Skip to main content

Hans Wilmink

Tips voor het veranderteam bij ministerie van Veiligheid en Justitie

Net voor de jaarwisseling las ik in het Algemeen Dagblad dat het ministerie van Veiligheid en Justitie een programma VenJ verandert heeft dat tot 2020 loopt. Na de fouten en missers uit het verleden wil het ministerie met dit programma van ‘een gesloten bastion met veel onderling wantrouwen’ uitgroeien tot een ministerie dat professioneler werkt en ‘niet langer onwelgevallige zaken achterhoudt’.

In het artikel is sprake van veranderestafettes, schaduwstages, Summer schools, en zwermsessies.
Ik las die zwermsessies – misschien door de associatie met die Summer schools – in eerste instantie als zwemsessies, maar de term verwijst naar zwaluwen die in een zwerm tot een grote gezamenlijke prestatie komen, een vogeltrek. Het lijkt te gaan om een methodiek om via een intensieve zitting met een aantal deelnemers te komen tot de werving van de juiste professionals op de juiste plaats, of de samenstelling van de juiste flexibele teams. Dit soort termen geven vaak aanleiding tot denigrerende grappen, ik gun het VenJ van harte dat die in de media tot nu toe zijn uitgebleven. En ik gun het ministerie dat ze tot een goed veranderplan komt dat echte veranderingen oplevert waar de mensen die er werken iets aan hebben, en de politieke leiding ook. Want het werk van de ambtenaren en het functioneren van de publieke dienst gaan mij aan het hart.

Twee tips voor beter werk voor ambtenaren

Wat ik in het AD-artikel zie is een groot verlangen naar dynamiek en verandering, naar elkaar ontmoeten en leren kennen, naar te betrekken en te verbinden. Dat is gezien de recente geschiedenissen rondom VenJ ook zeer begrijpelijk. Hoe slecht het gesteld is met het onderlinge begrip en vertrouwen bleek ook dezer dagen weer toen een poging van de minister om de hulpdiensten een hart onder de riem te steken vanwege de ondervonden agressie bij de jaarwisseling, bij delen van de politie zeer negatieve reacties opriep, en in het openbaar.
Misschien komt dat ook omdat een tweet een vluchtig communicatiemiddel is dat al gauw een vluchtige (tegen)reactie oproept? Het veranderteam op VenJ zou er dan ook goed aan doen om een paar meer diepgaande en langer doorwerkende veranderingen in gang te zetten. Ik krijg overigens de indruk dat het Algemeen Dagblad heeft geput uit berichten op het intranet en dat het daarbij gaat om allerlei voorbereidende sessies, niet over het eigenlijke veranderplan. Dat plan zal nog wel eens bekend worden hoop ik.
Ik wil best twee tips geven. Gewoon vanuit de intentie die ik eerder noemde: beter werk voor ambtenaren. Misschien hebben lezers die bij V&J werken er iets aan, als inspiratie bij hun inbreng in de verandersessies. Maar misschien zijn ze ook aanlokkelijk voor medewerkers en leidinggevenden bij andere organisaties.

1. Werkplaatsen

De eerste suggestie: ik doe een oproep om behalve een cursusaanbod ook werkplaatsen in te richten, dichtbij het dagelijkse werk, als vast onderdeel van ieder werkverband. Daar worden van tijd tot tijd de dilemma’s in het dagelijkse werk expliciet gemaakt, de uitersten van verschillende handelingsperspectieven verkend, het evenwicht daarin gezocht en handreikingen voor verder handelen geformuleerd. De vorm en inrichting kan verschillen, veel kan met eigen mensen worden gedaan, waar nodig aangevuld met ervaren trainers.
Indien goed aangepakt en indien men een serieuze maar veilige omgeving weet te scheppen, zou dat een zeer effectieve training in vakmanschap opleveren: niet te theoretisch, met kennis van wat op dit terrein speelt, in directe aansluiting op de eigen praktijk en met een gezamenlijke leeropbrengst die niet zo vrijblijvend is dat men weer over gaat tot ‘de orde van de dag’ ervóór. Bij de Stichting Beroepseer hebben we hier al wat ervaring mee, in onze Goed Werkplaatsen met beleidsambtenaren, uitvoerende ambtenaren, douanebeambten, artsen, rechters.

2. Herbezinning op taken

De tweede suggestie: is het niet tijd voor een herbezinning op de taken van de afdelingen/directies HRM zoals die in grote organisaties zijn ingericht?
Veelal zijn deze afdelingen te eenzijdig op de organisatie en het management georiënteerd, en te weinig op de mens en de medewerker. Dat is ook één van de lessen uit de ervaringen van Arthur Gotlieb bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)*). Alleen de naam al, Human Resources Management. Die benoemt de mens in de organisatie als ‘resource’, als productiefactor. Dat is niet de missie die we bij moderne personeelsafdelingen verwachten. Toch? Moet dáár niet eens het roer om? Richting ruimte maken voor de vakman en vakvrouw? Met als kerntaak zorgen voor bewustwording, ondersteuning en bevordering van professioneel handelen? Een permanent veranderteam dat ervoor zorgt dat de medewerker en zijn organisatie bij de tijd blijft.

*) “Beste Arthur”. Vier brieven aan Arthur Gotlieb. www.beroepseer.nl

Hans Wilmink heeft een langjarige ervaring als ambtenaar bij het ministerie van BZK. Hij ging in 2013 met pensioen. Voor Stichting Beroepseer treedt hij op als voortrekker en begeleidt hij Goed Werk-trajecten.

Zitten er sukkels op Veiligheid en Justitie? Lessen uit het rapport Oosting II

Vraag: slechte mensen met slecht werk?

Het tweede rapport van de commissie Oosting is uit. Geen doofpot, zo luidt de conclusie. Het rapport krijgt veel aandacht, maar er klinkt een lichte teleurstelling in de media en op het Binnenhof. Met vindt geen Barbertje die gehangen kan worden. “Geen matchfixing maar gewoon FC Knudde” zegt Pechthold op radio 1. Knudde, een stelletje sukkels daar op het ministerie van Veiligheid en Justitie? Dat is wel erg simpel, we weten allemaal dat er zeer veel hoogwaardige mensen werken daar. De vraag is juist: hoe kunnen zoveel goede mensen tot zulk slecht werk, zo ondermaats vakmanschap komen? Leert het rapport Oosting II ons iets daarover?
Ik probeer enkele lessen te formuleren aan de hand van het rapport. Eerst iets
over de aanleiding en over de inhoud van het rapport zelf.

De Teeven deal

Naar aanleiding van een uitzending van Nieuwsuur op 11 maart 2014 rezen er vragen over een deal die Fred Teeven in 2000, in zijn rol als Officier van Justitie, gesloten had met topcrimineel Cees H. Was de drugscrimineel er met een miljoenenwinst vanaf gekomen? Fred Teeven was inmiddels staatssecretaris, Ivo Opstelten minister. Er ontstond een schimmenspel met de Tweede Kamer dat op twee dagen na een jaar duurde. Minister Opstelten schreef aan de Tweede Kamer dat de gegevens over de betalingen niet meer te achterhalen waren, door veranderde ICT-systemen waarvan geen back-ups bestonden. Er werden bedragen genoemd die veel lager waren dan waar men in de media mee kwam.
Fred Teeven gooit olie op het vuur en zegt tegen een journalist: “Weet u wat het is. U weet niet alles en ik weet alles.” Tot na een uitzending van Nieuwsuur op 4 maart 2015 op 8 maart 2015 het bonnetje alsnog boven water kwam: via een schermafdruk. De dag erna treden Opstelten en Teeven af.

