Skip to main content

Redactie Beroepseer

In Engeland wordt Raad ter bescherming van universiteiten opgericht

Op 13 november 2012 wordt in Groot-Brittannië de Council for the Defence of British Universities (CDBU)  opgericht door een groep van 66 vooraanstaande intellectuelen, onder wie hoogleraren, schrijvers, kunstenaars, filmers en televisieprogrammamakers. Volgens de Raad wordt het doel van de universiteit “op grove wijze misvormd door de poging een markt van het hoger onderwijs te creëren”. Universiteiten behoren te doen waarvoor ze oorspronkelijk bedoeld zijn: onderwijs geven in en onderzoek doen naar wat zij van intrinsieke waarde vinden en niet wat winstgevend is.

De leden van de Raad maken zich zorgen over het afglijden van het universitaire onderwijs in Groot-Brittannië. Ze zijn ervan overtuigd dat het hogere onderwijs in versneld tempo een punt zal bereiken waarop er blijvende schade zal worden toegebracht aan een prachtig universitair systeem.
Een van de oprichters van de Raad, Keith Thomas, historicus en voormalig voorzitter van de British Academy, beschuldigt bestuurders van universiteiten ervan zich “opmerkelijk hulpeloos” op te stellen jegens de hervormingen van de regering. Ook vindt hij dat “studenten worden beschouwd als ‘consumenten’ en worden aangemoedigd te investeren in academische graden die het meeste kans bieden op een financiëel zeer gunstige toekomst”. Volgens hem worden daarnaast “academici beschouwd als ‘producenten’ wier onderzoek wordt geacht zich te concentreren op onderwerpen van commerciële waarde, waarvan de resultaten gemeten worden met een lineaal en gewogen als een zak met graan”.

De Raad is van plan campagne te gaan voeren voor de afschaffing van overheidssubsidies en stelt voor om te schakelen naar een volledig onafhankelijk subsidiestelsel, los van politiek.
Vorig jaar hebben tientallen academici zich teruggetrokken uit organisaties als de Arts and Humanities Research Council (AHRC), na een conflict over academische vrijheid. De AHRC was door de regering verplicht mee te doen aan het “big society”*) onderzoeksprogramma waarvoor miljoenen Engelse ponden beschikbaar waren gesteld. Het zogenaamde Haldane principe stond hiermee op de tocht. Dat uit het begin van de 20ste eeuw stammende principe houdt in dat onderzoekers bepalen waaraan onderzoeksgelden worden besteed en niet de overheid.

De onvrede in de academische wereld gaat diep volgens Thomas. De oorzaak daarvan ligt niet in het gebrek aan voldoende geldmiddelen zoals te verwachten is in een tijd van economische en financiële crisis. De onvrede komt vooral voort uit het gevoel dat de begrijpelijke zorg voor verbetering van ‘s lands economische situatie, gekoppeld aan een ideologisch geloof in de voordelen van de markt, ertoe hebben geleid dat de kernwaarden van de universiteit opzij zijn geschoven of vergeten.

Onder de 66 leden van de nieuwe CDBU bevinden zich naast Keith Thomas bekende namen als Martin Rees, astrofycicus en presentator van televisieprogramma’s van de BBC; Melvin Bragg, historicus en BBC-programmamaker; David Attenborough, filmer; Richard Dawkins, wetenschapper en de auteurs A.S. Byatt en Alan Bennett.

———————————————————————-

Noot en referenties

*) Het idee van de “Big society” werd gelanceerd in 2010 in het verkiezingsprogramma van de Conservatieve Partij en is onderdeel geworden van het regeerakkoord tussen de Conservatieve en de Liberaal-democratische partij. Het is een van de paradepaardjes van het kabinet Cameron-Glegg. Kern ervan is dat lokale burgers en gemeenschappen meehelpen aan de opbouw van een “grote maatschappij” waarin de macht van politici naar burgers wordt overgeheveld. Tegenstanders, onder wie aartsbisschop van Canterbury Rowan Williams bestempelden het plan als ambitieuze lariekoek dat is gemaakt als excuus voor de terugtrekkende overheid die haar burgers in de steek laat.

