Skip to main content

Redactie Beroepseer

Gar Alperovitz over transformatie naar een nieuwe economie

omslag what then must we doGar Alperovitz, de 77-jarige hoogleraar politieke economie aan de universiteit van Maryland en medeoprichter van The Democracy Collaborative reist momenteel door de V.S. vanwege zijn nieuwe boek met de vragende titel: What then must we do? De ondertitel luidt Straight talk about the next American revolution.
De titel van het boek…”heb ik ontleend aan een boek van Tolstoj dat hij in 1886 schreef nadat hij zich had verdiept in de toestand waarin Rusland in de negentiende eeuw zich bevond. Het was een tijd van verval, de aristocratie baadde in luxe, de boeren leden kou en honger. Tolstoj heeft geschreven: ‘Ik zit op de rug van een man en wurg hem terwijl hij me draagt. Ik maak mezelf en anderen wijs dat het me spijt en dat ik zijn lot met alle mogelijke middelen wil verbeteren, behalve door van zijn rug af te gaan’. De meesten van ons zitten niet letterlijk op iemands rug om gedragen te worden. Maar, we kijken wel de andere kant op en stellen onszelf gerust met bescheiden veranderingen en verzekeren onszelf dat alles goed is, ook al leven miljoenen anderen in wanhoop. We hebben gedaan wat we konden, gezien de omstandigheden, zeggen we dan. Maar veel mensen beseffen, net als Tolstoj, dat willen we echt iets doen, het nodig is dieper op de problemen in te gaan dan we gewend zijn. De vraag is dus: Wat moeten we doen?”

Een kleine bovenlaag

Ondanks de welvaart, vervolgt Alperovitz, verkeren de Verenigde Staten in grote moeilijkheden. De politiek lijkt evenwel nauwelijks te reageren. Er is zelfs nog geen begin gemaakt met een andere strategie voor een echte democratische toekomst. Er zijn verkiezingen en debatten over de belastingen en de economie, maar de gewone burger wordt er niet wijzer van. De economie stagneert niet alleen, de situatie van een gemiddeld gezin is al veel langer slecht. Het inkomen van tachtig procent van de Amerikaanse werknemers is niet gestegen in de afgelopen dertig jaar, maar het inkomen van een kleine bovenlaag is wel omhoog. Die toplaag bezit evenveel als zestig procent van de rest van de bevolking samen. Anders gezegd, vierhonderd plutocraten verdienen meer dan de honderdtachtig miljoen andere Amerikanen bij elkaar.
Hoe kan het dat praktisch alle winsten van de economie naar een klein groepje gaan? Alperovitz: “Als de welvaart van het land al die tijd evenredig was verdeeld zou een gezin van vier personen vandaag tweehonderd duizend dollar per jaar verdienen. Het minimum uurloon in de V.S. is momenteel twee dollar minder dan het geval was in 1968. En dat voor zo’n groot land. Heel Duitsland zou je kunnen wegstoppen in de staat Montana”.

De kritieke vraag is: Wat gebeurt er met zo’n systeem als dit, dat maar voortduurt, jaar in jaar uit, decennialang? Een ander feit is dat meer dan vijftig miljoen Amerikanen in armoede leven. Dat is officieel vastgesteld. Het aantal is groter, niet lager dan in de tweede helft van de jaren zestig.
Er wordt beweerd dat “Washington blut is”. De politiek is volgens Alperovitz ook niet meer bij machte de problemen op een dieper niveau aan te pakken. De politiek is gericht op tekorten en bezuinigingen, niet op de noodzakelijke antwoorden op de crisis.
Wereldwijd hebben mensen het gevoel dat er iets aan de hand is dat verder gaat dan de crisis waarin we zijn terechtgekomen. De echte crisis heeft te maken met onze democratie.
Alperovitz geeft het voorbeeld van een peiling uit 2011.Tachtig procent van de Amerikanen gelooft dat hun parlementsleden meer geïnteresseerd zijn in het dienen van een speciale groep mensen, dan in de mensen die ze vertegenwoordigen. Een andere peiling heeft uitgewezen dat een op de vijf Amerikanen gelooft dat een paar rijke mensen en de corporaties veel te veel macht hebben. Slechts 37 procent, iets meer dan een derde van de bevolking heeft vertrouwen in het voornaamste instituut van de Verenigde Staten, het Hooggerechtshof.
Als een toestand niet beweegt en niet verbetert maar door de jaren heen steeds slechter wordt, is het duidelijk dat we te maken hebben met diep gewortelde problemen. Volgens Alperovitz tonen de enquêtes aan dat mensen beseffen dat er iets fundamenteel verkeerd is in de maatschappij.

