze Toeslagenaffaire blijkt hoe paradoxaal deze ontwikkeling is, een te ver gepolitiseerde ambtelijke dienst bedient de samenleving slecht, maar vergroot ook de risico’s voor de politiek.
In een enquête onder de leden van de Centrale voor Hogere en Middelbare Functionarissen (CHMF) zegt een deel van de ambtenaren (15 tot 20 procent) beperkte ruimte te ervaren voor een professionele taakuitoefening. 13) Dat is een minderheid, maar die kan cruciaal zijn voor het doorbreken van onkritisch systeemgedrag. In juni 2019 verwoordde de afdeling advies van de Raad van State dit zo: “Kritische reflectie, intern debat en tegenspraak worden in dat verband minder vanzelfsprekend en in de ambtelijke organisatie ook te weinig gestimuleerd of soms zelfs ontmoedigd. Ten slotte is er ook in de uitvoering voor ambtenaren veel veranderd. Ook daar is de professionele ruimte verminderd en worden van de ambtenaar soms tegenstrijdige acties verlangd. Niet alleen de beleidsvorming maar ook de uitvoering is politieker geworden. Daardoor zijn de ambtelijke rollen en professionele standaarden van ambtenaren op de verschillende niveaus minder duidelijk geworden.”14)

De verleidingen van het begrip systeemfouten en systeem falen zijn groot: iedereen kan zich erachter verschuilen. We hebben het niet geweten, of we konden er niets tegen doen. Die verleidingen kunnen wel eens de belangrijkste oorzaak zijn van het ontstaan en hardnekkig voortbestaan van systeemfouten. Op alle niveaus, bij wetgevers, bestuurders, bij ambtenaren en zelfs bij de rechters leert deze affaire dat dit alleen kan worden doorbroken door het trainen van professioneel en rechtsstatelijk besef.

Noten
1) https://www.tweedekamer.nl/kamerleden_en_commissies/commissies/pok
2) Marcel ten Hooven, ‘De onmenselijke maat. Dorien Pessers en Paul Frissen trekken lessen uit de Toeslagenaffaire’, De Groene Amsterdammer, 6 januari 2021
3) A.T. Marseille, Kinderopvangtoeslagen: wel of geen beleidsvrijheid voor de Belastingdienst/Toeslagen? Ars Aequi april 2020
4) https://www.trouw.nl/binnenland/raad-van-state-onderzoekt-eigen-uitspraken-na-toeslagenaffaire-het-had-anders-gekund~b5dc1655/
5) Bart Jan van Ettekoven, Tussen wet en recht – Reactie van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag . NEDERLANDS JURISTENBLAD − 15-1-2021 − AFL. 2
6) M. Scheltema, De responsieve rechtsstaat: het burgerperspectief, Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, 2019/6
7) Voorbeelden daarvan zijn uitgewerkt in het essay dat door de Stichting Beroepseer is uitgegeven: Wilmink, Hans. Voorbij Boos en achteloos. Rechtsstatelijk besef als kompas voor overheid en burger, Stichting Beroepseer 2019.
8) Alex Brenninkmeijer, voorheen Nationale Ombudsman en nu hoogleraar Institutionele aspecten van de rechtsstaat aan de UU gaat ook in op systeemgedrag in zijn artikel: De grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden als ‘verschrikkelijk ongeluk’. Over de noodzaak van behoorlijk bestuur. Nederlands Juristenblad 8-1-2021.
9) Zie noot 2.
10) Gabriël van de Brink en Thijs Jansen, Ambtelijk vakmanschap en moreel gezag. Essay. Stichting Beroepseer 2016.
11) Caspar Floris van den Berg, Transforming for Europe. The reshaping of national bureaucracies in a system of multi-level governance, Leiden University Press, 2011.
12) www.nrc.nl/nieuws/2020/11/27/herstel-de-verstoorde-relatie-tussen-ambtenaren-en-politici-a4021709.
13) H. Wilmink en M. Hoenders, Versterken ambtelijk vakmanschap cruciaal voor geloofwaardigheid overheid – Platform Overheid, 23-12-2020.
14) Uit het ongevraagde advies van de Raad van State over Ministeriële verantwoordelijkheid: Paragraaf 4.6. Versterking politiek-ambtelijke verhoudingen.

Dit artikel van Hans Wilmink verscheen eerder op online Platform Overheid, 1 februari 2021: https://platformoverheid.nl/artikel/toeslagendrama-systeemfouten-en-systeemgedrag/

 

Afbeelding bovenaan is van Pete Linforth

Volgende fase Coronabestrijding: laat het kabinet snel nieuw perspectief bieden

“Hij dacht alleen maar aan levens redden”. Dat gaf de Braziliaanse president Bolsonaro op als de ontslaggrond voor zijn minister van Volksgezondheid.
Kennelijk kan dat in dat land, en kennelijk verwacht die president dat hij dat zonder schade voor zijn eigen politieke toekomst kan zeggen. Het tekent de politieke en maatschappelijke verhoudingen in dat land. De belangen van het volk staan daar niet voorop, dus ook hun levens niet en dus ook hun volksgezondheid niet. Bij ons staat in de Coronacrisis de Volksgezondheid gelukkig wel voorop.
Iedereen – het kabinet, de volksvertegenwoordigers, de vertegenwoordigers van de ondernemers en van de werknemers, de grote meerderheid van de burgers – heeft zich hier eensgezind achter gesteld. Althans in de eerste fase van de crisis.  Daarin is er grote eensgezindheid over het publiek belang en de manier waarop dat te dienen. Nadat het kabinet met de eerste noodmaatregelen voor het bedrijfsleven kwam zag ik bij voorzitter Jacco Verhulst van het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) een soort opluchting, misschien zelfs bijna ontroering: de overheid is er ook voor ons.
De ‘intelligente lockdown’-aanpak heeft zijn vruchten afgeworpen merken we nu: al een tijdje dalen de vanwege de Corona ziekenhuisopnames, dalen de opnames op de Intensive Care, en daalt het aantal te betreuren doden. De zorg dat de Corona de capaciteit van de Intensive Care (IC)  zou overstijgen is voorlopig geweken, en daarmee ook het helse vooruitzicht om bij de ingang van de IC te moeten  kiezen: wie krijgt nog wel een kans en wie niet.

Volgende fase?  

Betekent dit dat wij in een volgende fase van de epidemie en de bestrijding daarvan zijn beland?
Het lijkt er wel op. We zien dan ook de onenigheid toenemen over hoe je vanaf nu het publieke belang moet dienen. Er wordt gepleit voor meer ruimte voor economische en culturele activiteiten. Ondernemers luiden de alarmbel, er dreigen op korte termijn veel bedrijven failliet te gaan. Hele bedrijfstakken lijken om te vallen. Men waarschuwt dat de mentale weerbaarheid van grote groepen mensen vermindert. De discipline bij mensen om de regels strak te hanteren, zoveel mogelijk thuis en buiten anderhalve meter afstand, neemt zichtbaar af.

Maar ook voor de bestrijding van het virus zelf dringen alternatieve scenario’s zich nu op.
Heel kort gezegd volgt het kabinet de lijn gericht op het bereiken van groepsimmuniteit en extra bescherming van de meest kwetsbaren. De hoofdbestanddelen van die aanpak zijn: met beperkende maatregelen de epidemie afremmen, zodanig dat de (verhoogde) IC-capaciteit de zorg kan opvangen, de meest bedreigde groepen extra beschermen. Deze beheerste afremming moet groepsimmuniteit kweken die de verdere verspreiding afremt.  Bij voldoende groepsimmuniteit  beschermen de natuurlijk ontwikkelde anti stoffen ons,  dat is van belang vooral zolang er nog geen vaccin voorhanden is.
Inmiddels groeien de argumenten en de aanhangers voor een alternatieve aanpak. Dat is de aanpak die wel de containment-strategie genoemd wordt: het inkapselen, indammen, insluiten van het virus. Door de besmetting of besmettingshaarden op te sporen, mensen te testen, en in geval van besmetting isoleren, in quarantaine plaatsen.