De leden van de Council for the Defence of British Universities hebben een Manifesto for reform opgesteld, te lezen aan het eind van het artikel Fidei defensores van Keith Thomas en Martin Rees in The Times Higher Education van 8 november 2012: www.timeshighereducation.com

Op 8 november 2012 verscheen in dagblad The Guardian het artikel van Shiv Mali over de CDBU: Coalition of thinkers vow to fight marketisation of universities: www.theguardian.com

Website van de Council for the Defence of British Universities: http://cdbu.org.uk

Leerlingen mores leren? Begin bij de leraar!

wouter sanderse promotieWat kunnen leraren in het voortgezet onderwijs bijdragen aan de morele vorming van hun leerlingen? Waarom is het van belang? En hoe kunnen ze dat het beste doen? Filosoof Wouter Sanderse onderzocht het en promoveert op maandag 19 november 2012 aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Volgens Sanderse biedt een eeuwenoude maar springlevende theorie, de deugdethiek, inzichten die docenten helpt hun moreel-vormende taak beter te doen.

De meeste leraren in het voorgezet onderwijs beseffen dat ze niet alleen een vak geven. Ze staan ook als mens, met al hun deugden en ondeugden, voor de klas. Ze zijn bijvoorbeeld meer of minder geduldig, eerlijk, respectvol, of verantwoordelijk. Dat pikken leerlingen bewust en onbewust op. Morele vorming is daarmee niet in eerste instantie een ‘lesje ethiek’, maar de poging van leraren om leerlingen te betrekken bij hun streven een voorbeeldig mens te zijn, ook in de klas.

Wie ben ik om…?
Deze subtiele morele vorming is echter problematisch. Binnen het onderwijs en de lerarenopleidingen wordt maar weinig nagedacht hoe deze taak nog beter kan. Dat komt onder andere omdat ‘goed’ en ‘slecht’ worden gezien als thema’s waarover ieder zo zijn mening heeft. Wanneer leraren zich realiseren dat hun waarden door persoonlijke voorkeuren worden ingegeven, deinzen ze er voor terug om daarmee anderen ‘lastig’ te vallen. ‘Wie ben ik om…?’, vragen ze zich af. Ze onderschrijven de moreel-vormende taak van het onderwijs, maar ervaren tegelijkertijd een ‘handelingsverlegenheid’ om daaraan op een professionele manier invulling te geven.

Een voorbeeldige leraar
Een moreel kompas – dat is waar veel leraren behoefte aan hebben. Zodat ze voor zichzelf en in dialoog met anderen kunnen beargumenteren wat van een voorbeeldige leraar mag worden verwacht. Sanderse stelt dat leraren zich beter van hun taak kunnen kwijten als ze meer inzicht hebben in de betekenis van ‘morele vorming’. Daarom onderzocht hij drie vragen: waaruit bestaat die moreel vormende taak, waarom is ze van belang, en, hoe kunnen leraren de morele ontwikkeling van leerlingen het beste stimuleren?

Aristoteles’ deugdethiek
Sanderse beantwoordde ze door te rade te gaan bij een antieke filosofische theorie, namelijk de deugdethiek van Aristoteles (384–322 v.C.), wiens praktische filosofie in de twintigste eeuw een ware revival doormaakte. Verder weerlegt Sanderse veel van de kritieken die in de tweede helft van de twintigste eeuw op de deugdethiek zijn geuit. De hedendaagse deugdethiek blijkt zich goed staande te kunnen houden tussen de drie dominante benaderingen in de twintigste eeuw: waardeverheldering, cognitieve ontwikkeling en zorgethiek.

Praktisch toepasbaar
Afgezien van de theoretische bijdrage die de deugdethiek aan discussies over de aard en wenselijkheid van morele vorming levert, biedt ze vooral ook een concreet leidraad voor de praktische invulling van morele vorming in het onderwijs, weet Sanderse uit ervaring. Naast zijn promotieonderzoek gaf hij de afgelopen jaren trainingen over morele vorming en moreel leiderschap aan groepen docenten en schoolleiders (www.morelevorming.nl)*)

Wouter Sanderse (Den Haag, 1982) studeerde Bedrijfscommunicatie en Filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 2007 startte hij met zijn promotieonderzoek binnen het Centrum voor Ethiek van de Radboud Universiteit. Dit combineerde hij met de functie van coördinator van het Centrum voor Ethiek en secretaris van de ethische commissie van de Radboud Universiteit.
Wouter Sanderse is naast docent Filosofie aan de Radboud Universiteit per 1 november 2012  lector ‘Beroepsethiek van leraren’ aan de Fontys Lerarenopleiding Tilburg.