De commissie Oosting brengt in december 2015 uitvoerig rapport uit over de deal met als hoofdconclusie: gebrek aan regie, en er is ten onrechte geen grondig onafhankelijk onderzoek ingesteld. Minister Ard van der Steur laat zich in het Tweede Kamer debat daarover ontvallen dat ze niet de juiste mensen voor de ICT hadden. Op 25 januari 2016 komt Nieuwsuur opnieuw met een pijnlijk signaal: uit mailwisseling zou blijken dat de zoektocht naar het bewuste bonnetje door de ambtelijke top is stopgezet. Een rokende doofpot dus? De commissie Oosting wordt opnieuw aan het werk gezet en brengt opnieuw – woensdag 25 mei jl. – een lijvig rapport uit.

Het rapport Oosting II*)

Op 3 juni 2014 schreef minister Opstelten aan de Tweede Kamer dat de gegevens niet meer konden worden gevonden omdat de oude ICT-systemen niet meer toegankelijk zijn en dat er geen back-ups van die systemen zijn gemaakt. Uit het rapport Oosting II blijkt dat diezelfde dag nog gesignaleerd wordt dat er wel back-ups zijn en dat de gegevens dus wellicht – dat moet worden nagegaan – te vinden zijn. Dat signaal is bij de secretaris-generaal en diverse andere ambtenaren terecht gekomen, maar werd niet opgepakt. Het duurde nog bijna een jaar (tot 4 maart 2015) voordat er echt een opdracht kwam om te kijken of die back-ups wellicht de betaalgegevens zouden kunnen ontsluiten. En ja hoor, een paar dagen later werd de zogenaamde schermafdruk gevonden. In het jaar daartussen was er in vijf omvangrijke zoekrondes vergeefs naar gezocht.
De commissie concludeert dat er sprake was van gebrek aan regie door de top, daaronder werkt ieder voor zich, binnen de eigen grenzen van de taak en functie, en ontbreekt het aan voldoende wederzijdse betrokkenheid en tegenspraak.
Er is geen doofpot geweest want er was “geen opdracht om iets niet te doen” . Er was echter tot in maart 2015 ook geen opdracht gekomen “om iets wél te doen”.

Lessen voor vakmanschap

Ik destilleer uit het feitenrelaas enkele lessen voor ambtelijk vakmanschap. Ze komen voor mijn rekening maar ik baseer ze wel op het feitenrelaas van de commissie.

Les 1: Geringe betrokkenheid in de top leidt tot onverantwoord gedrag in alle geledingen.
Droevig is het verhaal over de omgang van de ambtelijke top met elkaar en het gebrek aan onderlinge communicatie. De directeur-generaal (DG) die de secretaris-generaal (SG) niet serieus neemt, hem niet op de hoogte houdt. De directeur financieel-economische zaken (DFEZ) die de dringende informatie – over het wel degelijk aanwezig zijn van back-ups – niet met de DG deelt (terwijl de DG de kwestie in portefeuille heeft) maar wel met de SG, die het op zijn beurt met niemand deelt en er ook zelf niets mee doet. De DFEZ die de melding van de back-ups niet in de Bestuursraad meldt omdat men daar volgens hem non–interventie pleegt. Dat wil zoveel zeggen als: men brengt daar bij voorkeur niet iets in ten behoeve van gezamenlijke besluitvorming of actie, men wil zo veel mogelijk voor zichzelf houden. Uit ervaring weten we dat dit gedrag van de top heel goed waargenomen wordt in de lagere geledingen van een organisatie. Het gebrek aan onderlinge betrokkenheid versterkt gevoelens van onveiligheid in andere geledingen, en de neiging om de eigen taken en verantwoordelijkheden smal in te vullen.

Les 2: Op afstand zetten kan, maar afstandelijk gedrag is vaak onprofessioneel.
Een afdeling binnen het Shared Service Centrum voor de ICT (SSCICT) wist van de back-ups, en de ambtelijk opdrachtgever voor dat SSC, de directeur FEZ, meldde dit ook (aan de SG en anderen).
Dit leidde niet tot een opdracht om uit te zoeken of in de back-ups wellicht toch de gezochte betaalgegevens te vinden zouden zijn. Toen liet men het verder zitten, niemand die men meer daarover hoorde, ook niet nadat de commissie Oosting I begonnen was met het onderzoek naar de deal.
In zijn tweede rapport doet Oosting dit uitvoerig uit de doeken en brengt hier begrip voor op.
Het SSC mocht in redelijkheid verwachten dat er een opdracht zou komen, stelt hij. Mede omdat met de inrichting van het SSC de verhoudingen met het departement zijn verzakelijkt: er wordt in opdracht van de eigenaar van de bestanden (het departement) gewerkt, aan iedere opdracht hangt een prijskaartje. Geen opdracht, geen geld, geen dienst.

Had Oosting en zijn commissie hier niet moeten meewegen dat het zoeken van die betaalgegevens in de back-ups kennelijk niet zo’n omvangrijke klus was? Immers, toen de opdracht uiteindelijk wél kwam (op 4 maart) werden de gegevens bijna per kerende post geleverd. Mag je in zo’n geval van een betrokken dienstverlener niet verwachten dat men zélf, eerder én ongevraagd een stap verder zet? Het ging toch om een kwestie die politiek en ambtelijk hoog opspeelde en voor de reputatie van het departement (de klant!!) een grote zaak ging worden? Als het op afstand zetten van een dienst tot een dermate afstandelijk – om niet te zeggen onverschillig – gedrag leidt, dan worden essentiële professionele waarden met voeten getreden.

Les 3: Elkaar niet serieus nemen schaadt ieders werk.
Het zojuist omschreven onverschillige gedrag vertonen weinig werkers “van nature” is mijn ervaring.
Ook ontwikkelaars en beheerders van databestanden niet. De commissie zegt zelf dat “een groot deel” van de medewerkers van het SSC en ook van DFEZ onbekend was met “de politieke context” en “het politieke en ambtelijke belang “van de informatie waar het om ging.
AIs dat echt de consequentie is van het op afstand zetten van bedrijfseenheden, dan wordt het hoog tijd dat zij extra onderricht krijgen over de politieke en ambtelijke context waarin hun “klanten” verkeren. Een beetje meer contact met de eenheden voor wie je werkt kan ook helpen.
Maar dat moet dan natuurlijk wel van twee kanten komen. Kan hier hebben meegespeeld dat de medewerkers in het SSC het gevoel kregen dat zij niet serieus genomen werden en dat hun werk vooral als een noodzakelijk kwaad gezien is? Dat is niet ondenkbaar als je de gang van zaken in het rapport Oosting II leest.

Het is verbijsterend te lezen hoe in alle stadia van de zoektochten verzuimd is contact te leggen met de leiding van het SSC, en hoe men de signalen van de opdrachtgever (DFEZ) en zijn aanbod om te helpen heeft genegeerd. En hoe ook de minister zelf suggereert dat men niet de juiste mensen op ICT heeft zitten.
Dat is geen gelukkig begin van de cultuuromslag die volgens de minister inmiddels al loopt.