 Alternatieven

We zien nu dat het kabinet , en zeker het Outbreak Management Team (OMT), dit tweede scenario wel degelijk ook in het vizier heeft.  Immers,  onlangs nog werd er hoge druk gezet op het vinden van een app.
Die zou moeten helpen bij het opsporen, testen en isoleren, precies die acties waar ook de containment-aanpak voor pleit.
Toch houdt het kabinet de boot nogal af. Waarom? Is er toch nog onvoldoende capaciteit en materieel voor het testen? Roept de politieke druk die er zit op het halen van de targets met betrekking tot mondkapjes en testen – voor de IC-capaciteit werden eerder zelfs garanties geëist – dit ontwijkend gedrag op?
Dat roept tegenreacties op. Soms wordt het grimmig. Als een lid van het OMT de geadviseerde aanpak nog eens uitlegt in het programma van Jinek stelt Jaap Stronks van de actiegroep Containment Nu dat zij ‘onomwonden’ uitsprak dat de strategie erop gericht is de epidemie niet te stoppen maar slechts af te remmen.1) Dit woord ‘onomwonden’ is nogal suggestief, er wordt gesuggereerd dat het eigenlijk te schandalig is voor woorden. Er wordt miskend dat steeds openlijk erkend is – zowel door het kabinet als het OMT – dat de epidemie geheel stoppen niet mogelijk is, en dat ook de strategie gericht op groepsimmuniteit niet kan voorkomen dat er slachtoffers vallen.

Ook deskundigen uit de praktijk en de wetenschap voeren de druk op.  Kritisch, maar met het doel om inzichten en ideeën aan te dragen. Zij willen aandacht daarvoor. Een paar voorbeelden. Alex Friedrichs – hoofd van de afdeling microbiologie en infectieziekten bestrijding van het Universitair Medisch Centrum Groningen – pleit om meer te testen en daar meer laboratoriumruimte voor vrij te maken. Jos de Bok van Buurtzorg heeft dat – incl. mondkapjes – voor het zorgpersoneel van zijn instelling ook geregeld. Bij de zoektocht naar een geschikte app is het verkeerde vertrekpunt gekozen zegt een hoogleraar E-health (Niels Chavannes) uit Leiden. Meer dan 60% van de bevolking zou die app moeten gebruiken wil die effectief zijn, het Leids Universitair Medisch Centrum heeft ervaring met veel eenvoudiger oplossingen die de GGD’s veel gerichter kunnen gebruiken voor het contactonderzoek.2) Viroloog Ab Osterhaus bepleit om serieus te kijken naar die eerder genoemde containment strategie. Hij wijst er daarbij op dat ook de immuniteitsaanpak zeker niet zonder risico’s is, deze kost slachtoffers en duurt zeer lang. We kunnen ervan uitgaan dat in deze eerste fase ongeveer 5% van de mensen immuun geworden is, en we hebben zeker 60% nodig!
Bert Slagter – expert complexe systemen – laat rekenkundig zien dat we van een exponentiële stijging van besmettingen bij de aanvang van de epidemie kunnen komen tot een exponentiële daling in de volgende fase.3) Daarvoor is nodig dat we de reproductiefactor eerst zover omlaag brengen dat het aantal besmettingen dat overblijft te behandelen is. Dat kan volgens hem op een redelijk afzienbare termijn worden bereikt, maar dan moeten we de komende periode nog wel voorzichtig blijven. Daarna kan men overgaan tot een aanpak met gericht testen en besmettingshaarden isoleren.

De andere kant op of overstag?

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het OMT zullen zeker ook kennis genomen hebben van deze inzichten. Waarom wordt er niet actiever ingespeeld op deze inbreng? Het lijkt erop dat het kabinet niet wil vooruitlopen op een volgende fase, en zeer beducht is dat een nieuw perspectief teveel optimisme en verminderende discipline zou betekenen. Die voorzichtigheid is begrijpelijk en komt voort uit de zware verantwoordelijkheid die men draagt, maar bergt ook een gevaar in zich. De discipline vermindert als men minder vertrouwen krijgt in de noodzaak van de maatregelen.
Speelt ook de vrees mee voor politiek gezichtsverlies? De steven wenden wordt door opposities meestal graag als politieke nederlaag neergezet. Maar het zeil over een andere boeg gooien betekent niet dat je de andere kant op gaat varen.
Er zijn goede redenen om ook andere deskundigheden en andere visies toe te laten bij de aanpak van het vervolg.

Punt één: De aanpak tot nu heeft ons veel gebracht. De exponentiële groei van besmettingen is gestopt. De IC-capaciteit is op een veilig niveau. De testcapaciteit is vergroot.
Dat biedt ruimte om verder en breder te kijken.
Punt twee: tegenover de virologische en epidemische inzet op immuniteit komt nu de waarschuwing van medici te staan: groepsimmuniteit bereiken duurt zeer lang en we weten helemaal niet zeker of de immuniteit bij dit virus wel zo werkt als bij andere bekende visrussen.
Punt drie: als we geleidelijk meer (economische en andere) activiteit willen toelaten, dan ligt de combinatie met gericht testen en isoleren in de ‘meer vrijgelaten zones’ toch voor de hand?

Daarom lijkt het zaak om een volgende fase in te gaan die – voorzichtig en gecontroleerd – meer ruimte schept. Een fase waarin groepen uit de samenleving en de verschillende bedrijfstakken een perspectief geboden wordt waar zij zich op kunnen voorbereiden.

Laat het kabinet en haar adviseurs vasthouden wat ze in het begin van de crisis lieten zien: beslissingen baseren op de kennis en expertise van deskundigen, open zijn over de onzekerheden en risico’s. Dat bleek vertrouwen te scheppen in de samenleving. Zonder dat vertrouwen brengen de mensen de discipline niet op om zich aan de beperkende maatregelen te houden. De vrijheidsbeperkingen die zijn opgelegd zijn in een rechtsstaat acceptabel indien ze tijdelijk zijn, in verhouding staan tot het publieke doel dat nu vooropstaat (bescherming van de volksgezondheid) en indien er zorgvuldig mee wordt omgegaan. Dat laatste vergt dat met open vizier en met gebruikmaking  van erkende expertise beslissingen worden genomen en publiekelijk verantwoord. Dan hebben we een overheid die ook in de volgende fasen van de crisisbestrijding het vertrouwen waard is. 4)


Noten
1)   https://www.containmentnu.nl/

2) NRC, 1 mei 2020
3) Bert Slagter op Radio 1 woensdag 29 april bij Thijs van den Brink. https://www.nporadio1.nl/fragmenten/null/49b78969-fee8-467f-b9d3-23f2baae821e/2020-04-29-bert-slagter-we-moeten-testen-tracen-en-isoleren
4) Zie over het rechtsstatelijk besef bij het besturen en leven in een rechtsstaat ook: Voorbij Boos en Achteloos. Rechtsstatelijk besef als kompas voor overheid en burger. Stichting Beroepseer. https://beroepseer.nl
En: “Een sterkere rechtsstaat. Verbinden en beschermen in een pluriforme samenleving” Advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur, maart 2020. https://beroepseer.nl


Omslag van essay van Hans Wilmink, Voorbij boos en achteloos

Hans Wilmink schreef over het besturen en leven in een rechtsstaat een essay met aansprekende en prikkelende voorbeelden, het is bij Stichting Beroepseer als boekje uitgegeven: ‘Voorbij boos en achteloos. Rechtsstatelijk besef als kompas voor overheid en burger’. https://beroepseer.nl

Hans Wilmink is voortrekker van Stichting Beroepseer

 

Afbeelding bovenaan is van Gerd Altmann

Heruitvinden van de publieke zaak

De coronacrisis heeft verregaande gezondheids-, sociale en economische gevolgen. Ook de rol van de overheid staat ter discussie, maar het huidige crisisoptreden biedt positieve aanknopingspunten voor het heruitvinden van de publieke zaak.

Midden in de coronacrisis overheerst onzekerheid over wat ons allemaal te wachten staat. De overheid neemt verregaande maatregelen die de bewegingsvrijheid van burgers beperken. Sluiting van openbare gelegenheden en uitgaansgelegenheden, noodverordeningen.
Ze dreigt met meer maatregelen en met strengere handhaving als burgers onvoldoende gehoor geven. Van verschillende kanten wordt de vrees uitgesproken dat dit ons na de crisis een beperking van vrijheden en rechten zal opleveren. De pandemie stelt elk bewind bloot aan de autocratische verleiding, schrijft Michel Kerres in de NRC.1)  Anderen zien in navolging van China een surveillancestaat dichterbij komen.

Onderdrukken, ontkennen, onderschatten

De meeste mensen krijgen lichte klachten. Vooral ouderen en mensen met een verzwakt immuun systeem lopen groot gevaar. Ons lichaam, maar ook de medische wetenschap, ontwikkelde tegen dit virus nog geen antistoffen. Daarin verschilt het van een ‘gewone’ griep. Het gevaar dat ervan uitgaat drong dan ook vertraagd door.
De eerste arts die alarm sloeg woonde helaas in een dictatuur (China). En hoe reageert een dictatuur op een gevaar dat ze niet kan beheersen? Met onderdrukking. Met de gevolgen die we nu kennen voor de arts en voor de gezondheid van volkeren wereldwijd.
Autocratische leiders, zoals in de VS en Brazilië, reageerden ontkennend. Misschien was er bij ons aanvankelijk enige onderschatting, maar van onderdrukking en ontkenning kunnen we gelukkig niet spreken.

