Zitten er sukkels op Veiligheid en Justitie? Lessen uit het rapport Oosting II

Vraag: slechte mensen met slecht werk?

Het tweede rapport van de commissie Oosting is uit. Geen doofpot, zo luidt de conclusie. Het rapport krijgt veel aandacht, maar er klinkt een lichte teleurstelling in de media en op het Binnenhof. Met vindt geen Barbertje die gehangen kan worden. “Geen matchfixing maar gewoon FC Knudde” zegt Pechthold op radio 1. Knudde, een stelletje sukkels daar op het ministerie van Veiligheid en Justitie? Dat is wel erg simpel, we weten allemaal dat er zeer veel hoogwaardige mensen werken daar. De vraag is juist: hoe kunnen zoveel goede mensen tot zulk slecht werk, zo ondermaats vakmanschap komen? Leert het rapport Oosting II ons iets daarover?
Ik probeer enkele lessen te formuleren aan de hand van het rapport. Eerst iets
over de aanleiding en over de inhoud van het rapport zelf.

De Teeven deal

Naar aanleiding van een uitzending van Nieuwsuur op 11 maart 2014 rezen er vragen over een deal die Fred Teeven in 2000, in zijn rol als Officier van Justitie, gesloten had met topcrimineel Cees H. Was de drugscrimineel er met een miljoenenwinst vanaf gekomen? Fred Teeven was inmiddels staatssecretaris, Ivo Opstelten minister. Er ontstond een schimmenspel met de Tweede Kamer dat op twee dagen na een jaar duurde. Minister Opstelten schreef aan de Tweede Kamer dat de gegevens over de betalingen niet meer te achterhalen waren, door veranderde ICT-systemen waarvan geen back-ups bestonden. Er werden bedragen genoemd die veel lager waren dan waar men in de media mee kwam.
Fred Teeven gooit olie op het vuur en zegt tegen een journalist: “Weet u wat het is. U weet niet alles en ik weet alles.” Tot na een uitzending van Nieuwsuur op 4 maart 2015 op 8 maart 2015 het bonnetje alsnog boven water kwam: via een schermafdruk. De dag erna treden Opstelten en Teeven af.

De commissie Oosting brengt in december 2015 uitvoerig rapport uit over de deal met als hoofdconclusie: gebrek aan regie, en er is ten onrechte geen grondig onafhankelijk onderzoek ingesteld. Minister Ard van der Steur laat zich in het Tweede Kamer debat daarover ontvallen dat ze niet de juiste mensen voor de ICT hadden. Op 25 januari 2016 komt Nieuwsuur opnieuw met een pijnlijk signaal: uit mailwisseling zou blijken dat de zoektocht naar het bewuste bonnetje door de ambtelijke top is stopgezet. Een rokende doofpot dus? De commissie Oosting wordt opnieuw aan het werk gezet en brengt opnieuw – woensdag 25 mei jl. – een lijvig rapport uit.

Het rapport Oosting II*)

Op 3 juni 2014 schreef minister Opstelten aan de Tweede Kamer dat de gegevens niet meer konden worden gevonden omdat de oude ICT-systemen niet meer toegankelijk zijn en dat er geen back-ups van die systemen zijn gemaakt. Uit het rapport Oosting II blijkt dat diezelfde dag nog gesignaleerd wordt dat er wel back-ups zijn en dat de gegevens dus wellicht – dat moet worden nagegaan – te vinden zijn. Dat signaal is bij de secretaris-generaal en diverse andere ambtenaren terecht gekomen, maar werd niet opgepakt. Het duurde nog bijna een jaar (tot 4 maart 2015) voordat er echt een opdracht kwam om te kijken of die back-ups wellicht de betaalgegevens zouden kunnen ontsluiten. En ja hoor, een paar dagen later werd de zogenaamde schermafdruk gevonden. In het jaar daartussen was er in vijf omvangrijke zoekrondes vergeefs naar gezocht.
De commissie concludeert dat er sprake was van gebrek aan regie door de top, daaronder werkt ieder voor zich, binnen de eigen grenzen van de taak en functie, en ontbreekt het aan voldoende wederzijdse betrokkenheid en tegenspraak.
Er is geen doofpot geweest want er was “geen opdracht om iets niet te doen” . Er was echter tot in maart 2015 ook geen opdracht gekomen “om iets wél te doen”.

Lessen voor vakmanschap

Ik destilleer uit het feitenrelaas enkele lessen voor ambtelijk vakmanschap. Ze komen voor mijn rekening maar ik baseer ze wel op het feitenrelaas van de commissie.