*) We spreken hier kortweg van Oosting II, de volledige titel luidt: Het Rapport van het nader onderzoek naar de reconstructie van de ontnemingsbeschikking. (Commissie Oosting II), 25 mei 2016. Downloaden op: www.rijksoverheid.nl

Over ambtelijke fouten en politiek misbruik: de Teeven-deal

In december 2015 verscheen het rapport Oosting*) over de Teeven-deal: de deal die Fred Teeven als Officier van Justitie vijftien jaar geleden sloot met crimineel Cees H. Behalve de deal zelf, werd de gebrekkige informatievoorziening en politieke verantwoording een “zaak”.
Aan de hand van het rapport Oosting proberen we hier enkele lessen over ambtelijk vakmanschap uit te halen. Die volgen straks. Eerst schetsen we kort de geschiedenis en de politiek- bestuurlijke sfeer waarin de ambtenaren onder de betreffende bewindslieden hun werk moesten doen.

Het schimmenspel

Een jaar lang bleef Opstelten een schimmenspel spelen met de feiten rond de Teevendeal en de bedragen die daarbij aan de orde waren, van de eerste uitzending van Nieuwsuur op 11 maart 2014 tot aan het aftreden op 9 maart 2015. En er zijn vele aanwijzingen dat hij het liever niet preciezer wílde weten.
Teeven had de bedragen waar het uiteindelijk om ging vrij nauwkeurig in zijn hoofd (750.000 terug aan de Staat en 4,7 miljoen voor Cees H). Toen de documenten – de “bonnetjes” – niet boven water kwamen, blééf men het schimmenspel spelen. De onderzoekscommissie citeert Het Parool die heeft opgevangen dat Teeven zei : “Ivo heeft er welbewust voor gekozen mijn herinneringen niet te gebruiken”. Teeven zegt zelf tegen de commissie dat hij met Opstelten heeft afgesproken dat er sprake is van “onvoldoende feitelijke herinneringen”.

Rutte: Ivo, doe toch normaal joh!

Veelvuldig is in de latere debatten hierover (in de Tweede Kamer) de vraag aan de orde geweest: waar was de premier, wat deed Mark Rutte? Wij kunnen ons met de kennis van nu uit het rapport Oosting de volgende dialoog voorstellen tussen Mark en Ivo:
Mark: “Ivo, als alles uitkomt wat we ook zonder die bonnetjes al weten dan heb je pas echt schade. En het ligt er nu al zo dik bovenop, voor iedereen. Eén vraag aan Fred is hier toch voldoende Ivo! Dat ziet toch ieder Kamerlid en iedere krantenlezer. Fred heeft zelf drie weken geleden tegen een journalist gezegd: “Weet u wat het is. U weet niet alles en ik weet alles”.
Ivo: ja ja, daar was Fred wel even te stoer bezig. Maar ik wil Fred ook niet teveel doorzagen. Hij was toen officier van Justitie. En al was in die tijd Benk Korthals en niet ik de minister, ik draag nu toch de ministeriële verantwoordelijkheid voor het Openbaar Ministerie. En vanuit die verantwoordelijkheid kun je soms als stelregel hanteren: wat weet dat deert. Als je begrijpt wat ik bedoel”.
Mark: ”Ivo, doe toch normaal joh! Laten we zoveel mogelijk als normale rationele mensen handelen. Zodra alles precies bekend wordt uit een onomstreden bron, dan hangen we. Ga nu naar Fred, vraag wat hij precies weet, deel dat de Kamer mee, zeg dat je over de deal zelf verder niets in het openbaar wil vertellen en dat daarover destijds de vereiste procedures zijn gevolgd onder de ministeriele verantwoordelijkheid van Benk, enz. enz. …. En als je het daarmee niet redt, dan is het dik tijd voor een onafhankelijk onderzoek”.

Ambtenaren les 1: Politieke sensitiviteit

Maar die dialoog vond niet plaats! Helaas! Premier Rutte zal dat achteraf zeer betreuren en waarschijnlijk de ambtenaren van V&J ook. De ambtenaren (bij het OM) hebben wél geadviseerd om een onafhankelijk onderzoek in te stellen. Minister Opstelten heeft dat advies niet opgevolgd, en heeft oud procureur-generaal Van Brummen opgedragen een rapport op te stellen.
Ik noem het een rapport en vermijd het woord onderzoek, die naam mocht de opdracht eigenlijk nauwelijks krijgen als je ziet welke randvoorwaarden Van Brummen meekreeg: het moest niet alleen in zeer korte tijd af zijn (enkele weken), hij mocht niet spreken met de enige man die alles wist, Fred Teeven. Het rapport is ook nog vier keer aangepast door de opdrachtgever, en bevat exact het leugenachtige eindoordeel dat Teeven en Opstelten al met elkaar hadden afgesproken: er zijn “onvoldoende feitelijke herinneringen”.

Daar is opgeschreven wat de bewindslieden wilden. Is dat wat de competentie “politieke sensitiviteit” van ambtenaren verlangt? De commissie Oosting geeft de volgende definitie van deze competentie (pag.286): “Tijdig onderkennen van de signaalwaarde van een bericht in de media over een bepaald voorval of incident”. Ze voegt daaraan toe dat die aandacht gegeven moet worden “met als uitgangspunt de politieke verantwoordelijkheid van de desbetreffende bewindspersoon” en merkt op dat het een competentie is die de bewindslieden en het ambtelijk apparaat beide moeten hebben.
Ik zou zeggen: de ambtenaren van het OM hebben zich politiek dienstbaar, sensitief en professioneel opgesteld toen ze minister Opstelten adviseerden een onafhankelijk onderzoek in te stellen. Oud procureur-generaal Van Brummen heeft zich te veel laten verleiden en had de hem opgelegde randvoorwaarden niet moeten accepteren. En de bewindslieden? Wat heeft de betreffende bewindslieden gehinderd dit jaar? Was het een gebrek aan politieke sensitiviteit, was het teveel aan bestuurlijk – politieke arrogantie?

Ambtenaren les 2: Fouten maken

Fouten zijn er in deze kwestie ontegenzeglijk gemaakt door ambtenaren. Aan het begin van het traject: de archiveerfouten waardoor de vereiste documenten heel lang niet te vinden waren.
In en rond de deal zelf, die door de commissie negatief wordt beoordeeld (pag. 272): “Zowel naar de inhoud, als uit het oogpunt van totstandkoming en afwikkeling”. En aan het eind van het traject: ex-procureur-generaal Van Brummen die zich laat verleiden tot een verhullend rapport.
Hier zie je overigens hoe belangrijk de ondersteunende processen als archivering zijn: als de documenten wél tijdig beschikbaar waren geweest, had Van Brummen een keurig rapport kunnen maken. Dan had hij de bewindslieden kunnen behoeden voor de laatste fatale akten in hun schimmenspel. Dan hadden de bewindslieden hem niet zo gemakkelijk kunnen misbruiken.

