Skip to main content

Hans Wilmink

Groningen, ver van Den Haag en ver van de rechtsstaat?

Je zult er maar wonen, in Groningen, daar waar gas wordt geboord .  Gasboringen hebben er aardbevingen en bodemdaling veroorzaakt, en grote schade aan gebouwen en woningen toegebracht. Om nog maar niet de spreken van de immateriële schade voor het leven van de bewoners, door de angst voor nieuwe bevingen en verzakkingen en de jarenlange onzekerheid over wat er met hun huis gebeurt.
Alle Nederlanders hebben grote voordelen gehad van de gaswinning, gas winnen was in het algemeen publiek belang. Pas de laatste jaren wordt het voor alle Nederlanders duidelijk welke onevenredige risico’s de Groningers daarvoor liepen, en welke schades zij leden. Dan behoren zij extra te worden beschermd tegen de gevaren (preventief) en gecompenseerd waar die schade zich voordoet. Het klinkt wrang tegen de achtergrond van al die narigheid die de Groningers beleven, maar je zou zeggen: een perfecte casus om te laten zien hoe de rechtsstaat werkt. Neen, hoe de rechtsstaat zou móeten werken. 

Leert de rechtsstaat van Groningen?

Die bescherming (vooraf) en die compensatie (bij schade) is onvoldoende geboden.
De gevaren van de gaswinning zijn lange tijd onderschat. De modellen waarop de berekeningen zijn  gebaseerd bieden veel meer onzekerheden dan werd toegegeven. Die les wordt nu duidelijk getrokken door de Mijnraad, in haar advies van 29 juni jl.¹) De bewoners is een werkelijkheid voorgehouden die niet klopte, en die haaks kwam te staan op hun eigen belevingswereld.
En als er dan schade ontstond moest de burger aantonen dat dit door de gaswinning kwam. Zware, tijdrovende, en voor de bewoners zenuwslopende procedures.
Mede naar aanleiding van de ervaringen in Groningen is sinds 2016 de omgekeerde bewijslast ingevoerd voor dit soort gevallen. De wet zegt: “Indien binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk schade ontstaat, die naar zijn aard mijnbouwschade zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk veroorzaakt is. “

Nieuwe hoop, geschonden vertrouwen

Het vorige kabinet (minister Kamp) nam een gasboorbesluit waarover de Raad van State oordeelde dat onvoldoende aandacht geschonken is aan rechtsstatelijke zorgvuldigheidsnormen bij de voorbereiding én de uitvoering van dat besluit.
Dit kabinet (minister Wiebes), besluit eind maart om de gaswinning versneld af te bouwen (stoppen in 2030). Dat besluit wordt met gejuich en opluchting ontvangen door de Groningers.  Maar het vertrouwen van de Groningers krijgt opnieuw een flinke dreun als de minister eind mei stelt dat dit besluit om een andere risicoberekening vraagt, en om een andere normering voor de al lopende versterkingsoperatie voor de gebouwen. Met een groot aantal bewoners (2500 gevallen) zijn al afspraken gemaakt over de versterking. Nog eens enkele duizenden gevallen zitten in de pijplijn.
Komt wéér alles op losse schroeven? De Nationaal Coördinator Groningen (de NCG) Alders stelt zijn functie ter beschikking. Hij verklaart niet meer te kunnen functioneren als de minister het vertrouwensbeginsel (een eis van behoorlijk bestuur) schendt en ook het gerechtvaardigd vertrouwen aan zijn laars lapt dat de burgers volgens privaatrecht mogen hebben.

Wat hebben we aan onze rechtsstaat? Twee lessen uit Groningen

De minister vraagt vier instanties en een panel van hoogleraren om advies  over de risico’s van de gaswinning en over de aanpak van de versterking van gebouwen. Hij vraagt de Mijnraad (een adviesorgaan van de regering) om daar een “integrerend advies” van te maken.

Dat advies van de Mijnraad bevat een paar zeer belangrijke lessen als het gaat om de rechtsstatelijke omgang met een ingewikkelde publieke kwestie die hier aan de orde is.
De eerste les die ik wil noemen zit een beetje verstopt in een bijlage (Een beschouwing over modellen, bijlage A3), en die zou veel meer (ook politieke) aandacht verdienen: de risicobeoordeling die de overheid toepaste is gebrekkig geweest. Men ging bij het berekenen van de  risico’s uit van modellen die alleen dán tot heldere en betrouwbare resultaten kunnen leiden als er veel kennis is over zowel de kans dat er zich een beving voordoet, als over de effecten van een beving. Echter, de kennis over beide  is gebrekkig. Dus kan een dergelijke risicoanalyse niet leiden tot een harde en betrouwbare risicobeoordeling. Er zijn in zo’n geval regelmatig herinterpretaties nodig; de Mijnraad adviseert dan ook de risicoberekeningen jaarlijks opnieuw uit te voeren.

Ik zie dat onze politici en bestuurders met dit soort onzekerheden moeilijk kunnen omgaan. In de drang om besluiten te nemen en deze zoveel mogelijk als  onomstreden  te presenteren, ziet ze die onzekerheden zelf onvoldoende onder ogen . Laat staan dat ze die onzekerheden deelt met de burgers. Men hanteert de modellenuitkomsten als een vaststaande werkelijkheid. Bij het eerdergenoemde gasbesluit van minister Kamp legde de Raad van State haar zere vinger precies op dát onderdeel van de politieke afweging. Bij een afweging in een kwestie als deze is het onvermijdelijk dat men risico’s neemt, maar men heeft onvoldoende duidelijk gemaakt welke consequenties de risico’s hebben voor de gemaakte keuzen. Hier zijn dus twee grote democratisch–rechtsstatelijke tekortkomingen met elkaar vervlochten:  de publieke belangenafweging gebeurt onzorgvuldig, en deze wordt niet gedeeld met de burgers.

De tweede les wordt ook in een  bijlage uitgelegd, maar is ook een hoofdthema geworden in het advies zelf: behoorlijk bestuur vergt een open en fatsoenlijke omgang met burgers (bijlage A2: Een beschouwing over behoorlijk bestuur).
Behoorlijk bestuur vergt niet alleen dat we goed omgaan met de systemen en de regels, maar ook dat we burgers eerlijk behandelen en daarbij rekening houden met hun omstandigheden. Natuurlijk mag de overheid  – op basis van een nieuwe situatie en een nieuwe risico-inschatting –  wel de normen voor de verbeteringsplannen veranderen. Maar dan moet ze met de burgers met wie afspraken zijn gemaakt of voor wie verwachtingen gewekt zijn in dialoog gaan over de toepassing ervan. Dialoog, dat betekent dus een tweezijdige relatie aangaan: niet eenzijdig afdwingen en opdringen. Maar: hoor en wederhoor toepassen; én de preferenties en risicoacceptatie van de burgers  erkennen, dus de burgers invloed toekennen op de beoordeling van hun situatie. Deze burgers moeten dus zelf mede kunnen bepalen of ze willen blijven en verbeteren, of weggaan en een vervangende huisvesting krijgen.

Worden de lessen geleerd?|

Op 3 juli 2018,  twee werkdagen na verschijning van het advies van de Mijnraad,  heeft minister Wiebes zijn reactie aan de Tweede Kamer gezonden.²) Dan heeft hij die lessen dus snel geleerd? In ieder geval wel een andere les die het advies ook noemt, namelijk dat vertrouwen te voet kómt en te paard gáát. Snelheid was ook wel geboden gezien alle commotie, onzekerheden, verwarring en wanhoop.  Hij kondigt aan dat ook de geadviseerde dialoog met de bewoners wordt aangegaan,  en  daar waar al versterkingsadviezen zijn afgegeven zal de versterking doorgaan als de bewoners dat willen.
Maar daar waar verwachtingen zijn gewekt komt het eerste addertje al boven het gescheurde gras uit. De brief stelt dat de mate waarin verwachtingen zijn gewekt in het ene geval “van een andere orde” is dan in het andere geval. Tja. Daar zal dus veel afhangen van het behoorlijke optreden van de partners in de regio en van de nieuwe (interim) Nationaal Coördinator voor Groningen.

