Coöperatie Leren voor Morgen en Dyade zijn voor de verkiezing van de Duurzame Schoolleider 2024 op zoek naar een schoolleider, (locatie)directeur of teamleider in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs of het middelbaar beroepsonderwijs die:
– positieve impact maakt;
– op een vernieuwende manier de school en het onderwijs verduurzaamt en met bevlogenheid collega’s en leerlingen inspireert;
– visie heeft en medewerkers binnen de school meeneemt in de transitie naar duurzaam onderwijs.
De verkiezing wordt voor het eerst georganiseerd en is bedoeld om duurzame schoolleiders in het zonnetje te zetten en anderen te inspireren zich in te zetten voor duurzame ontwikkeling in het onderwijs.
De verkiezing is ontstaan naar voorbeeld van de Duurzame Docentverkiezing, om naast docenten ook schoolleiders te inspireren en goede voorbeelden onder de aandacht te brengen.
De winnaar wordt bekendgemaakt op woensdag 13 november 2024 tijdens een feestelijke avond met inspirerende sprekers, een onderwijsmarkt, netwerkborrel en muziek in het Dyade Onderwijs Experience Center in Utrecht. Goede voorbeelden van de genomineerden worden op deze avond eveneens in de schijnwerpers gezet.
Coöperatie Leren voor Morgen is een groep samenwerkende organisaties die zich inzet voor leren voor duurzame ontwikkeling, binnen én buiten het onderwijs en van peuter tot professional. https://lerenvoormorgen.org Dyade is dienstverlener in het onderwijs en ondersteunt onderwijsinstellingen met financiële en personele administratie en de bedrijfsvoering. https://dyade.nl
Wereldwijd geeft één op de vijf werknemers aan zich de vorige dag eenzaam te hebben gevoeld. Dat zijn de uitkomsten van het rapport State of the Global Workplace 2024 van het Amerikaanse onderzoek- en adviesbureau Gallup.
Ryan Pendell schrijft in zijn artikel op de site van Gallup dat eenzaamheid vaker voorkomt bij werknemers jonger dan 35 jaar dan bij werknemers van 35 jaar en ouder. Dezelfde percentages werkende mannen en werkende vrouwen rapporteren eenzaamheid: elk 20%. Voorts blijkt dat het niveau van de functie van een werknemer geen verband houdt met eenzaamheid.
Van alle variabelen die Gallup analyseerde, vertoont de werklocatie de grootste verschillen in de eenzaamheidservaringen van werknemers. Werknemers die volledig op afstand werken rapporteren significant meer eenzaamheid (25%) dan degenen die uitsluitend op locatie werken (16%) — hybride werknemers zitten er met 21% tussenin.
Eenzaamheid heeft invloed
Sociaal isolement en chronische eenzaamheid hebben ontwrichtende effecten op de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Harvard-professor en Gallup-onderzoeker Lisa Berkman en haar collega’s bestudeerden de relatie tussen sociale en gemeenschapsbanden en sterftecijfers gedurende een periode van negen jaar. Het sterfterisico onder mensen die geen sociale en gemeenschapsbanden hadden, was twee keer zo hoog als onder mensen met veel sociale contacten. Deze verschillen waren onafhankelijk van fysieke gezondheid, sociaaleconomische status en gezondheidszorg.
Andere onderzoeken hebben soortgelijke verbanden gevonden tussen sterke sociale connecties en een lang leven.
Betrokkenheid
Het goede nieuws is dat werk op zich eenzaamheid vermindert. Over het algemeen hebben werkende volwassenen minder kans op eenzaamheid (20%) dan mensen die werkloos zijn (32%), en dit geldt voor alle leeftijdsgroepen.
Dit positieve effect is evenwel veel sterker naarmate de betrokkenheid van werknemers toeneemt. Als werknemers niet actief betrokken zijn, lopen ze bijna evenveel kans om eenzaam te zijn als werklozen. Als werknemers betrokken zijn — als ze hun werk zinvol vinden en zich verbonden voelen met hun teamleden en organisatie — is de kans op eenzaamheid aanzienlijk kleiner.
In een ander Amerikaans onderzoek liepen geëngageerde werknemers 64% minder kans om eenzaam te zijn dan niet-geëngageerde werknemers. Algehele bevlogenheid heeft een veel sterker effect dan elk van de twaalf afzonderlijke aspecten van bevlogenheid die Gallup heeft onderzocht.
Werknemers die zeggen dat hun mening telt, zijn bijvoorbeeld 39% minder vaak eenzaam en werknemers die elke dag mogen doen waar ze het beste in zijn, zijn 37% minder vaak eenzaam.
Beste vriend
Verrassend genoeg is het hebben van een beste vriend op het werk een van de twaalf aspecten die het minst nodig is als het gaat om het reduceren van eenzaamheid. Werknemers die zeggen dat ze een beste vriend op het werk hebben, zijn 21% minder vaak eenzaam. Dat is nog steeds betekenisvol, maar niet zo sterk als algehele betrokkenheid.
Wat kan hiervan de reden zijn? Het is mogelijk dat zinvol werk de aandacht van mensen zodanig in beslag neemt dat ze zich niet eenzaam voelen – ze zijn gewoon te druk bezig met iets dat hen interesseert. Als leidinggevenden de eenzaamheid van hun werknemers willen aanpakken, is de beste manier misschien wel de betrokkenheid van werknemers op een holistische manier na te streven.