Rijkdom was in de Middeleeuwen beter verdeeld dan in het huidige Amerikafilm alperovitz-

De vraag is dus hoe we omgaan met deze systeemcrisis. Een traditioneel antwoord is “een beweging starten”. Een politieke macht opbouwen en leiders onder druk zetten. Dat is ook nodig, volgens Alperovitz, maar het is niet voldoende. Nodig is een vuist maken en een heldere, doordachte strategie die minstens het begin van een antwoord is op de vraag Wat moeten we doen?
We kunnen beginnen met het leggen van het fundament voor de transformatie naar een ware democratische gemeenschapsvorming. Alperovitz roept niet op tot een soort revolutie met geweld en omverwerping. Zijn revolutie betekent een transformatie, het van de grond opnieuw opbouwen van een maatschappij. Iemand noemde Alperovitz’ plan voor Amerika een evolutie met revolutionaire trekken. Het oude systeem moet worden vervangen voor een nieuw. De kern van het nieuwe systeem is het democratiseren van eigenaarschap van de welvaart. De mens wordt eigenaar van zijn eigen welvaart en rijkdom. Niet de corporaties. Dat is mogelijk door het vormen van coöperaties, door als werknemer eigenaar te worden van een bedrijf en door kleine en middelgrote, onafhankelijke bedrijven op te zetten.
De komende moeilijke decennia zouden wel eens de prehistorie blijken te zijn van de volgende Amerikaanse revolutie, een evolutionair proces dat het Amerikaanse systeem transformeert tot zowel een moreel verantwoord als een betekenisvol en ecologisch duurzaam systeem.
Martin Luther King heeft vlak voordat hij werd vermoord gezegd “dat voor het oplossen van Amerika’s problemen er een radicale herverdeling van de economische macht nodig is”.

Alperovitz krijgt niet alleen bijval en lovende woorden voor zijn nieuwe boek. Er is ook kritiek. Hij zou niet echt een oplossing aanbieden voor de scheefgroei van de maatschappij. Het is Alperovitz er evenwel vooral om te doen de huidige, onhoudbare situatie van Amerika tegen het licht te houden en aan te sporen tot revolutionaire initiatieven, die overigens al overal in de V.S. plaatsvinden. Zie op deze site van Beroepseer: Opmars van Nieuwe Economische Beweging, over Alperovitz’ in 2011 verschenen boek America Beyond Capitalism: Reclaiming Our Wealth, Our Liberty, and Our Democracy, waarin een alternatief politiek-economisch systeem wordt gepresenteerd: https://beroepseer.nl

Zie ook de video met Alperovitz The Next American Revolution: www.youtube.com

Website van Alperovitz met interviews: www.garalperovitz.com

Meer over het boek What then must we do? door Gar Alperovitz op: www.scribd.com 

Almaar meer toetsen op school, hoe komen we ervan af?

omslag de testing de grading schoolsVanaf schooljaar 2015-2016 krijgen leerlingen in het voortgezet onderwijs aan het eind van de onderbouw een diagnostische toets om te kijken hoe ze ervoor staan. Dat berichtte Mijke Hurx op 24 juni 2013 op BNR Radio. Staatssecretaris Dekker heeft het wetsvoorstel hiervoor naar de Tweede Kamer gestuurd. De diagnostische toets concentreert zich met name op Nederlands, Engels en wiskunde/rekenen, omdat die vakken een belangrijke rol spelen in het succesvol volgen van andere vakken in het voortgezet onderwijs en het vervolgonderwijs.
De toets, gebaseerd op landelijk vastgestelde tussendoelen, moet er onder meer aan bijdragen dat talent beter wordt gezien. Als Nederland tot de wereldwijde top-5 van kenniseconomieën wil behoren, hebben we deze groep excellerende leerlingen nodig, zei hoofdinspecteur Annette Roeters van de Onderwijsinspectie eerder op BNR. “En ze hebben er zelf ook recht op; zij kunnen meer, dus het is belangrijk dat zij het juiste aanbod krijgen”. Volgens Roeters is de toplaag teveel ondergesneeuwd in de extra aandacht voor zwakke scholen.

