Skip to main content

Redactie Beroepseer

De waarde van data. Hoe bepalen we die?

Data – gegevens – worden steeds belangrijker in de samenleving en in de economie. Met data wordt ook veel geld verdiend, maar de waarde van data was tot nu toe niet terug te vinden in de statistieken. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) deed in het afgelopen jaar onderzoek naar de vraag hoe die lacune opgevuld kan worden.
Het onderzoek naar de waarde van data past binnen het CBS-project Adequaat meten van de economie (AME)*) en de wens om immateriële activa beter in beeld te brengen.

Beproefde methode

“We hebben geprobeerd zo breed mogelijk naar de waarde van data te kijken”, zegt onderzoeker Hugo de Bondt van het CBS: “Daarbij is veel aandacht voor definities en kwalificaties. Wat zijn precies data? En hoe kun je daar een prijskaartje aan hangen?” Het is een lastig onderwerp, benadrukt hij. “We hebben bijvoorbeeld bekeken hoe bedrijven de waarde van data verwerken in hun jaarrekening en balans. Maar we zien de waarde van data daar nauwelijks terug. Daarom hebben we een omweg bedacht, geïnspireerd op de aanpak van het statistiekbureau van Canada”.

Het CBS schat de waarde van data die bedrijven beheren op basis van de kosten die gemoeid zijn met het verkrijgen van die data. “Dat is een beproefde methode”, zegt De Bondt. “We brengen daartoe verschillende beroepen in kaart en stellen vast hoeveel werktijd mensen in deze beroepen besteden aan data. Vervolgens tellen we loonkosten, opslagkosten en een winstpercentage bij elkaar op om tot een waarde te komen”.

Belang voor Nederlandse economie

In 2017 signaleerde het Britse weekblad The Economist dat ’s werelds meest waardevolle grondstof niet langer olie is, maar data. Deze vaststelling kwam niet uit de lucht vallen, maar vloeit voort uit de sterke groei van tech-bedrijven die steeds meer met data(-analytics) grote winsten weten te behalen. Door de toenemende digitalisering van allerlei processen in de samenleving ontstaan er bewust en onbewust enorme hoeveelheden gedigitaliseerde gegevens (‘big data’). Bedrijven zijn in toenemende mate bezig te bezien in hoeverre uit deze data, patronen en inzichten kunnen worden gedistilleerd die kunnen bijdragen aan efficiëntere bedrijfsprocessen dan wel het ontwikkelen van nieuwe businessmodellen en daarmee een vergroting van de omzet. Met andere woorden: deze data zijn in toenemende mate geld waard voor deze bedrijven.

Het in januari 2021 gepubliceerde pilot-onderzoek De waarde van data 2001-2017  heeft als doel een eerste schatting te maken van de waarde van data voor Nederland, op basis van bestaande bronnen – waaronder de enquête beroepsbevolking (EBB) en de polisadministratie – en voorbeelden uit andere landen.

Waarde van data neemt toe

Het onderzoek laat zien dat de waarde van data in Nederland gemeten in jaarlijkse uitgaven tussen de 15,6 en 20 miljard euro bedraagt in 2017 en elk jaar toeneemt. Vooral de categorie data-science groeit sterk. Het beheer van opslag van data vindt juist weinig plaats in Nederland, aldus De Bondt. “Dat wordt vaak uitbesteed, bijvoorbeeld naar organisaties in Azië”. De overheid, waaronder het CBS zelf, en het onderwijs zijn bij het onderzoek naar de waarde van data buiten beschouwing gelaten. “We hebben deze sectoren niet meegenomen omdat zij geen ‘eigenaar’ zijn van de data. Maar eigendom is altijd een lastig onderwerp bij data, met name als het om persoonsgegevens gaat”.

Datavraagstukken hoog op de agenda

Het onderzoek naar de waarde van data is gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De waarde van data is moeilijk vast te stellen, benadrukt ook Rogier de Boer van het ministerie: “Weten wat data waard zijn is van belang om te onderbouwen waarom er bepaalde regels nodig zijn en waarom de overheid bepaalde initiatieven ondersteunt”.
Datavraagstukken staan steeds hoger op de politieke agenda, zowel in Nederland als binnen de EU, waarbij zowel aandacht is voor de risico’s als de kansen van het toenemend datagebruik.

Noot
*) CBS-programma ‘Adequaat meten van de economie’? Het meten van de economie vraagt door allerlei ontwikkelingen zoals globalisering, verdienstelijking en digitalisering extra aandacht. Dat is de reden waarom het CBS in 2018 het programma ‘Adequaat meten van de economie’ (AME) is gestart. Samen met een groot aantal partners – zoals ministeries, universiteiten en andere kennisinstituten – deelt het CBS op dit gebied expertise en boort het nieuwe databronnen aan om zodoende de economische indicatoren in de toekomst nog beter meetbaar te maken. De verschillende onderzoeken die het CBS inmiddels in dit kader heeft gepubliceerd zijn op de website terug te vinden. https://www.cbs.nl/nl-nl/economie/macro-economie/adequaat-meten-economie

Publicatie De waarde van data 2001-2017, door Hugo de Bondt, Andries Kuipers, Nino Mushkudiani, Cyrille Pluijmen, CBS, 12 januari 2021: www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2020/de-waarde-van-data-2001-2017

CBS onderzoekt de waarde van data, door Masja de Ree, CBS, 12 januari 2021: www.cbs.nl/nl-nl/corporate/2021/02/cbs-onderzoekt-de-waarde-van-data

 

Afbeelding bovenaan is van Gerd Altmann

Hoe komt de WMo met beoogde zelfregie en samenwerking wél van de grond? René Bot geeft advies voor verbetering in de uitvoering

Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) kwam in november 2020 met een evaluatie van vijf jaar decentraal beleid: Sociaal domein op koers? Verwachtingen en resultaten van vijf jaar decentraal beleid.
René Bot heeft deze evaluatie vergeleken met een eerdere, uit 2017. Bot is procesanalist bij het Expertisecentrum Processen voor de Bestuurs- en Concernondersteuning van de gemeente Rotterdam. In maart 2020 is hij gepromoveerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op het onderwerp interorganisationele samenwerking van de zorg aan ouderen in de context van strategische vernieuwing.