Fouten maken in zichzelf is een tekort. Het is een menselijk tekort, niet in alle gevallen een professionele schande. Als je in een omgeving werkt waar fouten niet worden opgemerkt of toegedekt, dan dreigt de professionele leegte. Als je in een omgeving werkt waar fouten maken gevaarlijk is, dan dreigt professionele verstikking. In de politieke verhoudingen zijn fouten vaak dankbare munitie om de tegenstander onderuit te halen. Ook daarom zijn loyale ambtenaren er erg op gebrand om hun ministers of andere bestuurders te behoeden voor fouten.
Soms kan de behoefte om je bewindslieden (of wethouder of burgemeester) uit de wind te houden zo ver gaan, dat je een kleiner of groter loopje met de waarheid op de koop toe neemt. Dat mag niet, want je verantwoordelijkheid als ambtenaar houdt ook in dat je een zekere onafhankelijkheid houdt, en dat je ook rekening houdt met de samenleving die je als overheid dient.
Bovendien werkt dat vaak maar even, en soms ook averechts, zoals de eerder in dit stuk genoemde Van Brummen heeft gemerkt.
Maar dat alles is gemakkelijker gezegd dan gedaan, in de praktijk maak je die spanning veelvuldig mee – zeker als je in de ambtelijke top of in de directe omgeving van de bestuurder werkt – en dan vergt het veel van je vakmatige evenwichtskunst om een aanvaardbare balans te vinden.

Het blijft overigens hoe dan ook de vraag waarom de bewindslieden hun spel zo lang volgehouden hebben. Welk effect dáchten ze te bereiken? Scharrelruimte in het publieke belang van crime fighting? Als dat het was, is dat dan legitiem voor een politiek leider in een democratische rechtsstaat? Of waren deze bewindslieden het besef fouten te kunnen maken al voorbij?
Was er sprake van politieke arrogantie, waarbij fouten er niet meer toe doen zo lang je de sterkste bent of dénkt dat je dat bent?

*) Rapport van de Commissie Oosting, Rijksoverheid, 9 december 2015: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20152016-38-12.html

Wilt u reageren? Stuur naar h.wilmink@beroepseer.nl

Zie ook:

Deel 2 Indringende actuele lessen over ambtelijk vakmanschap: de huisvesting van het ROC in Leiden (21 december 2015). Zie: https://beroepseer.nl

Deel 1 Indringende actuele lessen over ambtelijk vakmanschap: de Fyra (15 december 2015). Zie: https://beroepseer.nl

h.wilmink@beroepseer.nl

 

 

Indringende actuele lessen over ambtelijk vakmanschap. Deel 2

Van goede voorbeelden kun je leren, maar van fouten ook. Mits ze kritisch onder de loep worden genomen en grondig geanalyseerd.
Daarom bespreken we enkele rapporten over geruchtmakende fouten in de publieke sector, met indringende lessen. Indringende lessen voor het vakmanschap van de publieke werkers.
In het eerste deel bespraken we de lessen uit de parlementaire enquête over de Fyra. Nu het rapport over de huisvesting van het ROC in Leiden.

Ontspoorde ambities

Ontsporen gebeurt niet alleen met treinen. Onder de titel “Ontspoorde ambities” is een rapport verschenen van de Commissie onderzoek huisvesting ROC leiden.
Dit rapport schetst hoe het ROC leiden in 2001 zit met 20 verschillende en verspreid liggende panden. Het is dus goed voorstelbaar dat men inzet op het afstoten van de oude panden, en de concentratie in één nieuw pand.
Maar in de tien jaar daarna zien we een exponentiële groei van die ambitie: één pand worden twee panden, bouwen voor het ROC wordt bouwen voor meerdere partijen, 32000 vierkante meter (de eigen behoefte) wordt 100.000 vierkante meter, 40 mln wordt meer dan 200 mln. enz.

Kerntaak verloren?

Volgens de commissie is het belang van het onderwijs in de periode tussen 2001 en 2011 ondergeschikt gemaakt aan het belang van het realiseren van de nieuwbouw. Het bestuur werd vooral onroerend goed ontwikkelaar en beheerder, in plaats van ontwikkelaar en beheerder van goed middelbaar beroepsonderwijs voor de vele betrokken leerlingen.
Hoe kon dit zo misgaan? De commissie noemt als belangrijke factor: “evenwichtige en daarmee effectieve tegenspraak is niet georganiseerd”.
De commissie gaat er daarbij overigens van uit dat die tegenspraak bij zo’n instituut en bij zo’n omvangrijk project vooral extern gevonden moet worden.
En verder hebben de verantwoordelijke overheden zich niet erg goed van hun taak gekweten. Over de gemeente Leiden klinkt het bijna ironisch: “heeft in het traject niet bijgedragen aan complexiteitsreductie”.
En de rijksoverheid: “Uiteindelijk komt er pas een oplossing als de minister in februari 2015 constateert dat de instelling niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen”. Dan is men daar in Leiden dus al 14 jaar bezig.
De commissie concludeert dat gebouwd en ontwikkeld is voor een volume dat voor slechts 40% een specifieke mbo bestemming had.

Waarvoor werk ik?

De les van de commissie is dat toezichthouders en bestuurders zich moeten houden aan hun rollen. Ook de toezichthouders moeten scherp blijven op de opdracht van hun organisatie.
Een kritische bezinning op de verantwoordelijkheden die je hebt als professional begint met de vraag: waarvoor ben ik (hier) eigenlijk. Voor wie, voor welk belang?
De commissie zelf zegt daarover wat het ROC betreft: “In geval van onderwijsinstellingen is dat: onderwijs geven. En niet: garages en supermarkten bouwen”. Een goed onderwijsgebouw is zeer belangrijk. Maar bewaakt moet worden “.. dat het traject geen doel in zichzelf wordt, maar dat het steeds een middel blijft voor het uiteindelijke doel: de kwaliteit van het onderwijs.”

Het klinkt misschien gek, dit voorbeeld van ernstig publiek falen laat ook een kracht van ons publieke bestel zien: de kritische analyse is door ons bestel zelf opgehoest. De Tweede Kamer, het kabinet, toezichtorganen, besturen kunnen er van leren. En wij publieke werkers toch ook?
Hoe gaan wij om met de druk om het institutionele belang voorop te stellen? Welke mogelijkheden hebben we en gebruiken we om die te weerstaan? Hoe kun je op dat punt effectief zijn? Gaan de ambities van onze organisatieleiding ook wel eens met onze kerntaak op de loop? Of lopen we dat gevaar ook al met onze eigen ambities?

Wilt u reageren? Stuur naar h.wilmink@beroepseer.nl

Deel 1 van Indringende actuele lessen over ambtelijk vakmanschap gaat over de Fyra (15 december 2015). Zie: https://beroepseer.nl

 

Indringende actuele lessen over ambtelijk vakmanschap. Deel 1

Van goede voorbeelden kun je leren, maar van fouten ook. Mits ze kritisch onder de loep worden genomen en grondig geanalyseerd. Ik wil daarom graag twee recente rapporten in de aandacht aanbevelen. Twee rapporten over geruchtmakende fouten in de publieke sector, met indringende lessen. Indringende lessen voor het vakmanschap van de publieke werkers. Ik begin met het “Parlementaire enquêtecommissie Fyra-rapport” dat eind oktober verscheen1). Binnenkort bespreek ik het tweede rapport.

De Fyra: een droevige reis

Het Fyra-rapport verhaalt van de vele mislukkingen rond deze Italiaanse trein, die over de Hogesnelheidslijn – Zuid (HSL-Zuid) het snelle treinverkeer tussen Amsterdam en Brussel zou verzorgen. De trein werd na enkele maanden en na vele incidenten en schades op 15 januari 2013 uit bedrijf genomen.
Het rapport schetst een droevige reis van 17 jaar (in 1996 werd het kabinetsbesluit genomen) langs: gebrekkige beleidsvorming; ontbreken van internationale afstemming; rommelige en inconsequente concessieverlening voor het spoor (waarin op twee paarden werd gewed, nl. de tucht van de markt en de publieke tucht); rommelige aanbesteding van de trein met ernstige onregelmatigheden, waarbij de overheid zich onbetrouwbaar heeft getoond; onrealistische planning van de bouw van de treinen en ondeugdelijk en passief toezicht op de kwaliteit van de treinen; onverantwoorde besluiten om met de trein te gaan rijden; ontoelaatbare veiligheidsrisico’s voor de reizigers; geen terugvaloptie die voorzag in een behoorlijk alternatief voor de Fyra of de betreffende treinverbinding.