De andere les over de gebrekkige risicoafweging en de verkeerde toepassing van modellen heeft de minister bekwaam verstopt in zijn brief.  Een heel dun draadje uit deze advieslijn pakt hij op door toe te zeggen een tijdelijke onzekerheidsmarge toe te voegen, waardoor hij met een grotere groep bewoners/eigenaren in gesprek gaat over lichte versterkingsmaatregelen.  Verder niets hierover. Kennelijk denkt hij dat dit vooral over een verleden gaat waarvoor  hij geen verantwoordelijkheid draagt. Of denkt hij dat zijn nieuwe gasbesluit dit nu tot een academische en achterhaalde kwestie  maakt?  Hij spreekt vrijuit over conservatieve aannames en een achterhaald winningsscenario, suggererend dat de Groningse toekomst nu geheel  in zijn goede handen is. Hij gaat dus ook niet in op het advies om jaarlijks risicoberekeningen uit te voeren en daarover meer transparantie te bieden.  Is er de komende twaalf jaar, tot de gaswinning stopt in 2030, geen enkel risico?

Aan het advies van de Mijnraad om ook tot een nieuw toekomstperspectief voor Groningen te komen – het advies spreekt van het “helen” van de regio – wijdt de minister wel een paar slotzinnen. Hij wil koersen op een ambitieuze meerjarige aanpak en komt daar na de zomer op terug.
Die aanpak zal kansloos zijn als de risico’s – ook de toekomstige – niet met meer open vizier in de afwegingen worden betrokken. En van helen kan geen sprake zijn als de oproep tot een eerlijke dialoog met de burgers niet serieus genomen wordt door de betrokkenen in de regio.
Laten we de ontwikkelingen in Groningen kritisch volgen. Dan helpen we de Groningers een beetje en het komt ook onze rechtsstaat ten goede.

Noten
¹) Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 33529 nr. 491
²) Adviezen versterkingsopgave Groningen en vervolg. Kenmerk DGBI-DR/18159662

Hans Wilmink vervulde tot zijn pensionering in 2013 diverse ambtelijke functies bij het ministerie van BZK. Hij is sinds jaren voortrekker van Beroepseer en maakt deel uit van het Alternatieven-kabinet.

 

Een overheid voor burgers of voor onderdanen?

overheid burgers of onderdanenEen grote groep burgers voelt zich ‘niet of onvoldoende vertegenwoordigd, gehoord en serieus genomen’. Dat constateert de Staatscommissie parlementair stelsel in haar onlangs verschenen probleemverkennende  rapport.
Gaat het daarbij om de populistische burgers die de overheid nu eenmaal niet wíllen begrijpen of schort er iets aan de oriëntatie en het gedrag van de overheid naar de burgers toe? Ik loop een paar overheidstaken na, en duid enkele voorbeelden.
Woensdag 15 november 2017 vernietigde de Raad van State het zogenaamde gas(boor)besluit van minister Kamp. De Raad van State spreekt zich niet uit over de uitkomst van het politieke besluit om 21,6 miljard kuub gas uit de bodem halen. Maar de hoogste bestuursrechter oordeelt wel dat de overheid onvoldoende aandacht schonk aan rechtsstatelijke zorgvuldigheidsnormen die van belang zijn bij de voorbereiding èn bij de uitvoering van zo’n besluit. Daarbij gaat het om belangen zorgvuldiger afwegen, alternatieven onderzoeken, en aandacht besteden aan de risico’s voor omwonenden.

Elementaire beginselen van behoorlijk bestuur

Zorgvuldig belangen afwegen is één van de belangrijkste taken van de overheid. Denk aan de CO2-opslag, wegenaanleg, bepalen van vliegroutes rondom vliegvelden. Ook op die terreinen bleek de belangenafweging vaak niet zorgvuldig genoeg. Het rechtsstatelijk normbesef van de overheid is daar wel aan een update toe, zeker ook waar het gaat om de aandacht voor de nadelen en de benadeelden van overheidsbesluiten.

Een andere taak van de overheid: (voor)zorgen voor de veiligheid. Waar er dreigingen of onzekerheden zijn, komt ze – vaak voorbarig – met de melding dat er geen gevaar is. Zoals recentelijk rondom de lozingen van kankerverwekkende stoffen door Dupont bij Dordrecht. De bewoners èn het drinkwaterbedrijf sloegen desondanks alarm. Een ander voorbeeld: als er besloten wordt tot een militaire missie horen we nooit iets over de risico’s voor mensenlevens. Dat ligt politiek te gevoelig en dus moeten de burgers gerustgesteld. Hier doet de overheid soms denken aan de huisarts van vroeger, die gaf een verwijzing mee in een gesloten envelop.

Een derde taak: kwetsbare burgers beschermen. Denk aan thuis- en jeugdzorg, schuldsanering. Ook als we de bezuinigingen als onontkoombaar accepteren, blijft het onaanvaardbaar dat die op lokaal niveau veelvuldig worden doorgevoerd op een wijze die volgens de rechter in strijd is met elementaire beginselen van behoorlijk bestuur. De burgers doen zo ervaringen op met een overheid die zij beleven als niet behoorlijk, of ronduit onfatsoenlijk. Een ander voorbeeld is het toeslagenstelsel dat de Rijksoverheid zó heeft georganiseerd dat kwetsbare burgers verstrikt raken in schulden. Ze treedt vervolgens op als de strengste deurwaarder.

Een overheid en het vertrouwen dat zij verdient

Waar de overheid belangen moet afwegen of de gemeenschap moet beschermen tegen gevaren van buiten, wordt de burger vaak behandeld als een onderdaan die zich maar heeft te schikken.
Maar, de democratische rechtsstaat gaat bij deze overheidsrollen juist uit van bewuste burgers, met een eigen verantwoordelijkheid en zelfbewuste participatie.
Waar een overheidstaak vraagt om erkenning van de beperkte zelfredzaamheid van burgers, verlangt de overheid van haar burgers juist eigen verantwoordelijkheid en zelfbewuste participatie.
Als bestuurders en ambtenaren zich herbezinnen op deze rollen en het bijpassende rechtsstatelijke besef, kunnen zij bijdragen aan de verhoging van de responsiviteit van onze democratische rechtsstaat. Zodat deze op nieuwe maatschappelijke werkelijkheden kan inspelen, en een fatsoenlijke en geloofwaardige overheid voortbrengt die het vertrouwen krijgt dat zij verdient.

Hans Wilmink is voortrekker van Stichting Beroepseer; hij was lang werkzaam in het Openbaar Bestuur

 

Is de geautomatiseerde beslisambtenaar onze toekomst? Pleidooi voor een fatsoenlijke overheid

omslag eenvoud loont rvs 2017Het is onvermijdelijk dat de overheid soms nadeel toebrengt aan mensen, of zelfs materiële of immateriële schade. Juist als ze bezig is het publieke belang te behartigen. Dat maak ik nu zelf mee, nu er op een paar honderd meter van mijn woning een nieuwe snelweg wordt aangelegd.
In zo’n geval gelden er voor de overheid gedragsregels die je ook aan het gewone menselijke verkeer kunt ontlenen. Zoals: ga er niet van uit dat je per definitie gelijk hebt, dus leg het goed uit, neem de verschillende belangen en invalshoeken serieus, geef de benadeelden serieuze aandacht en waar nodig een schadevergoeding.
Maar nu is mijn aandacht getrokken door de schuldenproblematiek, een onderwerp waarbij de overheid echt leed veroorzaakt bij kwetsbare mensen, en dan zonder dat er iets positiefs – een publiek belang bijvoorbeeld – tegenover staat. Opgestapelde verkeersboetes, achterstallige zorgpremies, te veel ontvangen en niet terugbetaalde inkomenstoeslagen. In een serie artikelen in De Correspondent laat Jesse Frederik zien hoe er bij te late betalingen automatisch forse verhogingen worden toegepast, soms tot wel 300%. Zó veel dat terugbetalen niet meer mogelijk is gezien het inkomen van betrokkenen. Hoe kan zoiets ontstaan? Ik laat de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) even aan het woord daarover: “Van het grootste deel van de escalatie van (kleine) schulden ligt de oorsprong bij de overheid of aan de overheid gelieerde instanties. De top vier van grootste schuldeisers zijn de zorgverzekeraar, de Belastingdienst, de gemeente en het CJIB*) (I&O Research 2016). De overheid en aan overheid gelieerde instanties hanteren een uitgebreid systeem van boetes, automatische verhogingen en naheffingen. Hierdoor kunnen kleine schulden snel escaleren”.1