Dezelfde conclusie als 2017

Bot schrijft in het vakblad voor economen ESB dat de nieuwe evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het SCP dezelfde conclusie bevat als de evaluatie uit 2017: de ondersteuning van de doelgroep van de Wmo-mensen met een chronische lichamelijke of psychische beperking – is nog niet op orde. ‘Zo nam een op de vier Wmo-melders geen deel aan de samenleving en een op de vijf voelde zich zeer eenzaam (SCP, 2017)’. De evaluatie uit 2020 is in hoofdlijnen vergelijkbaar en stelt dat de beleidsdoelstelling ‘meedoen op gelijke voet’ niet wordt gehaald.
Opvallend in beide evaluaties van het SCP is volgens Bot de terugkerende problematiek rond de zelfregie van de zorgvrager evenals de samenwerking tussen zorgverlenende organisaties.

Zorgelijke conclusies

Bot:

Deze conclusies zijn zorgelijk. Het doel van de Wmo – in 2007 ingevoerd als een verdere stap in de overheveling van taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) – was juist om meer te bereiken dan enkel de broodnodige zorg. Door een strategische vernieuwing zou de Wmo ook de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de doelgroep vergroten, via meer zelfregie van de zorgvrager. Ook werd er een appèl gedaan op zorgaanbieders om samen te werken. Het beoogde resultaat: een integrale werkwijze van de professionals en meer maatwerk voor de zorgvrager.

Relevant hierbij is dat deze strategische vernieuwing niet een zaak is geweest van één eigenzinnig kabinet. Uit eigen onderzoek (Bot, 2020) blijkt dat het streven naar zelfregie en interorganisationele samenwerking (IOS) zich over een periode van circa veertig jaar heeft ontwikkeld, al sinds de invoering van de AWBZ in 1968, maar pas met de Wmo écht in gang werd gezet. Het probleem ligt niet zozeer in het nastreven van deze twee gezonde doelstellingen, maar de uitvoering ervan in de praktijk. De oplossing ligt dan ook niet in het loslaten van deze twee doelstellingen en het terugdraaien van de vernieuwing die de Wmo bracht, maar in het verbeteren van de uitvoering.

Bot geeft vervolgens een aantal aanbevelingen ter verbetering:

  • Zorgvragers beter monitoren. Het is inmiddels wel duidelijk dat de lovenswaardige doelstelling van zelfregie een schaduwzijde heeft: kwetsbare mensen kunnen er in de praktijk niet altijd mee uit de voeten.
  • Interorganisationele samenwerking. De samenwerking met de klanten – de zorgvragers – zou meer aandacht kunnen krijgen door introductie van vormen van co-creation. Cliënten meer betrekken bij de inrichting van het zorgarrangement.
  • Verhoging budget. Er is minder geld voor de taken die nu onder de Wmo vallen dan voorheen het geval was. Er dient een meerjarige afspraak te komen wat betreft verhoging van het budget.

De Wmo: goede intenties, nu de uitvoering nog, door René Bot, ESB, 6 januari 2021: https://esb.nu/blog/20061637/de-wmo-goede-intenties-nu-de-uitvoering-nog

Evaluatierapport Sociaal domein op koers?Verwachtingen en resultaten van vijf jaar decentraal beleid, door Mariska Kromhout, Patricia van Echtelt, Peteke Feijten, SCP, november 2020: www.scp.nl/publicaties/publicaties/2020/11/16/sociaal-domein-op-koers

Zorg en ondersteuning thuis – WMo: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zorg-en-ondersteuning-thuis/wmo-2015

Verklaring invoering functiedifferentiatie voor verpleegkundigen ondertekend

In december 2020 is in de zorgbranches overeenstemming bereikt over de afspraken rond de invoering van functiedifferentiatie. Deze verklaring zorgt ervoor dat verpleegkundigen en andere professionals voortaan (beter) betrokken moeten worden bij de creatie van verschillende functies binnen hetzelfde beroep. Daarbij zijn competenties en ervaring leidend, en niet alleen het diploma.

De verklaring is opgesteld door vakbonden FNV Zorg & Welzijn, NU’91 en CNV zorg en welzijn; branchevereniging van zorgorganisaties ActiZ; Nederlandse GGZ; Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU); Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ); Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN).

In de zomer van 2019 bereikte de discussie over functiedifferentiatie en het werken op verschillende niveaus in de verpleging een hoogtepunt. Plannen voor invoering van de Wet BIG II en in het kader daarvan de overgangsregeling voor de zittende groep verpleegkundigen stuitten op massaal verzet. Bij beroepsvereniging V&VN die zich achter het voorstel had geschaard, brak er een bestuurscrisis uit. Het wetsvoorstel voorzag in groter onderscheid tussen verschillende verpleegkundige beroepsgroepen, wat betekende dat veel – ervaren – verpleegkundigen zich zouden moeten laten omscholen.

Daarop besloot toenmalig minister Bruins voor Medische Zorg & Sport het wetsontwerp niet in te dienen in oktober 2019. In plaats daarvan vroeg hij aan Alexander Rinnooy Kan te bemiddelen. Rinnooy Kan adviseerde: laat partijen samen tot een breed gedragen oplossing komen. Resultaat hiervan is de verklaring waarover nu overeenstemming is bereikt.