Politici ervaren een toename in het kortetermijndenken in de Nederlandse politiek. Dat gaat ten koste van plannen maken voor de lange termijn. Dat concluderen vier studenten van de Universiteit Utrecht in een kleinschalig onderzoek naar short-termism. “Politici maken telkens een afweging tussen het op de korte termijn scoren op de beeldvorming en het op de lange termijn behalen van resultaten”. De vier studenten gingen in gesprek met zeven (oud-)politci: Sybrand van Haersma Buma, Annemarie Jorritsma, Jan Pronk, Gert-Jan Segers, Martin van Rooijen, Arda Gerkens en Henk van Hoof. “Bij vrijwel alle gesproken politici bespeurden we het beeld dat er een toename is in short-termism in de Nederlandse politiek. Short-termism verwijst naar de waan van de dag, oftewel het kortetermijndenken dat ten koste gaat van de langere termijn”.
De vier studenten – Boyd Angenent, Jesse Dubié, Riko van der Helm en Noah Terpstra – schrijven in het Voorwoord dat het geluid dat jongere generaties de rekening zullen moeten betalen van politieke keuzes van vandaag, vaak terugkomt in het maatschappelijk debat. Anderzijds wordt de Nederlandse politiek toenemend beschuldigd van het verkiezen van kortetermijnbelangen boven langetermijnoplossingen. Dit lijkt eerder een trend dan een incident. Bijzonder hoogleraar Transities in de publieke sector bij de Universiteit Leiden, Anchrit Wille, noemt het zelfs een ‘fact of life’ in haar oratie De illusie van het politieke primaat.Macht en onmacht van Nederlandse politiek (2022). Dit wordt echter door anderen ter discussie gesteld, aangezien deze positie redeneert vanuit de aanname dat politici binnen een democratie uitsluitend handelen vanuit eigen belang en machtsbehoud.
Het gebrek aan langetermijnplanning wordt in de media vaak genoemd als een van de oorzaken van politieke crises in Nederland. Ook hier is echter geen consensus over. Zo schrijft bijzonder hoogleraar parlementaire geschiedenis Bert van den Braak in Gebrek aan visie? dat langetermijnplanning überhaupt niet altijd wenselijk is. In de Volkskrant stond recentelijk opnieuw een andere interpretatie in het stuk Waarom zijn zoveel problemen crisis gaan heten?, waarin de krant berichtte dat de huidige tijd van crises discutabel is, omdat het begrip ‘crisis’ wellicht ruimer wordt toegepast. Naast academici die zich uitspreken over dit onderwerp is er in de mediaberichtgeving ook geen overeenstemming over oplossingen, of waar de wortel van het probleem ligt. In de media wordt deze probleemstelling vaak benoemd als ‘short-termism’, maar deze term is erg ambivalent en is daardoor moeilijk te duiden. Het onderzoek heeft als doel om de rol van short-termism in de Nederlandse politiek inzichtelijker te maken.
Democratische rechtsstaat
Ondanks de negatieve relatie tussen het functioneren van democratieën en short-termism, zien academici de democratische rechtsstaat als belangrijkste instituut voor het voorkomen van short-termism. Hiervoor stellen zij vier hervormingen voor.
Allereerst benoemen zij het creëren van nieuwe onderzoeksinstituten en/of het verbeteren van de bestaande onderzoeksinstituten om langetermijnproblematiek beter in kaart te brengen. Deze instituten zouden volgens John en MacAskill de opdracht moeten krijgen om langetermijnontwikkelingen in kaart te brengen, bestaand onderzoek samen te vatten en toegankelijker te maken voor beleidsmakers, de gevolgen van beleidskeuzes beter te onderzoeken en te identificeren welke langetermijnproblematiek zich buiten de waan van de dag afspeelt. Goed functionerende overheidsbureaucratieën kunnen met deze aanpak op de oorzaken van short-termism anticiperen.
Burgerbijeenkomsten
Het tweede dat John en MacAskill voorstellen zijn burgerbijeenkomsten (burgerfora). Evenals de onderzoeksinstituten zouden dit burgerfora moeten zijn die expliciet over langetermijnuitkomsten praten. Burgerfora betreffen een demografische brede groep bestaande uit zo’n 100 tot 250 mensen. Het negeren van advies uit deze fora is voor kortetermijnbelangen in een democratie (electoraal gewin, beeldvorming etc.) geen handige stap, want dan wordt de kiezer expliciet genegeerd. Toch is dit bij het grootste burgerforum-experiment tot nu toe wel gebeurd. In Frankrijk werden door de nationale ‘burger klimaattop’ 149 voorstellen gedaan om op langere termijn substantiële klimaatgevolgen tegen te gaan. Vrijwel geen van deze voorstellen heeft het uiteindelijk tot de Klimaatwet gehaald en de deelnemers gaven de regering een rapportcijfer van een 2,5 voor hun erkenning en adaptatie.
PIA
Het derde voorstel is een soort duurzaamheidstest van beleidsvoorstellen, dit noemen zij ‘Posterity Impact Assesments’ (PIA). In veel landen moet er bij bepaalde vormen van beleidsvoorstellen een rapport worden toegevoegd waarin staat wat de impact op het klimaat is van een beleidsvoorstel, een zogeheten ‘Environmental Impact Statement’. Een PIA zou beleidsmakers forceren om na te denken over langetermijngevolgen van hun beleid. Tevens zorgt dit ervoor dat zij makkelijker verantwoordelijk gehouden kunnen worden, wanneer zij voor beleid kiezen dat een negatieve impact heeft op toekomstige generaties. De verplichting van een PIA zou van toepassing moeten zijn op al het beleid wat een impact heeft op toekomstige generaties, positief of negatief. Dit kan op verschillende manieren vorm worden gegeven: zo is het mogelijk dat de rechterlijke macht dit afdwingt, of dat een grote minderheid in het parlement dit aan kan vragen.