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

Die escalatie gaat soms zo ver en zo lang door, dat een boete voor het rijden in onverzekerde auto’s kon oplopen tot 35.000 Euro. Er worden mensen vastgezet vanwege onbetaalde schulden aan de overheid. Wat dat geautomatiseerde beboeten betreft: zowel verkeersboetes als een aantal andere overtredingen (zoals het onverzekerd of zonder APK-keuring rijden) worden sinds een aantal jaren automatisch afgedaan. De Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) regelt dat. Als u wel eens een verkeersovertreding begaat maakt u dat zelf mee.
Vorige week had ik er nog één: te snel gereden. Ik wist nog waar, ik erken de overtreding, ik kon het betalen, en ik deed dat direct. Mooi snel afgerond. Administratief eenvoudig, voor mij en voor de overheid. Maar in een wat ingewikkelder zaak? Als er nu bijzondere omstandigheden zijn? Een overheidsdienaar moet toch altijd de afweging doen, en daar is toch verweer tegen mogelijk? Daar hebben we toch de algemene beginselen van behoorlijk bestuur voor? Dat dacht de rechter in eerste instantie ook, die vernietigde zo’n automatische sanctie omdat er geen ambtenaar aan te pas was geweest die naar de omstandigheden keek. Geen onderzoek, geen zorgvuldige afweging. Maar de hoogste rechter, de Hoge Raad, constateerde dat hier sprake was van een onjuiste rechtsopvatting. Want in de wet is geregeld dat er “sprake is van een volledig geautomatiseerd proces waarin in alle zaken een sanctie wordt opgelegd”. Anders gezegd: de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn hier via de wet buiten werking gezet.2

Jesse Frederik laat zien dat de overheid de boetes niet alleen torenhoog laat oplopen, ze voert ook een a-sociaal beleid als het gaat om het innen van die schulden. Zo hanteert ze achterhaalde regels als het gaat om wélke goederen in beslag genomen mogen worden. Een vereenvoudiging van de regeling voor de zogenaamde beslagvrije voet, die moet garanderen dat mensen niet onder het bestaansminimum terechtkomen, verzandt lange tijd in politiek geharrewar. Daar komt bij dat de overheid marktwerking introduceerde voor deurwaarders, die er volgens de Ombudsman: “toe zal leiden dat [de deurwaarder] invorderingsmaatregelen neemt die niet nodig, onredelijk en onbehoorlijk zijn”.

En zo werkt de overheid mee aan het scheppen van een maatschappelijke misstand die Jesse Frederik als volgt kenschetst: “Uiteindelijk zijn de kosten van dat drastische beleid enorm: de schuldenaar kan niet verder met zijn leven, kinderen groeien op in armoede, de overheid is miljoenen kwijt aan hulpverleners, en ga zo maar door”.

Hoe komt dat nu zo ver?

In de eerste plaats door de automatisering en digitalisering van processen. Die dienen in heel veel gevallen de efficiency en zeker ook het gemak. Maar met het automatiseren van de ambtenaar kunnen we ook te ver gaan. De Raad voor Volksgezondheid en Samenleving zegt daarover in eerdergenoemd rapport : “De digitalisering van processen heeft er ook voor gezorgd dat persoonlijk contact met instanties nauwelijks meer mogelijk is, of slechts oppervlakkig. Bovendien ontbreekt in digitale processen de mogelijkheid om antwoorden te nuanceren of toe te lichten. Hierdoor wordt er geen recht gedaan aan specifieke individuele situaties”.
Een tweede punt: de praktijk van de inkomenstoeslagen leidt tot grote problemen bij mensen die op het bestaansminimum leven. Roel in ’t Veld schetst dat in Sociale Vraagstukken als volgt:
“Stel dat je vanwege een laag inkomen vier toeslagen krijgt, voor de zorg, huur, kind en kinderopvang. Dat krijg je in de vorm van voorschotten, die gebaseerd zijn op een schatting van je inkomen in het komende jaar. Als je in dat jaar een meevaller krijgt, gaan de voorschotten omlaag en volgen er terugvorderingen. Dan heb je ineens vier schulden, terwijl je het water toch al aan de lippen stond, want anders kreeg je die toeslagen niet. Voor deze mensen is dat meteen een ramp”.3
Roel in ‘t Veld spreekt in dit verband van ‘anonieme wreedheid’.

Op het moment dat ik dit stuk schrijf rapporteert De Volkskrant op de voorpagina over een onderzoek van de Nationale Ombudsman, waaruit blijkt dat de Belastingdienst de toeslagen (voor kinderopvang en het kindgebonden budget) voor een groot aantal gezinnen stopzette vanwege vermoedens van misbruik.4 Uiteindelijk bleek 75% van de toeslagen onterecht ingetrokken. De Ombudsman spreekt van een rigoureuze aanpak, een onzorgvuldige handelwijze waardoor de getroffen gezinnen in de schulden worden geduwd.
Ook in dat verband komt ter sprake dat het toeslagenstelsel met de door de politiek geëiste praktijk van bevoorschotting, volkomen onuitvoerbaar is voor de ambtenaren en de ict-systemen van de Belastingdienst.
Maar er is nog een derde punt: de overheid opereert teveel vanuit georganiseerd wantrouwen. De overheid is in de artikelen over de schuldenproblematiek het meest drastische incassobureau genoemd. De ombudsman sprak van een veel te rigoureuze reactie op misbruik. Burgers die een fout maken moeten wel fraudeurs zijn. Als er misbruik blijkt te zijn, pakken we een gehele categorie in één keer aan. Zij gaat voorbij aan het geldgebrek en het armoedeprobleem dat eronder ligt – en dat zij verergert – en zij gaat uit van onwil en slechte karaktereigenschappen bij elke schuldenaar.

Wat is ertegen te doen?

omslag weten is nog geen doen wrr 2017Hoe pijnlijk en onterecht dat negatieve mensbeeld is, wordt indringend duidelijk uit de prachtige documentaire Schuldig van Sarah Sylbing en Ester Gould die in november en december 2016 door de NPO werd uitgezonden. De overheid kan op dit punt misschien ook iets opsteken van haar eigen adviesorgaan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), dat onlangs in een rapport5 schetste dat mensen niet alleen verschillen in denkvermogen hebben, maar ook in doenvermogen (in actie komen, met tegenslag omgaan, volhouden). Beide soorten mentale vermogens hebben invloed op de mate van zelfredzaamheid. De verschillen hangen enigszins samen met opleidingsniveau, maar niet volledig. De omstandigheden waarin mensen verkeren, de situaties van hoge stress die mensen meemaken (scheiding, faillissement, ontslag, armoede) zetten die mentale vermogens onder druk. Dat zal zeker ook gelden voor de zelfredzaamheid op het financiële vlak. Moet de ideologie onder het zogenaamde participatiebeleid, waarin verondersteld wordt dat een ieder regisseur over het eigen leven kan zijn, niet enige correctie krijgen?
Aan die toeslagenpraktijk moet de overheid natuurlijk ook iets doen. Het andere adviesorgaan dat ik al noemde, de RVS, pleit ervoor de toeslagen zoveel mogelijk rechtstreeks aan de instellingen (bijv. de huurtoeslagen aan de woningcorporaties ) te vertrekken. Daar zou de Belastingdienst mee aan de slag moeten. Roel in ’t Veld pleit voor een adempauze bij de schuldsanering en voor het opzetten van een kwaliteitsstelsel voor schuldhulporganisaties. De schuldhulp op lokaal niveau kan de nationale problematiek niet oplossen, maar kan wel verdere escalatie door huisuitzetting e.d. voorkomen. De gemeente Zaanstad bijvoorbeeld, heeft de sociale wijkteams beleidsruimte en budgetruimte toegekend om dat te doen.
En die automatische sancties en verhogingen? Als het gaat om beslissingen over sancties of voorzieningen van de overheid zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het geding.

Die regels liggen overigens heel dichtbij de waarden en normen die wij voor het normale menselijke verkeer ook graag willen hanteren. Zoals: eerst eens goed kijken voor je oordeelt, zorgvuldig zijn, rechtvaardig zijn.
Barend Rombout van Bureau Frontlijn in Rotterdam en één van de voortrekkers van Beroepseer spreekt dan ook van een fatsoenlijke overheid. Als de omstandigheden gelijk of objectiveerbaar zijn is automatisering natuurlijk een goed hulpmiddel. Maar is het nu echt onmogelijk om in geval van bijzondere omstandigheden of overduidelijk niet rechtvaardige en onbedoelde uitwerking, alsnog snel de nodige afwegingen te maken en onnodige sancties en verhogingen te voorkomen?
Ik moet het omdraaien: alleen als daarin alsnog – desnoods in tweede instantie – kan worden voorzien, is automatisering acceptabel. Burgers en goede ambtenaren wijzen de anonieme wreedheid van de overheid rigoureus af.