Noot
*) Website www.morelevorming.nl is opgeheven

Lector Wouter Sanderse: https://fontys.nl

Veiliger jeugdzorg – een eenvoudig recept

Wat willen we eigenlijk veranderen in de jeugdzorg na de onthutsende constateringen van het rapport Samson? Willen we een betere signalering van nieuwe misbruikgevallen of een veiliger omgeving waarin jongeren die toch al heel wat achter de rug hebben zich kunnen ontwikkelen? Het uitrollen van verdergaande protocollen die transparant maken wie er verantwoordelijk is als het weer eens fout gaat of een breed gedragen basis voor meer veiligheid en kwaliteit? Hoe kunnen we leren hoe het beter kan, en van wie?

Iedereen kent in z’n eigen instelling wel de teams die er in slagen om elke dag opnieuw zorgzaam, consciëntieus, alert en professioneel vorm te geven aan de ontwikkeling van de aan hen toevertrouwde pupillen en de voortgang van de groep. Sommige teams blijken opvallend waardenvast te zijn en steeds weer de juiste combinatie te bieden van methodisch en intuïtief werken. Men maakt gebruik van elkaars individuele kwaliteiten, en er wordt openlijk gesproken over de dagelijkse dilemma’s, over de mogelijke risico’s van dat moment, over oplossingen en rolverdelingen. Dat is de basis voor echte veiligheid en kwaliteit.

Bestuurders zouden de moed moeten hebben om deze goed werkende teams de rol van voortrekker te geven binnen hun instelling. Welke werkwijzen en oplossingen hebben zij ontwikkeld waardoor het zo goed gaat? Hoe hebben zij ervoor gezorgd dat het ook goed blijft gaan? Hoe kun je deze kwaliteiten overdragen aan collega’s die daar meer over willen leren? Veiligheid in de groep kan niet van buiten worden opgelegd, maar wordt dagelijks gecreëerd en onderhouden door de groepsleiders die onder hun eigen specifieke voorwaarden (draagkracht van de pupillen, te weinig scholing, onderbezetting, instellingsproblemen, steeds nieuwe collega’s) toch samen moeten zorgen voor veiligheid. Geef groepsleiders dan ook de mogelijkheid dat ze deze verantwoordelijkheid kunnen waarmaken door van elkaar te leren.

Er zijn de afgelopen jaren hier en daar in het land grote kwalitatieve sprongen gemaakt door medewerkers zelf de gelegenheid te bieden om te reflecteren op en uit te wisselen over verbeteringen van hun praktijk. Wat daarbij opvalt is dat beroepskrachten vervolgens zeer trouw blijven volharden in hun (her)ontdekte professionele kwaliteit. Zij blijken meer organisatieresistent en minder afhankelijk van beperkende omstandigheden.

Om werkelijk de veiligheid in de jeugdzorg te verbeteren zouden instellingen voor jeugdzorg deze schat aan kundigheid beter moeten exploiteren. Op landelijk niveau zou een pool van consulenten opgezet kunnen worden die de uitwisseling van kennis tussen professionals begeleiden. Begeleide uitwisseling en ontwikkeling van kundigheid zal meer rendement opleveren dan de huidige voorgestelde standaardoplossingen van bovenaf die een zeer indirect of twijfelachtig effect hebben op een bestendige veiligheid voor pupillen in de groep, zoals de reorganisatie van de inspectie, onderzoek naar risicofactoren en signaleringsinstrumenten.

Jan Mengde
Psycholoog
Voortrekker Stichting Beroepseer
Adviseur jeugdzorg en verslavingszorg
Voormalig stafmedewerker Bureau Jeugdzorg
Voormalig projectleider jeugdhulpverlening

 

Wetenschap en fraude: wat doen we ertegen?

Wetenschapsfraude is aan de orde van de dag. Het is tijd op de bres te gaan staan voor goede wetenschap. De manier waarop de wetenschap wordt gefinancierd en erover wordt gepubliceerd werkt fraude in de hand. In het Britse dagblad The Guardian is al een tijd een discussie gaande over wetenschapsfraude en het voorkomen ervan. In een van de artikelen wordt een aantal oplossingen aangedragen om deze malheur in de wetenschap te bestrijden.