FNV Zorg & Welzijn licht toe de overeenstemming belangrijk te vinden: “… omdat we in de praktijk zien dat zorginstellingen soms nog functiedifferentiatie doorvoeren volgens de systematiek van BIG II. Ervaren verpleegkundigen komen dan bijvoorbeeld niet in aanmerking voor bepaalde functies of ontwikkelmogelijkheden, omdat zij geen hbo-diploma hebben. En dat terwijl veel van deze verpleegkundigen met hun vooropleiding en ervaring wel degelijk op hbo-niveau werken. Met de afspraken in de verklaring kunnen vakbonden zorginstellingen hier voortaan op aanspreken”.

Uitgangspunten

Voortaan gelden bij functiedifferentiatie de volgende uitgangspunten:

  • Transparant en in overleg: werkgevers/zorginstellingen die aan de slag gaan met functiedifferentiatie doen dit op een transparante manier en betrekken medewerkers daarbij.
  • Draagvlak: bij functiedifferentiatie moeten verpleegkundigen adequaat betrokken zijn en voldoende directe zeggenschap hebben op team- of afdelingsniveau en indirect op organisatieniveau via VAR, OR, Stafconvent, etc.
  • Breder kijken dan diploma: iedere verpleegkundige, ongeacht het diploma, heeft recht op loopbaan- en ontwikkelingskansen. Bij de toegang tot functies van verschillend werk- en denkniveau wordt gekeken naar competenties, bekwaamheden, ervaring, talenten, wensen, ambities, motivatie, en niet alleen naar de diploma’s van betrokken verpleegkundigen.

Met deze verklaring zijn drie punten van het vijfpuntenplan dat volgde op het stopzetten van Wet BIG II gerealiseerd. De resterende punten betreffen de ontwikkeling van een nieuw beroepsprofiel en een betere aansluiting tussen de verschillende opleidingen w.o. erkenning van de in-serviceopleiding als hbo-opleiding.

Er is met deze verklaring dus nog geen eind aan de discussie gekomen over functiedifferentiatie en regieverpleegkundige.
V&VN heeft in elk geval het standpunt dat functiedifferentiatie voor verpleegkundigen gebaseerd behoort te zijn op opleiding, competenties en werkervaring. De initiële opleiding is dus niet bepalend voor het in aanmerking komen voor de functie van regieverpleegkundige.

Actiecomité van verpleegkundigen Wet BIG II heeft de verklaring niet ondertekend. Het comité is opgericht in de zomer van 2019 als verzet tegen de invoering van de overgangsregeling. In augustus 2019 publiceerden zij het Verpleegkundig Manifest: https://wetbig2.nl/verpleegkundig-manifest/

Downloaden Verklaring: www.fnv.nl/getmedia/5628412b-5366-4cb2-b261-b6cb173d35c5/Verklaring-functiedifferentiatie.pdf

Afspraken over functiedifferentiatie in de zorgbranches, FNV, 6 januari 2021: www.fnv.nl

Zorgveld zet met gezamenlijke verklaring punt achter BIG-tumult, door Philip van de Poel, Skipr. 8 januari 2021: www.skipr.nl/nieuws/zorgveld-zet-met-gezamenlijke-verklaring-punt-achter-big-tumult/

Actiecomité Wet BIG II: https://wetbig2.nl/

Geef actiegroep Wet BIG II een plek aan tafel, door Thijs Jansen, Blogs Beroepseer, 19 augustus 2021: https://beroepseer.nl

 

Afbeelding bovenaan is van Megan Rexazin

 

“Ze weten niet hoe het is om onderaan te staan”. Analyse van wantrouwen lageropgeleiden t.o.v. politici

’Ze weten niet hoe het is om onderaan te staan” is de titel van een onderzoek naar de rol van gevoelens van afstand tot politici in de belevingswereld van lageropgeleide burgers. Die afstand blijkt een belangrijke reden voor politiek wantrouwen.
Het onderzoek is verricht door Kjell Noordzij, Willem de Koster en Jeroen van der Waal, allen verbonden aan de Master Politics & Society van de afdeling Bestuurskunde en Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Ze hebben hun bevindingen gepubliceerd in British Journal of Sociology dat in december 2020 een speciaal nummer heeft gewijd aan het onder de loep nemen van de ‘radicaal onverwachte’ gebeurtenissen tijdens het Brexit-referendum en de verkiezingsoverwinning van Donald Trump in 2016. Beide gebeurtenissen legden diepgewortelde onvrede over de politiek onder grote delen van de bevolking bloot. Ze benadrukken de urgentie van een sociologisch begrip van de politieke onvrede onder “groepen die zich gemarginaliseerd, ondermijnd en niet vertegenwoordigd voelen door formele politieke krachten”.

Om erachter te komen wat deze afstand voor betrokkenen betekent en hoe deze een rol speelt in hun politiek wantrouwen voerden de onderzoekers (groeps)gesprekken met zesentwintig politiek wantrouwende, lageropgeleide burgers in diverse provincies. Niet alleen is onderzocht of de ervaren afstand van belang is voor hun denkbeelden over de politiek, maar vooral wat deze afstand betekent voor de lageropgeleiden zelf en hoe het een rol speelt in hun wantrouwen in de politiek.

Gevoelens van culturele afstand

In hun artikel in het online Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken schrijven de auteurs:

“Alhoewel zij allemaal een zeker wantrouwen in de politiek deelden, waren de groepen gemêleerd: sommigen maakten onderdeel uit van Gele Hesjes Nederland, waren politiek actief voor de PVV, of spraken hun waardering uit voor Lilian Marijnissen, terwijl anderen niets van de politiek wilden hebben.