Institutioneel belang staat voorop?

Het is vaak te gemakkelijk om achteraf aan te wijzen wat fout ging. We hebben er allemaal 17 jaar bijgezeten toch: wij als burgers, reizigers, de inspecties, de Tweede Kamer?
Dat is allemaal waar, maar achter alle foutieve handelingen en besluiten wijst de commissie op één veel bepalende factor die ons te denken geeft: alle betrokkenen hebben vooral op het eigen institutionele belang gelet, en hebben het publieke belang – het belang van de reiziger – daaraan ondergeschikt gemaakt. Dan gaat het dus over de Staat (met de twee meest betrokken ministeries: Verkeer en Waterstaat en Financiën), de NS, de HSA (High Speed Alliance, het bedrijf dat het vervoer op die lijn zou verzorgen), de certificerende instanties, de inspectie (ILT), enz. En ook de Tweede Kamer heeft dat dus laten gebeuren. Enkele citaten daarover: “… alle betrokken partijen (hebben) risico’s en verantwoordelijkheden consequent afgeschoven naar andere partijen..”
Een belangrijke rol speelden de financiële prikkels in dit geheel, en de dubbelslachtige positie van de NS. De commissie: “Op die manier ervaart de NS de tucht van de markt noch de tucht van de Staat”. Daardoor wordt volgens de commissie ..”het algemeen belang, zowel vervoerskundig als financieel , niet optimaal gediend …”

Professionele tegenkracht mogelijk of niet?

Je zou kunnen zeggen dat zijn ernstige “systeemfouten” in dat hele complex van het openbaar vervoer. Die systeemfouten zijn het gevolg van politieke beslissingen. Zoals de hybride oplossingen die gekozen zijn voor de keuze tussen publieke sturing en marktprikkels. Dat is waar, maar het is maar een deel van de waarheid. Hebben kritische ambtenaren hier voldoende tegenkracht geboden? Zijn we als ambtenaren niet te snel geneigd om mee te gaan, juist ook als het eigen institutionele belang voorop wordt gezet? Is het niet zo dat dáár onze verdere loopbaan vooral van afhangt? Kan wel van ons ambtenaren worden verlangd dat we daar onderuit komen, of liever bovenuit komen?
Dit raakt aan één van de meest kritische elementen van vakmanschap: een professionele invulling van vakmanschap moet ons scherp maken op het feit dat we altijd meerdere verantwoordelijkheden hebben. En dan is het ook nog eens zo dat die verantwoordelijkheden kunnen botsen.
Om dat te kunnen hanteren heb je een openheid in de organisatie nodig, een zekere autonomie van de medewerkers en veel kritische afstemming met collega’s, leidinggevenden en – waar dat aan de orde is – ook met de politieke leiding. Nog een citaat van de commissie die dit onderstreept:

“Een te enge opvatting van eigen verantwoordelijkheden kan echter een belemmering zijn voor samenwerking tussen partijen om te komen tot pragmatische oplossingen voor problemen”.

Het klinkt misschien gek, dit voorbeeld van ernstig publiek falen laat ook een kracht van ons publieke bestel zien: de kritische analyse is door ons bestel zelf opgehoest. De Tweede Kamer, het kabinet, toezichtorganen, besturen kunnen er van leren. En wij publieke werkers toch ook?
Hoe gaan wij om met de druk om het institutionele belang voorop te stellen? Welke mogelijkheden hebben we en gebruiken we om die te weerstaan? Hoe kun je op dat punt effectief zijn? Gaan de ambities van onze organisatieleiding ook wel eens met onze kerntaak op de loop? Of lopen we dat gevaar ook al met onze eigen ambities?

Wilt u reageren? Stuur naar h.wilmink@beroepseer.nl


Noot
1) Parlementaire enquêtecommissie Fyra-rapport. Aangeboden 28 oktober 2015. TK 33 678 nr. 11: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33678-11.html

De beste kant van u als ambtenaar

Oproep voor u?

Joris Luyendijk verzamelde verhalen van ruim tweehonderd mensen die werkten in het financiële centrum in Londen. Hij doet daar verslag van en spreekt van een “blauwdruk voor korte termijn denken”. Hij citeert een vrouw die op haar werk bij de bank terugkijkt : “Maar de echte les was hoe snel je jezelf kunt kwijtraken, hoe makkelijk je de slechtste versie van jezelf wordt”.1 Op zijn lezingentournee door ons land krijgt hij van zijn publiek signalen dat dit niet alleen speelt in de bancaire sector. Reacties van zijn toehoorders die werkzaam zijn in scholen, ziekenhuizen, bedrijven en overheden: “De bezieling is uit ons werk, de waarde ervan gaat verloren”. “Veel mensen doen het gewoon zonder moraal”. “Het a-morele systeem leidt tot immorele uitkomsten”.2

Hoe ervaart u dat? Krijgt u de ruimte om uw eigen deskundigheid in te zetten? Om bij te dragen aan datgene waarvoor u zich verantwoordelijk voelt en om uw persoonlijke betrokkenheid tot uiting te brengen? Kunt u de beste kant van uzelf laten zien in uw werk? Wij verzamelen de verhalen van werkers in de publieke sector. Deel ons uw ervaringen mee. Positieve én negatieve. We gaan graag met u in gesprek en zorgen voor een vertrouwelijke behandeling. We komen in deze rubriek terug op wat u ons meegeeft: ons doel is inzichten en inspiratie te bieden voor Goed Ambtenaarschap, een schets van de beste versie van een ambtenaar.
Stuur naar h.wilmink@beroepseer.nl

Morele aspecten van de ambtelijke professie

De ambtenaar werkt voor een overheid die algemene belangen afweegt voor de samenleving, en aan burgers rechten oplegt en plichten toekent. Als die ambtenaar het niet goed doet kan de burger niet naar een ander gaan voor dezelfde voorziening. Vandaar dat bij dit werk een aantal bijzondere waarden aan de orde zijn die in acht genomen moeten worden, zoals: rechtmatigheid, rechtsgelijkheid, onafhankelijkheid.
Wij willen geen ambtenaren zonder een behoorlijk rechtsstatelijk en democratisch besef.

De aandacht voor dit soort ambtelijke kernwaarden neemt toe. In de literatuur en in de discussies over de overheid. De minister van Binnenlandse Zaken wil een aantal van die ambtelijke kernwaarden vastleggen in een Statuut. Maar we zien ook dat in ambtelijke organisaties de flexibilisering zijn intrede doet, en dat sterk op korte termijn resultaat en op efficiency wordt gestuurd. Die eenzijdige oriëntatie kan ertoe leiden dat deze doelen voorrang krijgen boven de bestuurlijke gedragsnormen die zijn opgesteld voor de behartiging van het algemeen belang.3

Dat geldt overigens niet alleen voor publieke organisaties zoals Joris Luyendijk in zijn eerdergenoemde boek liet zien.