Pete Etchells en Suzi Cages schrijven: “In het Amerikaanse tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences is aangetoond dat sinds 1973 bijna duizend biomedische artikelen ingetrokken zijn vanwege bedrog. Dat staat gelijk aan 67 procent van alle ingetrokken biomedische artikelen. En de situatie wordt almaar erger. Vorig jaar liet tijdschrift Nature weten dat de toename van ingetrokken artikelen groter is dan het aantal nieuw gepubliceerde artikelen.
Dat is mogelijk omdat de hele manier waarop we de wetenschap financieren, onderzoek doen en publiceren gebrekkig is. Chris Chambers en Petroc Sumner wijzen er in The Guardian van 14 september 2012 in hun artikel Replication is the only solution to scientific fraud op dat er vele, nauw met elkaar verweven redenen hiervoor te vinden zijn, te weten:

• De druk om in tijdschriften ‘met veel invloed’ te publiceren; het gebeurt op alle niveaus van onderzoek;
• Universiteiten behandelen succesvolle toewijzingen van subsidies als prestaties waarvan de voortgang van carrières afhankelijk is;
• Statistische analyses zijn moeilijk, en soms hebben onderzoekers het mis;
• Tijdschriften geven de voorkeur aan positieve resultaten en niet aan negatieve, zelfs als de negatieve, resulterend uit goed uitgevoerd onderzoek, evenzoveel kennis opleveren;
• De manier waarop tijdschriften artikelen beoordelen is inconsequent en geheimzinnig, en werkt in de hand dat er statistische fouten insluipen.

Er zijn problemen op alle niveaus en we moeten stoppen met koppig vol te houden ‘dat het niet zo erg is’ of dat erover praten op de een of andere manier de wetenschap zou schaden. De schade is al aangericht, nu is het nodig deze te herstellen.

Chambers en Sumner beweren dat herhaling van experimenten absoluut noodzakelijk is voor een eerlijke wetenschap, en ze hebben gelijk. Herhaling is een prachtige manier om de resultaten van onderzoek te verifiëren en dat algemeen aanvaarden zou mettertijd kunnen fungeren als afschrikmiddel voor onbetrouwbare praktijken. Het is eigen aan statistieken dat er soms bij toeval positieve uitkomsten zijn en als herhalingen niet openbaar worden gemaakt, kunnen we er niet zeker van zijn of een uitkomst slechts een statistische afwijking is geweest.

Maar herhaling is niet voldoende, we dienen bruikbare veranderingen aan te brengen op alle niveaus van het systeem. Het wetenschappelijke proces moet zo toegankelijk mogelijk worden gemaakt voor nauwkeurige toetsing. Dat betekent vooraf registreren van een onderzoek om oneigenlijk, post hoc statistisch onderzoek op te sporen. Dat betekent ook het archiveren en online delen van gegevens zodat deze nauwkeurig kunnen worden onderzocht. Ook het stimuleren van deze procedure is nodig, waaronder de garantie van publiceren, ongeacht de resultaten.

Het peer-review proces  – het professioneel evalueren van het werk van een collega – moet worden herzien. Het speelt zich nu af achter gesloten deuren, met anonieme recensies die alleen worden gelezen door redacteuren en auteurs van manuscripten. Dat betekent dat we geen echt zicht hebben op hoe peer-review werkt, hoewel we weten dat er makkelijk mee gespeeld kan worden. Extreme voorbeelden van gefingeerde recensenten, gefingeerde tijdschriftartikelen, en zelfs gefingeerde tijdschriften zijn intussen aan het licht gekomen.

Veel vaker worden prullige wetenschap en wankele statistieken geaccepteerd voor publicatie door recensenten van onvoldoende deskundig niveau. Peer-review moet transparanter worden. Tijdschriften zoals Frontiers gebruiken al een interactief model van recenseren, met recensenten en schrijvers die discussiëren over een artikel in een forumachtige online omgeving.

Een eenvoudige volgende stap zou zijn het systeem toegankelijk en zichtbaar te maken voor iedereen, waarbij de anonimiteit van de recensenten wordt gehandhaafd. Dat zou jonge onderzoekers er mogelijk toe kunnen brengen zich kritisch op te stellen jegens een artikel van een meerdere zonder bang te hoeven zijn voor het ondergraven van de eigen carrière.

Op 12 november wijden we een programma aan wetenschappelijk wangedrag op SpotOn London, de jaarlijkse online te volgen conferentie van Nature over wetenschappelijke onderwerpen.
Het doel van de conferentie is bruikbare oplossingen vinden voor de problemen waarmee de wetenschap wordt geconfronteerd. Deelnemers zijn wetenschappelijke onderzoekers, journalisten en redacteuren van tijdschriften.
We hebben een paar suggesties gedaan in dit aritkel, maar we willen er meer van u. Waarover zou u willen discussiëren? Heeft u een idee, een mening of een oplossing voor een probleem?
We doen een keuze uit de beste inzendingen die behandeld wordt op de conferentie. Dus spreek u uit! Laten we ermee ophouden onze kop in het zand te steken en laten we op de bres staan voor goede wetenschap”.