Geïnspireerd door sociologen als Arlie Hochschild, waren wij ons bewust van cultuurverschillen tussen interviewers en geïnterviewden die wederzijds begrip in de weg kunnen zitten. Wij hebben geprobeerd om deze zogeheten ‘empathy wall’ af te breken. Bij de werving benadrukten wij daarom onze oprechte interesse in wat mensen zelf van de politiek vinden. Daarnaast spraken wij mensen op locaties die zij zelf voorstelden en werden deelnemers aan de groepsgesprekken door mensen zelf uitgezocht. We gebruikten open vragen om de discussie op gang te brengen, zoals ‘welke politici vind je goed, en welke slecht?’. Veel deelnemers gaven achteraf aan het gevoel te hebben dat zij ‘de kans [kregen] om alles te zeggen’.

Tijdens onze gesprekken voerden gevoelens van culturele afstand tot politici de boventoon. In algemene termen spraken aanwezigen over politici als mensen die in ‘hun skybox’ zitten, ‘mijlenver’ verwijderd van ‘het volk’. Er werd vaak niet precies duidelijk gemaakt wie er onderdeel is van ‘het volk’, maar duidelijk was wel dat menig politicus hiervan uitgesloten is. Het onderscheid tussen politici (‘zij’) en ‘het volk’ (‘wij’) doet sterk denken aan klassieke literatuur over populisme van Margaret Canovan of Cas Mudde, en dankzij onze diepgaande gesprekken zijn we in staat om aan te wijzen wat deze afstand betekent voor de geïnterviewden”.

Neerkijken op politieke voorkeuren

Door verder te gaan dan de vaak genoemde ongespecificeerde kloof tussen het ‘volk’ en de ‘elite’, onthult “They don’t know what it’s like to be at the bottom” het volgende aan de hand van de uitspraken van geïnterviewden:

1. Menig politicus zou niet gevoelig zijn voor de manier waarop ‘het volk’ leeft. Politici ‘kijken naar hun eigen wereldje en daar gaat alles goed en hebben geen weet van [hoe het is om] aan die onderkant te zitten.

2. De manier waarop politici praten. Dit in tegenstelling tot de directe manier van spreken die ‘het volk’ zou kenmerken
Dit zou je vooral zien aan politici die ergens ‘omheen gaan draaien, of niet direct zijn’.

3. Het gevoel dat menig politicus neerkijkt op de politieke voorkeuren, problemen, levensstijlen en manier van spreken van ‘het volk’. Dit gevoel ging vooral gepaard met frustratie, daar waar men zich miskend voelt in het politieke domein: ‘het klootjesvolk’ en de ‘simpele zielen’ hoeven geen vragen te stellen, ‘want jullie weten toch niks’. ‘je wordt weggezet als een tokkie [omdat] je geen scholing heb gevolgd’.

Downloaden onderzoeksrapport “They don’t know what it’s like to be at the bottom”: Exploring the role of perceived cultural distance in less-educated citizens’ discontent with politicians, door Kjell Noordzij, Willem de Koster, Jeroen van der Waal, British Journal of Sociology, december 2020. https://doi.org/10.1111/1468-4446.12800

Lageropgeleiden wantrouwen politici die ver afstaan van hun leefwereld, door Kjell Noordzij, Willem de Koster, Jeroen van der Waal. Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, 7 januari 2021: https://www.socialevraagstukken.nl/lageropgeleiden-wantrouwen-politici-die-ver-afstaan-van-hun-leefwereld/

 

Foto bovenaan is van Roel Wijnants: Binnenhof, Den Haag, juni 2010. https://www.flickr.com/photos/roel1943/

De juridische kant van democratische innovatie en burgerparticipatie op lokaal niveau

Donderdag 14 januari 2021 promoveert Joost Westerweel aan de Universiteit van Leiden. In zijn proefschriftonderzoek behandelde hij de vraag in hoeverre de gemeentelijke democratie zoals die juridisch is vormgegeven, aangevuld kan worden met vormen van maatschappelijke democratie die gebruik maken van burgerparticipatie. Bij uitgeverij Wolters Kluwer verschijnt zijn proefschrift, getiteld: Lokale democratische innovatie.
Westerweel werd in 2015 aangesteld als promovendus voor het promotieonderzoek bij de Thorbecke Leerstoel aan de Universiteit van Leiden die tot leeropdracht heeft de decentrale overheden als bestuurlijk, politiek en juridisch systeem.

De titel van het door het Ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) gefinancierde onderzoek luidde: Gemeenterecht als georganiseerde democratie. Over inpassing van nieuwe concepten in bestaande structuren.
Vanaf 1 september 2019 is Westerweel verbonden aan Universiteit Leiden als gastmedewerker aan de afdeling staats- en bestuursrecht.

Westerweels proefschrift verkent uiteenlopende vraagstukken die zich op het gebied van burgerparticipatie en democratie voordoen aan de hand van vier casussen.

Hoe moet zeggenschap eigenlijk georganiseerd worden?

Vragen rondom burgerparticipatie worden in het boek voor het eerst vanuit een juridische invalshoek onder de loep genomen. Hoeveel zeggenschap mag er aan burgers gegeven worden? En hoe moet zeggenschap eigenlijk georganiseerd worden? Kwesties zoals deze worden in Lokale democratische innovatie geanalyseerd en toegelicht.