Noten
*) CJIB = Centraal Justitieel Incassobureau
1 Eenvoud Loont. Oplossingen om schulden te voorkomen. Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS), Den Haag, juni 2017.
2 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:240
3 Interview door Martin Zuithof met Roel in ’t Veld in Sociale Vraagstukken 27 juni 2017.
4 Ombudsman: duizenden gezinnen in problemen door onterecht stoppen toeslagen. De Volkskrant, 9 augustus 2017.
5 Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Den Haag 2017.

 

Alternatieve feiten bestaan wel degelijk!

In de Verenigde Staten hebben we een harde verkiezingsstrijd gezien, waarin met mensen en feiten gemanipuleerd werd. Dat gaat nog even door tijdens het presidentschap van Trump, zo lijkt het. Ook in de Nederlandse verkiezingsstrijd ontwaren we nieuwe vormen van manipulatie. Fotoshoppen en valse facebook-identiteiten (internettrollen) zijn bij ons nieuwe – althans nog niet eerder zo aan het licht gekomen – wapens in de politieke strijd.
Misinformatie en leugens van de Amerikaanse vice-president over de opkomst bij Trumps inauguratie werden door zijn campagneleidster Kellyanne Conway betiteld als alternative facts.
Haar interviewer Chuck Todd beet haar toe dat alternative facts niet bestaan, en dat het hier gewoon falsehood betrof. Bestaan alternative facts echt niet? Ik laat dat begrip even goed tot me doordringen en sta even stil bij de verschillende soorten alternatieve feiten die ik zoal tegenkom. Daar doe ik in het hiernavolgende kort verslag van.

Niet bestaande feiten
Met foto’s over de inauguraties van Obama en Trump kon duidelijk worden aangetoond dat de opkomst bij Trump lager was. De feiten van mevr. Conway (de hogere opkomst bij Trump) bestaan dus gewoon niet.

Kritische feiten
Ik kijk even in de krant van de laatste dagen, terwijl ik dit schrijf. Daar kom ik toch elke dag bestaande en relevante alternative facts tegen. Een paar voorbeelden. Uit een onderzoek dat de Patiëntenfederatie heeft gehouden blijkt dat de helft van de mensen die om een second opinion vragen, een andere diagnose of advies krijgen. Dan gaat het dus om eenzelfde vraag, aan een andere deskundige, die met andere feiten komt en/of een andere interpretatie van die feiten.

De volgende dag: Waar de RIVM eerder op basis van onderzoek stelt dat het spelen op kunstgras met rubberkorrels geen kwaad kan, blijkt uit nieuw onderzoek van de Vrije Universiteit van Amsterdam dat er mogelijk toch gezondheidseffecten bij mensen zijn. Opnieuw: eenzelfde vraag, andere deskundige, andere feiten, andere interpretaties. Maar ik ga nog verder: waar je geen alternatieve feiten ziet, is het soms van belang er actief naar te gaan zoeken.
Karl Popper, een invloedrijke wetenschapsfilosoof, moedigt wetenschappers aan om in de theorievorming steeds op zoek te gaan naar nieuwe feiten die de theorie kunnen falsifiëren. Dat is een zeer doelgerichte en effectieve manier om tot betere theorieën te komen, het laat scherp zien waar de theorie nog mank gaat en waar die dus aanscherping behoeft. Dat zou je kunnen zien als een aansporing om op zoek te gaan naar alternative facts. Het is een benadering die kan helpen om tunnelvisies te vermijden, bijvoorbeeld in het politieonderzoek bij het opsporen van daders. Kijk niet alleen naar de feiten die het profiel en de scenario’s die je hebt ontwikkeld ondersteunen, maar zoek ook naar de feiten die dit falsifiëren. Ton Derksen, een Nijmeegse wetenschapsfilosoof met emeritaat, heeft op die manier spectaculaire politiële en justitiële dwalingen blootgelegd.

Politieke feiten
Bas Haan geeft in zijn boek over de Teevendeal*) een paar voorbeelden van alternative facts waar ambtenaren veel mee te maken hebben. Zo beschrijft hij (pag. 169) hoe Mark Rutte feitelijke onjuistheden in een eerdere Tweede Kamerbrief van Opstelten verdedigt: “Dat heeft de Kamer geaccepteerd, want Opstelten is niet weggestuurd; hij is blijven zitten. Er zijn geen politieke consequenties aan verbonden. Met andere woorden: het politieke feit was daarmee geredresseerd”. Daar staat dus: de feitelijke onjuistheid is geen politiek feit meer. Dat betekent voor hem twee dingen tegelijk: a. dat hij op de feitelijke onjuistheden in het verleden niet alsnog politiek afgerekend mag worden. Maar het betekent ook b. dat de feitelijke onjuistheden geacht worden (politiek) niet meer te bestaan. Bas Haan gaat nog een stapje verder: “En omdat hij (Opstelten, HW) niet is weggestuurd, zijn de leugens de nieuwe feiten geworden”.
Dat is nog eens een mooi alternative fact. Het is een veel voorkomende soort, en de vraag hoe er mee om te gaan is niet het eenvoudigste hoofdstuk uit het handboek voor de ambtenaar.

Formele feiten
Een ander voorbeeld uit Haans boek. Nadat eindelijk de opdracht is verstrekt goed in de tapes te zoeken naar het bonnetje van Teeven, wordt die binnen enkele dagen gevonden. Een jurist van het ministerie van VenJ oppert dat “een afdruk van het beeldscherm met de overboeking, strikt formeel geen echt document is – en dat het ministerie dus vol kan houden dat er geen documenten gevonden zijn.” (pag. 147). Dat advies wordt echter niet opgevolgd, en dit alternatieve feit wordt dus verder niet gebruikt.

Geen feiten
Politieke feiten komen burgers tegen in de krant en op tv, ze tasten de geloofwaardigheid van de politiek aan. Met de formele feiten worden burgers nogal eens geconfronteerd in de rechtstreekse contacten met de overheid. Die geven vaak een kafkaiaans gevoel: alsof de werkelijkheid van de overheid en de werkelijkheid waarin we leven geheel los van elkaar staan.
Maar ook met de kritische feiten is het lastig leven. Vooral in tijden van groeiende onzekerheidsgevoelens groeit de behoefte aan duidelijkheid en eenduidigheid. Daar leidt het alsmaar tegenover elkaar stellen van feiten en alternatieve, kritische feiten, tot onrust, verwarring en nog meer onzekerheid.

Dat zien we overigens niet alleen terug bij die mensen die onzekerheid ervaren door hun bestaansonzekerheid, in hun werk, met hun inkomen, met hun gezondheid. We zien het ook bij mensen die van het denken en overdenken hun beroep hebben gemaakt. Ook bij hen komen we redeneringen tegen als: aangezien er geen vaste onomstotelijke waarheid is heeft het geen zin naar waarheid te zoeken, wetenschap is ook maar een mening. Als er geen vaststaande feiten zijn heeft het geen zin naar de (meest) juiste feiten te zoeken. Als er geen absolute waarden zijn kunnen we zonder waarden leven. Als we die post-modernistische redeneringen nog een stapje verder voeren, leiden die tot de stellingname dat het niet meer uitmaakt welke waarheid, welk feit, welke opvatting je ook presenteert. Nog weer een stap verder en we zijn bij het punt waar we geen zin en betekenis meer kunnen ontlenen aan de onderlinge confrontatie van de waarheden, feiten en opvattingen. Daar ligt het eindpunt van de kunst, de onafhankelijke media, de wetenschap, de democratie en haar gezaghebbende instituten.
Daar blijft er maar één zekerheid over. Die van het eigen gelijk in de eigen kleine denk– en leefwereld. Het land van de 17 miljoen meningen.

*) Haan, Bas. De rekening voor Rutte. De Teevendeal, het bonnetje en de politieke prijs voor leugens. Prometheus Amsterdam, 2017.

 

Tips voor het veranderteam bij ministerie van Veiligheid en Justitie

Net voor de jaarwisseling las ik in het Algemeen Dagblad dat het ministerie van Veiligheid en Justitie een programma VenJ verandert heeft dat tot 2020 loopt. Na de fouten en missers uit het verleden wil het ministerie met dit programma van ‘een gesloten bastion met veel onderling wantrouwen’ uitgroeien tot een ministerie dat professioneler werkt en ‘niet langer onwelgevallige zaken achterhoudt’.