Reacties en referenties

Een van de reacties op Etchells’ en Gage’s artikel is afkomstig van D.V.M. Bishop. Hij schrijft op 2 november 2012:
“Toen ik onlangs in Australië verbleef, werd mij verteld dat sommige universiteiten het Chinese model gaan overnemen, wetenschappers betalen met een bonus als zij in prestigieuze tijdschriften publiceren. Ik heb mijn afgrijzen geuit, maar sommige mensen schenen het heel redelijk te vinden. Kijk op de site van Scholarly Kitchen, klik hier.

Een andere reactie, op 6 november van ene tiordalam luidt: “Einstein schreef vier bijzondere artikelen in 1905. De tweede over de brownse beweging. Onderdeel van zijn thesis vormde ook de afmetingen van moleculen. Dat lijkt me geen slechte thesis, hem opgedrongen door suffe academici, temeer niet daar het bestaan van moleculen nog niet bewezen was en het onderwerp van veel discussie in die tijd”.
(Het artikel van Einstein en de metingen van Nobelprijswinnaar Jean Perrin bewezen uiteindelijk dat moleculen werkelijk bestaan en niet alleen maar nuttige werkhypothesen zijn).
tiordalam voegde aan zijn reactie nog de vraag toe: “Wie zijn degenen die dergelijke fraude aan de kaak stellen?”

NannyOdd reageert op 4 november en schrijft dat ze “het totaal krankzinnig vindt dat wetenschappers – na hun gebedel om geld voor hun werk – zichzelf en anderen onder druk zetten om gegevens te produceren. Ze moeten zelfs de tijdschriften BETALEN om hun werk gepubliceerd te krijgen. Elk gepubliceerd getal kost geld.
Om er zeker van te zijn dat u dit begrijpt, het tijdschrift wordt betaald door wetenschappers die de gegevens verstrekken, dan controleren andere wetenschappers deze gegevens gratis voor het tijdschrift en dan moeten weer andere wetenschappers geld op tafel leggen om de gegevens te mogen zien. Volgens mij behoren tijdschriften de wetenschappers te betalen voor publicatie van de gegevens. Zij maken winst met de tijdschriften. Of nog beter, schaf de tijdschriften af. Maak een vrij toegankelijke database waar wetenschappers hun artikelen naartoe kunnen uploaden en waar ze elkaars werk kunnen recenseren.
En waarom worden de onderzoekers niet gefinancierd over een langere periode, bijvoorbeeld tien jaar? Wetenschappers hoeven niet achter de broek gezeten te worden om hard te werken. Ze kozen voor dit krankzinnige leven omdat ze graag wetenschap bedrijven. De schoonmaakploeg verdient aan het eind van de dag meer en  heeft gunstiger werkuren. En ze hoeft zich niet druk te maken ontslagen te worden ondanks hard werken”.

Het artikel Scientific fraud is rife: it’s time to stand up for good science is verschenen in The Guardian van 2 november 2012 en geschreven door Pete Etchells, biologisch psycholoog, en Suzi Gage, student in de translationele epidemiologie, beiden aan de universiteit van Bristol: www.theguardian.com

Meer info op de site van Nature over de Londense SpotOn conferentie Fixing the fraud. How do we safeguard science from misconduct? op 12 november 2012: www.nature.com (Niet meer beschikbaar). Zie video Fixing the fraud: how do we safeguard science from misconduct?: www.youtube.com/watch?v=3utUERQx2sc

Organisator Pete Etchells nodigt niet alleen wetenschappers, maar ook andere mensen uit zich te mengen in de discussie over wetenschap en fraude.
Lees ook de blog van Pete Etchells Fixing the fraud op Scilogs: www.scilogs.com (Site is niet meer beschikbaar. Zie: https://scilogs.spektrum.de/?ref=scilogscom)

Dr Pete Etchells: www.peteetchells.com

Alles voor starters in het onderwijs

“Daar sta je dan met je diploma op zak en vol goede moed: je staat voor het eerst zelfstandig voor de klas. Maar een afgeronde opleiding en een dosis enthousiasme zijn niet voldoende om succesvol je eerste jaar door te komen. Wat heb je nog meer nodig?”