Terwijl er steeds meer toetsen ingevoerd worden, niet alleen in het Nederlandse onderwijs maar wereldwijd, gaan er ook steeds meer stemmen op de “toetsengekte” een halt toe re roepen. In juni 2013 verscheen er in de V.S. een speciaal aan dit onderwerp gewijde bundel met essays waarin het falen van toetsen en beoordelingen, alsmede de mogelijkheden van onderwijs zonder toetsenlast, aan de orde komen. In De-Testing and De-Grading Schools: Authentic Alternatives to Accountability and Standardization wordt o.a. geconstateerd dat het onderwijs zich heeft overgeleverd aan toetsen en meten, ondanks decennia van onderzoek, theorieën en filosofieën die de funeste gevolgen ervan hebben aangetoond. De doeleinden van onderwijs, opleiden tot onafhankelijke, zelfstandig denkende mensen en steunen van democratische beginselen, raken steeds meer op de achtergrond.

Het onderwaarderen en negeren van intrinsiek waardevolle schoolprestaties

De inleiding van het boek is geschreven door Alfie Kohn, auteur van boeken als No Contest, Punished by Rewards, Unconditional Parenting en No Grades, No Homework = Better Learning. Times Magazine noemt hem Amerika’s “meest uitgesproken criticus van de onderwijsfixatie op toetsen en cijfers”.
Kohn beweert dat toetsen en beoordelen niet veel zegt over de creativiteit van studenten, hun nieuwsgierigheid, geluk, succesvolle loopbaan, of andere dingen: “Ons onderwijsstelsel met zijn toetsen en prestatiebeoordeling is gericht op kwantificeren, controleren en concurreren, net zoals onze cultuur daarop is gericht. Kwantificeren is je uitspreken in getallen. Dat is geen probleem als een vraag betrekking heeft op tellen: ‘Hoe groot zijn de klaslokalen van basisscholen, en die van middelbare scholen?’ Het wordt wel een probleem bij andere vragen als: ‘Hoe weten wij of dat een goede leraar is?'”
Kohn citeert Edmond G.A. Holmes, hoofdinspecteur van het basisonderwijs in Groot-Brittannië die ruim honderd jaar geleden heeft opgemerkt: “Zoals we ertoe neigen schoolprestaties te waarderen in termen van meetbaarheid, zo neigen we ertoe díe prestaties te onderwaarderen en uiteindelijk te negeren die intrinsiek te waardevol zijn om te worden gemeten”.

In zijn boek Trust in Numbers (1996), wijst historicus Theodore Porter erop dat kwantificeren al langere tijd speciale aantrekkingskracht uitoefent op Amerikanen: “Het systematische gebruik van IQ testen, opiniepeilingen … zelfs van kosten-baten analyses om openbare scholen te beoordelen – en dat alles in de naam van onpersoonlijke objectiviteit – zijn karakteristieke voortbrengselen van … de Amerikaanse cultuur.

Of dat meer geldt in het onderwijs dan op andere terreinen “weet ik niet”, aldus Kohn, maar volgens hem is het tamelijk verontrustend als we veronderstellen dat we de fase waarin kinderen de dingen beginnen te begrijpen moeten gaan meten. En die veronderstelling openbaart zich niet alleen via de alomtegenwoordige toetsen en beoordelingen, maar ook via recenter ontwikkelingen, zoals rubrics*) die ertoe leiden dat standaardisering via de achterdeur wordt binnengesmokkeld.
Toetsen zijn niet alleen onnodig, maar hebben ook geen nut, omdat ze alleen aangeven hoeveel makkelijk te vergeten feiten in het korte termijn-geheugen geperst kunnen worden en hoe vaardig studenten zijn in de kunst van het toetsen maken.