In het artikel is sprake van veranderestafettes, schaduwstages, Summer schools, en zwermsessies.
Ik las die zwermsessies – misschien door de associatie met die Summer schools – in eerste instantie als zwemsessies, maar de term verwijst naar zwaluwen die in een zwerm tot een grote gezamenlijke prestatie komen, een vogeltrek. Het lijkt te gaan om een methodiek om via een intensieve zitting met een aantal deelnemers te komen tot de werving van de juiste professionals op de juiste plaats, of de samenstelling van de juiste flexibele teams. Dit soort termen geven vaak aanleiding tot denigrerende grappen, ik gun het VenJ van harte dat die in de media tot nu toe zijn uitgebleven. En ik gun het ministerie dat ze tot een goed veranderplan komt dat echte veranderingen oplevert waar de mensen die er werken iets aan hebben, en de politieke leiding ook. Want het werk van de ambtenaren en het functioneren van de publieke dienst gaan mij aan het hart.

Twee tips voor beter werk voor ambtenaren

Wat ik in het AD-artikel zie is een groot verlangen naar dynamiek en verandering, naar elkaar ontmoeten en leren kennen, naar te betrekken en te verbinden. Dat is gezien de recente geschiedenissen rondom VenJ ook zeer begrijpelijk. Hoe slecht het gesteld is met het onderlinge begrip en vertrouwen bleek ook dezer dagen weer toen een poging van de minister om de hulpdiensten een hart onder de riem te steken vanwege de ondervonden agressie bij de jaarwisseling, bij delen van de politie zeer negatieve reacties opriep, en in het openbaar.
Misschien komt dat ook omdat een tweet een vluchtig communicatiemiddel is dat al gauw een vluchtige (tegen)reactie oproept? Het veranderteam op VenJ zou er dan ook goed aan doen om een paar meer diepgaande en langer doorwerkende veranderingen in gang te zetten. Ik krijg overigens de indruk dat het Algemeen Dagblad heeft geput uit berichten op het intranet en dat het daarbij gaat om allerlei voorbereidende sessies, niet over het eigenlijke veranderplan. Dat plan zal nog wel eens bekend worden hoop ik.
Ik wil best twee tips geven. Gewoon vanuit de intentie die ik eerder noemde: beter werk voor ambtenaren. Misschien hebben lezers die bij V&J werken er iets aan, als inspiratie bij hun inbreng in de verandersessies. Maar misschien zijn ze ook aanlokkelijk voor medewerkers en leidinggevenden bij andere organisaties.

1. Werkplaatsen

De eerste suggestie: ik doe een oproep om behalve een cursusaanbod ook werkplaatsen in te richten, dichtbij het dagelijkse werk, als vast onderdeel van ieder werkverband. Daar worden van tijd tot tijd de dilemma’s in het dagelijkse werk expliciet gemaakt, de uitersten van verschillende handelingsperspectieven verkend, het evenwicht daarin gezocht en handreikingen voor verder handelen geformuleerd. De vorm en inrichting kan verschillen, veel kan met eigen mensen worden gedaan, waar nodig aangevuld met ervaren trainers.
Indien goed aangepakt en indien men een serieuze maar veilige omgeving weet te scheppen, zou dat een zeer effectieve training in vakmanschap opleveren: niet te theoretisch, met kennis van wat op dit terrein speelt, in directe aansluiting op de eigen praktijk en met een gezamenlijke leeropbrengst die niet zo vrijblijvend is dat men weer over gaat tot ‘de orde van de dag’ ervóór. Bij de Stichting Beroepseer hebben we hier al wat ervaring mee, in onze Goed Werkplaatsen met beleidsambtenaren, uitvoerende ambtenaren, douanebeambten, artsen, rechters.

2. Herbezinning op taken

De tweede suggestie: is het niet tijd voor een herbezinning op de taken van de afdelingen/directies HRM zoals die in grote organisaties zijn ingericht?
Veelal zijn deze afdelingen te eenzijdig op de organisatie en het management georiënteerd, en te weinig op de mens en de medewerker. Dat is ook één van de lessen uit de ervaringen van Arthur Gotlieb bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)*). Alleen de naam al, Human Resources Management. Die benoemt de mens in de organisatie als ‘resource’, als productiefactor. Dat is niet de missie die we bij moderne personeelsafdelingen verwachten. Toch? Moet dáár niet eens het roer om? Richting ruimte maken voor de vakman en vakvrouw? Met als kerntaak zorgen voor bewustwording, ondersteuning en bevordering van professioneel handelen? Een permanent veranderteam dat ervoor zorgt dat de medewerker en zijn organisatie bij de tijd blijft.

*) “Beste Arthur”. Vier brieven aan Arthur Gotlieb. www.beroepseer.nl

Hans Wilmink heeft een langjarige ervaring als ambtenaar bij het ministerie van BZK. Hij ging in 2013 met pensioen. Voor Stichting Beroepseer treedt hij op als voortrekker en begeleidt hij Goed Werk-trajecten.

Zitten er sukkels op Veiligheid en Justitie? Lessen uit het rapport Oosting II

Vraag: slechte mensen met slecht werk?

Het tweede rapport van de commissie Oosting is uit. Geen doofpot, zo luidt de conclusie. Het rapport krijgt veel aandacht, maar er klinkt een lichte teleurstelling in de media en op het Binnenhof. Met vindt geen Barbertje die gehangen kan worden. “Geen matchfixing maar gewoon FC Knudde” zegt Pechthold op radio 1. Knudde, een stelletje sukkels daar op het ministerie van Veiligheid en Justitie? Dat is wel erg simpel, we weten allemaal dat er zeer veel hoogwaardige mensen werken daar. De vraag is juist: hoe kunnen zoveel goede mensen tot zulk slecht werk, zo ondermaats vakmanschap komen? Leert het rapport Oosting II ons iets daarover?
Ik probeer enkele lessen te formuleren aan de hand van het rapport. Eerst iets
over de aanleiding en over de inhoud van het rapport zelf.

De Teeven deal

Naar aanleiding van een uitzending van Nieuwsuur op 11 maart 2014 rezen er vragen over een deal die Fred Teeven in 2000, in zijn rol als Officier van Justitie, gesloten had met topcrimineel Cees H. Was de drugscrimineel er met een miljoenenwinst vanaf gekomen? Fred Teeven was inmiddels staatssecretaris, Ivo Opstelten minister. Er ontstond een schimmenspel met de Tweede Kamer dat op twee dagen na een jaar duurde. Minister Opstelten schreef aan de Tweede Kamer dat de gegevens over de betalingen niet meer te achterhalen waren, door veranderde ICT-systemen waarvan geen back-ups bestonden. Er werden bedragen genoemd die veel lager waren dan waar men in de media mee kwam.
Fred Teeven gooit olie op het vuur en zegt tegen een journalist: “Weet u wat het is. U weet niet alles en ik weet alles.” Tot na een uitzending van Nieuwsuur op 4 maart 2015 op 8 maart 2015 het bonnetje alsnog boven water kwam: via een schermafdruk. De dag erna treden Opstelten en Teeven af.

De commissie Oosting brengt in december 2015 uitvoerig rapport uit over de deal met als hoofdconclusie: gebrek aan regie, en er is ten onrechte geen grondig onafhankelijk onderzoek ingesteld. Minister Ard van der Steur laat zich in het Tweede Kamer debat daarover ontvallen dat ze niet de juiste mensen voor de ICT hadden. Op 25 januari 2016 komt Nieuwsuur opnieuw met een pijnlijk signaal: uit mailwisseling zou blijken dat de zoektocht naar het bewuste bonnetje door de ambtelijke top is stopgezet. Een rokende doofpot dus? De commissie Oosting wordt opnieuw aan het werk gezet en brengt opnieuw – woensdag 25 mei jl. – een lijvig rapport uit.