Wilt u uw ervaringen delen? Stuur ons een mail: h.wilmink@beroepseer.nl

Moraliteit onder druk?

De kritiek op de overheid is van alle tijden. Die kritiek op zich is geen reden tot zorg. Die is onvermijdelijk, en het is juist de kracht van ons stelsel dat die zo goed dóórkomt. Maar een ambtenaar moet wel iets met die kritiek. Bieden we als ambtenaar wel genoeg vóórwerk om iets goed te doen, en genoeg wéérwerk als het niet goed lijkt te gaan?

We lezen veel over grove integriteitsschendingen door de overheid, haar bestuurders en haar ambtenaren. Dan doel ik nog niet in de eerste plaats op fraude en corruptie maar op het schenden van publieke waarden bij de taakoefening door de overheid.

Enkele willekeurige voorbeelden, uit deze zomer (2015) en op drie overheidsniveaus

Europees: In het begin van de zomer van 2015 hebben we te maken met de massale verdrinkingsdood van vluchtelingen. Elisabeth Collett, directeur van het Migration Policy Institute , een denktank in Brussel, zegt hierover in het AD: “In die maanden is wel bewezen dat de afwezigheid van een reddingsmissie het aantal overstekers in ieder geval niet heeft verminderd”. En volgens andere ingewijden (ambtenaren?) : “De cynische opzet, aldus Brusselse ingewijden, was het aantal vluchtelingen terug te dringen door de risico’s groter te maken…..” Was het voorkómen van een ‘aanzuigende werking’ een verborgen beleidsmotief van de eerdere bezuinigingen op de reddingsmissies?

Nationaal: De SVB bedingt bij een cliënt (een woonzorgcentrum in Deurne) geheimhouding (en positief gestemde berichten) over de nog resterende manco’s bij de uitbetaling van Persoons gebonden budgetten, in ruil voor een snelle betaling van het geld. Heeft hier de loyaliteit aan de politiek of de organisatie een kernwaarde als de “eerlijke en rechtmatige behandeling van cliënten “ verdrongen?
Op 25 augustus jl. bracht de ombudsman een rapport uit met de veelzeggende titel: “Pgb-trekkingsrecht en de (niet) lerende overheid”.

Er zijn meerdere oorzaken die de herziening van het Pgb stelsel tot een drama gemaakt hebben, de belangrijkste staat wel in het volgende citaat: “ Maar door gedurende de voorbereiding de nadruk steeds meer op fraudebestrijding te leggen … leek het perspectief van de burger zich gaandeweg het proces te hebben verlegd naar het eigen systeem.”4

Lokaal: Bij de uitvoering van de decentralisaties in de zorg heeft de rechter meermalen geconstateerd dat onrechtmatig is gehandeld, omdat geen behoorlijk onderzoek is gepleegd naar de omstandigheden van de cliënt. Hebben ambtenaren hier voldoende geprobeerd om te handelen volgens dit algemene beginsel van behoorlijk bestuur?

In al deze gevallen vervullen ambtenaren een cruciale rol. Krijgen zij wel voldoende ruimte om hun rol als vakman of vakvrouw te vervullen en nemen zij wel voldoende verantwoordelijkheid om dat te doen?
Hoe gaan bestuurders en managers daarmee om?

Reageer

Hoe ervaart u dat? Krijgt u de ruimte om uw eigen deskundigheid in te zetten? Om bij te dragen aan datgene waarvoor u zich verantwoordelijk voelt en om uw persoonlijke betrokkenheid tot uiting te brengen? Kunt u de beste kant van uzelf laten zien in uw werk? Wij verzamelen de verhalen van werkers in de publieke sector. Deel ons uw ervaringen mee. Positieve én negatieve. We gaan graag met u in gesprek en zorgen voor een vertrouwelijke behandeling. We komen in deze rubriek terug op wat u ons meegeeft: ons doel is inzichten en inspiratie te bieden voor Goed Ambtenaarschap, een schets van de beste versie van een ambtenaar.
Stuur naar h.wilmink@beroepseer.nl

Hans Wilmink heeft een langjarige ervaring als ambtenaar bij het ministerie van BZK. Hij ging in 2013 met pensioen. Voor de Stichting Beroepseer treedt hij op als voortrekker en begeleidt hij Goed Werk-trajecten.

Noten
1 Luyendijk Joris. Dit kan niet waar zijn. Onder bankiers. Uitgeverij Atlas Contact. Amsterdam/Antwerpen.
De citaten vindt u op de pagina’s 119 en 161
2 Stevo Akkerman in Trouw 28 april 2015, Het amorele systeem waarin wij leven.
3  Deze waarschuwing klinkt ook in een case study naar de moderniseringen bij de Zwitserse en Canadese overheid: “Results take precedence over the administrative standards that defend the public interest”. Caron, Daniel J. and David Giauque. Civil servant identity at the crossroads: new challenges for public administrationshttps://beroepseer.nl
4 Algemeen Dagblad 21 april 2015, pag. 3 (Frans Boogaard) en pag. 5 (Hans Van Zon en Karlijn van Houwelingen)

5 ‘Pgb geld in ruil voor geheimhouding’. Adri Vleugels, NOS.nl

De ambtenaar is monddood, dus luidt hij de klok?

Twee zorgelijke nieuwsfeiten vorige week. Twee signalen dat de ruimte voor ambtelijk professioneel handelen onder druk komt. De zogenaamde klokkenluider uit Terschelling*). En de afnemende relevantie van de lokale en regionale journalistiek voor het werk van de gemeenten en de provincies.
Ik kom er zo op terug. Eerst even kort over de inspanningen om dat professioneel handelen juist te bevorderen.

De Stichting Beroepseer voert sessies Goed Werk uit met ambtenaren. Die zijn een succes: ambtenaren van diverse overheidsorganisaties verkennen wat voor hen goed vakmanschap inhoudt.
Maar kan een ambtenaar eigenlijk wel een professional zijn? Een professional beschikt over een erkend pakket aan kennis en vaardigheden, legt eer en betekenis in het werk, en heeft met meerdere verantwoordelijkheden te maken. Wat dat laatste betreft; denk aan de opdrachtgever, de eigen organisatie of beroepsgroep, de samenleving. De ambtenaar staat dan ook vaak voor spannende, en niet zelden ook morele, afwegingen. Om die verantwoord te kunnen maken moet hij/zij dat in een zekere vrijheid, dus onafhankelijk, kunnen doen. Met die kennis, vaardigheden en met die betekenis van het werk kan het goed komen. Als de ambtenaar en de organisatie daar maar veel moeite voor doet.
Maar met die verantwoordelijkheid en met de bijbehorende verantwoording ook? Daarmee zit het een stuk moeilijker.

Op grond van artikel 44 van de Grondwet is de minister verantwoordelijk voor het doen en laten van de ambtenaar. Op lokaal niveau geldt hetzelfde voor het dagelijks bestuur van de gemeente.
Het verstrekken van informatie over afwegingen en keuzes is primair voorbehouden aan de politiek verantwoordelijke, en als de ambtenaar die informatie geeft dan doet hij dat onder diens verantwoordelijkheid. Grondwettig gesproken verkeert de ambtenaar daarmee in eenzelfde positie als de koning. Hij of zij is onschendbaar. Dat lijkt comfortabel, maar het betekent dat de ambtenaar monddood is en dat hij uitsluitend intern verantwoording kan afleggen over zijn werk. Hij kan daarover niet zelfstandig naar buiten treden.