Onafhankelijk oordeel

Toen we die fase van onderschatting voorbij waren is het snel gegaan. Het kabinet heeft een aanpak ontwikkeld met geleidelijk aan steeds verdergaande maatregelen, zich daarbij baserend op het onafhankelijke oordeel  van deskundigen. Dat gebeurt lang niet altijd. Bij beslissingen die politiek en bestuur nemen in het kader van de publieke zaak worden onafhankelijke oordelen met betrekking tot risico’s vaak onvoldoende meegewogen, of ze worden toegedekt. Tegelijkertijd is het belangrijk dat het kabinet bij de corona-maatregelen laat zien wat de onzekerheden zijn in de kennis waarop ze zich baseert. Vaak doet ze dat door het de deskundigen zelf te laten uitleggen.
En dan neemt het kabinet nog een derde stap. Ze brengt bij monde van de premier en de verantwoordelijke ministers over dat er ook beslis- en beoordelingsruimte zit tussen de onzekere kennis enerzijds en de daarop gebaseerde maatregelen anderzijds.

Risico’s en onzekerheid

Het is uitzonderlijk dat ons kabinet het aandurft om dit soort onzekerheden te laten zien, en bovendien moedig. Het blijkt dat men daar maar moeilijk mee om kan gaan; zo vraagt men in de Tweede Kamer garanties dat het goed gaat, bijvoorbeeld met betrekking tot de IC-capaciteit. Minister Van Rijn geeft weliswaar een garantie van het aantal bedden, maar of dit voldoende zal zijn blijft onzeker.
Een breed gedeelde opvatting in de literatuur is dat burgers op onzekerheden vaak reageren met een stem op meer autocratische leiders. Het lijkt erop dat de oppositie die Wilders en Baudet aanvankelijk leverden in de Tweede Kamer ook daarop was afgestemd. Maar wat zien we gebeuren? Het vertrouwen in het kabinet is mét die open communicatie tot ongekende hoogte gestegen. Dat verklaart wellicht waarom de tonen en teksten van Wilders en Baudet uiteindelijk veel zachter en  harmonischer klonken.

Onafhankelijke expertise

De maatschappelijke onzekerheid probeert het kabinet te beteugelen door het publieke doel goed uit te leggen: groepsimmuniteit bereiken ter wille van het beschermen van de zwakkeren. Waar groeiende onzekerheid bij de burgers vaak een virus is dat het vertrouwen in de politieke leiding afbreekt, zien we nu – althans in deze fase – dat de getoonde openheid de geloofwaardigheid van het bestuur versterkt en daarmee het vertrouwen vergroot.
Het lijkt nu ineens ver weg, maar het komt ook bij ons vaak voor dat bij publieke afwegingen het oordeel van experts juist niet of onvoldoende wordt meegewogen. Op veel terreinen van overheidszorg heeft de overheid sterk op de inhoudelijke expertise bezuinigd. Het oordeel van onafhankelijke adviesorganen en van colleges van Staat zoals de Raad van State dringt steeds moeilijker door in de kwaliteit van de wetgeving en het beleid.
Bestuurders en een deel van de Tweede Kamer hebben ook steeds meer moeite met het onafhankelijk oordeel van de rechter, ook waar deze aanwijst waar het bestuur de eigen wetgeving of de geaccordeerde verdragen overtreedt. We zijn het al bijna weer vergeten, maar we hebben onlangs nog gezien dat een minister zich moest verontschuldigen voor bemoeienis van zijn departement met de rapportage van onderzoeksresultaten.

Dezelfde RIVM

En de samenleving? Het lijkt erop dat de relativering en zelfs verdachtmaking van kennis steeds bredere aftrek vindt. Vorige maand is er een initiatiefwetsvoorstel ingediend dat kinderopvangcentra de mogelijkheid biedt kinderen te weigeren die niet zijn gevaccineerd tegen de mazelen. Waarom? Omdat zoveel mensen gewetensbezwaren hebben tegen het enten? Neen, die ruimte aan godsdienstige bezwaren zouden we met een gerust hart en zonder risico’s voor de volksgezondheid kunnen gunnen, als er – bijvoorbeeld via sociale media – niet zoveel stemming gemaakt was tegen de experts in de gezondheidszorg en tegen de expertise van het RIVM. Daardoor daalde het entingspercentage onder de norm die nodig is om groepsimmuniteit tegen de ziekte te verkrijgen. Diezelfde groepsimmuniteit, diezelfde RIVM.
Onder meer de discussie over de klimaatkennis en over de CO2-metingen en normeringen lieten zien hoe een te achteloze en te onzorgvuldige overheid werd geconfronteerd met boze burgers en boeren, die met hun protesten de rechtsstatelijke grens overschreden. Daarmee dreigde een neerwaartse spiraal voor de publieke zaak. De huidige crisis richt onze blik versterkt op het nu, en daardoor lijkt dit ver weg. Maar het is iets van de laatste maanden, nog voorafgaand aan de corona-uitbraak.

De publieke zaak heruitvinden?

Het rechtsstatelijk besef dreigt af te brokkelen, zoals ik onlangs ook betoogde in een essay over rechtstatelijk besef bij bestuur, politiek en burgers. De afbrokkeling vindt in al deze sectoren plaats.

De rechtsstaat vergt een open mind. Dat wil zeggen ruimte voor meerdere identiteiten, én ruimte voor onafhankelijk oordeel en tegenspraak. Het serieus nemen van kennis, mits die controleerbaar verkregen is, is daar onlosmakelijk mee verbonden, realiserend dat alle kennis per definitie onvolledig of onzeker is.
Op dat vlak gaat het in gewone tijden vaak erg mis, maar juist hierin toont de crisisaanpak zo overtuigend hoe het veel beter kan. Men gaat nu op een totaal andere manier om met de publieke zaak.  Onze overheden krijgen daar nu ook de gelegenheid voor, omdat de publieke zaak in dit geval onomstreden is. Het negeren van het publieke doel staat te kijk als asociaal gedrag.

Straks, als de crisis voorbij is, gaat het weer om zaken die wél omstreden zijn. Dan moeten we er weer aan wennen dat de rechtsstaat niet alleen een open mind vergt, maar ook een open eind laat: niemand krijgt er ooit geheel zijn zin. Moet er een weg komen of een windmolenpark, waar moeten die worden aangelegd, hoe hoog moet die dijk zijn, hoe en waar moeten we de uitstoot van stikstof terugdringen, enzovoort. Dan vragen de economische en financiële gevolgen van de crisis om aanpak op de langere termijn. Misschien komen oude salariseisen dan in een nieuw perspectief te staan: moet er niet meer financiële ruimte komen voor de waardering van vitale sectoren en beroepen in de publieke sfeer?
En als we dan over een coronavaccin kunnen beschikken, zal er dan wél voldoende solidariteit en vertrouwen zijn voor massale inenting?
Vóór de coronacrisis hadden we te maken met een toenemend aantal boze burgers die zich verzetten tegen achteloze overheden en medeburgers. De crisis heeft de kaarten opeens geheel anders geschud. Overheden en burgers laten nu een samenspel zien ter wille van de publieke zaak.
Misschien helpt die ervaring ons herontdekken hoe belangrijk rechtsstatelijk besef is voor de publieke zaak, voorbij boosheid en achteloosheid.

1) NRC vrijdag 27 maart 2020. Michel Kerres “Een pandemie is een gevaar voor de democratie”.

Het artikel Heruitvinden van de publieke zaak verscheen eveneens op Platform O: https://platformoverheid.nl/artikel/heruitvinden-van-de-publieke-zaak/

Omslag van essay van Hans Wilmink, Voorbij boos en achteloos
Woensdag 8 april 2020 verschijnt het essay Voorbij boos en achteloos. Rechtsstatelijk besef als kompas voor overheid en burger, door Hans Wilmink. Stichting Beroepseer, 2020. Meer informatie op: https://beroepseer.vrijeboeken.com

 

Hans Wilmink is voortrekker van Stichting Beroepseer


Foto bovenaan is van Gerd Altmann

De rechtsstaat: een kwestie van beschaving?

Hoe krachtig is onze samenleving, onze rechtsstaat eigenlijk? Volgens Hans Wilmink ligt hij onder vuur, maar kan hij wel een stootje hebben. ‘De rechtsstaat heeft weliswaar niet direct overal een antwoord op, maar kan als schokdemper dienen, evenwicht bevorderen en  spanningen en moeilijkheden in begaanbare banen leiden.’