Parlement voor de toekomst
Deze drie oplossingen zijn volgens de auteurs weinig radicaal, maar daardoor haalbaarder. Radicalere oplossingen zouden echter effectiever zijn. Het vierde en laatste voorstel wat ze doen is het meest radicaal. Dit voorstel is om wetgevende macht aan een institutioneel orgaan voor langetermijnbelangen toekennen. Een manier om dit te doen is hier een parlement voor in te richten. Het politieke stelsel zoals zij dat voor zich zien heeft een lagerhuis voor kortetermijnproblematiek en een hogerhuis voor langetermijnproblematiek. Om ervoor te zorgen dat dit parlement voor de toekomst ook daadwerkelijk langetermijnbelangen dient, stellen zij een aantal maatregelen voor: (1) het doel (langetermijnbelangen behartigen) moet constitutioneel verankerd worden, (2) er moeten criteria komen om de effectiviteit te meten en (3) de parlementariërs moeten achteraf (decennia na hun besluiten) beoordeeld worden. De pensioenen van de parlementariërs zijn dan afhankelijk van hun beoordeling.
Deze laatste oplossing dient als stip aan de horizon.
De geïnterviewde politici antwoordden bijna allemaal dat kortetermijndenken een structureel probleem is in Nederland. Structurele problemen vragen om structurele oplossingen en het Nederlandse politieke bestel biedt veel kansen. Een aantal oplossingen vragen maar een kleine aanpassing van bestaand beleid. Zo is er de UDO*), hebben verschillende partijen burgerfora in hun verkiezingsprogramma staan en zijn er al instituties die langetermijntrends onderzoeken. De huidige situatie vraagt dus maar om relatief kleine aanpassingen om John & MacAskill’s maatregelen tegen short-termism op te nemen in het Nederlandse politieke proces.
Ideologisch vacuüm
De vier onderzoekers concluderen dat short-termism zegeviert in de afwezigheid van ideologie. Een breder historisch perspectief laat zien dat de gevestigde bestuurderspartijen een ideologisch vacuüm hebben laten ontstaan. Het verdwijnen van ideologie uit de politiek is iets wat in meerdere interviews terugkwam. Ideologie is namelijk per definitie een langetermijnperspectief, herhaalt Jan Pronk meermaals. Verrassend weinig is het gegaan over de ontwikkeling die daarbij hoort: de opkomst van het neoliberalisme. Dit heeft de Nederlandse politiek gereduceerd tot eenvormigheid, reactieve besluitvorming en visieloos bestuur. Politieke partijen verschillen fundamenteel weinig meer van elkaar, wat ruimte biedt voor flankpartijen die deze onvrede aankaarten, maar vervolgens weggezet worden door het politieke midden. Een politiek die geen vergezicht biedt kan zo geen kiezers aantrekken, alleen tegemoetkomen. Zo wordt het politieke proces reactief, en het electoraat volatiel. De politiek is zo niet in staat om een vergezicht te bieden voor de samenleving en kan nooit langdurig en op overtuigende schaal kiezers aan zich binden.
Uit de interviews blijkt wel dat politici open staan voor mogelijke oplossingen. Burgerparticipatie en een herinrichting van onze instituties zijn een greep uit de oplossingen. Het is nu aan de politiek om fundamentele keuzes te maken over welke oplossingen de juiste zijn voor het tegengaan van short-termism in de Nederlandse politiek.
Noot *) UDO – afkorting voor Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden. Ministeries, gemeenten, provincies en waterschappen kunnen vanaf 2023 gebruik maken van de UDO om vooraf te toetsen of nieuwe beleidsplannen en wetsvoorstellen uitvoerbaar zijn door decentrale overheden. Dit moet hen helpen bij het maken van realistisch beleid voor de aanpak van maatschappelijke opgaven.
Downloaden rapport Short-termism in de Nederlandse politiek – Een semiwetenschappelijk onderzoek naar de invloed van kortetermijn-denken in de Nederlandse politiek tussen 1980 en 2020, samengesteld door Boyd Angenent, Jesse Dubié, Riko van der Helm, Noah Terpstra voor Politics and Society Lab, onderdeel van de master Geschiedenis van Politiek en Maatschappij aan Universiteit Utrecht. No 1, voorjaar 2024. www.uu.nl
“Het kortetermijndenken in de Nederlandse politiek gaat ten koste van de langere termijn”, Universiteit Utrecht, 5 augustus 2024: www.uu.nl
Huisarts Toosje Valkenburg is benoemd tot speciaal gezant regeldruk. In die rol zet zij zich in om de IZA-afspraak*) te realiseren dat zorgmedewerkers per week twee uur minder tijd kwijt zijn aan administratie. Ze pleit voor vertrouwen bij de systeempartners in de vakkundigheid en het beoordelingsvermogen van zorgmedewerkers. “Dit moet je echt omarmen; het draagt bij aan het behoud van personeel en maakt dat mensen trots kunnen zijn op hun vak”. De tweede speciaal gezant naast Valkenburg die korte metten gaat maken met de administratieve lasten in de zorg is Stephan Valk, oud-zorgbestuurder bij Parnassia.
Toosje Valkenburg is al 25 jaar actief als huisarts en hospice-arts in De Bilt. In een interview in magazine Mid-term review IZA vertelt ze dat ze daarnaast “actief is als medisch directeur van Unicum, een regionale huisartsenorganisatie. Dus met mijn voeten in de klei als huisarts in de praktijk, maar ook betrokken bij de uitwerking van IZA in de regio Midden-Nederland”.