Nieuwe vormen van democratie

Er wordt steeds meer geëxperimenteerd met nieuwe vormen van democratie en democratische besluitvormingsprocessen. Denk hierbij aan burgerjury’s, burgerbegrotingen en wijkraden. Het is daarbij de bedoeling dat de lokale burgers meer inhoudelijk betrokken worden bij de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering van gemeentelijk beleid. Het streven is om uiteindelijk de bestaande lokale democratie aan te vullen met andere vormen van democratie en burgers meer zeggenschap te geven over hun eigen leefomgeving.
Hierbij komen juridische vragen kijken.
De lokale democratie is namelijk niet alleen een zaak van politieke cultuur, maar is ook vormgegeven in wet- en regelgeving. Aan de hand van vier casussen uit de gemeentelijke praktijk geeft dit proefschrift antwoord op vragen zoals:

  • Kunnen burgerinitiatieven over juridische bevoegdheden beschikken en, zo ja, welke?
  • Hoe mogen zij daar gebruik van maken?
  • Hoe verhouden zij zich tot traditionele bestuursorganen als de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders?

De vier casussen worden getoetst op verenigbaarheid met relevante wet- en regelgeving en met beginselen die ten grondslag liggen aan de geïnstitutionaliseerde lokale democratie.

Meer info over promotie op 14 januari 2021 en bijwonen via live videostream: www.universiteitleiden.nl/agenda/2021/01/lokale-democratische-innovatie

Lokale democratische innovatie, door Joost Westerweel, Universiteit Leiden,  2021: https://scholarlypublications.universiteitleiden.nl/access/item%3A3070950/view

Lokale democratische innovatie, door J. Westerweel, Wolters Kluwer, 2021: https://shop.wolterskluwer.nl/Lokale-democratische-innovatie-sNPLOKDEIN/

Kinderopvangtoeslagaffaire is symptoom van grimmig geworden verzorgingsstaat

Dorien Pessers en Paul Frissen reageren in een interview met Marcel van Hooven voor De Groene Amsterdammer op het eindoordeel van het verslag van het parlementaire onderzoek naar de kinderopvangtoeslagaffaire. In het rapport Ongekend onrecht luidt de conclusie: de overheid heeft de ‘grondbeginselen van de rechtsstaat geschonden’. In al zijn gedaantes – als wetgever, als uitvoerder en als rechtspreker – heeft de staat mensen die al in de hoek zitten waar de klappen vallen, met de laagste inkomens en de minste kansen, zo in de steek gelaten.
Dorien Pessers is emeritus hoogleraar rechtstheorie aan de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam. Paul Frissen is decaan van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur en hoogleraar bestuurskunde aan de universiteit van Tilburg,

In de bestrijding van fraude met de kinderopvangtoeslag tuigde de wetgever – parlement en regering – sanctieregelingen op waarin de goeden onder de kwaden leden: een vergeten handtekening kon voor de overheid al voldoende zijn het levensgeluk van mensen te breken, door hen met beslaglegging op huis en inkomen financieel kaal te plukken. Mede dankzij klokkenluiders in eigen kring kon de uitvoerder – de Belastingdienst – weten dat hij onschuldige slachtoffers maakte en toch ging hij ermee door. Tot aan de hoogste rechtsinstantie, de Raad van State, sanctioneerde de bestuursrechter deze praktijk, volgens de commissie onder meer door het ‘wegredeneren’ van algemene beginselen van behoorlijk bestuur die bedoeld zijn als bescherming voor mensen in nood.

Rechtsbeginselen als goede trouw, proportionaliteit en evenredigheid

De collectieve schuld van alle organen van de staat heeft Dorien Pessers misschien nog wel het meest geschokt in deze affaire. Volgens haar zijn de oerbeginselen uit de rechtsgeleerdheid in het toeslagenschandaal ondergesneeuwd.
Pessers legt uit: “De oudste beginselen van het recht stammen uit het Romeinse recht. Het eerste is: dura lex sed lex, de wet is hard, maar het is nu eenmaal de wet. Dat wil zeggen: daar zitten we aan vast, want de wet behoort tot de orde van de dogma’s. Maar tegelijkertijd beseften de Romeinen goed dat de atrocitas, de hardheid van de wet, verzacht moet kunnen worden, en wel door middel van de kunst van het goede en billijke: de ars boni et aequi. Het recht is dus niet alleen een dogmatiek, maar ook altijd en tegelijkertijd een antidogmatiek. Die beheersing van de dogmatiek én antidogmatiek tezamen maakt de rechtsgeleerdheid uit. Dat is geniaal bedacht door Romeinse rechtsgeleerden. Op die manier ontwikkelden zij het recht als een effectieve sociale technologie die tot op heden haar functie heeft bewezen.
Voor degenen die de wet uitvoeren moet dus altijd een belangenafweging mogelijk zijn, met het oog op de specifieke omstandigheden van een concreet geval. Ze moeten daarbij letten op rechtsbeginselen als goede trouw, proportionaliteit en evenredigheid. Dat is de discretionaire bevoegdheid die uitdrukkelijk in de Algemene wet bestuursrecht is vastgelegd. De kernidee is dat je bij uitvoering van de wet tevens je praktische wijsheid moet laten spreken”.

Minder bemoeizucht van de overheid

Paul Frissen bekijkt de affaire vanuit een andere hoek. Vanwege een mogelijke invloed van het politieke klimaat op ambtelijke beslissingen is hij juist tegenstander van het verlenen van discretionaire bevoegdheden aan de bureaucratie. Frissen: “Ik heb liever geen staat waarin de ambtenaar een hoge mate van beleidsvrijheid heeft. Want: wie geeft die ambtenaar zijn opdrachten? Ik vermoed dat we die beleidsvrijheid van de ambtenaar minder acceptabel vinden als bij de volgende verkiezingen een meerderheid ontstaat die tegen hem zegt: je weet wel wie de vervelende maatschappelijke groepen zijn die jij extra in de gaten moet houden”.