We worden deze dagen allemaal in beslag genomen door het overlijden van Derk Wiersum, de advocaat van kroongetuige Nabil B. Als hij is vermoord omdat hij zijn beroep uitoefende, dan is dat een aanslag op de rechtsstaat. Politici, rechters, officieren van justitie – maar ook wij allemaal – hebben nu tijd nodig om de betekenis daarvan te laten doordringen, en vervolgens te bepalen wat er moet gebeuren.
Bij aanslagen op de rechtsstaat kun je dat laatste haast niet goed doen. Voor je het weet, bedenk je een middel dat erger is dan de kwaal. Hoeveel beveiliging kun je verdragen, voordat die als een ernstige beperking van de vrijheid wordt ervaren? Moeten we de openheid van het rechtssysteem beperken, de rechtszittingen vaker achter gesloten deuren uitvoeren, de persvrijheid aan regels binden waar het de vervolging van zware criminaliteit betreft? Hoever ga je daarmee, welke schade brengt dat toe aan de openheid en controleerbaarheid van ons rechtssysteem?

De rechtsstaat is gebouwd op checks and balances, machtenscheidingen, en morele waarden. Het vergt de nodige zelfbeheersing en evenwichtskunst om die te laten werken. Dat brengt met zich mee dat op het oog voor de hand liggende ingrepen vaak niet werken, ze werken in veel gevallen averechts. Ik noemde een paar voorbeelden daarvan, met betrekking tot de beveiliging van rechtszittingen.
Juist in tijden van gevaar of crises komt het erop aan dat alle betrokkenen het opbrengen om te investeren in die evenwichtskunst, en daarmee een besef kweken van de waarden die de rechtsstaat dragen. Wie zijn die betrokkenen? Dat zijn alle instellingen die deel uitmaken van de rechtsstaat en de mensen die er hun rol vervullen; politici, bestuurders, rechters, officieren van justitie, ambtenaren. Maar het zijn vooral ook de deelgenoten in de samenleving zelf, de burgers, de media, de scholen, de vrijwilligers en professionals in de diverse maatschappelijke instellingen.

Richting

En wat houdt die evenwichtskunst dan in? In de rechtsstaat heeft de overheid macht, maar die macht is er beperkt doordat ook de overheid zich gebonden weet aan het recht. De overheid is er bovendien niet voor zichzelf maar voor de burgers. Ze streeft dan ook naar de erkenning door de burgers, naar het ontwikkelen van gezag. De burgers hebben vrijheden, maar ook die zijn niet absoluut, een ieder wordt er geacht verantwoord met die vrijheden om te gaan. Rechtsstatelijke waarden zoals vrijheid, rechtvaardigheid, rechtszekerheid, rechtsgelijkheid, en medemenselijkheid bieden voor alle betrokkenen de morele fundering waarop het rechtsstatelijk handelen rust.
In de dagelijkse praktijk is er in de rechtsstaat over de invulling van die waarden veel onenigheid en discussie. Dat maakt de rechtsstaat weliswaar kwetsbaar, maar ze kan hier de functie vervullen die schokdempers kunnen hebben. Sterker nog, de rechtsstaat kan soms meerwaarde halen uit die verschillen, in die gevallen toont de open samenleving haar dynamische krachten.
De genoemde onenigheid en discussie betekent echter niet dat de rechtsstatelijke waarden geen richting geven. Zo liggen die waarden ten grondslag aan de in het bestuursrecht geldende zorgvuldigheidsnormen die de overheid in acht moet nemen als ze belangen afweegt, beleid maakt en beleid uitvoert. Dat de overheid daarbij omstreden beslissingen neemt, is onvermijdelijk. Dat daarbij soms grenzen worden overschreden en fouten gemaakt is begrijpelijk. Op de naleving van de normen zien verschillende organen toe, uiteindelijk kan de rechter corrigeren.

Boekje te buiten

Maar als de overheid te vaak en te grof haar boekje te buiten gaat, wordt het dan niet tijd voor een beetje preventie, bijvoorbeeld door het reanimeren van het rechtsstatelijk besef bij allen die bij het overheidswerk betrokken zijn? Ik noem een paar voorbeelden.
Denk aan de gaswinning. Daarbij is sprake geweest van onjuiste risico-inschattingen en onzorgvuldige belangenafwegingen. Denk aan de schadeafwikkeling rondom de aardbevingen in Groningen, waarbij de overheid verzuimt burgers naar behoren te beschermen en te compenseren voor de schade als gevolg van de gaswinning. Denk aan Schiphol, waar nabijgelegen gemeenten  huizen willen bouwen in zones waarvan is erkend dat de geluidsbelasting hoge gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. De overheid wentelt dit risico af op de individuele huizenkoper, die daarvoor tekent in een zogenaamd kettingbeding. Hier laat de overheid de burger dus luidruchtig in de kou staan, ze weigert haar kerntaak te vervullen.

Denk aan de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Omdat fraude vermoed werd bij gastouderbureaus, is de opvangtoeslag van honderden gezinnen stopgezet, en over langere periodes teruggevorderd, met alle gevolgen van dien: tot aan echtscheiding en zelfmoord toe. Onbehoorlijk bestuur is hier de juridische term, maar het is een krachtige understatement nu blijkt dat hier sprake geweest is van onrechtmatig handelen én machtsmisbruik door de overheid.
De staatssecretaris geeft uiteindelijk toe dat er voor de eerdere fraudeverdenkingen geen aanleiding was, en verzucht dat het juridisch niet meer mogelijk is alles terug te draaien. Nayil, één van de slachtoffers van dit drama, neemt de rechtsstaat de maat. Hij zegt: ‘In Nederland is iedereen gelijkwaardig als je je aanpast en gedraagt. Maar dat blijkt toch niet zo te zijn. Als de staat dit al doet, waarom zou een bedrijf dat dan niet doen.’1)

Samenleving

Maar niet alleen bij de overheid, ook in de samenleving staat eerdergenoemd rechtsstatelijk besef voortdurend onder hoge druk. Ook hiervan een paar voorbeelden.
Grote groepen burgers uit alle geledingen voelen zich aangetrokken tot de idee dat minderheidsbelangen en -culturen moeten wijken voor die van de meerderheid. Dat is toch de kern van de democratie, wordt dan gezegd. Daarmee wordt veronachtzaamd dat democratie in een rechtsstaat helemaal niet betekent dat de meerderheid per definitie in zijn recht staat en zijn zin krijgt. En dat is voor ons allemaal ook wel zo veilig, als je bedenkt dat per groep het oordeel verschilt wie tot de erkende meerderheid hoort en wie niet.
Een volgende kwestie: er zijn veel mensen die menen dat er een finale waarheid is, dat zij rechtstreeks toegang hebben tot die waarheid én dat zij die mogen opdringen of zelfs opleggen aan anderen. Vallen meningen die met deze drietrapsraket zijn afgevuurd nog onder de vrijheid van meningsuiting?
Daartegenover staan anderen die menen dat het hele waarheidsidee een elitaire vervalsing is. Elke aanspraak op feiten of methodisch verkregen kennis is volgens hen slechts een mening, en dus naar willekeur te vervangen door een andere. Als deze cynici en nihilisten het maatschappelijk vertrouwen in vaccinatieprogramma’s zodanig ondermijnen dat er sprake is van aantoonbare risico’s voor de volksgezondheid, wat moeten we dan doen met de godsdienstige en andere gewetensbezwaren tegen inentingsprogramma’s? Als een prediker beweert dat zijn God heeft bepaald dat alle ongelovigen de dood verdienen, valt die uitspraak dan nog onder de vrijheden van godsdienst en van meningsuiting? Pikt de samenleving het als burgers op deze manier vogelvrij worden verklaard?

Schokdemper

Is de samenleving – de rechtsstaat – krachtig genoeg om er voor te zorgen dat burgers zich niet door deze haat- en verdoemenisprekers laten opjutten of afschrikken? Bieden kerken, moskeeën, synagogen, verenigingen, clubhuizen, scholen genoeg helderheid van geest om te duiden dat niet God hier spreekt maar de prediker, zodat hij als sluipmoordenaar van de rechtsstaat te kijk staat en door de samenleving tot de orde kan worden geroepen, vóórdat de staat ons tegen hem moet beschermen? Zoals ik eerder heb gesteld, de rechtsstaat heeft niet op al die kwesties een direct en finaal antwoord. Maar ze kan wel als schokdemper dienen, evenwicht bevorderen en trainen om spanningen en moeilijkheden in begaanbare banen te leiden.
Ik heb deze en vele andere voorbeelden uit de dagelijkse praktijk in een essay uitgewerkt en aan een rechtsstatelijke toets onderworpen. Het essay wordt in het najaar door Stichting Beroepseer gepubliceerd2). Samen met het Alternatieven-kabinet3) waar ik lid van ben, gaat de stichting in gesprek met jongeren, professionals, en bestuurders met het doel om het rechtsstatelijk besef te prikkelen bij alle partijen die de rechtsstaat vormen: politici, bestuurders, professionals, burgers.