Les 1: Geringe betrokkenheid in de top leidt tot onverantwoord gedrag in alle geledingen.
Droevig is het verhaal over de omgang van de ambtelijke top met elkaar en het gebrek aan onderlinge communicatie. De directeur-generaal (DG) die de secretaris-generaal (SG) niet serieus neemt, hem niet op de hoogte houdt. De directeur financieel-economische zaken (DFEZ) die de dringende informatie – over het wel degelijk aanwezig zijn van back-ups – niet met de DG deelt (terwijl de DG de kwestie in portefeuille heeft) maar wel met de SG, die het op zijn beurt met niemand deelt en er ook zelf niets mee doet. De DFEZ die de melding van de back-ups niet in de Bestuursraad meldt omdat men daar volgens hem non–interventie pleegt. Dat wil zoveel zeggen als: men brengt daar bij voorkeur niet iets in ten behoeve van gezamenlijke besluitvorming of actie, men wil zo veel mogelijk voor zichzelf houden. Uit ervaring weten we dat dit gedrag van de top heel goed waargenomen wordt in de lagere geledingen van een organisatie. Het gebrek aan onderlinge betrokkenheid versterkt gevoelens van onveiligheid in andere geledingen, en de neiging om de eigen taken en verantwoordelijkheden smal in te vullen.

Les 2: Op afstand zetten kan, maar afstandelijk gedrag is vaak onprofessioneel.
Een afdeling binnen het Shared Service Centrum voor de ICT (SSCICT) wist van de back-ups, en de ambtelijk opdrachtgever voor dat SSC, de directeur FEZ, meldde dit ook (aan de SG en anderen).
Dit leidde niet tot een opdracht om uit te zoeken of in de back-ups wellicht toch de gezochte betaalgegevens te vinden zouden zijn. Toen liet men het verder zitten, niemand die men meer daarover hoorde, ook niet nadat de commissie Oosting I begonnen was met het onderzoek naar de deal.
In zijn tweede rapport doet Oosting dit uitvoerig uit de doeken en brengt hier begrip voor op.
Het SSC mocht in redelijkheid verwachten dat er een opdracht zou komen, stelt hij. Mede omdat met de inrichting van het SSC de verhoudingen met het departement zijn verzakelijkt: er wordt in opdracht van de eigenaar van de bestanden (het departement) gewerkt, aan iedere opdracht hangt een prijskaartje. Geen opdracht, geen geld, geen dienst.

Had Oosting en zijn commissie hier niet moeten meewegen dat het zoeken van die betaalgegevens in de back-ups kennelijk niet zo’n omvangrijke klus was? Immers, toen de opdracht uiteindelijk wél kwam (op 4 maart) werden de gegevens bijna per kerende post geleverd. Mag je in zo’n geval van een betrokken dienstverlener niet verwachten dat men zélf, eerder én ongevraagd een stap verder zet? Het ging toch om een kwestie die politiek en ambtelijk hoog opspeelde en voor de reputatie van het departement (de klant!!) een grote zaak ging worden? Als het op afstand zetten van een dienst tot een dermate afstandelijk – om niet te zeggen onverschillig – gedrag leidt, dan worden essentiële professionele waarden met voeten getreden.

Les 3: Elkaar niet serieus nemen schaadt ieders werk.
Het zojuist omschreven onverschillige gedrag vertonen weinig werkers “van nature” is mijn ervaring.
Ook ontwikkelaars en beheerders van databestanden niet. De commissie zegt zelf dat “een groot deel” van de medewerkers van het SSC en ook van DFEZ onbekend was met “de politieke context” en “het politieke en ambtelijke belang “van de informatie waar het om ging.
AIs dat echt de consequentie is van het op afstand zetten van bedrijfseenheden, dan wordt het hoog tijd dat zij extra onderricht krijgen over de politieke en ambtelijke context waarin hun “klanten” verkeren. Een beetje meer contact met de eenheden voor wie je werkt kan ook helpen.
Maar dat moet dan natuurlijk wel van twee kanten komen. Kan hier hebben meegespeeld dat de medewerkers in het SSC het gevoel kregen dat zij niet serieus genomen werden en dat hun werk vooral als een noodzakelijk kwaad gezien is? Dat is niet ondenkbaar als je de gang van zaken in het rapport Oosting II leest.

Het is verbijsterend te lezen hoe in alle stadia van de zoektochten verzuimd is contact te leggen met de leiding van het SSC, en hoe men de signalen van de opdrachtgever (DFEZ) en zijn aanbod om te helpen heeft genegeerd. En hoe ook de minister zelf suggereert dat men niet de juiste mensen op ICT heeft zitten.
Dat is geen gelukkig begin van de cultuuromslag die volgens de minister inmiddels al loopt.

*) We spreken hier kortweg van Oosting II, de volledige titel luidt: Het Rapport van het nader onderzoek naar de reconstructie van de ontnemingsbeschikking. (Commissie Oosting II), 25 mei 2016. Downloaden op: www.rijksoverheid.nl

Nieuwsbrief ontvangen?

Wij houden u graag op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen Stichting Beroepseer.  Wilt u onze nieuwsbrief ontvangen? Dan kunt u zich hieronder aanmelden.

Contact

Adres:
Multatulilaan 12
4103 NM Culemborg

Email:
info@beroepseer.nl

© Stichting beroepseer