Voor Frissen is de uitkomst van het parlementaire onderzoek opnieuw aanleiding voor een pleidooi om de verzorgingsstaat op een nieuwe leest te schoeien. Zijn conclusie is dat de organisaties van burgers zelf – vakbonden, werkgeversverbanden, maatschappelijke organisaties – de sociale zekerheid meer in eigen hand nemen. “Dus meer aan de maatschappij overlaten, de mensen dingen zelf laten doen. De consequentie is evident: meer verschil, meer variëteit. En ik kan het ook onvriendelijker zeggen: meer ongelijkheid. Maar ook: minder bemoeizucht van de overheid, minder interventiedrang”.
De toeslagenaffaire is volgens hem geen incident, maar een symptoom van een ‘grimmig’ geworden verzorgingsstaat.

Lees het hele artikel De verzorgingsstaat is grimmig geworden, door Marcel van Hooven, De Groene Amsterdammer, nummer 1, 6 januari 2021: www.groene.nl/artikel/de-verzorgingsstaat-is-grimmig-geworden

 


Foto bovenaan is van Tumisu

Sociaal Cultureel Planbureau in vierde kwartaal 2020: Nederlanders worden pessimistischer

2020 eindigt totaal anders dan het begon. Dat geldt ook voor de publieke stemming. Waar in januari 2020 het optimisme en politiek vertrouwen net boven het gemiddelde lag en men heel optimistisch was over de economie, veranderde de stemming aan het begin van de coronacrisis. Terugkijkend op dit jaar, ziet het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) zowel grote schommelingen als constanten in de publieke opinie.

In april steeg het optimisme over Nederland, dankzij de goede coronacijfers van dat moment, de intelligente lockdown en een sterk gevoel van saamhorigheid. In oktober was die stemming omgeslagen en overheerste het pessimisme. Het vertrouwen in de politiek steeg aan het begin van de crisis sterk. In juli en oktober daalde het vertrouwen, maar het ligt nog steeds aanzienlijk hoger dan in januari 2020. Over de economie werd men vanaf april somber en dat bleef de rest van het jaar zo.

Lichtpunten van april maken plaats voor pessimisme

Dit voorjaar was er nog een relatief hoopvolle coronastemming vanwege daling in besmettingscijfers, saamhorigheid en daadkrachtig optreden van de regering, dit najaar overheerste somberheid. Men geeft aan dat dit pessimisme werd veroorzaakt door stijgende coronacijfers, omdat men de corona-aanpak te traag vond en omdat de saamhorigheid van eerder ver te zoeken is. Ook maken veel mensen zich zorgen over de economie. In oktober verwacht 79% van de ondervraagden het komende jaar een verslechtering van de economie. Het is nog niet bekend wat de effecten zijn van de tweede lockdown op de coronastemming. Die stemming is dit jaar beweeglijk gebleken, maar het is waarschijnlijk dat ook in december het pessimisme overheerst. Als de coronacijfers de goede kant opgaan of er zicht is op snelle distributie van een vaccin, kan de stemming mogelijk weer wat optimistischer worden.

Zorgen over omgangsvormen en tegenstellingen

Het gevoel van saamhorigheid en ‘het samen moeten doen’ werden aan het begin van de coronacrisis gezien als één van de lichtpuntjes van de crisis die hoop gaven voor de toekomst. Ook dat gevoel nam vanaf de zomer af. In oktober zijn er weer evenveel zorgen over omgangsvormen en een gebrek aan respect als voor de coronacrisis. Veel mensen maken zich zorgen over anderen die zich niet aan de coronamaatregelen houden. Een meerderheid van Nederland denkt dat de coronacrisis tegenstellingen tussen groepen vergroot. Daarbij maakt men zich zorgen om bestaande tegenstellingen tussen jong en oud of arm en rijk. Ook de controverses over het virus en de maatregelen zorgen voor tegenstellingen. Men maakt zich zorgen over de sociale en economische gevolgen op termijn en over de gevolgen van stress en isolement. Men zegt dat de lontjes van mensen korter lijken te worden. Deze zorgen over tegenstellingen zijn overigens niet nieuw: ook voor de coronacrisis waren de zorgen hierover al groot.

Vertrouwen in politiek nog altijd hoger dan voor de crisis, wel lager dan in april en meer kritiek

Aan het begin van de coronacrisis is het vertrouwen in de politiek sterk gestegen. In juli daalde het politiek vertrouwen. In oktober gaf twee derde de politiek een voldoende – en dat is nog altijd aanzienlijk hoger dan in januari 2020 toen ongeveer de helft van de Nederlanders dat deed. De stijging van het vertrouwen in de regering die we in het voorjaar zagen, is geworteld in afnemend cynisme. Burgers hebben een positievere indruk van de competenties van politici en denken vaker dat politici oog hebben voor het landsbelang. Dit sluit aan bij de manier waarop mensen hun vertrouwen in de regering in hun eigen woorden toelichten. Zij noemen zowel de corona-aanpak als de goede bedoelingen en het harde werken als redenen om de regering te vertrouwen. Vergeleken met het begin van de coronacrisis is de kritiek dit najaar wel gegroeid, vooral op de aanpak van de crisis door de overheid. Er zijn twijfels of de regering wel tijdig genoeg ingreep, over de logica achter de maatregelen. In oktober is een meerderheid voorstander van een strenge overheid en strengere maatregelen, een kleine groep vindt de maatregelen te ver gaan.