Leraar Steven Wolk uit Illinois heeft het zo gezegd: “In de echte wereld van onderwijs zijn toetsen en rapporten niet van betekenis om de ontwikkeling van iemand te volgen. Ze dienen alleen maar voor het gemak in een schoolsysteem dat gebaseerd is op massaproductie… Ik beoordeel mijn studenten door naar hun werk te kijken, door met hen te praten en door af en toe informeel te observeren. Ik heb geen beoordeling nodig buiten mijn eigen waarnemingen en het werk van de student, dat genoeg laat zien over hoe ze denken, hoe ze zich ontwikkelen, over hun kennis en de mate waarin zij de stof tot zich hebben genomen”.

We laten ons verleiden door de sirene van onpersoonlijkheid en objectiviteitomslag trust in numbers

Maar, waarom willen we zo graag toetsen en waardering in cijfers uitdrukken, ook als we vinden dat het schade oplevert? Een mogelijk antwoord is volgens Kohn: uit gewoonte. We worden aangetrokken tot kwantificeren omdat we ons laten verleiden door de sirene van objectiviteit. Andere antwoorden zijn: uit gebrek aan bekendheid met alternatieven en simpelweg uit gemakzucht.
Maar er is nog een andere verklaring. In tegenstelling tot authentiekere manieren van beoordelen van vorderingen van studenten, zijn toetsen en cijfers aantrekkelijk voor mensen die de controle zoeken. Als je niet weet hoe je moet omgaan met je leerlingen om hun intellectuele nieuwsgierigheid te activeren en hun te overtuigen mee te doen, kun je ze gewoon dwingen te doen wat je zegt. Op tijd komen, gaan zitten, rustig zijn, opschrijven wat er gezegd wordt, die pagina´s lezen of die oefening maken in een tempo dat jij bepaalt. Niet meewerken heeft tot gevolg dat de studenten de toetsen niet goed maken met een lager cijfer tot gevolg.

In het in 2009 in de V.S. ingevoerde ambitieuze onderwijsprogramma Race to the top verplichten federale onderwijsambtenaren scholen in het hele land gestandaardiseerde schoolprogramma’s in te voeren. Daarmee wordt de leraren hun professionaliteit afgenomen, ze zijn gedwongen de voorgeschreven leerstof in de klas te behandelen. Staandaardtoetsen dienen als controlemechanisme. Ze leiden tot vervlakking van het onderwijs, tot een ding dat gemeten kan worden en dwingen mensen tot meedoen, of ze nu willen of niet.
Maar er is nog een effect, en dat is het aanmoedigen tot competitie. Onderwijstoetsen, en ook andere toetsen, zijn uitgevonden om mensen te sorteren en te rangschikken, niet om ze te waarderen. Het ging er niet om te weten te komen hoe de makers van toetsen ervoor stonden om ze vooruit te helpen, maar om te bepalen wie beter was dan wie en, praktisch gesproken, wie van hen geselecteerd kon worden en wie kon achterblijven.

Het trouw blijven aan kwantificering, controle en competitie is een probleem dat niet beperkt blijft tot wat getoetst wordt. De problemen zijn veel dieper. Om uit de toetsfixatie te komen, aldus Kohn, is het nodig vragen te stellen over de huidige stand van zaken en de confrontatie aan te gaan. Er zijn genoeg andere methoden om de prestaties van studenten te beoordelen.

Noot
*) Rubrics – rubrieken – is een evaluatie-instrument, ontwikkeld door Bernie Dodge, geestelijk vader van webquest, een “digitale leeromgeving” waarin leerlingen zelfstandig met opdrachten aan de slag gaan.

Referenties

De-Testing and De-Grading Schools: Authentic Alternatives to Accountability and Standardization, Joe Bower and P. L. Thomas, editors (Peter Lang Publishing, 2013). Zie website van Joe Bower For the love of learning: http://joe-bower.blogspot.com/

The Roots of Grades-and-Tests, inleiding tot De-Testing and De-Grading Schools, door Alfie Kohn. Zie website van Alfie Kohn: www.alfiekohn.org/article/roots-grades-tests/

Trust in numbers, The Pursuit of Objectivity in Science and Public Life, door Theodore M. Porter (1996)

Nederlands onderwijs moet scoren met extra toets, door Mijke Hurx, BNR Radio, 24 juni 2013: www.bnr.nl/nieuws/10116322/nederlands-onderwijs-moet-scoren-met-extra-toets

Erik Gerritsen winnaar Pitch 2013 met “Binnenste buiten”

Erik Gerritsen, directeur van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam heeft op 13 juni 2013 de “Pitch 2013” gewonnen met zijn idee “Binnenste buiten”.
In maart 2013 werden de ambtenaren van Nederland opgeroepen voor 3 mei te reageren op de vraag: Als u voor één dag minister van Binnenlandse Zaken zou zijn, wat zou u dan doen om de samenwerking tussen overheidsorganisaties te verbeteren?