Noten
1) NRC, woensdag 10 juli 2019.
2)  https://beroepseer.nl/alle-publicaties/
3) Verslag aftrap Alternatieven-kabinet op 31 mei 2018: https://beroepseer.nl

 

Foto bovenaan: Fresco op de wand van de zaal waar de ‘Raad van Negen’– Sala dei Nove – placht te vergaderen, een beroemde allegorische voorstelling van goed en slecht bestuur, in het Palazzo Pubblico in Siena, Italië, geschilderd in de jaren 1337-39. Zie ook: https://beroepseer.nl

Groningen, ver van Den Haag en ver van de rechtsstaat?

Je zult er maar wonen, in Groningen, daar waar gas wordt geboord .  Gasboringen hebben er aardbevingen en bodemdaling veroorzaakt, en grote schade aan gebouwen en woningen toegebracht. Om nog maar niet de spreken van de immateriële schade voor het leven van de bewoners, door de angst voor nieuwe bevingen en verzakkingen en de jarenlange onzekerheid over wat er met hun huis gebeurt.
Alle Nederlanders hebben grote voordelen gehad van de gaswinning, gas winnen was in het algemeen publiek belang. Pas de laatste jaren wordt het voor alle Nederlanders duidelijk welke onevenredige risico’s de Groningers daarvoor liepen, en welke schades zij leden. Dan behoren zij extra te worden beschermd tegen de gevaren (preventief) en gecompenseerd waar die schade zich voordoet. Het klinkt wrang tegen de achtergrond van al die narigheid die de Groningers beleven, maar je zou zeggen: een perfecte casus om te laten zien hoe de rechtsstaat werkt. Neen, hoe de rechtsstaat zou móeten werken. 

Leert de rechtsstaat van Groningen?

Die bescherming (vooraf) en die compensatie (bij schade) is onvoldoende geboden.
De gevaren van de gaswinning zijn lange tijd onderschat. De modellen waarop de berekeningen zijn  gebaseerd bieden veel meer onzekerheden dan werd toegegeven. Die les wordt nu duidelijk getrokken door de Mijnraad, in haar advies van 29 juni jl.¹) De bewoners is een werkelijkheid voorgehouden die niet klopte, en die haaks kwam te staan op hun eigen belevingswereld.
En als er dan schade ontstond moest de burger aantonen dat dit door de gaswinning kwam. Zware, tijdrovende, en voor de bewoners zenuwslopende procedures.
Mede naar aanleiding van de ervaringen in Groningen is sinds 2016 de omgekeerde bewijslast ingevoerd voor dit soort gevallen. De wet zegt: “Indien binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk schade ontstaat, die naar zijn aard mijnbouwschade zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk veroorzaakt is. “

Nieuwe hoop, geschonden vertrouwen

Het vorige kabinet (minister Kamp) nam een gasboorbesluit waarover de Raad van State oordeelde dat onvoldoende aandacht geschonken is aan rechtsstatelijke zorgvuldigheidsnormen bij de voorbereiding én de uitvoering van dat besluit.
Dit kabinet (minister Wiebes), besluit eind maart om de gaswinning versneld af te bouwen (stoppen in 2030). Dat besluit wordt met gejuich en opluchting ontvangen door de Groningers.  Maar het vertrouwen van de Groningers krijgt opnieuw een flinke dreun als de minister eind mei stelt dat dit besluit om een andere risicoberekening vraagt, en om een andere normering voor de al lopende versterkingsoperatie voor de gebouwen. Met een groot aantal bewoners (2500 gevallen) zijn al afspraken gemaakt over de versterking. Nog eens enkele duizenden gevallen zitten in de pijplijn.
Komt wéér alles op losse schroeven? De Nationaal Coördinator Groningen (de NCG) Alders stelt zijn functie ter beschikking. Hij verklaart niet meer te kunnen functioneren als de minister het vertrouwensbeginsel (een eis van behoorlijk bestuur) schendt en ook het gerechtvaardigd vertrouwen aan zijn laars lapt dat de burgers volgens privaatrecht mogen hebben.

Wat hebben we aan onze rechtsstaat? Twee lessen uit Groningen

De minister vraagt vier instanties en een panel van hoogleraren om advies  over de risico’s van de gaswinning en over de aanpak van de versterking van gebouwen. Hij vraagt de Mijnraad (een adviesorgaan van de regering) om daar een “integrerend advies” van te maken.

Dat advies van de Mijnraad bevat een paar zeer belangrijke lessen als het gaat om de rechtsstatelijke omgang met een ingewikkelde publieke kwestie die hier aan de orde is.
De eerste les die ik wil noemen zit een beetje verstopt in een bijlage (Een beschouwing over modellen, bijlage A3), en die zou veel meer (ook politieke) aandacht verdienen: de risicobeoordeling die de overheid toepaste is gebrekkig geweest. Men ging bij het berekenen van de  risico’s uit van modellen die alleen dán tot heldere en betrouwbare resultaten kunnen leiden als er veel kennis is over zowel de kans dat er zich een beving voordoet, als over de effecten van een beving. Echter, de kennis over beide  is gebrekkig. Dus kan een dergelijke risicoanalyse niet leiden tot een harde en betrouwbare risicobeoordeling. Er zijn in zo’n geval regelmatig herinterpretaties nodig; de Mijnraad adviseert dan ook de risicoberekeningen jaarlijks opnieuw uit te voeren.

Ik zie dat onze politici en bestuurders met dit soort onzekerheden moeilijk kunnen omgaan. In de drang om besluiten te nemen en deze zoveel mogelijk als  onomstreden  te presenteren, ziet ze die onzekerheden zelf onvoldoende onder ogen . Laat staan dat ze die onzekerheden deelt met de burgers. Men hanteert de modellenuitkomsten als een vaststaande werkelijkheid. Bij het eerdergenoemde gasbesluit van minister Kamp legde de Raad van State haar zere vinger precies op dát onderdeel van de politieke afweging. Bij een afweging in een kwestie als deze is het onvermijdelijk dat men risico’s neemt, maar men heeft onvoldoende duidelijk gemaakt welke consequenties de risico’s hebben voor de gemaakte keuzen. Hier zijn dus twee grote democratisch–rechtsstatelijke tekortkomingen met elkaar vervlochten:  de publieke belangenafweging gebeurt onzorgvuldig, en deze wordt niet gedeeld met de burgers.

De tweede les wordt ook in een  bijlage uitgelegd, maar is ook een hoofdthema geworden in het advies zelf: behoorlijk bestuur vergt een open en fatsoenlijke omgang met burgers (bijlage A2: Een beschouwing over behoorlijk bestuur).
Behoorlijk bestuur vergt niet alleen dat we goed omgaan met de systemen en de regels, maar ook dat we burgers eerlijk behandelen en daarbij rekening houden met hun omstandigheden. Natuurlijk mag de overheid  – op basis van een nieuwe situatie en een nieuwe risico-inschatting –  wel de normen voor de verbeteringsplannen veranderen. Maar dan moet ze met de burgers met wie afspraken zijn gemaakt of voor wie verwachtingen gewekt zijn in dialoog gaan over de toepassing ervan. Dialoog, dat betekent dus een tweezijdige relatie aangaan: niet eenzijdig afdwingen en opdringen. Maar: hoor en wederhoor toepassen; én de preferenties en risicoacceptatie van de burgers  erkennen, dus de burgers invloed toekennen op de beoordeling van hun situatie. Deze burgers moeten dus zelf mede kunnen bepalen of ze willen blijven en verbeteren, of weggaan en een vervangende huisvesting krijgen.