Angst voor besmetting, verklaring voor stijging vertrouwen in regering

Ook angst voor een coronabesmetting blijkt een oorzaak van de stijging in vertrouwen in de regering sinds maart. Wie bang is voor een coronabesmetting, geeft aan meer politiek vertrouwen te hebben. Ook is deze groep sinds het voorjaar minder gedaald in vertrouwen, dan bij de groep die geen angst voor corona ervaart. Angst is een bekend onderdeel van de rally ‘round the flag. Dit fenomeen laat zien dat in reactie op een externe dreiging de steun voor politieke leiders stijgt vanwege een hang naar veiligheid. Ook beleidsvoorkeuren over de aanpak van de crisis (aanpak pandemie vs. heropenen economie) beïnvloeden het vertrouwen tijdens de tweede golf. Onder burgers die de economie willen heropenen is de vertrouwensdaling in oktober sterker dan onder burgers die de pandemie zo hard mogelijk de kop in willen drukken. Wat de tweede lockdown betekent voor het vertrouwen in de politiek is nog onduidelijk. Een vertrouwensstijging van de omvang van dit voorjaar is echter niet te verwachten. Dat komt omdat het nu geen plotselinge crisis meer is die ons overkomt en omdat er meer publieke en politieke discussie is over de noodzaak van de gekozen aanpak dan afgelopen voorjaar.

Downloaden Burgerperspectieven 2020/4, door Josje den Ridder, Emily Miltenburg, Eefje Steenvoorden, Tom van der Meer en Paul Dekker, Sociaal Cultureel Planbureau, december 2020: www.scp.nl/publicaties/publicaties/2020/12/28/burgerperspectieven-2020-4

In het sociaal werk ontbreekt het aan vertrouwde gezichten. Hoe krijgen we relationele continuïteit terug?

In het winternummer van Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken staat een artikel over “het belang van vertrouwde gezichten”. Continuïteit in de relaties blijkt de achilleshiel van het sociaal werk te zijn. Van vertrouwde gezichten is meestal geen sprake. Beperkte carrière-mogelijkheden, gebrekkige arbeidsomstandigheden en korte financieringstermijnen zijn de oorzaak van een groot personeelsverloop en tal van personeelswisselingen.

Begin dit jaar voerde Stichting Vergeten Kind de campagne ‘Voor ieder kind een liefdevol thuis’. Stichtingsdirecteur Ende-Van den Broek vertelde hierin dat uit huis geplaatste kinderen gemiddeld met 65 verschillende hulpverleners te doen hebben. De hoge werkdruk in de jeugdzorg is daar debet aan, met veel ziekteverzuim en een hoog personeelsverloop als gevolg, maar vooral ook dat uit huis geplaatste kinderen gemiddeld zes keer worden doorgeplaatst.

Het belang van relationele continuïteit wordt breed onderschreven, maar er wordt maar beperkt onderzoek naar gedaan. Juist deze relationele continuïteit vinden kinderen, jongeren en ouders zelf van groot belang voor de kwaliteit van zorg. De nadruk in het internationale jeugdzorg-onderzoek ligt vooral op het belang van continuïteit door goed ketenbeheer en toegankelijkheid van patiëntdossiers. Het betreft de meer beheersmatige kanten van continuïteit, bezien vanuit een new public management-achtig perspectief.

Harde bewijzen

In de huisartsenzorg zijn er harde bewijzen voor het belang van relationele continuïteit. Voor oudere patiënten die het minst van huisarts wisselen, is de kans op overlijden 20 procent lager dan voor patiënten die vaker wisselen. Ander onderzoek laat zien dat ouderen die voor medische hulp steeds dezelfde huisarts, en niet vaak een vervanger, spreken, minder vaak onnodig worden doorverwezen naar een medisch specialist en minder vaak naar de polikliniek gaan. Ook worden mensen minder vaak en korter in het ziekenhuis opgenomen dan patiënten zonder vaste huisarts, is er een afname in het gebruik van spoeddiensten en daalt het aantal operaties.

Dergelijke harde bewijzen ontbreken voor het sociaal werk. Dat is een gemis, omdat het duidelijk is dat het er daar vaak op een schrijnende manier aan schort. In de jeugdzorg is het belang van een duurzame relatie tussen kind en hulpverlener zonneklaar maar is het geen vanzelfsprekendheid. De cijfers tonen dat aan. Ook in de geestelijke gezondheidszorg en bij de maatschappelijke ondersteuning staat de duurzaamheid van de relatie tussen sociaal werker en hulpvrager hevig onder druk. Steeds weer andere financiering, voortdurende wisseling van personeel en kortlopende wijkprogramma’s zijn hier debet aan.

Groot verloop

Onderzoek van het CBS toont aan dat het sociaal werk de grootste uitstroom heeft van de zorgsector; bijna 17 procent. Veelzeggend is dat 31 procent van de werknemers in de afgelopen twaalf maanden actie heeft ondernomen om ander werk te zoeken en 44 procent binnen vijf jaar wil vertrekken. Het grote verloop is volgens Edwin Luttik, senior adviseur professionalisering en opleidingen bij Platform Sociaal Werk Nederland, terug te voeren tot een combinatie van factoren. Bijvoorbeeld gebrekkige aansturing, ontevredenheid over de inhoud en uitdaging van het werk, beperkte ontwikkel- en loopbaanmogelijkheden, werksfeer en samenwerking Het grote verloop verbreekt niet alleen verbindingen; het ondermijnt daardoor tevens het vertrouwen van cliënten in het sociaal werk.

Is deze situatie te verbeteren? Dat een sociaal werker nauwelijks toekomt aan relationele continuïteit en machteloos is overgeleverd aan de nukken van het systeem?

De auteurs van het artikel zien aanknopingspunten tot verbetering. Bijvoorbeeld als sociaal werkers hun professionele vrijheid meer durven benutten. Er is er vaak meer mogelijk dan ze veronderstellen. Professionele ruimte nemen is een basishouding die een sociaal werker zichzelf kan aanleren. Daarnaast zouden beleidsmakers de visie op continuïteit van sociaal werkers meer een plek moeten geven in het beleid, nadat ze bij hen te rade zijn gegaan.