Dan kan het dus zo maar gebeuren dat een ambtenaar intern onder druk komt als hij adviezen geeft die de politieke leiding niet welgevallig zijn. En dat hij eruit gewerkt wordt als hij die adviezen niet wil veranderen. Dat gebeurde met die ambtenaar die vorige week in het nieuws kwam als de klokkenluider uit Terschelling. En hij luidde de klok niet eens, hij trok slechts intern aan de bel!

Maar ging die ambtenaar zijn boekje niet te buiten als we de klassieke ambtenarenleer van Max Weber toepassen? Volgens die leer is een ambtenaar ondergeschikt aan zijn politieke leiding. Dan had hij zijn adviezen toch moeten veranderen of intrekken toen burgemeester Bats van Terschelling hem dat opdroeg? Zo wordt vaak gedacht. En vanuit die gedachte wordt Max Weber vaak omarmd door de één en juist afgewezen en als achterhaald beschouwd door de ander. Beide vergeten dat het Weber niet ging om die ondergeschiktheid an sich, maar om de politieke neutraliteit. De politiek is voorbehouden aan de politieke leiding, de ambtenaar moet er zijn – met zijn bijstand en adviezen – voor iedere politieke leiding, van welke kleur dan ook. Ten dienste van de politiek. Die neutraliteit draagt een element van onafhankelijkheid in zich. Weber zou zich in zijn graf omdraaien als hij zag dat deze ambtelijke ondergeschiktheid werd misbruikt voor politieke manipulatie en knechting van de ambtenaar.
Het wordt tijd om op zoek te gaan naar manieren waarop de ambtenaar zich ook naar buiten toe kan verantwoorden. Ook in die gevallen waarin er voor klokken luiden nog geen aanleiding is.

Een pers die actief op zoek gaat naar de achtergronden van de besluitvorming en hoe die tot stand kwam, dat zou daar ook aan bijdragen. Maar dat was een ander nieuwsfeit in de vorige week: uit onderzoek blijkt dat de media dat nog nauwelijks doen op lokaal en regionaal niveau. Er zijn honderden banen in die sector geschrapt, en de overblijvende journalisten schrijven méér stukjes. En haastiger en oppervlakkiger.
Dat is slecht voor het vakmanschap van de journalisten, het betekent minder ruimte voor de onafhankelijkheid van de ambtenaar, en meer ruimte voor druk en manipulatie.

*) Terschelling betaalde klokkenluider 155.000 euro om op te stappen, door Eva de Valk, NRC Handelsblad, 28 februari 2015: www.nrc.nl

Pal staan voor goede journalistiek in bange tijden

De Stichting Beroepseer timmert aan de weg met een aanpak voor Goed Werk, ontleend aan het werk van Howard Gardner en zijn collega’s van de Harvard Universiteit. Waar gaat het in essentie om bij dat Goed Werk? Behalve dat je over de nodige kennis en vaardigheden moet bezitten gaat het vooral om betrokkenheid en verantwoordelijkheid.
Een goed vakman is zich sterk bewust van zijn verantwoordelijkheden en realiseert zich bij voortduring dat hij te maken heeft met meer dan één verantwoordelijkheid, vaak tegelijkertijd. Alleen daarom al legt hij zich dus niet zo maar neer bij een Befehl ist Befehl denken en doen.
Een vakman is voorts betrokken bij het werk zelf en bij degenen voor wie hij dat doet.
Onverschilligheid over het werk en over wat dat oplevert is dus niet verenigbaar met vakmanschap, ook niet als dat wordt opgebracht omwille van gewin of succes. Volgens de Amerikaanse socioloog Richard Sennett staat vakmanschap voor “een duurzame, basale menselijke drijfveer, het verlangen om werk goed uit te voeren omwille van het werk zelf”.*)

Een basale menselijke drijfveer: als we de geest van autonomie en onafhankelijkheid die daarin steekt in ons werk kunnen opbrengen dan kunnen we dat misschien ook een beetje daarbuiten doen. Daarin ligt een algemeen maatschappelijk belang van deze drijfveer.
Soms loopt het werk en wat daarbuiten is in elkaar over. Dat gebeurde op 29 januari 2015 toen een jongeman de NOS nieuwsstudio’s binnendrong en daar met een wapen het journaal opeiste. De hoofdredacteur van NOS Nieuws had gelijk toen hij dat “heavy nieuws” noemde, “iets unieks in de Nederlandse televisiegeschiedenis”. Het was angstig en bedreigend.

Het unieke zat niet alleen in het nieuwsfeit zelf, maar ook in het feit dat nu de journalisten niet naar het nieuws toegingen maar het nieuws zich aan hen opdrong.
Hoe gingen zij daarmee om? Ik vernam van het incident eerst op de autoradio (Radio 1), en volgde het daarna op de tv. Zoals iedere leek kon ook ik bij de eerste beelden van de dader zien dat het hier om een verwarde jongeman ging. Zo te horen leek ook de portier daarvan overtuigd, en daarnaar te handelen. Dat was extra professioneel omdat juist hij persoonlijk werd gegijzeld.

Konden de aanwezige journalisten voldoende professioneel gedrag opbrengen nu ze zelf onderwerp werden van het nieuws? Zij en wij dachten bij de eerste signalen over dit incident natuurlijk eerst aan Charlie Hebdo en andere georganiseerde terreuracties. Maar uit de beelden van de overmeestering die de NOS vrijgaf – en die dus achteraf na het gebeuren werden vertoond – bleek toch zonneklaar dat het hier iets anders betrof. Had dat dan ook niet eerder en duidelijker kunnen worden geduid? Veel kritiek heeft de NOS gehad op het besluit om een tijd niet uit te zenden. Maar misschien is het erger dat die tijd kennelijk niet gebruikt is om even rustig bij zinnen te komen en een wat meer verantwoorde duiding van het incident te geven, zodat het sneller uit de context van Charlie Hebdo en terreur kon worden gehaald. Is dat juist niet het beetje extra dat je van een professionele journalist verwacht?

Te gemakkelijk voor mij, zo van een afstandje en achteraf? Dat is zeker waar. Maar er is alle reden voor de betrokken journalisten om dit nog eens goed te evalueren. En niet alleen met het oog op de beveiliging van de studio’s, maar ook met het oog op de maatschappelijke betekenis van hun journalistieke optreden.

*) Sennett, Richard. De ambachtsman. De mens als maker, uitgeverij J.H. Meulenhoff bv, Amsterdam, 2008 (p. 17)

“Beste Arthur” – Vier brieven aan Arthur Gotlieb – 4

Hans Wilmink schreef vier brieven aan Arthur Gotlieb.
Arthur Gotlieb was senior medewerker bij de Nederlandse Zorgautoriteit NZa. Hij maakte op 24 januari 2014 een eind aan zijn leven, nadat hij kort daarvoor een bezwaarschrift had ingediend tegen zijn personeelsbeoordeling. Hij liet dat bezwaarschift na, zijn broer Marcel vond het in zijn woning. Het bevat een zeer uitvoerige getuigenis over de interne werkverhoudingen, van 600 A4-pagina’s, met 3,4 gigabyte aan goed geordend bewijsmateriaal.