Gerritsen zou graag willen dat ambtenaren een dag lang doorbrengen op de werkvloer ergens in Nederland, zodat ze zelf kunnen ervaren wat er allemaal komt kijken als het werk wordt uitgevoerd. Volgens Gerritsen zal dat veel maatschappelijke problemen oplossen.

In de video Binnenste buiten legt Gerritsen zijn idee uit. https://www.youtube.com/watch?v=xrLiDSefE1A

Pitch 2013 werd georganiseerd door het Ministerie van BZK, Innovation Factory en Boer Croon Business Creators.

Wees voorzichtig met prestatiebeloning, het kan intrinsieke motivatie doden

In 1971 deed Edward Deci, hoogleraar psychologie en sociale wetenschappen aan de Universiteit van Rochester in de VS  een proef om het effect te meten van beloningen, zoals bonussen, en boetes op de “intrinsieke motivatie” van mensen op het werk. Twee groepen kregen een 3D puzzel voorgelegd met de vraag een aantal vormen te maken. Omdat het een leuke puzzel was die wat mentale inspanning vergde, was de intrinsieke motivatie hoog.
Een groep die zijn eigen tempo mocht bepalen, werkte hard. Een tweede groep stond onder toezicht en kreeg een dollar als beloning voor elke gelukte vorm. Die beloning werd later ingetrokken met als resultaat dat de tweede groep zich minder inspande dan de eerste. De leden haakten af en gingen de Playboy of de New Yorker zitten lezen. Deci concludeerde dat financiële beloningen hun intrinsieke motivatie om zeep hadden geholpen.
Mensen blijken niet harder te gaan werken alleen vanwege het geld. Er zijn ook andere motieven, zoals bijvoorbeeld je werk goed willen doen.

Maar hoe meet je de inspanningen van je medewerkers, is de vraag in het artikel Making pay work in The Economist van 25 mei 2013. Opbrengsten kunnen gemeten worden, maar de inspanning waarmee mensen hun werk doen niet, uitgezonderd de tijd die ze aan een taak besteden. Managers blijken moeilijk onderscheid te kunnen maken tussen laaggeschoolde maar ijverige krachten en vakkundige, luie krachten.
Toezicht op medewerkers met als doel de  harde werkers te belonen en de niet hard werkenden te straffen zou kunnen leiden tot verhoogde prestaties. Maar, het kan ook averechts werken.

Wat moeten bedrijven dan doen? Gary Becker van de Universiteit van Chicago heeft in 1968 aangetoond dat criminelen risico’s en voordelen van slecht gedrag berekenen. Ze houden rekening met de mogelijkheid er financieel beter van te worden of gepakt te worden met als gevolg straf. Om de misdaadcijfers omlaag te krijgen, moeten de autoriteiten de pakkans vergroten of de strafmaat verhogen, of beide doen.
Deze benadering kan ook toegepast worden op minder extreme vormen van slecht gedrag, zoals je werk langzaam of slordig doen. Bedrijven zouden toezicht kunnen houden op individuele werkers. Maar dit alles kost geld en de proef met de 3D puzzel heeft aangetoond dat er nog meer motieven zijn dan alleen financiële.

De gevolgen van toezicht houden en belonen

Nauwlettend toezicht houden op medewerkers kan verschillende nadelen hebben. Een aanmoedigingsprogramma ontwikkelen voor een speciale taak kost tijd en geld. Het onthult ook iets over de taak: dat deze belangrijk is voor het succes van een firma en dat deze moeilijk is. Uit een onderzoek van Roland Bénabou van de Univeristiet van Princeton en Jeran Tirole van de Universiteit van Toulouse is gebleken dat zo’n programma ertoe kan leiden dat werknemers langzamer gaan werken en dat ze hun inspanningen verschuiven van snel naar accuraat werken.