De nieuwe site, Straks voor de klas – Alles voor starters in het onderwijs (zowel basis- als voortgezet onderwijs) vertelt wat je nog meer nodig hebt, wat je kan verwachten in de eerste maanden als je voor de klas staat, wat invalwerk inhoudt of wat voor kopzorgen combinatiegroepen opleveren.
Op de site worden adviezen en richtlijnen gegeven, ook wat betreft inkomen en vakantieverlof en vertellen leraren verhalen uit de praktijk.
In het verhaal Leren van je blunder vertelt Henno Oldenbeuving, trainer/consultant en voorheen leraar, hoe hij geen grip kon krijgen op een leerling die voortdurend te laat kwam en wat voor les hij uiteindelijk trok uit zijn eigen reactie op het gedrag van de leerling: oordeel nooit te snel en neem de dingen niet te persoonlijk op.

Straks voor de klas is een nieuwe site van de Algemene Onderwijsbond (Aob):
www.straksvoordeklas.nl

 

 

Waarom zitten er geen docenten in de Onderwijsraad?

Jelmer Evers, docent geschiedenis op de school voor havo/vwo UNIC in Utrecht, heeft een brief gestuurd aan de Onderwijsraad.
De Onderwijsraad, gevestigd in Den Haag,  is een onafhankelijk adviescollege, opgericht in 1919. De raad adviseert de regering en de Kamer, gevraagd en ongevraagd, over hoofdlijnen van beleid en wetgeving op het gebied van het onderwijs.

De brief van Evers, 26 oktober 2012:

—-“Mijn vraag is eigenlijk heel simpel. Waarom zitten er geen, in de praktijk actieve, docenten in de Onderwijsraad?

Het valt me op dat door verschillende raden, stichtingen en dergelijke veel praten over de professionalisering en het imago van docenten. De conclusie is altijd dat het zorgelijk gesteld is met mijn beroep en dat de docent weer centraal moet komen te staan.

Echter in veel organisaties (bijvoorbeeld in de PO-Raad en de VO-Raad) zijn geen docenten betrokken op plekken die er echt toe doen als het aankomt op onderwijsbeleid. Hetzelfde geldt voor de Onderwijsraad. De enige manier om op niveau mee te praten is om de klas uit te gaan. Wat zegt dit eigenlijk over hoe er daadwerkelijk tegen docenten op beleidsniveau wordt aangekeken? Ik ben me bewust dat er een Onderwijscooperatie is, maar daar ligt op dit moment nog niet de autoriteit en bevoegdheid die ik bedoel.

Ik beschouw mezelf en mijn collega’s als experts als het op onderwijs aankomt. Leidend in mijn praktijk is de volgende uitspraak: practice what you preach. Het zou mooi zijn als een prestigieus instituut als de Onderwijsraad hierin het goede voorbeeld geeft en op zijn minst een docent uit elke sector opneemt. Als docenten echt zo belangrijk zijn dan praten we op elk niveau mee. Dan wordt er niet over docenten gepraat, maar door.

Ik ben erg benieuwd naar uw reactie.

Met vriendelijke groet—

Vier  dagen later, op 30 oktober 2012 kwam een antwoord van de Onderwijsraad:

—“Hartelijk dank voor uw bericht van 26 oktober jl. Uw vraag is helder; het antwoord is helaas wat complexer. U heeft gelijk als u stelt dat er niet over leraren moet worden gesproken, maar met leraren. Ditzelfde geldt wat ons betreft ook voor ouders en studenten als het gaat om onderwerpen die hen betreffen. Betekent dat nu ook dat leraren, ouders en studenten deel zouden moeten uitmaken van de Onderwijsraad?
Tot 1997 was dat inderdaad het geval. De toenmalige raad telde 95 leden. Vanaf 1 januari 1997 telt de Onderwijsraad aanmerkelijk minder leden, momenteel 10. Dit is het gevolg van de invoering van de Kaderwet Adviescolleges. Bij de samenstelling van de raad worden allerlei eisen gesteld, zo moet in de raad, naast kennis van de onderwijspraktijk ook wetenschappelijke expertise en algemeen maatschappelijke inbreng betrokken worden. Dit maakt feitelijke participatie van leraren in de raad moeilijk. Leraren, ouders en studenten maken weliswaar geen deel uit van de huidige raad, maar zij worden op verschillende manieren wel betrokken bij de voorbereiding van adviezen.