Valkenburg is een van de leden van het actiecomité Het Roet Moet Om (HRMO) dat op 11 maart 2015 het Manifest van de bezorgde huisarts publiceerde dat was gericht aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Tweede Kamer en de zorgverzekeraars. In het manifest eiste een groep huisartsen dat politiek en verzekeraars een andere koers varen en een einde maken aan de ‘geëxplodeerde zorgbureaucratie’ en de afgedwongen marktwerking.
Naast betrokkenheid bij HRMO maakt Valkenburg ook deel uit van de beweging Optimale zorg – Dappere dokters die zich inzet voor de gunstigste medische zorg voor patiënten, waarbij de persoon en de situatie van de patiënt belangrijker zijn dan de ziekte. Het gaat daarbij om tegengaan van overbehandelen, overdiagnostiek en futiele zorg. Dat vereist dapperheid.
Plan van aanpak
Op de vraag wat zij en Valk als eerste gaan aanpakken, antwoordt Valkenburg: “De IZA-afspraak is om twee uur minder administratietijd te realiseren per week, die kan worden gestoken in patiëntenzorg. Dat is heel belangrijk voor het plezier in het werk, maar vooral ook om te zorgen dat we de noodzakelijke zorg kunnen blijven bieden. Het eerste dat we gedaan hebben om dit te realiseren, is samen met IZA-partijen een plan van aanpak opstellen. We hebben aan iedereen gevraagd wat ze willen agenderen. We hebben de koepelpartijen die professionals vertegenwoordigen daarbij vooral gevraagd: hou het simpel! Laten we een beperkt aantal zaken echt aanpakken, een top vijf, om deze eerste stap van twee uur te realiseren. Waarmee maak je jezelf onsterfelijk op de werkvloer, als je dat oplost? Alle partijen hebben nu punten aangeleverd, er ligt een plan van aanpak, na de zomer volgt de concrete werkagenda.”
– Wat hoop je over een jaar bereikt te hebben?
“Dat de aanpak in woord en daad echt op de agenda staat in het veld, bij instellingen, bij brancheverenigingen. Dat iedereen begrijpt, dit is niet iets waar je ongeduldig over moet zijn, dit moet je echt omarmen. Het draagt namelijk echt bij aan dat behoud van personeel en op dat mensen trots zijn op hun vak. Als ons dat lukt, om het overal zó concreet te agenderen, dat mensen tijd vrij krijgen en dat het bestuur het een prioriteit maakt dan brengt dat meer op gang dan alleen dat ene uur. Het brengt namelijk ook een andere manier van denken op gang over de inzet van de professionals en over verantwoorden en vertrouwen”.
– In de gezondheidszorg is men al jaren bezig met terugdringen van regeldruk .Waarom gaat het nu wel lukken?
“Ja, het is heel stroperig, maar we hebben tegen iedereen gezegd: het is ook een kans. Die afspraak van twee uur staat er, iedereen heeft ervoor getekend en iedereen vindt dit belangrijk. Daarnaast hebben we het RVS-rapport Blijk van Vertrouwen – anders verantwoorden voor goede zorg**) en een aangenomen motie van toenmalig Tweede Kamerlid Fleur Agema over het halveren van de tijd die zorgmedewerkers kwijt zijn aan administratie. We hebben daarom gelijk een plan van aanpak gemaakt met zowel aandacht voor de korte termijn, de looptijd van het IZA, als de middellange termijn. Voor mij was een belangrijke reden om deze opdracht überhaupt aan te nemen, dat er een ambitie en concrete afspraak beschreven staat. Zodat we nu, met elkaar, een echt ambitieus plan neerleggen voor de toekomst”.
Noten *) Het Integraal Zorgakkoord (IZA) heeft als doel de zorg voor de toekomst goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Om dit te bereiken zijn afspraken gemaakt tussen het ministerie van VWS en een groot aantal partijen in de zorg. Ondertekenaars van het IZA zijn onder meer overkoepelende organisaties van ziekenhuizen, de geestelijke gezondheidszorg en de ouderenzorg. **) Rapport van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving Blijk van Vertrouwen – anders verantwoorden voor goede zorg‘. www.raadrvs.nl
Het gaat om zinnige tijdsbesteding: Interview met Toosje Valkenburg, De juiste zorg op de juiste plek, 16 augustus 2024: www.dejuistezorgopdejuisteplek.nl
Meer dan een kwart – 27 procent – van de verzorgenden in verpleeghuizen en thuiszorg overweegt te stoppen met hun werk. Dat meldt het Tijdschrift voor Verzorgenden (TVV) na een enquête onder 1.882 verzorgenden. Een derde geeft aan op omvallen te staan door uitval van collega’s, fysieke en psychische belasting en onderwaardering.
Cruciale vraag was: hoe goed houd jij je werk op dit moment vol? ‘Bijna niet’, antwoordt 39 procent van de verzorgenden, ‘als er iets bij komt, denk ik dat ik uitval’. De grootste oorzaak is de uitval van vele collega’s, zegt 75 procent. ‘We moeten nu 24 bewoners met zijn drietjes verzorgen. Als ik thuis ben, ben ik helemaal kapot’, reageert een verzorgende. ‘Steeds meer doen in kortere tijd. Ik noem het minuten-inpikkerij. De routes in de thuiszorg zijn veel te lang, geen tijd voor calamiteiten, geen pauze…’ zegt een ander. Het inhuren van uitzendkrachten of zzp’ers voelt niet altijd als de perfecte oplossing, valt in de reacties te lezen: ‘Zij kennen de bewoners niet goed, waardoor mensen met dementie onrustig zijn.’ En: ‘Het vraagt heel veel van ons om nieuwe collega’s te begeleiden.’