De gevolgen van toezicht houden kunnen nog erger worden als er rekening wordt gehouden met “wederkerigheid”. Matthew Rabin van de Universiteit van California in Berkeley, heeft dat onderzocht in 1993. Mensen met een sterk gevoel van rechtvaardigheid willen degenen die hulp nodig hebben, graag helpen. Maar de keerzijde is dat zij degenen die niet te helpen zijn, willen straffen. Bij iemand die de markt monopoliseert en te hoge prijzen vraagt, wordt niet gekocht, zelfs niet als de klant het product graag zou willen kopen. Evenzo kan een onrechtvaardige baas gestraft worden met slecht werk, zelfs als de werknemer daar ook schade van ondervindt.

Als toezicht houden geld kost, maar ook voordelen oplevert, wat is dan goed om te doen? Michèle Belot van de Universiteit van Edinburgh en Marina Schröder van de Universiteit van Maagdenburg, hebben een proef ontworpen waarbij vrijwilligers dozen met 780 euro aan munten kregen met het verzoek ze te sorteren. Dat is lastiger dan op het eerste gezicht lijkt. De eurozone telt namelijk meer dan 160 verschillende munten met acht geldwaarden, van twee cent tot twee euro, en twintig ontwerpen, een voor elke zone van de zeventien lidstaten plus Monaco, San Marino en het Vaticaan.
De vrijwilligers kregen twintig euro betaald voor de slim in elkaar gezette opdracht. Ten eerste kon het karwei geklaard worden met inspanning maar zonder veel vaardigheid. De tijdsdruk was minimaal en de vrijwilligers mochten de dozen mee naar huis nemen. Ten tweede kon slecht werk in verschillende hoedanigheden gemeten worden. De munten konden slecht gesorteerd zijn. De doos kon op een laat tijdstip worden terugbezorgd. En de munten hadden gestolen kunnen worden. De dozen bevatten ook munten van het Vaticaan die meer waard zijn voor verzamelaars dan hun eigenlijke waarde. Door een munt van 50 cent van het Vaticaan – die ongeveer drie euro waard is op veilingen – te vervangen door een munt uit een ander land, zou de vrijwilliger 2,50 kunnen verdienen.

De onderzoekers deden proeven met verschillende manieren van toezicht houden en belonen. Eén groep werd helemaal niet gecontroleerd en kreeg onmiddellijk betaald, ongeacht de prestaties. Twee andere groepen werden gecontroleerd en beloond volgens prestatie. De eerste manier was tamelijk mild. Werkers ontvingen een euro minder voor elke tien fouten. De tweede manier was veel harder. De betaling werd verminderd met vijftien euro als er meer dan twee munten verkeerd waren gesorteerd.

Een beetje toezicht houden ergert de goede werkers

De resulaten suggeren dat milde controle een slechte keuze is. Dertig procent van de vrijwilligers maakte meer dan tien fouten – slechter dan de groep zonder toezicht. Daar kwam nog bij dat het laat terugbrengen toenam. Dat betekent dat geld besteed aan toezicht houden verspild was. Het strengere regime evenwel bood veel voordelen. De accuratesse verbeterde en slechts zestien procent van de vrijwilliers maakte meer dan tien fouten. Maar, sommigen verschoven hun inspanningen ook. Ze werkten langzamer en brachten de munten laat terug. Geen van de beide systemen had enig effect op diefstal: een op de tien vrijwilligers stal munten in alledrie de groepen.

Over het algemeen is kiezen voor de middenweg het beste. Maar in dit geval bleken extremen de beste keuze te zijn. Houd scherp toezicht, of houd helemaal geen toezicht. Een beetje toezicht houden ergert de goede werkers en leidt tot verslapping. En soms is het wijs de mensen gewoon hun werk te laten doen.

Zie artikel: Making pay work – Why bosses should be careful when using performance-related pay, in The Economist van 25 mei 2013: www.economist.com

Lees ook: Monitoring performance to death, 7 juni 2013, op de website Becoming better: http://incognitoinrome.wordpress.com

Referenties

Effects of Externally Mediated Rewards on Intrinsic Motivation, Edward Deci (1971), Journal of Personality and Social Psychology

Incorporating fairness into game theory and economics, Matthew Rabin (1993)

Does Monitoring Decrease Work Effort? The Complementarity between Agency and Crowding-out Theories, Dickinson, D. L., & Villeval, M. C. (2008), Games and Economic Behavior, 63, 56-76.