Het rapport Oosting II*)

Op 3 juni 2014 schreef minister Opstelten aan de Tweede Kamer dat de gegevens niet meer konden worden gevonden omdat de oude ICT-systemen niet meer toegankelijk zijn en dat er geen back-ups van die systemen zijn gemaakt. Uit het rapport Oosting II blijkt dat diezelfde dag nog gesignaleerd wordt dat er wel back-ups zijn en dat de gegevens dus wellicht – dat moet worden nagegaan – te vinden zijn. Dat signaal is bij de secretaris-generaal en diverse andere ambtenaren terecht gekomen, maar werd niet opgepakt. Het duurde nog bijna een jaar (tot 4 maart 2015) voordat er echt een opdracht kwam om te kijken of die back-ups wellicht de betaalgegevens zouden kunnen ontsluiten. En ja hoor, een paar dagen later werd de zogenaamde schermafdruk gevonden. In het jaar daartussen was er in vijf omvangrijke zoekrondes vergeefs naar gezocht.
De commissie concludeert dat er sprake was van gebrek aan regie door de top, daaronder werkt ieder voor zich, binnen de eigen grenzen van de taak en functie, en ontbreekt het aan voldoende wederzijdse betrokkenheid en tegenspraak.
Er is geen doofpot geweest want er was “geen opdracht om iets niet te doen” . Er was echter tot in maart 2015 ook geen opdracht gekomen “om iets wél te doen”.

Lessen voor vakmanschap

Ik destilleer uit het feitenrelaas enkele lessen voor ambtelijk vakmanschap. Ze komen voor mijn rekening maar ik baseer ze wel op het feitenrelaas van de commissie.

Les 1: Geringe betrokkenheid in de top leidt tot onverantwoord gedrag in alle geledingen.
Droevig is het verhaal over de omgang van de ambtelijke top met elkaar en het gebrek aan onderlinge communicatie. De directeur-generaal (DG) die de secretaris-generaal (SG) niet serieus neemt, hem niet op de hoogte houdt. De directeur financieel-economische zaken (DFEZ) die de dringende informatie – over het wel degelijk aanwezig zijn van back-ups – niet met de DG deelt (terwijl de DG de kwestie in portefeuille heeft) maar wel met de SG, die het op zijn beurt met niemand deelt en er ook zelf niets mee doet. De DFEZ die de melding van de back-ups niet in de Bestuursraad meldt omdat men daar volgens hem non–interventie pleegt. Dat wil zoveel zeggen als: men brengt daar bij voorkeur niet iets in ten behoeve van gezamenlijke besluitvorming of actie, men wil zo veel mogelijk voor zichzelf houden. Uit ervaring weten we dat dit gedrag van de top heel goed waargenomen wordt in de lagere geledingen van een organisatie. Het gebrek aan onderlinge betrokkenheid versterkt gevoelens van onveiligheid in andere geledingen, en de neiging om de eigen taken en verantwoordelijkheden smal in te vullen.

Les 2: Op afstand zetten kan, maar afstandelijk gedrag is vaak onprofessioneel.
Een afdeling binnen het Shared Service Centrum voor de ICT (SSCICT) wist van de back-ups, en de ambtelijk opdrachtgever voor dat SSC, de directeur FEZ, meldde dit ook (aan de SG en anderen).
Dit leidde niet tot een opdracht om uit te zoeken of in de back-ups wellicht toch de gezochte betaalgegevens te vinden zouden zijn. Toen liet men het verder zitten, niemand die men meer daarover hoorde, ook niet nadat de commissie Oosting I begonnen was met het onderzoek naar de deal.
In zijn tweede rapport doet Oosting dit uitvoerig uit de doeken en brengt hier begrip voor op.
Het SSC mocht in redelijkheid verwachten dat er een opdracht zou komen, stelt hij. Mede omdat met de inrichting van het SSC de verhoudingen met het departement zijn verzakelijkt: er wordt in opdracht van de eigenaar van de bestanden (het departement) gewerkt, aan iedere opdracht hangt een prijskaartje. Geen opdracht, geen geld, geen dienst.

Had Oosting en zijn commissie hier niet moeten meewegen dat het zoeken van die betaalgegevens in de back-ups kennelijk niet zo’n omvangrijke klus was? Immers, toen de opdracht uiteindelijk wél kwam (op 4 maart) werden de gegevens bijna per kerende post geleverd. Mag je in zo’n geval van een betrokken dienstverlener niet verwachten dat men zélf, eerder én ongevraagd een stap verder zet? Het ging toch om een kwestie die politiek en ambtelijk hoog opspeelde en voor de reputatie van het departement (de klant!!) een grote zaak ging worden? Als het op afstand zetten van een dienst tot een dermate afstandelijk – om niet te zeggen onverschillig – gedrag leidt, dan worden essentiële professionele waarden met voeten getreden.

Les 3: Elkaar niet serieus nemen schaadt ieders werk.
Het zojuist omschreven onverschillige gedrag vertonen weinig werkers “van nature” is mijn ervaring.
Ook ontwikkelaars en beheerders van databestanden niet. De commissie zegt zelf dat “een groot deel” van de medewerkers van het SSC en ook van DFEZ onbekend was met “de politieke context” en “het politieke en ambtelijke belang “van de informatie waar het om ging.
AIs dat echt de consequentie is van het op afstand zetten van bedrijfseenheden, dan wordt het hoog tijd dat zij extra onderricht krijgen over de politieke en ambtelijke context waarin hun “klanten” verkeren. Een beetje meer contact met de eenheden voor wie je werkt kan ook helpen.
Maar dat moet dan natuurlijk wel van twee kanten komen. Kan hier hebben meegespeeld dat de medewerkers in het SSC het gevoel kregen dat zij niet serieus genomen werden en dat hun werk vooral als een noodzakelijk kwaad gezien is? Dat is niet ondenkbaar als je de gang van zaken in het rapport Oosting II leest.

Het is verbijsterend te lezen hoe in alle stadia van de zoektochten verzuimd is contact te leggen met de leiding van het SSC, en hoe men de signalen van de opdrachtgever (DFEZ) en zijn aanbod om te helpen heeft genegeerd. En hoe ook de minister zelf suggereert dat men niet de juiste mensen op ICT heeft zitten.
Dat is geen gelukkig begin van de cultuuromslag die volgens de minister inmiddels al loopt.

*) We spreken hier kortweg van Oosting II, de volledige titel luidt: Het Rapport van het nader onderzoek naar de reconstructie van de ontnemingsbeschikking. (Commissie Oosting II), 25 mei 2016. Downloaden op: www.rijksoverheid.nl

Over ambtelijke fouten en politiek misbruik: de Teeven-deal

In december 2015 verscheen het rapport Oosting*) over de Teeven-deal: de deal die Fred Teeven als Officier van Justitie vijftien jaar geleden sloot met crimineel Cees H. Behalve de deal zelf, werd de gebrekkige informatievoorziening en politieke verantwoording een “zaak”.
Aan de hand van het rapport Oosting proberen we hier enkele lessen over ambtelijk vakmanschap uit te halen. Die volgen straks. Eerst schetsen we kort de geschiedenis en de politiek- bestuurlijke sfeer waarin de ambtenaren onder de betreffende bewindslieden hun werk moesten doen.

Het schimmenspel

Een jaar lang bleef Opstelten een schimmenspel spelen met de feiten rond de Teevendeal en de bedragen die daarbij aan de orde waren, van de eerste uitzending van Nieuwsuur op 11 maart 2014 tot aan het aftreden op 9 maart 2015. En er zijn vele aanwijzingen dat hij het liever niet preciezer wílde weten.
Teeven had de bedragen waar het uiteindelijk om ging vrij nauwkeurig in zijn hoofd (750.000 terug aan de Staat en 4,7 miljoen voor Cees H). Toen de documenten – de “bonnetjes” – niet boven water kwamen, blééf men het schimmenspel spelen. De onderzoekscommissie citeert Het Parool die heeft opgevangen dat Teeven zei : “Ivo heeft er welbewust voor gekozen mijn herinneringen niet te gebruiken”. Teeven zegt zelf tegen de commissie dat hij met Opstelten heeft afgesproken dat er sprake is van “onvoldoende feitelijke herinneringen”.

Rutte: Ivo, doe toch normaal joh!