Oorzaken werkdruk
Fysieke (62 procent) en psychische belasting (51 procent) worden als belangrijke oorzaken van de hoge werkdruk genoemd. Maar ook de roosters zijn volgens 43 procent van de respondenten een groot probleem, wat een gezonde werk-privé-balans lastig maakt. Zo zijn in de thuiszorg korte diensten, waardoor verzorgenden veel dagen moeten werken om aan hun uren te komen. ‘Ik heb een contract van 20 uur en ben hier 5 dagen mee bezig’, zegt een deelnemer.
TVV-hoofdredacteur Rhijja Jansen vindt de resultaten niet verrassend, maar evengoed schokkend: ‘We weten al een tijdje dat de werkdruk voor verzorgenden immens hoog is, mede door het hoge ziekteverzuim. Toch gebeurt er blijkbaar te weinig om deze werkdruk te verlichten, en dat is diep triest. Sterker nog: uit deze enquête blijkt dat de werkdruk alleen maar toeneemt. De verzorgenden die nog overeind staan zetten steeds een stapje extra, omdat ze hun cliënten en collega’s niet in de steek willen laten. Dat is nu eenmaal hoe hun zorghart werkt.’
(…)
Als dit zo doorgaat en er vallen nog meer verzorgenden uit, dan zal er een zorginfarct ontstaan. Dus nú actie is belangrijk om deze waardevolle mensen te behouden.’
Om werken in de thuiszorg aantrekkelijker én te bestendigen zijn diverse zorgorganisaties in 2023 begonnen met 8 -uursdiensten.
“Mogelijk is het nog niet te laat om het tij te keren”, verzucht Mathieu Weggeman aan het slot van zijn artikel Van traagheid naar slagvaardigheid in het openbaar bestuur door retro-innovatie. Weggeman is hoogleraar organisatiekunde aan de Technische Universiteit en een veelgevraagd spreker op thema’s als leidinggeven aan professionals en de Rijnlandse werkcultuur.
Aan het begin van zijn artikel schrijft Weggeman:
“Eindelijk! Eindelijk zijn we het er met elkaar wel zo ongeveer over eens dat we ‘Nederland’ te ingewikkeld hebben gemaakt. Vooral door de invoering van een overmaat aan gecompliceerde regels en procedures die niet alleen voorzien in de standaard situaties maar ook in elke uitzondering daarop. De kritiek op die regels en procedures is dat het er te veel zijn, dat ze te ingewikkeld want te gedetailleerd zijn, dat ze niet met elkaar samenhangen of zelfs onderling strijdig zijn, dat ze gemaakt zijn vanuit de opvatting dat de meeste mensen niet deugen, en dat de toepassing ervan door burgers, ondernemers èn handhavers te veel tijd en dus geld kost. Het mooie is nu dat die onwerkbare overmaat aan regels en procedures de laatste tijd niet meer beargumenteerd hoeft te worden. Iedereen is er zo langzamerhand wel van overtuigd dat dat zo is. De vraag is nu: Hoe krijgen we het simpeler, eenvoudiger? Vanuit de organisatiekunde zijn daar wel een paar antwoorden op te geven”.
Volgen zeven procesvernieuwingen die met elkaar samenhangen en elkaar versterken.
De zeven innovaties
1 Neem in het begin genoegen met wetten, regels en procedures die nog niet voor 100% dekkend zijn.
2 Investeer meer in uitvoerings- en handhavingstoetsen en testen.
3 Stop met halve decentralisatie, halve marktwerking en handhavingsfictie’s.
4 Stel weer meer vakmensen aan, en minder inkopers, juristen en financials.
5 Laat bestuurders weer zelf de verantwoordelijkheid nemen die bij hun functie hoort (in plaats van daarvoor commissies, adviesraden en meldpunten in te stellen).
6 Omarm opnieuw de voordelen van strak project- en programmamanagement.
7 Herstel de menselijke maat: zie de burger, zie het bedrijf!
Het tij keren
Weggeman tot slot:
“Reduceer de ingewikkeldheid van het openbaar bestuur door retro-innovatie Het goeddeels ontbreken van de omarming van deze zeven procesaanbevelingen zorgt ervoor dat burgers en bedrijven zich meer en meer afkeren van het openbaar bestuur. Voor een belangrijk deel gewoon omdat de mensen niet begrijpen waarom er zo mechanisch en onvriendelijk met hen wordt omgegaan. De meeste wetten, regels en codes zijn immers gemaakt om druiloren, kwaadwilligen, oplichters en hufters eronder te houden. Het overgrote deel van de burgers valt buiten die categorieën maar wordt met bureaucratische controles en ingewikkelde verantwoordingsprocedures wèl gestraft voor het slechte gedrag van een minderheid.
‘Vroeger’ gingen we nog niet zo mechanistisch met elkaar om, ook omdat we toen nog niet beschikten over de krachtige informatie- en communicatietechnologie die ons nu ter beschikking staat. Daarom is het tijd voor retro-innovatie: terug-vernieuwen naar wat we deden.
Het is evident dat de zeven hier bepleite procesvernieuwingen niet alleen samenhangen, maar elkaar ook versterken waardoor de opbrengst méér wordt dan de som van de delen.
Gaan we niet aan de gang met retro-innovatie van de werkprocessen binnen het openbaar bestuur, dan komen we via een neerwaartse spiraal in een land terecht waar de complexiteit van wetten en regels tot verlamming leidt, vakdeskundigheid er niet meer zo toe doet, valse decentralisatie welig tiert, trage commissies, adviseurs en externe onderzoekers het voor het zeggen hebben en de menselijke maat steeds verder naar de achtergrond verdwijnt. Mogelijk is het nog niet te laat om het tij te keren.