Worden de lessen geleerd?|

Op 3 juli 2018,  twee werkdagen na verschijning van het advies van de Mijnraad,  heeft minister Wiebes zijn reactie aan de Tweede Kamer gezonden.²) Dan heeft hij die lessen dus snel geleerd? In ieder geval wel een andere les die het advies ook noemt, namelijk dat vertrouwen te voet kómt en te paard gáát. Snelheid was ook wel geboden gezien alle commotie, onzekerheden, verwarring en wanhoop.  Hij kondigt aan dat ook de geadviseerde dialoog met de bewoners wordt aangegaan,  en  daar waar al versterkingsadviezen zijn afgegeven zal de versterking doorgaan als de bewoners dat willen.
Maar daar waar verwachtingen zijn gewekt komt het eerste addertje al boven het gescheurde gras uit. De brief stelt dat de mate waarin verwachtingen zijn gewekt in het ene geval “van een andere orde” is dan in het andere geval. Tja. Daar zal dus veel afhangen van het behoorlijke optreden van de partners in de regio en van de nieuwe (interim) Nationaal Coördinator voor Groningen.

De andere les over de gebrekkige risicoafweging en de verkeerde toepassing van modellen heeft de minister bekwaam verstopt in zijn brief.  Een heel dun draadje uit deze advieslijn pakt hij op door toe te zeggen een tijdelijke onzekerheidsmarge toe te voegen, waardoor hij met een grotere groep bewoners/eigenaren in gesprek gaat over lichte versterkingsmaatregelen.  Verder niets hierover. Kennelijk denkt hij dat dit vooral over een verleden gaat waarvoor  hij geen verantwoordelijkheid draagt. Of denkt hij dat zijn nieuwe gasbesluit dit nu tot een academische en achterhaalde kwestie  maakt?  Hij spreekt vrijuit over conservatieve aannames en een achterhaald winningsscenario, suggererend dat de Groningse toekomst nu geheel  in zijn goede handen is. Hij gaat dus ook niet in op het advies om jaarlijks risicoberekeningen uit te voeren en daarover meer transparantie te bieden.  Is er de komende twaalf jaar, tot de gaswinning stopt in 2030, geen enkel risico?

Aan het advies van de Mijnraad om ook tot een nieuw toekomstperspectief voor Groningen te komen – het advies spreekt van het “helen” van de regio – wijdt de minister wel een paar slotzinnen. Hij wil koersen op een ambitieuze meerjarige aanpak en komt daar na de zomer op terug.
Die aanpak zal kansloos zijn als de risico’s – ook de toekomstige – niet met meer open vizier in de afwegingen worden betrokken. En van helen kan geen sprake zijn als de oproep tot een eerlijke dialoog met de burgers niet serieus genomen wordt door de betrokkenen in de regio.
Laten we de ontwikkelingen in Groningen kritisch volgen. Dan helpen we de Groningers een beetje en het komt ook onze rechtsstaat ten goede.

Noten
¹) Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 33529 nr. 491
²) Adviezen versterkingsopgave Groningen en vervolg. Kenmerk DGBI-DR/18159662

Hans Wilmink vervulde tot zijn pensionering in 2013 diverse ambtelijke functies bij het ministerie van BZK. Hij is sinds jaren voortrekker van Beroepseer en maakt deel uit van het Alternatieven-kabinet.

 

Een overheid voor burgers of voor onderdanen?

overheid burgers of onderdanenEen grote groep burgers voelt zich ‘niet of onvoldoende vertegenwoordigd, gehoord en serieus genomen’. Dat constateert de Staatscommissie parlementair stelsel in haar onlangs verschenen probleemverkennende  rapport.
Gaat het daarbij om de populistische burgers die de overheid nu eenmaal niet wíllen begrijpen of schort er iets aan de oriëntatie en het gedrag van de overheid naar de burgers toe? Ik loop een paar overheidstaken na, en duid enkele voorbeelden.
Woensdag 15 november 2017 vernietigde de Raad van State het zogenaamde gas(boor)besluit van minister Kamp. De Raad van State spreekt zich niet uit over de uitkomst van het politieke besluit om 21,6 miljard kuub gas uit de bodem halen. Maar de hoogste bestuursrechter oordeelt wel dat de overheid onvoldoende aandacht schonk aan rechtsstatelijke zorgvuldigheidsnormen die van belang zijn bij de voorbereiding èn bij de uitvoering van zo’n besluit. Daarbij gaat het om belangen zorgvuldiger afwegen, alternatieven onderzoeken, en aandacht besteden aan de risico’s voor omwonenden.

Elementaire beginselen van behoorlijk bestuur

Zorgvuldig belangen afwegen is één van de belangrijkste taken van de overheid. Denk aan de CO2-opslag, wegenaanleg, bepalen van vliegroutes rondom vliegvelden. Ook op die terreinen bleek de belangenafweging vaak niet zorgvuldig genoeg. Het rechtsstatelijk normbesef van de overheid is daar wel aan een update toe, zeker ook waar het gaat om de aandacht voor de nadelen en de benadeelden van overheidsbesluiten.

Een andere taak van de overheid: (voor)zorgen voor de veiligheid. Waar er dreigingen of onzekerheden zijn, komt ze – vaak voorbarig – met de melding dat er geen gevaar is. Zoals recentelijk rondom de lozingen van kankerverwekkende stoffen door Dupont bij Dordrecht. De bewoners èn het drinkwaterbedrijf sloegen desondanks alarm. Een ander voorbeeld: als er besloten wordt tot een militaire missie horen we nooit iets over de risico’s voor mensenlevens. Dat ligt politiek te gevoelig en dus moeten de burgers gerustgesteld. Hier doet de overheid soms denken aan de huisarts van vroeger, die gaf een verwijzing mee in een gesloten envelop.

Een derde taak: kwetsbare burgers beschermen. Denk aan thuis- en jeugdzorg, schuldsanering. Ook als we de bezuinigingen als onontkoombaar accepteren, blijft het onaanvaardbaar dat die op lokaal niveau veelvuldig worden doorgevoerd op een wijze die volgens de rechter in strijd is met elementaire beginselen van behoorlijk bestuur. De burgers doen zo ervaringen op met een overheid die zij beleven als niet behoorlijk, of ronduit onfatsoenlijk. Een ander voorbeeld is het toeslagenstelsel dat de Rijksoverheid zó heeft georganiseerd dat kwetsbare burgers verstrikt raken in schulden. Ze treedt vervolgens op als de strengste deurwaarder.

Een overheid en het vertrouwen dat zij verdient

Waar de overheid belangen moet afwegen of de gemeenschap moet beschermen tegen gevaren van buiten, wordt de burger vaak behandeld als een onderdaan die zich maar heeft te schikken.
Maar, de democratische rechtsstaat gaat bij deze overheidsrollen juist uit van bewuste burgers, met een eigen verantwoordelijkheid en zelfbewuste participatie.
Waar een overheidstaak vraagt om erkenning van de beperkte zelfredzaamheid van burgers, verlangt de overheid van haar burgers juist eigen verantwoordelijkheid en zelfbewuste participatie.
Als bestuurders en ambtenaren zich herbezinnen op deze rollen en het bijpassende rechtsstatelijke besef, kunnen zij bijdragen aan de verhoging van de responsiviteit van onze democratische rechtsstaat. Zodat deze op nieuwe maatschappelijke werkelijkheden kan inspelen, en een fatsoenlijke en geloofwaardige overheid voortbrengt die het vertrouwen krijgt dat zij verdient.

Hans Wilmink is voortrekker van Stichting Beroepseer; hij was lang werkzaam in het Openbaar Bestuur

 

Is de geautomatiseerde beslisambtenaar onze toekomst? Pleidooi voor een fatsoenlijke overheid

omslag eenvoud loont rvs 2017Het is onvermijdelijk dat de overheid soms nadeel toebrengt aan mensen, of zelfs materiële of immateriële schade. Juist als ze bezig is het publieke belang te behartigen. Dat maak ik nu zelf mee, nu er op een paar honderd meter van mijn woning een nieuwe snelweg wordt aangelegd.
In zo’n geval gelden er voor de overheid gedragsregels die je ook aan het gewone menselijke verkeer kunt ontlenen. Zoals: ga er niet van uit dat je per definitie gelijk hebt, dus leg het goed uit, neem de verschillende belangen en invalshoeken serieus, geef de benadeelden serieuze aandacht en waar nodig een schadevergoeding.
Maar nu is mijn aandacht getrokken door de schuldenproblematiek, een onderwerp waarbij de overheid echt leed veroorzaakt bij kwetsbare mensen, en dan zonder dat er iets positiefs – een publiek belang bijvoorbeeld – tegenover staat. Opgestapelde verkeersboetes, achterstallige zorgpremies, te veel ontvangen en niet terugbetaalde inkomenstoeslagen. In een serie artikelen in De Correspondent laat Jesse Frederik zien hoe er bij te late betalingen automatisch forse verhogingen worden toegepast, soms tot wel 300%. Zó veel dat terugbetalen niet meer mogelijk is gezien het inkomen van betrokkenen. Hoe kan zoiets ontstaan? Ik laat de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) even aan het woord daarover: “Van het grootste deel van de escalatie van (kleine) schulden ligt de oorsprong bij de overheid of aan de overheid gelieerde instanties. De top vier van grootste schuldeisers zijn de zorgverzekeraar, de Belastingdienst, de gemeente en het CJIB*) (I&O Research 2016). De overheid en aan overheid gelieerde instanties hanteren een uitgebreid systeem van boetes, automatische verhogingen en naheffingen. Hierdoor kunnen kleine schulden snel escaleren”.1