De Onderwijsraad adviseert de regering en de Eerste en Tweede Kamer over hoofdlijnen van onderwijsbeleid- en wetgeving. Adviezen kunnen alle sectoren beslaan, of overkoepelende thema’s. Bij elk nieuw adviestraject wordt opnieuw bekeken of en zoja, welk onderzoek uitgezet wordt, met welke mensen wij willen spreken en hoe we dit organiseren. In de praktijk worden er vaak panelgesprekken georganiseerd, of vinden er interviews plaats. Soms wordt een seminar georganiseerd, of maken we gebruik van een online discussie of mailronde om met veel mensen te kunnen spreken.

Deelnemers aan panels worden op allerlei manieren geworven. Door gebruik te maken van ons netwerk, door een vraag uit te zetten bij schoolbesturen of koepelorganisaties, maar ook door een oproep via onze website en twitter.

Zo heeft de raad bij de voorbereiding van zijn advies over cultuureducatie in het basisonderwijs (juni 2012) gesproken met leerlingen en schoolteams en via een online discussieforum en een vragenlijst 600 schoolleiders en leraren bij het advies betrokken. Een ander voorbeeld is een verkenning naar moderne professionaliteit die in voorbereiding is. Via onderzoeken in opdracht van de Onderwijsraad en uitgevoerd door het ICLON en het ECBO betrekken wij veel leraren bij dit onderwerp. Ook tijdens de lerarendiners die de Onderwijsraad organiseert in december en januari gaan wij met leraren in gesprek over dit thema.
Alhoewel leraren geen deel uitmaken van de Onderwijsraad worden zij door de raad altijd in de gelegenheid gesteld hun opvattingen kenbaar te maken. De invloed van docenten op de voor hen relevante adviezen van de Onderwijsraad is dan ook aantoonbaar; in elk advies wordt aangegeven met welke deskundigen (leraren) is gesproken.

Met vriendelijke groet”—

De reactie van Jelmer Evers aan de Onderwijsraad:

—-“Hartelijk dank voor uw snelle antwoord. Op zich begrijp ik dat de Kaderwet adviescolleges de Raad beperkt. Ik begrijp echter nog steeds niet dat er geen leraren in de Onderwijsraad zitten. Als ik de eisen bekijk waaraan moet worden voldaan dan voldoen een aantal van mijn collega’s zeker. Veel van mijn collega’s zijn universitair geschoold, in het bezit van een of meerdere titels en een aantal zijn ook gepromoveerd.

De meeste van mijn collega’s zijn maatschappelijk betrokken, dat moet bijna wel als je in het onderwijs werkt. Als met maatschappelijke betrokkenheid een hoge functie wordt bedoeld dan verstaan we daar wat anders onder. Want dat lijkt met name het onderscheidende element in de Onderwijsraad te zijn. Helaas is de afgelopen dertig jaar aangetoond dat dit nog niet betekent dat iemand verstand heeft van onderwijs. De huidige Raad zal ongetwijfeld erg bekwaam zijn, maar het mist essentiële ervaring omdat de echte expertise niet aanwezig is.

Mijn punt blijft overeind staan. Alleen al uit de samenstelling van alle raden in het onderwijs kun je opmaken dat het docentschap geen prestigieus beroep is. Daar draagt de Onderwijsraad door haar samenstelling ook aan bij. Ook bij uw medewerkers zitten geen docenten. Praten met docenten is echt wat anders dan docenten deel laten uitmaken van het beleid.

Nogmaals hartelijk dank voor uw antwoord. Misschien kunt u mijn overwegingen meegeven aan de Raad.
Met vriendelijke groet,

Jelmer Evers—

Zie Brief aan de Onderwijsraad, 26 oktober 2012: www.jelmerevers.nl (Website niet meer actief). Zie: https://nl.linkedin.com/in/jelmerevers

Lees ook Nieuw op te richten lerarenraad door René Kneyber, Blogs Beroepseer, 17 september 2012: https://beroepseer.nl


U P D A T  E

René Kneyber eerste leraar in Onderwijsraad, Didactief, 28 november 2014: https://didactiefonline.nl/artikel/rene-kneyber-eerste-leraar-onderwijsraad

 

René Kneyber en Jelmer Evers zijn voortrekker van Stichting Beroepseer

 

Pasi Sahlberg geeft masterclasses in Nederland in januari 2013

pasi sahlberg Pasi Sahlberg is op 16, 17 en 18 januari 2013 in Nederland ter gelegenheid van het verschijnen van de Nederlandse vertaling van zijn wereldwijde bestseller Finnish Lessons uit 2011. Op die dagen geeft hij masterclasses in Amsterdam, Deurne en Zwolle.