Lees het hele artikel Van traagheid naar slagvaardigheid in het openbaar bestuur door retro-innovatie, door Mathieu Weggeman, Linkedin, 11 augustus 2024: www.linkedin.com/
Fabriekswerk gaat over een vergeten groep in Nederland: de arbeidersklasse. Auteur Fabian Dekker is arbeidssocioloog en schreef eerder boeken over nachtwerkers, circusartiesten, zzp’ers en de invloed van technologie op werk. Dekker mist tegengeluiden. Je hoort almaar: je moet doorstuderen, want dan ben je geslaagd. Je moet een HBO- of een WO-diploma hebben, dan tel je mee. Volgens hem zouden we het ook horen te hebben over mensen die meer gedijen in een situatie van status quo of routine. Zij willen niet van baan wisselen of twee of drie baantjes tegelijk hebben. Ze zijn mensen die beroepstrots hebben; trots zijn op het werk dat ze doen.
Aanleiding tot schrijven van Fabriekswerk zijn de 350.000 mensen die nog met hun handen werken, praktisch geschoold zijn, en vaak twintig jaar in dienst zijn van dezelfde werkgever, binnen de muren van dezelfde fabriek. Dekker sprak voor zijn boek met mensen in de vleesverwerking, de scheepsbouw en de vliegtuigbouw, en met mensen die parketvloeren leggen of werken in de haven.
We moeten af van het gemiddelde denken
Dekker heeft wel eens het idee dat in zijn vakgebied veel wetenschappers gedijen bij de werkelijkheid van de statistiek. Een voorbeeld is de opvatting dat het gemiddeld genomen goed gaat met Nederland wat betreft de kwaliteit van leven. We kunnen gemiddeld genomen tevreden zijn over het gezondheidszorgstelsel en over oud worden. Er zijn heel veel gemiddelden, maar onder die gemiddelden zit heel veel niet, zit achterstand. Het CPB heeft het over twintig procent. Dus tachtig procent van de Nederlanders gedijt in deze meritocratische samenleving, voor twintig procent van alle Nederlanders is het lastig. We moeten af van het gemiddelde denken.
Sociologische verbeeldingskracht
Door de jaren heen zie je steeds meer dat proefschriften zwaar statistisch zijn, positivistisch, met theoretisering, helemaal deductief opgebouwd. Maar waar zijn de boeken gebleven, vraagt Dekker zich af? De case studies, van bedrijven die twintig jaar gevolgd worden, interviewstudies van bijvoorbeeld mensen die in de participatiewet zitten? Kortom, het Amerikaanse straatwerk. In de VS had je een grote beweging rond de Chicago School met sociologen die zeiden: je bouwt kennis op door gewoon de straat op te gaan. Dat deden de antropologen vroeger ook. Dat gebeurt steeds minder en dat komt omdat vanuit de subsidiëring alles dichtgetimmerd moet zijn. Vanwege de financiering willen we zeker weten dat iemand binnen vier of vierenhalf jaar promoveert.
Van Liempt merkt op dat dit allemaal verkeerde prikkels zijn. Maar er speelt nog wat mee, mensen willen niet met hun echte naam genoemd en geciteerd worden in de verslagen. Dekker vertelt dat mensen anoniem willen blijven, omdat het bedrijf bijvoorbeeld bezig was met loononderhandelingen of een reorganisatie. Niemand wil met naam en toenaam over zijn bedrijf vertellen, over de relatie tussen het management en de werkvloer. Het advies is proefschriften niet op te bouwen langs de vele korte artikeltjes, en je pleidooi niet te houden voor de subsidiegevers, maar ruimte te geven aan de sociologische verbeeldingskracht. Dat lukt door de tijd te nemen en biografieën op te bouwen. Het heeft Dekker anderhalf jaar gekost gesprekken te voeren met twintig mensen: ”Laten we oppassen als socioloog niet met de rug naar de samenleving te staan”.
De maakindustrie
Fabriekswerk is een pleidooi voor de maakindustrie. Die zijn we aan het vergeten. Dekker licht toe dat we in Nederland altijd vinden dat we dingen moeten bedenken en die gaan exporteren en verkopen. We zijn een land van zakelijke dienstverlening, van doorstromen, doorschuiven en doorgeven, we maken niet zoveel meer. We hebben in Nederland geen producten meer waar we trots op zijn. De maakindustrie, de klassieke industrie, is aan het verdwijnen en daarmee ook de jonge, praktisch geschoolde man. De werkgelegenheid in de industrie in Nederland is gehalveerd sinds de jaren zeventig. Die sector was altijd een toevluchtsoord voor met name de jonge man die graag met zijn handen werkte en die de startkwalificaties MBO 2 en MBO 3 had. Die zijn aan het verdampen. Door AI en technologie is er een upgrading van de arbeidsmarkt aan de gang. MBO 3 wordt MBO 4 en MBO 4 wordt HBO-niveau.
De jonge, praktisch opgeleide man zie je eerder de bijstand ingaan. Wat voor werk blijft er over voor hem? In sommige gemeenten zie je de basisbaan weer terugkeren. Dat wil zeggen, werkgelegenheid creëren die publiek-privaat betaald moet worden. Denk aan de Melkertbaan van vroeger, maar dan publiek-privaat gefinancierd. Voor een soort vangnet voor mensen die buiten de boot vallen. Dekker doelt hierbij niet op een basisinkomen. Daar voelt hij niet veel voor. Hij denkt dat werk gelukkig en gezond maakt. Maar een basisbaan als vangmiddel voor een groep die niet meer in de industrie terecht kan.