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

Die escalatie gaat soms zo ver en zo lang door, dat een boete voor het rijden in onverzekerde auto’s kon oplopen tot 35.000 Euro. Er worden mensen vastgezet vanwege onbetaalde schulden aan de overheid. Wat dat geautomatiseerde beboeten betreft: zowel verkeersboetes als een aantal andere overtredingen (zoals het onverzekerd of zonder APK-keuring rijden) worden sinds een aantal jaren automatisch afgedaan. De Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) regelt dat. Als u wel eens een verkeersovertreding begaat maakt u dat zelf mee.
Vorige week had ik er nog één: te snel gereden. Ik wist nog waar, ik erken de overtreding, ik kon het betalen, en ik deed dat direct. Mooi snel afgerond. Administratief eenvoudig, voor mij en voor de overheid. Maar in een wat ingewikkelder zaak? Als er nu bijzondere omstandigheden zijn? Een overheidsdienaar moet toch altijd de afweging doen, en daar is toch verweer tegen mogelijk? Daar hebben we toch de algemene beginselen van behoorlijk bestuur voor? Dat dacht de rechter in eerste instantie ook, die vernietigde zo’n automatische sanctie omdat er geen ambtenaar aan te pas was geweest die naar de omstandigheden keek. Geen onderzoek, geen zorgvuldige afweging. Maar de hoogste rechter, de Hoge Raad, constateerde dat hier sprake was van een onjuiste rechtsopvatting. Want in de wet is geregeld dat er “sprake is van een volledig geautomatiseerd proces waarin in alle zaken een sanctie wordt opgelegd”. Anders gezegd: de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn hier via de wet buiten werking gezet.2

Jesse Frederik laat zien dat de overheid de boetes niet alleen torenhoog laat oplopen, ze voert ook een a-sociaal beleid als het gaat om het innen van die schulden. Zo hanteert ze achterhaalde regels als het gaat om wélke goederen in beslag genomen mogen worden. Een vereenvoudiging van de regeling voor de zogenaamde beslagvrije voet, die moet garanderen dat mensen niet onder het bestaansminimum terechtkomen, verzandt lange tijd in politiek geharrewar. Daar komt bij dat de overheid marktwerking introduceerde voor deurwaarders, die er volgens de Ombudsman: “toe zal leiden dat [de deurwaarder] invorderingsmaatregelen neemt die niet nodig, onredelijk en onbehoorlijk zijn”.

En zo werkt de overheid mee aan het scheppen van een maatschappelijke misstand die Jesse Frederik als volgt kenschetst: “Uiteindelijk zijn de kosten van dat drastische beleid enorm: de schuldenaar kan niet verder met zijn leven, kinderen groeien op in armoede, de overheid is miljoenen kwijt aan hulpverleners, en ga zo maar door”.

Hoe komt dat nu zo ver?

In de eerste plaats door de automatisering en digitalisering van processen. Die dienen in heel veel gevallen de efficiency en zeker ook het gemak. Maar met het automatiseren van de ambtenaar kunnen we ook te ver gaan. De Raad voor Volksgezondheid en Samenleving zegt daarover in eerdergenoemd rapport : “De digitalisering van processen heeft er ook voor gezorgd dat persoonlijk contact met instanties nauwelijks meer mogelijk is, of slechts oppervlakkig. Bovendien ontbreekt in digitale processen de mogelijkheid om antwoorden te nuanceren of toe te lichten. Hierdoor wordt er geen recht gedaan aan specifieke individuele situaties”.
Een tweede punt: de praktijk van de inkomenstoeslagen leidt tot grote problemen bij mensen die op het bestaansminimum leven. Roel in ’t Veld schetst dat in Sociale Vraagstukken als volgt:
“Stel dat je vanwege een laag inkomen vier toeslagen krijgt, voor de zorg, huur, kind en kinderopvang. Dat krijg je in de vorm van voorschotten, die gebaseerd zijn op een schatting van je inkomen in het komende jaar. Als je in dat jaar een meevaller krijgt, gaan de voorschotten omlaag en volgen er terugvorderingen. Dan heb je ineens vier schulden, terwijl je het water toch al aan de lippen stond, want anders kreeg je die toeslagen niet. Voor deze mensen is dat meteen een ramp”.3
Roel in ‘t Veld spreekt in dit verband van ‘anonieme wreedheid’.

Op het moment dat ik dit stuk schrijf rapporteert De Volkskrant op de voorpagina over een onderzoek van de Nationale Ombudsman, waaruit blijkt dat de Belastingdienst de toeslagen (voor kinderopvang en het kindgebonden budget) voor een groot aantal gezinnen stopzette vanwege vermoedens van misbruik.4 Uiteindelijk bleek 75% van de toeslagen onterecht ingetrokken. De Ombudsman spreekt van een rigoureuze aanpak, een onzorgvuldige handelwijze waardoor de getroffen gezinnen in de schulden worden geduwd.
Ook in dat verband komt ter sprake dat het toeslagenstelsel met de door de politiek geëiste praktijk van bevoorschotting, volkomen onuitvoerbaar is voor de ambtenaren en de ict-systemen van de Belastingdienst.
Maar er is nog een derde punt: de overheid opereert teveel vanuit georganiseerd wantrouwen. De overheid is in de artikelen over de schuldenproblematiek het meest drastische incassobureau genoemd. De ombudsman sprak van een veel te rigoureuze reactie op misbruik. Burgers die een fout maken moeten wel fraudeurs zijn. Als er misbruik blijkt te zijn, pakken we een gehele categorie in één keer aan. Zij gaat voorbij aan het geldgebrek en het armoedeprobleem dat eronder ligt – en dat zij verergert – en zij gaat uit van onwil en slechte karaktereigenschappen bij elke schuldenaar.

Wat is ertegen te doen?

omslag weten is nog geen doen wrr 2017Hoe pijnlijk en onterecht dat negatieve mensbeeld is, wordt indringend duidelijk uit de prachtige documentaire Schuldig van Sarah Sylbing en Ester Gould die in november en december 2016 door de NPO werd uitgezonden. De overheid kan op dit punt misschien ook iets opsteken van haar eigen adviesorgaan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), dat onlangs in een rapport5 schetste dat mensen niet alleen verschillen in denkvermogen hebben, maar ook in doenvermogen (in actie komen, met tegenslag omgaan, volhouden). Beide soorten mentale vermogens hebben invloed op de mate van zelfredzaamheid. De verschillen hangen enigszins samen met opleidingsniveau, maar niet volledig. De omstandigheden waarin mensen verkeren, de situaties van hoge stress die mensen meemaken (scheiding, faillissement, ontslag, armoede) zetten die mentale vermogens onder druk. Dat zal zeker ook gelden voor de zelfredzaamheid op het financiële vlak. Moet de ideologie onder het zogenaamde participatiebeleid, waarin verondersteld wordt dat een ieder regisseur over het eigen leven kan zijn, niet enige correctie krijgen?
Aan die toeslagenpraktijk moet de overheid natuurlijk ook iets doen. Het andere adviesorgaan dat ik al noemde, de RVS, pleit ervoor de toeslagen zoveel mogelijk rechtstreeks aan de instellingen (bijv. de huurtoeslagen aan de woningcorporaties ) te vertrekken. Daar zou de Belastingdienst mee aan de slag moeten. Roel in ’t Veld pleit voor een adempauze bij de schuldsanering en voor het opzetten van een kwaliteitsstelsel voor schuldhulporganisaties. De schuldhulp op lokaal niveau kan de nationale problematiek niet oplossen, maar kan wel verdere escalatie door huisuitzetting e.d. voorkomen. De gemeente Zaanstad bijvoorbeeld, heeft de sociale wijkteams beleidsruimte en budgetruimte toegekend om dat te doen.
En die automatische sancties en verhogingen? Als het gaat om beslissingen over sancties of voorzieningen van de overheid zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het geding.