Veelvuldig is in de latere debatten hierover (in de Tweede Kamer) de vraag aan de orde geweest: waar was de premier, wat deed Mark Rutte? Wij kunnen ons met de kennis van nu uit het rapport Oosting de volgende dialoog voorstellen tussen Mark en Ivo:
Mark: “Ivo, als alles uitkomt wat we ook zonder die bonnetjes al weten dan heb je pas echt schade. En het ligt er nu al zo dik bovenop, voor iedereen. Eén vraag aan Fred is hier toch voldoende Ivo! Dat ziet toch ieder Kamerlid en iedere krantenlezer. Fred heeft zelf drie weken geleden tegen een journalist gezegd: “Weet u wat het is. U weet niet alles en ik weet alles”.
Ivo: ja ja, daar was Fred wel even te stoer bezig. Maar ik wil Fred ook niet teveel doorzagen. Hij was toen officier van Justitie. En al was in die tijd Benk Korthals en niet ik de minister, ik draag nu toch de ministeriële verantwoordelijkheid voor het Openbaar Ministerie. En vanuit die verantwoordelijkheid kun je soms als stelregel hanteren: wat weet dat deert. Als je begrijpt wat ik bedoel”.
Mark: ”Ivo, doe toch normaal joh! Laten we zoveel mogelijk als normale rationele mensen handelen. Zodra alles precies bekend wordt uit een onomstreden bron, dan hangen we. Ga nu naar Fred, vraag wat hij precies weet, deel dat de Kamer mee, zeg dat je over de deal zelf verder niets in het openbaar wil vertellen en dat daarover destijds de vereiste procedures zijn gevolgd onder de ministeriele verantwoordelijkheid van Benk, enz. enz. …. En als je het daarmee niet redt, dan is het dik tijd voor een onafhankelijk onderzoek”.

Ambtenaren les 1: Politieke sensitiviteit

Maar die dialoog vond niet plaats! Helaas! Premier Rutte zal dat achteraf zeer betreuren en waarschijnlijk de ambtenaren van V&J ook. De ambtenaren (bij het OM) hebben wél geadviseerd om een onafhankelijk onderzoek in te stellen. Minister Opstelten heeft dat advies niet opgevolgd, en heeft oud procureur-generaal Van Brummen opgedragen een rapport op te stellen.
Ik noem het een rapport en vermijd het woord onderzoek, die naam mocht de opdracht eigenlijk nauwelijks krijgen als je ziet welke randvoorwaarden Van Brummen meekreeg: het moest niet alleen in zeer korte tijd af zijn (enkele weken), hij mocht niet spreken met de enige man die alles wist, Fred Teeven. Het rapport is ook nog vier keer aangepast door de opdrachtgever, en bevat exact het leugenachtige eindoordeel dat Teeven en Opstelten al met elkaar hadden afgesproken: er zijn “onvoldoende feitelijke herinneringen”.

Daar is opgeschreven wat de bewindslieden wilden. Is dat wat de competentie “politieke sensitiviteit” van ambtenaren verlangt? De commissie Oosting geeft de volgende definitie van deze competentie (pag.286): “Tijdig onderkennen van de signaalwaarde van een bericht in de media over een bepaald voorval of incident”. Ze voegt daaraan toe dat die aandacht gegeven moet worden “met als uitgangspunt de politieke verantwoordelijkheid van de desbetreffende bewindspersoon” en merkt op dat het een competentie is die de bewindslieden en het ambtelijk apparaat beide moeten hebben.
Ik zou zeggen: de ambtenaren van het OM hebben zich politiek dienstbaar, sensitief en professioneel opgesteld toen ze minister Opstelten adviseerden een onafhankelijk onderzoek in te stellen. Oud procureur-generaal Van Brummen heeft zich te veel laten verleiden en had de hem opgelegde randvoorwaarden niet moeten accepteren. En de bewindslieden? Wat heeft de betreffende bewindslieden gehinderd dit jaar? Was het een gebrek aan politieke sensitiviteit, was het teveel aan bestuurlijk – politieke arrogantie?

Ambtenaren les 2: Fouten maken

Fouten zijn er in deze kwestie ontegenzeglijk gemaakt door ambtenaren. Aan het begin van het traject: de archiveerfouten waardoor de vereiste documenten heel lang niet te vinden waren.
In en rond de deal zelf, die door de commissie negatief wordt beoordeeld (pag. 272): “Zowel naar de inhoud, als uit het oogpunt van totstandkoming en afwikkeling”. En aan het eind van het traject: ex-procureur-generaal Van Brummen die zich laat verleiden tot een verhullend rapport.
Hier zie je overigens hoe belangrijk de ondersteunende processen als archivering zijn: als de documenten wél tijdig beschikbaar waren geweest, had Van Brummen een keurig rapport kunnen maken. Dan had hij de bewindslieden kunnen behoeden voor de laatste fatale akten in hun schimmenspel. Dan hadden de bewindslieden hem niet zo gemakkelijk kunnen misbruiken.

Fouten maken in zichzelf is een tekort. Het is een menselijk tekort, niet in alle gevallen een professionele schande. Als je in een omgeving werkt waar fouten niet worden opgemerkt of toegedekt, dan dreigt de professionele leegte. Als je in een omgeving werkt waar fouten maken gevaarlijk is, dan dreigt professionele verstikking. In de politieke verhoudingen zijn fouten vaak dankbare munitie om de tegenstander onderuit te halen. Ook daarom zijn loyale ambtenaren er erg op gebrand om hun ministers of andere bestuurders te behoeden voor fouten.
Soms kan de behoefte om je bewindslieden (of wethouder of burgemeester) uit de wind te houden zo ver gaan, dat je een kleiner of groter loopje met de waarheid op de koop toe neemt. Dat mag niet, want je verantwoordelijkheid als ambtenaar houdt ook in dat je een zekere onafhankelijkheid houdt, en dat je ook rekening houdt met de samenleving die je als overheid dient.
Bovendien werkt dat vaak maar even, en soms ook averechts, zoals de eerder in dit stuk genoemde Van Brummen heeft gemerkt.
Maar dat alles is gemakkelijker gezegd dan gedaan, in de praktijk maak je die spanning veelvuldig mee – zeker als je in de ambtelijke top of in de directe omgeving van de bestuurder werkt – en dan vergt het veel van je vakmatige evenwichtskunst om een aanvaardbare balans te vinden.

Het blijft overigens hoe dan ook de vraag waarom de bewindslieden hun spel zo lang volgehouden hebben. Welk effect dáchten ze te bereiken? Scharrelruimte in het publieke belang van crime fighting? Als dat het was, is dat dan legitiem voor een politiek leider in een democratische rechtsstaat? Of waren deze bewindslieden het besef fouten te kunnen maken al voorbij?
Was er sprake van politieke arrogantie, waarbij fouten er niet meer toe doen zo lang je de sterkste bent of dénkt dat je dat bent?

*) Rapport van de Commissie Oosting, Rijksoverheid, 9 december 2015: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20152016-38-12.html

Wilt u reageren? Stuur naar h.wilmink@beroepseer.nl

Zie ook:

Deel 2 Indringende actuele lessen over ambtelijk vakmanschap: de huisvesting van het ROC in Leiden (21 december 2015). Zie: https://beroepseer.nl

Deel 1 Indringende actuele lessen over ambtelijk vakmanschap: de Fyra (15 december 2015). Zie: https://beroepseer.nl

h.wilmink@beroepseer.nl

 

 

Indringende actuele lessen over ambtelijk vakmanschap. Deel 2

Van goede voorbeelden kun je leren, maar van fouten ook. Mits ze kritisch onder de loep worden genomen en grondig geanalyseerd.
Daarom bespreken we enkele rapporten over geruchtmakende fouten in de publieke sector, met indringende lessen. Indringende lessen voor het vakmanschap van de publieke werkers.
In het eerste deel bespraken we de lessen uit de parlementaire enquête over de Fyra. Nu het rapport over de huisvesting van het ROC in Leiden.

Ontspoorde ambities

Ontsporen gebeurt niet alleen met treinen. Onder de titel “Ontspoorde ambities” is een rapport verschenen van de Commissie onderzoek huisvesting ROC leiden.
Dit rapport schetst hoe het ROC leiden in 2001 zit met 20 verschillende en verspreid liggende panden. Het is dus goed voorstelbaar dat men inzet op het afstoten van de oude panden, en de concentratie in één nieuw pand.
Maar in de tien jaar daarna zien we een exponentiële groei van die ambitie: één pand worden twee panden, bouwen voor het ROC wordt bouwen voor meerdere partijen, 32000 vierkante meter (de eigen behoefte) wordt 100.000 vierkante meter, 40 mln wordt meer dan 200 mln. enz.

Kerntaak verloren?