Beroepstrots
De arbeiders hebben Dekker verteld wat ze fijn vinden aan hun werk. Ze noemen onder meer de scheiding tussen werk en privé, die bij hen nog bestaat. Geen digitaal verkeer meer na hun werk. “Eén zijn met je machine”, is een andere reden. Ze voelen zich trots op de satébakjes die ze zien in de winkel: “Daar heb je aan meegewerkt”. Ze verzamelen ook trofeeën. Dat heeft met beroepstrots te maken. Mensen nemen dingetjes mee naar huis, aldus Dekker. Onderdelen, rekwisieten, artefacten, wat overblijft en dat stellen ze op in hun schuur.
Dekker: “Ik werd uitgenodigd door een paar scheepsbouwers in het Rijnmondgebied. Ze hebben letterlijk een museum gemaakt met z’n tweeën. Twee mensen van vijftig zesenvijftig jaar. Dat heeft dus alles te maken met beroepstrots”.
Ze hebben een afkeer van managers, met hun regels en procedures, om steeds efficiënter te werken.
De mensen die Dekker heeft gesproken zijn niet uit de tijd, niet archaïsch en zouden er eigenlijk niet meer horen te zijn. Ze zijn niet iets van vroeger, met uitsterven bedreigd. Het gaat om een serieus deel van de bevolking die groter is dan 350.000 mensen.
Er schiet Dekker iets te binnen aan het eind van het interview met Van Liempt. We moeten allemaal, zegt hij, vroeg beginnen met Engels leren op school: “Ik heb wel eens gezegd: waarom geen vakken van de maakindustrie verplicht stellen? We hadden vroeger een of twee uur handenarbeid op school, maar ik bedoel een serieuze module van de maakindustrie, van een ambacht, van vakmanschap (…) Mensen worden opgeleid in ICT, digitale vaardigheden, meertaligheid, maar waar is het maakindustriecurriculum in het fundamenteel onderwijs? Dat is er helemaal niet (…) Als je niet serieus in aanraking komt met vakmanschap, dan maak je die keuze ook niet. Onbekend maakt onbemind”.
Hieronder video met gesprek tussen Ad van Liempt en Fabian Dekker, 5 augustus 2024. Duur 58 min.
Nieuwe Ankers is een journalistiek interviewkanaal dat voorbij de waan van de dag kijkt en op zoek is naar diepgaand begrip van de grote vraagstukken van deze tijd.op het gebied van economie, geopolitiek, psychologie, kunstmatige intelligentie, technologie, klimaat, onderwijs, digitalisering en cultuur. Nieuwe Ankers wordt gemaakt door Paul van Liempt (Initiatiefnemer en interviewer), Camiel Notermans (producent), Rob Vermaas (regie) & Karin Campagne (visagie).
Fabriekswerk – over de vergeten arbeidersklasse, door Fabian Dekker is uitgegeven bij Van Gennep, Amsterdam (2024)
Per augustus 2024 treedt de AI-verordening in werking, de eerste uitgebreide wet over kunstmatige intelligentie*) ter wereld. In de AI-verordening staan de regels voor het verantwoord ontwikkelen en gebruiken van AI door bedrijven, overheden en andere organisaties.
De verordening gaat gefaseerd in en is op 2 augustus 2027 geheel van kracht. Een aantal AI-systemen is vanaf 2 februari 2025 al verboden. Weer andere AI-systemen zijn verplicht vanaf 2 augustus 2026 aan extra vereisten te voldoen.
Grondrechten beschermd
De AI-verordening is er om ervoor te zorgen dat iedereen in Europa erop kan vertrouwen dat AI-systemen veilig werken en dat grondrechten beschermd zijn. Ook al zijn er veel systemen met weinig risico’s en zijn er allerlei voordelen aan AI, er is ook een hele andere kant.
Bestaande wetten zoals de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Wet politiegegevens (Wpg) bieden al bescherming. Bijvoorbeeld als AI-systemen worden gebruikt om persoonsgegevens te verwerken. Maar dat is onvoldoende om alle risico’s aan te pakken die bij AI komen kijken. Onverantwoord gebruik van AI kan bijvoorbeeld leiden tot discriminatie, beperkingen van onze vrijheden en misleiding en uitbuiting van mensen. De AI-verordening helpt ervoor te zorgen dat ontwikkelaars van AI-systemen risico’s aanpakken en dat er toezicht op is.
Wat regelt de AI-verordening?
De AI-verordening deelt AI-systemen in aan de hand van risicogroepen. Hoe hoger het risico voor burgers en de samenleving als geheel, hoe strenger de regels. Belangrijke punten die de wet bijvoorbeeld regelt zijn dat:
♦ toepassingen die een onaanvaardbaar risico met zich meebrengen worden verboden;
♦ toepassingen die een hoog risico vormen aan strengere regels worden gebonden. Voorbeelden zijn AI-systemen die bedoeld zijn voor werving- en selectie of voor rechtshandhaving.
♦ er toezichthouders worden aangewezen die het naleven van de verordening kunnen handhaven, organisaties kunnen verplichten een product uit de handel te nemen en boetes kunnen opleggen.
Voor wie gelden de regels in de AI-verordening?
De AI-verordening is zowel gericht op organisaties die AI aanbieden als op organisaties die AI gebruiken. Van overheid en zorginstelling tot het mkb.
In de AI-verordening staan ook extra regels voor overheden en uitvoerders van publieke taken. Zij behoren bij systemen met een hoog risico altijd een zogenoemde grondrechteneffectbeoordeling te doen. Deze organisaties dienen hun gebruik vanaf 2 augustus 2026 te registreren in de Europese database voor AI-systemen.