Sahlberg noemt zichzelf “onderwijsactivist”. Hij is een van de invloedrijkste onderwijsdenkers van dit moment en biedt een passend Europees antwoord op “de voortdurende stroom Angelsaksische denkbeelden over goed onderwijs, die zich als een virus door de wereld verspreiden”, aldus  Pahlberg. Die niet aflatende stroom nieuwe ideeën wordt door hem en zijn medestanders GERM genoemd, de Global Education Reform Movement.

De Nederlandse vertaling, getiteld Finnish Lessons: wat kunnen we leren van de successen van het Finse onderwijs? wordt uitgegeven door het adviesbureau Onderwijs Maak Je Samen (OMJS) in samenwerking met Stichting de Brink.

Meer info over het boek en aanmelden voor de masterclasses op de site van Onderwijs Maak Je Samen, klik hier. Of ga naar: www.finnishlessons.nl
Het succes van het Finse onderwijs vormt ook één van de thema’s op de conferentie Leiders in leren die wordt georganiseerd door OMJS en plaatsvindt in Deurne op 13 maart 2013.

Meer over Pasi Sahlberg en Finse lessen op deze site:

1. Wat kan de wereld van het Finse onderwijs leren? Blogs Beroepseer, 2 maart 2019: https://beroepseer.nl

2.Waarom Finland leidend is in de wereld wat betreft onderwijs, Blogs Beroepseer, 29 augustus 2019: https://beroepseer.nl/

De moeite van het lezen waard is ook het artikel van Pim Breebaart, bestuurslid van de Noordwijkse School: Lof voor én waarschuwing bij ‘Finnish Lessons’  op website van Het kind: http://hetkind.org

De 13e man: drie scheidsrechters en gezag op het voetbalveld

de 13e manIn de  documentaire film De 13e man worden drie scheidsrechters in het amateurvoetbal gevolgd. Elk weekeind staan ze vol enthousiasme en toewijding op het veld. Hoe gaan zij om met gezag of gebrek aan gezag en wat zegt dat over onze samenleving? De drie mannen komen tot het besef dat respect en gezag een waardevol en kwetsbaar goed is. Zeker in onze tijd waarin men gezag maar verdacht vindt.

De drie mannen hebben ieder een totaal verschillende achtergrond.
Jan-Willem, projectmanager bij KPN, is een verlegen man die moeite heeft om zich te manifesteren op het veld. Hij krijgt te maken met verruwing en agressie. Na bijna twintig seizoenen dreigt Jan-Willem steeds meer het plezier in het fluiten te verliezen. Hij twijfelt of er voor scheidsrechters zoals hij nog wel een plek op het voetbalveld is.

Predikant David is daarentegen enorm enthousiast over zijn rol als arbiter, maar hij ontbeert door zijn vriendelijke uitstraling natuurlijk gezag. Als predikant is hij een vreemde eend in de bijt. Tijdens zijn preken kan hij het niet nalaten om ook voetbalmetaforen te gebruiken. Door de kerkelijke gemeenschap wordt dat niet altijd gewaardeerd. Hij krijgt door zijn geloofsgemeenschap zelfs een preekverbod opgelegd.

De Marokkaanse Nederlander Badr, persoonsbeveiliger bij de Verenigde Naties weet wat hij wil, spreekt vloeiend Nederlands met een Amsterdams accent, heeft vrouw en kinderen en een goede baan. Als voormalig marinier leerde Badr in het leger wat gezag inhoudt: discipline, zelfbeheersing en respect. Onder moeilijke omstandigheden staat hij zijn mannetje, op het veld laat hij niet met zich sollen. Zitten de voetballers van tegenwoordig wel te wachten op zijn goede voorbeeld?

Regisseur van De 13e man is Martijn Blekendaal. Met het scenario won hij de IDFA Scenarioworkshop in 2009.
De 13e man ging in première op het International Documentary Film Festival Amsterdam (IDFA) in november 2011 en is op televisie vertoond in december 2011 op Nederland 2.
Duur van de film: 51 minuten. Productie: Zeppers Film.
Filmfestival De 13e man: www.filmfestival.nl/film/de-13e-man

Hieronder: video van trailer De 13e man