Die regels liggen overigens heel dichtbij de waarden en normen die wij voor het normale menselijke verkeer ook graag willen hanteren. Zoals: eerst eens goed kijken voor je oordeelt, zorgvuldig zijn, rechtvaardig zijn.
Barend Rombout van Bureau Frontlijn in Rotterdam en één van de voortrekkers van Beroepseer spreekt dan ook van een fatsoenlijke overheid. Als de omstandigheden gelijk of objectiveerbaar zijn is automatisering natuurlijk een goed hulpmiddel. Maar is het nu echt onmogelijk om in geval van bijzondere omstandigheden of overduidelijk niet rechtvaardige en onbedoelde uitwerking, alsnog snel de nodige afwegingen te maken en onnodige sancties en verhogingen te voorkomen?
Ik moet het omdraaien: alleen als daarin alsnog – desnoods in tweede instantie – kan worden voorzien, is automatisering acceptabel. Burgers en goede ambtenaren wijzen de anonieme wreedheid van de overheid rigoureus af.

Noten
*) CJIB = Centraal Justitieel Incassobureau
1 Eenvoud Loont. Oplossingen om schulden te voorkomen. Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS), Den Haag, juni 2017.
2 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:240
3 Interview door Martin Zuithof met Roel in ’t Veld in Sociale Vraagstukken 27 juni 2017.
4 Ombudsman: duizenden gezinnen in problemen door onterecht stoppen toeslagen. De Volkskrant, 9 augustus 2017.
5 Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Den Haag 2017.

 

Alternatieve feiten bestaan wel degelijk!

In de Verenigde Staten hebben we een harde verkiezingsstrijd gezien, waarin met mensen en feiten gemanipuleerd werd. Dat gaat nog even door tijdens het presidentschap van Trump, zo lijkt het. Ook in de Nederlandse verkiezingsstrijd ontwaren we nieuwe vormen van manipulatie. Fotoshoppen en valse facebook-identiteiten (internettrollen) zijn bij ons nieuwe – althans nog niet eerder zo aan het licht gekomen – wapens in de politieke strijd.
Misinformatie en leugens van de Amerikaanse vice-president over de opkomst bij Trumps inauguratie werden door zijn campagneleidster Kellyanne Conway betiteld als alternative facts.
Haar interviewer Chuck Todd beet haar toe dat alternative facts niet bestaan, en dat het hier gewoon falsehood betrof. Bestaan alternative facts echt niet? Ik laat dat begrip even goed tot me doordringen en sta even stil bij de verschillende soorten alternatieve feiten die ik zoal tegenkom. Daar doe ik in het hiernavolgende kort verslag van.

Niet bestaande feiten
Met foto’s over de inauguraties van Obama en Trump kon duidelijk worden aangetoond dat de opkomst bij Trump lager was. De feiten van mevr. Conway (de hogere opkomst bij Trump) bestaan dus gewoon niet.

Kritische feiten
Ik kijk even in de krant van de laatste dagen, terwijl ik dit schrijf. Daar kom ik toch elke dag bestaande en relevante alternative facts tegen. Een paar voorbeelden. Uit een onderzoek dat de Patiëntenfederatie heeft gehouden blijkt dat de helft van de mensen die om een second opinion vragen, een andere diagnose of advies krijgen. Dan gaat het dus om eenzelfde vraag, aan een andere deskundige, die met andere feiten komt en/of een andere interpretatie van die feiten.

De volgende dag: Waar de RIVM eerder op basis van onderzoek stelt dat het spelen op kunstgras met rubberkorrels geen kwaad kan, blijkt uit nieuw onderzoek van de Vrije Universiteit van Amsterdam dat er mogelijk toch gezondheidseffecten bij mensen zijn. Opnieuw: eenzelfde vraag, andere deskundige, andere feiten, andere interpretaties. Maar ik ga nog verder: waar je geen alternatieve feiten ziet, is het soms van belang er actief naar te gaan zoeken.
Karl Popper, een invloedrijke wetenschapsfilosoof, moedigt wetenschappers aan om in de theorievorming steeds op zoek te gaan naar nieuwe feiten die de theorie kunnen falsifiëren. Dat is een zeer doelgerichte en effectieve manier om tot betere theorieën te komen, het laat scherp zien waar de theorie nog mank gaat en waar die dus aanscherping behoeft. Dat zou je kunnen zien als een aansporing om op zoek te gaan naar alternative facts. Het is een benadering die kan helpen om tunnelvisies te vermijden, bijvoorbeeld in het politieonderzoek bij het opsporen van daders. Kijk niet alleen naar de feiten die het profiel en de scenario’s die je hebt ontwikkeld ondersteunen, maar zoek ook naar de feiten die dit falsifiëren. Ton Derksen, een Nijmeegse wetenschapsfilosoof met emeritaat, heeft op die manier spectaculaire politiële en justitiële dwalingen blootgelegd.

Politieke feiten
Bas Haan geeft in zijn boek over de Teevendeal*) een paar voorbeelden van alternative facts waar ambtenaren veel mee te maken hebben. Zo beschrijft hij (pag. 169) hoe Mark Rutte feitelijke onjuistheden in een eerdere Tweede Kamerbrief van Opstelten verdedigt: “Dat heeft de Kamer geaccepteerd, want Opstelten is niet weggestuurd; hij is blijven zitten. Er zijn geen politieke consequenties aan verbonden. Met andere woorden: het politieke feit was daarmee geredresseerd”. Daar staat dus: de feitelijke onjuistheid is geen politiek feit meer. Dat betekent voor hem twee dingen tegelijk: a. dat hij op de feitelijke onjuistheden in het verleden niet alsnog politiek afgerekend mag worden. Maar het betekent ook b. dat de feitelijke onjuistheden geacht worden (politiek) niet meer te bestaan. Bas Haan gaat nog een stapje verder: “En omdat hij (Opstelten, HW) niet is weggestuurd, zijn de leugens de nieuwe feiten geworden”.
Dat is nog eens een mooi alternative fact. Het is een veel voorkomende soort, en de vraag hoe er mee om te gaan is niet het eenvoudigste hoofdstuk uit het handboek voor de ambtenaar.

Formele feiten
Een ander voorbeeld uit Haans boek. Nadat eindelijk de opdracht is verstrekt goed in de tapes te zoeken naar het bonnetje van Teeven, wordt die binnen enkele dagen gevonden. Een jurist van het ministerie van VenJ oppert dat “een afdruk van het beeldscherm met de overboeking, strikt formeel geen echt document is – en dat het ministerie dus vol kan houden dat er geen documenten gevonden zijn.” (pag. 147). Dat advies wordt echter niet opgevolgd, en dit alternatieve feit wordt dus verder niet gebruikt.

Geen feiten
Politieke feiten komen burgers tegen in de krant en op tv, ze tasten de geloofwaardigheid van de politiek aan. Met de formele feiten worden burgers nogal eens geconfronteerd in de rechtstreekse contacten met de overheid. Die geven vaak een kafkaiaans gevoel: alsof de werkelijkheid van de overheid en de werkelijkheid waarin we leven geheel los van elkaar staan.
Maar ook met de kritische feiten is het lastig leven. Vooral in tijden van groeiende onzekerheidsgevoelens groeit de behoefte aan duidelijkheid en eenduidigheid. Daar leidt het alsmaar tegenover elkaar stellen van feiten en alternatieve, kritische feiten, tot onrust, verwarring en nog meer onzekerheid.

Dat zien we overigens niet alleen terug bij die mensen die onzekerheid ervaren door hun bestaansonzekerheid, in hun werk, met hun inkomen, met hun gezondheid. We zien het ook bij mensen die van het denken en overdenken hun beroep hebben gemaakt. Ook bij hen komen we redeneringen tegen als: aangezien er geen vaste onomstotelijke waarheid is heeft het geen zin naar waarheid te zoeken, wetenschap is ook maar een mening. Als er geen vaststaande feiten zijn heeft het geen zin naar de (meest) juiste feiten te zoeken. Als er geen absolute waarden zijn kunnen we zonder waarden leven. Als we die post-modernistische redeneringen nog een stapje verder voeren, leiden die tot de stellingname dat het niet meer uitmaakt welke waarheid, welk feit, welke opvatting je ook presenteert. Nog weer een stap verder en we zijn bij het punt waar we geen zin en betekenis meer kunnen ontlenen aan de onderlinge confrontatie van de waarheden, feiten en opvattingen. Daar ligt het eindpunt van de kunst, de onafhankelijke media, de wetenschap, de democratie en haar gezaghebbende instituten.
Daar blijft er maar één zekerheid over. Die van het eigen gelijk in de eigen kleine denk– en leefwereld. Het land van de 17 miljoen meningen.

*) Haan, Bas. De rekening voor Rutte. De Teevendeal, het bonnetje en de politieke prijs voor leugens. Prometheus Amsterdam, 2017.