Aanbieders van AI-modellen voor algemene doeleinden
Voor aanbieders van ‘AI-modellen voor algemene doeleinden’ gaan er ook regels gelden. Deze modellen staan ook wel bekend als ‘general purpose AI’. Het gaat dan om de modellen die de basis vormen voor andere toepassingen, bijvoorbeeld de taalmodellen die bestaan voor AI-chatbots.
De ontwikkelaars van deze modellen zijn onder meer verplicht om technische documentatie over hun product op te stellen, het systeem ‘uitlegbaar’ te maken en ze moeten beleid hebben om auteursrechten te beschermen. Handhaving zal voor het grootste deel op Europees niveau plaatsvinden, door het Europese AI Office.
Noot *) AI = Artificial Intelligence = Kunstmatige intelligentie of KI
In Weten hoe het voelt staan ervaringskennis en de waarde van ervaringskennis centraal. Het is een visie op en het benutten van ervaringskennis, gepubliceerd door Levvel, een organisatie die kinderen, jongeren en (pleeg)gezinnen in complexe situaties weer op weg helpt. Doel is een stevige basis bieden voor de toekomst. Levvel biedt een breed scala aan hulp: van opvoedondersteuning tot specialistische jeugdhulp, complexe psychiatrische zorg, TOPGGz en acute hulp. Bij Levvel zijn 1200 pleeggezinnen aangesloten.
Drie gelijkwaardige bronnen van kennis
Wetenschappelijke kennis, praktijkkennis en ervaringskennis zijn drie gelijkwaardige bronnen van kennis en in combinatie bepalen zij de vorm en inhoud van de jeugdhulp. Het is de basis voor kwaliteit: door verschillende bronnen van kennis te verbinden en elkaar te laten aanvullen, kan de beste mogelijke jeugdhulp worden geboden.
Al in 2010 deed de eerste ervaringsprofessional haar intrede bij Levvel. In 2017 startte het project ExpEx – Experienced Experts –
waarmee jongeren die jeugdzorg hadden ontvangen, getraind werden om hun ervaringskennis te delen en mee te denken hoe de zorg beter kon aansluiten bij hun leefwereld. Ook werden drie ervaringsprofessionals aangenomen. Er volgden jaren van pionieren, zoeken, uitproberen, uitvinden, soms met vallen en opstaan. Gaandeweg groeide in de organisatie de waardering voor ervaringskennis en ontwikkelde men steeds helderder ideeën over manieren om ervaringskennis in te zetten.
Levvel schrijft dat het nu tijd is om kennis en ervaringen bij elkaar te brengen en te comprimeren in de vorm van een visie. Een visie die antwoord geeft op de vele vragen die er in de organisatie bestaan over ervaringskennis, maar vooral ook een visie die richting geeft aan de manier waarop ervaringskennis zich kan verspreiden. Dat blijkt gemakkelijker gezegd dan gedaan. Maar feit is dat veel mensen binnen de organisatie er ‘iets’ mee willen. Daarom is het goed hen niet steeds opnieuw het wiel te laten uitvinden.
Ervaringen
Door ervaringen te delen – zelf te vertellen en écht te luisteren naar de ervaringen van anderen (dat wil zeggen: je eigen verhaal even op de achtergrond zetten) – vergroot je je besef van hoe gebeurtenissen en relaties in een leven ervaren worden en impact hebben. Het vergroot je empathisch vermogen en maakt je wakker voor hoe dingen in het leven van de ander doorwerken. Het leert je ook dat wat voor de een goed is, niet per se ook voor de ander werkt. Dezelfde situatie kan de een heel anders ervaren dan de ander – en dat besef is essentieel. Het is daarom goed om over een scala aan ervaringen van jezelf en anderen te beschikken waarbinnen inzicht in verschillen en overeejkomsten kan ontstaan. Dit geeft niet alleen een rijker beeld, maar het draagt ook bij aan normaliseren en de-stigmatiseren (ik ben niet de enige die…) – en leidt tot collectieve ervaringskennis
Ervaringsdekundige
Je ben ervaringsdeskundig wanneer je competenties hebt aangeleerd om je ervaringskennis in te zetten. Op allerlei manieren: door te weten hoe het is en wat het betekent om ervaring te delen, sensitief te zijn daarin, te weten wanneer dat helpend is, door ervaringen van anderen te herkennen en daaraan weerklank te bieden, creatief te zijn in verwoorden of anderszins uitdrukken ervan – en anderen daarmee te voeden. Degene die de eigen ervaringskennis deskundig deelt, maakt zo als het ware ruimte vrij voor de ander en diens ervaring. Een ruimte waarin nieuwe inzichten kunnen ontstaan, waarin betekenis en zin gegeven kunnen worden – waarmee ontwikkeling en herstel op gang kunnen komen. Niet alleen is het zinnig om ervaringskennis in te brengen binnen het hulpverleningsproces, ook bij beleidsvorming, methodiekontwikkeling, personele- en organisatieontwikkeling is het waardevol.
Momenteel werken er tien ervaringsdeskundigen bij Levvel. Doel is het aantal uit te breiden
♦ Downloaden van Weten hoe het voelt – Visie op (benutten van) ervaringskennis bij Levvel, door Karin Schaafsma en Mannus Boote, uitgave van Levvel, 2024: https://beroepseer.nl
♦ Levvel, specialisten voor jeugd en gezin: www.levvel.nl
♦ Vereniging van ervaringsdeskundigen – VvEd: https://vved.org/