Download het hele artikel Achilleshiel van het sociaal werk, geschreven door Neeltje Spit, promovenda aan de Universiteit voor Humanistiek/docent-onderzoeker aan Fontys Hogeschool Sociale Studies; Thijs Jansen, directeur van Stichting Beroepseer; Radboud Engbersen, expert sociaal domein bij kennisinstituut Movisie. Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, nummer 4, winter 2020: https://beroepseer.nl

Jeugdzorg: wat gaat er mis en hoe kan het beter?

Jelle van Baardewijk gaat op online zender De nieuwe wereld in gesprek met Maaike van der Aar en Thijs Jansen over noodzakelijke veranderingen in de jeugdzorg. Maaike van der Aar is bestuurder Jeugdzorg bij vakbond FNV; Thijs Jansen is directeur Stichting Beroepseer; Jelle van Baardewijk is cultuurfilosoof, lector bedrijfsethiek aan Hogeschool Rotterdam en universitair docent maatschappelijke bestuurskunde aan de Vrije Universiteit.

FNV Zorg en Welzijn en Stichting Beroepseer hebben de handen ineen geslagen en de denktank Jeugdsprong opgericht om te komen tot een nieuw jeugdzorgstelsel. Daarbij wordt gedacht aan minder bureaucratie, minder administratieve taken, meer professionele vrijheid vanuit ‘praktische wijsheid’, meer inbreng van en samenwerking met jeugd en familie zelf en meer zeggenschap van professionals over hun eigen vakgebied.

Vanuit de overheid gebeurt te weinig om tot goede, structurele oplossingen te komen. Het is nu de beurt aan goede ideeën en plannen vanuit het veld. Jeugdsprong bestaat uit een kernteam van vijftien leden, die zich gaan buigen over het vraagstuk van een betere jeugdzorg. Zij hebben verschillende rollen en taken in de jeugdzorg en zijn in staat gebleken buiten de kaders te denken en te handelen. Het kernteam wordt geleid door Steven de Waal, oprichter en voorzitter van Public Space, dat als missie het bevorderen van maatschappelijk ondernemerschap en actief burgerschap heeft.
Het is de bedoeling na de parlementsverkiezingen, rondom de formatie van een nieuwe regering in het voorjaar van 2021, een advies van de denktank te presenteren.

Drastische versimpeling

Van der Aar en Jansen leggen in de video uit hoe het huidige, veel te ingewikkelde en verbureaucratiseerde jeugdzorgstelsel drastisch versimpeld kan worden. Het zou bijvoorbeeld helpen als bestuurders een stapje terug zouden doen en zouden erkennen dat ze eigenlijk niet veel toevoegen in de jeugdzorgsector. Ze zitten vaak op beslissende plekken, maar zijn zeker niet onmisbaar. Ze zouden zichzelf kunnen opheffen. Dat is uiteraard makkelijker gezegd dan gedaan, maar onmogelijk is het niet.
De jeugdzorg zou het beste van onderop opnieuw georganiseerd kunnen worden. Private partijen blijven bestaan; zij zijn vervlochten met het maatschappelijk weefsel. Snelle medicalisering en het labelen van mensen dient vermeden te worden, alsmede de daarmee gepaard gaande bureaucratie.
Belangrijk is dat geloven in goede zorg weer terugkomt. Jansen: “Als je gelooft in zorg, dan helpt de zorg ook beter. Als je zorg krijgt waar je niet in gelooft, dan helpt die zorg überhaupt al niet goed. Onderzocht is dat het hele substantiële effecten heeft, als je gemotiveerd bent”.

Sturen op kwaliteit en niet op de kosten

Hoe gaat een nieuw stelsel betaald en georganiseerd worden? Volgens Van der Aar wordt decentraliseren vaak niet goed begrepen. Gemeenten kopen zorg in en financieren het, maar dat hoeft niet per se samen te gaan. Een mogelijkheid is vanuit het Rijk de geldstroom organiseren. Die gaat dan over het geld, maar niet over de uitvoering: “Wij vinden niet zoals Hugo de Jonge en de VVD nu zeggen, geef het in mijn handen. Dat vinden wij niet. Wij vinden wel dat het de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid is om het te faciliteren en te financieren en het dan vooral over te laten aan de experts. Zo kunnen we stoppen met de versplintering van zorgorganisaties en gemeenten”.
Thijs Jansen voegt eraan toe hoe belangrijk hierbij is op kwaliteit te sturen: “Als je op kosten stuurt, gaat de kwaliteit omlaag. Als je op kwaliteit stuurt, gaan de kosten omlaag. En dat is een principe dat naar mijn heilige overtuiging echt zo werkt maar tot nu toe niet effectief gebruikt wordt. Het is alleen maar op kosten sturen”.

Drastisch versimpelen van de jeugdzorg. FNV Jeugdzorgplan gepresenteerd in brief aan minister Hugo de Jonge: https://beroepseer.nl

Écht doen wat nodig is. Manifest Stichting Beroepseer: https://beroepseer.nl

FNV Zorg en Welzijn en Stichting Beroepseer slaan de handen ineen voor de uitwerking van een ander jeugdzorgstelsel: https://beroepseer.nl/

Jeugdzorg en Vereniging Nederlandse Gemeenten: financiële verlichting, maar onverminderde bewustzijnsvernauwing, door Maaike van der Aar en Thijs Jansen, Blogs Beroepseer, 21 december 2020: https://beroepseer.nl

 

Foto helemaal bovenaan: Van links naar rechts. Thijs Jansen, Jelle van Baardewijk, Maaike van der Aar