Volgens de commissie is het belang van het onderwijs in de periode tussen 2001 en 2011 ondergeschikt gemaakt aan het belang van het realiseren van de nieuwbouw. Het bestuur werd vooral onroerend goed ontwikkelaar en beheerder, in plaats van ontwikkelaar en beheerder van goed middelbaar beroepsonderwijs voor de vele betrokken leerlingen.
Hoe kon dit zo misgaan? De commissie noemt als belangrijke factor: “evenwichtige en daarmee effectieve tegenspraak is niet georganiseerd”.
De commissie gaat er daarbij overigens van uit dat die tegenspraak bij zo’n instituut en bij zo’n omvangrijk project vooral extern gevonden moet worden.
En verder hebben de verantwoordelijke overheden zich niet erg goed van hun taak gekweten. Over de gemeente Leiden klinkt het bijna ironisch: “heeft in het traject niet bijgedragen aan complexiteitsreductie”.
En de rijksoverheid: “Uiteindelijk komt er pas een oplossing als de minister in februari 2015 constateert dat de instelling niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen”. Dan is men daar in Leiden dus al 14 jaar bezig.
De commissie concludeert dat gebouwd en ontwikkeld is voor een volume dat voor slechts 40% een specifieke mbo bestemming had.

Waarvoor werk ik?

De les van de commissie is dat toezichthouders en bestuurders zich moeten houden aan hun rollen. Ook de toezichthouders moeten scherp blijven op de opdracht van hun organisatie.
Een kritische bezinning op de verantwoordelijkheden die je hebt als professional begint met de vraag: waarvoor ben ik (hier) eigenlijk. Voor wie, voor welk belang?
De commissie zelf zegt daarover wat het ROC betreft: “In geval van onderwijsinstellingen is dat: onderwijs geven. En niet: garages en supermarkten bouwen”. Een goed onderwijsgebouw is zeer belangrijk. Maar bewaakt moet worden “.. dat het traject geen doel in zichzelf wordt, maar dat het steeds een middel blijft voor het uiteindelijke doel: de kwaliteit van het onderwijs.”

Het klinkt misschien gek, dit voorbeeld van ernstig publiek falen laat ook een kracht van ons publieke bestel zien: de kritische analyse is door ons bestel zelf opgehoest. De Tweede Kamer, het kabinet, toezichtorganen, besturen kunnen er van leren. En wij publieke werkers toch ook?
Hoe gaan wij om met de druk om het institutionele belang voorop te stellen? Welke mogelijkheden hebben we en gebruiken we om die te weerstaan? Hoe kun je op dat punt effectief zijn? Gaan de ambities van onze organisatieleiding ook wel eens met onze kerntaak op de loop? Of lopen we dat gevaar ook al met onze eigen ambities?

Wilt u reageren? Stuur naar h.wilmink@beroepseer.nl

Deel 1 van Indringende actuele lessen over ambtelijk vakmanschap gaat over de Fyra (15 december 2015). Zie: https://beroepseer.nl

 

Indringende actuele lessen over ambtelijk vakmanschap. Deel 1

Van goede voorbeelden kun je leren, maar van fouten ook. Mits ze kritisch onder de loep worden genomen en grondig geanalyseerd. Ik wil daarom graag twee recente rapporten in de aandacht aanbevelen. Twee rapporten over geruchtmakende fouten in de publieke sector, met indringende lessen. Indringende lessen voor het vakmanschap van de publieke werkers. Ik begin met het “Parlementaire enquêtecommissie Fyra-rapport” dat eind oktober verscheen1). Binnenkort bespreek ik het tweede rapport.

De Fyra: een droevige reis

Het Fyra-rapport verhaalt van de vele mislukkingen rond deze Italiaanse trein, die over de Hogesnelheidslijn – Zuid (HSL-Zuid) het snelle treinverkeer tussen Amsterdam en Brussel zou verzorgen. De trein werd na enkele maanden en na vele incidenten en schades op 15 januari 2013 uit bedrijf genomen.
Het rapport schetst een droevige reis van 17 jaar (in 1996 werd het kabinetsbesluit genomen) langs: gebrekkige beleidsvorming; ontbreken van internationale afstemming; rommelige en inconsequente concessieverlening voor het spoor (waarin op twee paarden werd gewed, nl. de tucht van de markt en de publieke tucht); rommelige aanbesteding van de trein met ernstige onregelmatigheden, waarbij de overheid zich onbetrouwbaar heeft getoond; onrealistische planning van de bouw van de treinen en ondeugdelijk en passief toezicht op de kwaliteit van de treinen; onverantwoorde besluiten om met de trein te gaan rijden; ontoelaatbare veiligheidsrisico’s voor de reizigers; geen terugvaloptie die voorzag in een behoorlijk alternatief voor de Fyra of de betreffende treinverbinding.

Institutioneel belang staat voorop?

Het is vaak te gemakkelijk om achteraf aan te wijzen wat fout ging. We hebben er allemaal 17 jaar bijgezeten toch: wij als burgers, reizigers, de inspecties, de Tweede Kamer?
Dat is allemaal waar, maar achter alle foutieve handelingen en besluiten wijst de commissie op één veel bepalende factor die ons te denken geeft: alle betrokkenen hebben vooral op het eigen institutionele belang gelet, en hebben het publieke belang – het belang van de reiziger – daaraan ondergeschikt gemaakt. Dan gaat het dus over de Staat (met de twee meest betrokken ministeries: Verkeer en Waterstaat en Financiën), de NS, de HSA (High Speed Alliance, het bedrijf dat het vervoer op die lijn zou verzorgen), de certificerende instanties, de inspectie (ILT), enz. En ook de Tweede Kamer heeft dat dus laten gebeuren. Enkele citaten daarover: “… alle betrokken partijen (hebben) risico’s en verantwoordelijkheden consequent afgeschoven naar andere partijen..”
Een belangrijke rol speelden de financiële prikkels in dit geheel, en de dubbelslachtige positie van de NS. De commissie: “Op die manier ervaart de NS de tucht van de markt noch de tucht van de Staat”. Daardoor wordt volgens de commissie ..”het algemeen belang, zowel vervoerskundig als financieel , niet optimaal gediend …”

Professionele tegenkracht mogelijk of niet?

Je zou kunnen zeggen dat zijn ernstige “systeemfouten” in dat hele complex van het openbaar vervoer. Die systeemfouten zijn het gevolg van politieke beslissingen. Zoals de hybride oplossingen die gekozen zijn voor de keuze tussen publieke sturing en marktprikkels. Dat is waar, maar het is maar een deel van de waarheid. Hebben kritische ambtenaren hier voldoende tegenkracht geboden? Zijn we als ambtenaren niet te snel geneigd om mee te gaan, juist ook als het eigen institutionele belang voorop wordt gezet? Is het niet zo dat dáár onze verdere loopbaan vooral van afhangt? Kan wel van ons ambtenaren worden verlangd dat we daar onderuit komen, of liever bovenuit komen?
Dit raakt aan één van de meest kritische elementen van vakmanschap: een professionele invulling van vakmanschap moet ons scherp maken op het feit dat we altijd meerdere verantwoordelijkheden hebben. En dan is het ook nog eens zo dat die verantwoordelijkheden kunnen botsen.
Om dat te kunnen hanteren heb je een openheid in de organisatie nodig, een zekere autonomie van de medewerkers en veel kritische afstemming met collega’s, leidinggevenden en – waar dat aan de orde is – ook met de politieke leiding. Nog een citaat van de commissie die dit onderstreept:

“Een te enge opvatting van eigen verantwoordelijkheden kan echter een belemmering zijn voor samenwerking tussen partijen om te komen tot pragmatische oplossingen voor problemen”.

Het klinkt misschien gek, dit voorbeeld van ernstig publiek falen laat ook een kracht van ons publieke bestel zien: de kritische analyse is door ons bestel zelf opgehoest. De Tweede Kamer, het kabinet, toezichtorganen, besturen kunnen er van leren. En wij publieke werkers toch ook?
Hoe gaan wij om met de druk om het institutionele belang voorop te stellen? Welke mogelijkheden hebben we en gebruiken we om die te weerstaan? Hoe kun je op dat punt effectief zijn? Gaan de ambities van onze organisatieleiding ook wel eens met onze kerntaak op de loop? Of lopen we dat gevaar ook al met onze eigen ambities?

Wilt u reageren? Stuur naar h.wilmink@beroepseer.nl


Noot
1) Parlementaire enquêtecommissie Fyra-rapport. Aangeboden 28 oktober 2015. TK 33 678 nr. 11: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33678-11.html