Nadat Marcel vergeefs geprobeerd heeft om van de NZa gepaste reacties te krijgen, gaat NRC Handelsblad in april 2014 over tot publicaties. Dan gaat het snel: de minister wordt ingelicht, de Tweede Kamer stelt vragen, er komt een onderzoekscommissie onder leiding van Hans Borstlap, de Raad van Bestuur treedt af.
In augustus brengen twee onderzoeksjournalisten van de NRC het – ingekorte – bezwaarschrift uit in het boek Operatie ‘werk Arthur de deur uit’- Dagboek van een ongewenste werknemer. Op 2 september verschijnt Het rapport van de Onderzoekscommissie intern functioneren NZa.

Hans Wilmink is geraakt door de ervaringen van Arthur, hij probeert die in zijn brieven in een breder perspectief te plaatsen.
Wilmink vervulde tot zijn pensionering in 2013 diverse ambtelijke functies bij het ministerie van BZK. Hij is sinds jaren voortrekker van Beroepseer.
Stichting Beroepseer vindt dat absoluut niet vergeten mag worden wat Gotlieb is overkomen en dat uit deze gebeurtenis lessen getrokken moeten worden.

——————————————————————————————————————————–

Brief 4

7 november 2014

Beste Arthur,

Je schrijft niet alleen over de behandeling die je als werknemer van de NZa onderging. Je doet ook een boekje open over de manier waarop men soms omging met de kerntaken van de NZa. De NZa die als toezichtsorgaan voor de zorg optreedt, die als ‘marktmeester’ moet zorgen voor de beoogde gereguleerde marktwerking en daartoe ook tarieven vaststelt.

Bij de meeste werkers in de publieke sector zit het besef vrij diep dat je alle belangenverstrengeling, en zelfs alle schijn daarvan, moet vermijden.
Maar dat besef kan flink onder druk komen als belanghebbenden met verleidelijke aanbiedingen komen. Nu ik deze brief schrijf zijn net die affaires bij de inkoop van de Nationale Politie en bij Defensie in het nieuws.

Groter gevaar dreigt volgens mij waar het besef van binnenuit wordt uitgehold. Door een niet gepaste cultuur binnen de organisatie, door stoer mee te willen doen met de ‘dure jongens’, door laksheid bij het hanteren van afgesproken regels. Vaak ligt daaraan een gebrekkige ‘spelopvatting ‘ ten grondslag, met betrekking tot de rol die de overheid te vervullen heeft. De opvatting dat je de overheid zou kunnen verbeteren door net te doen alsof het een bedrijf is, was lange tijd prominent aanwezig. En als je dan een bestuurder, manager of collega hebt die afkomstig is uit het bedrijfsleven, dan vergt die spelopvatting wel extra aandacht.

Een leerzame recente affaire dat ons besef over dit soort dingen kan aanscherpen, is die van Ton Hooijmaijers. De gedeputeerde van Noord Holland die vorig jaar tot drie jaar cel is veroordeeld wegens corruptie, valsheid in geschrifte en witwassen.
Eerst zijn spelopvatting over de rol van de overheid, uit een interview met de NRC direct na zijn veroordeling: “De overheid moet een serviceloket zijn voor het bedrijfsleven. En ik wilde de provincie op de kaart zetten.” Bij die spelopvatting ligt het voor de hand dat je redeneert dat een transactie goed is als er voor ieder wat in zit: voor het bedrijfsleven, voor de overheid, en voor de serviceverlener. Niks corruptie.
Maar ook de volgende is bijzonder, ik citeer uit hetzelfde interview: “Relatiegeschenken en kerstpakketten; dat is het eerste dat stopt als je uit de gratie raakt.” Als jij zijn advocaat had mogen zijn, dan had je dit extreme gebrek aan rolbesef kunnen aanvoeren als zijn beperkte toerekeningsvatbaarheid in een publieke functie.

Jij voert vele voorbeelden aan van een gebrekkig besef bij mensen binnen de NZa, zoals je laten verwennen met dure congressen en mooie reisjes op kosten van de farmaceutische industrie. Voor de NZa ligt dit extra gevoelig, gezien de rol die deze organisatie vervult. De NZa moet als toezichthouder haar onafhankelijke positie scherp stellen ten opzichte van het bedrijfsleven niet alleen, maar ook binnen de overheid, ten opzichte van de departementen waar het beleid gemaakt wordt.
Soms moet een toezichthouder ook richting het beleid de ‘countervailing power ‘ zijn. Jij schetst hoe je daar mee bezig was. Bijvoorbeeld waar het gaat om de spanning tussen innovatie enerzijds, en kostenbeheersing anderzijds. Voor die innovatie staat een beleidsdirectie op het ministerie van VWS, voor de kostenbeheersing staat de NZa, jij doet daar de dure geneesmiddelen.

Jij schetst vervolgens de persoonlijke bindingen en belangenverstrengelingen in de verleidingsdriehoek: beleidsdirectie (VWS), geneesmiddelenproductie (industrie) en toezichthouder/marktmeester (NZa).
Ook laat je zien hoe de top van de NZa, naar jou gevoel, te sterk rekening houdt met de beleidsmatige belangen van het ministerie. Dat bleek bijvoorbeeld toen de marktscan van de NZa liet zien dat het slecht ging met sommige ziekenhuizen. Dat slechte nieuws werd tegengehouden, omdat het niet goed uitkwam voor het beleid dat de marktwerking in de zorg wil bevorderen.

De commissie Borstlap stelt dat de verhoudingen tussen het ministerie en de NZa aan een forse onderhoudsbeurt toe zijn. De commissie doet aanbevelingen om de rolvastheid van het ministerie en de NZa te verbeteren.
Het zou je goed hebben gedaan als je had kunnen zien dat de commissie aanbeveelt intern en in de dialoog met de medewerkers aandacht te besteden aan die rolvastheid. De commissie stelt dat elke medewerker wel begrijpt dat de algemene leiding van een organisatie in een bijzonder geval redenen kan hebben om af te wijken van een advies, of van een gedragslijn die in routinegevallen gevolgd wordt. Ze roept op om goed door te spreken met de meest betrokken medewerkers “op welke wijze in deze gevallen de NZa haar zelfstandige verantwoordelijkheid heeft genomen”.
Dat sluit goed aan op de manier van werken die de Stichting Beroepseer in de praktijk probeert te brengen. Wat zou je daar een goede rol in hebben kunnen vervullen binnen de NZa, Arthur. Wat zou dat jou én de NZa goed hebben gedaan.

In de stukjes die over de gebrekkige ICT-praktijken gaan en de externe betrekkingen van de NZa, krijgt je bezwaarschrift het karakter van een klokkenluidersdocument. Je wilde echter perse geen klokkenluider zijn. Je vreesde de uiteindelijke definitieve uitsluiting die daar vaak mee gepaard gaat. Jij vreesde dat als geen ander. Juist jij wilde er zo ontzettend graag gewoon weer bij horen.
Dat maakt je relaas ook zo aangrijpend.
Ik hoop dat de NZa krijgt wat ook de commissie Borstlap haar toewenst: een managementstijl getypeerd door “een menselijke opstelling”, “een open cultuur”, waarbij “tegenspraak wordt aangemoedigd”. Als dat lukt dan is dat aan jouw boek te danken Arthur.
Dat is een groot goed, al is het een schrale troost voor allen die je kwijt zijn geraakt.

Hans Wilmink

Brief 1 verscheen op 17 oktober 2014. Klik hier.

Brief 2 verscheen op 24 oktober. Klik hier.

Brief 3 verscheen op 31 oktober. Klik hier.