On the Incentive Effects of Monitoring: Evidence from the Lab and the Field, Amadou Boly (2010)

Crime and Punishment: An Economic Approach, Becker, G. S. (1968), Journal of Political Economy, 76(2), 169-217

Identity, Supervision, and Work Groups, Ackerlof, G. A., R. E. Kranton (2008), American Economic Review 98(2) 212–217

Incentive Contracts and Performance Measurement, Baker, G. P. (1992), Journal of Political Economy 100(3) 598-614

Sloppy Work, Lies and Theft: A Novel Experimental Design to Study Counterproductive Behaviour, Belot, M., M. Schröder (2013), Journal of Economic Behavior and Organization

Intrinsic and Extrinsic Motivation, Bénabou, R., J. Tirole (2003), Review of Economic Studies 70 489-520The Hidden Costs of Control, Falk, A., M. Kosfeld (2006), American Economic Review 96(5) 1611.1630.

Controle op bestuurders komt te vroeg en te hard binnen, aldus hoogleraar Paul ‘t Hart

Paul ‘t Hart is van mening dat de omgeving waarin ambtsdragers in Nederland moeten opereren, onacceptabel hardvochtig is geworden. In een interview met Martijn Delaere in Binnenlands Bestuur doet de hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit van Utrecht daarom een oproep: “Kunnen we alsjeblieft enige empathie hebben met onze politieke leiders. De verantwoordingsdruk waaronder bestuurders worden geplaatst en de geëiste transparantie zijn extreem. Kijk naar de burgemeesters die hebben aangekondigd niet door te willen gaan. Aleid Wolfsen in Utrecht maakte in het begin van zijn ambtstermijn een enorme fout door een krantenartikel over zijn declaratiegedrag te willen onderdrukken, en vervolgens wordt hem dat continu nagedragen. Als er iets over Utrecht of Wolfsen te doen is, dan verschijnt automatisch op Google dat voorval. Wat vroeger een geïsoleerd incident was in het leven van een politicus, is nu onvermijdelijk onderdeel van de storyline van die politicus. Hij of zij ontsnapt niet aan dat denkraam”.

De onmiddellijkheid van de verantwoordingsdruk
‘t Hart zegt moe te worden van opiniebijdragen in de media waarin een of andere figuur roept om krachtiger leiderschap en dat het vroeger beter was. “Nee, vroeger was het gewoon gemakkelijker om leider te zijn”.
Elk publiek ambt is volgens hoogleraar ‘t Hart tegenwoordig onderworpen aan de akelig doorgevoerde logica van doorzichtigheid en verantwoording: “Het openbaar bestuur heeft dit op de markt gebaseerde verwachtingspatroon deels over zichzelf afgeroepen”.

Ook in het lokaal bestuur, zegt ‘t Hart “kijken nog steeds allerlei types enthousiast en onreflectief vanuit de analogie van de markt naar hun bestuurlijk apparaat, daartoe aangezet door adviesbureaus die bedrijfskundige recepten verkopen. Dat is fundamenteel fout: de overheid is geen koekjesfabriek of bol.com. Een zeer belangrijk deel van de zogenaamde diensten die de overheid levert, heeft te maken met toevoeging van leed en beperking van gedragsalternatieven. Dat maakt het bestuur impopulair. De burger wil namelijk alles en wel nu, terwijl er tijd nodig is om beleid te maken dat leed toevoegt. Die tijd geven we bestuurders niet meer”.
De balans tussen de ruimte die we bestuurders geven en de controle die we uitoefenen, is verstoord geraakt, aldus ‘t Hart. De controle komt te vroeg en te hard binnen.

Kaste van jonge bestuurskundigen
Op de vraag of de bestuurskunde er nog toe doet, antwoordt ‘t Hart: “In oktober word ik voorzitter van de Vereniging voor Bestuurskunde. De Nederlandse bestuurskunde staat internationaal erg hoog aangeschreven, maar is wel in de ban geraakt van vergaande academisering. Om te overleven als vakgebied maar ook als individu binnen de vakgroep, moet je in internationale toptijdschriften publiceren. Het probleem is dat je in de echte wereld helemaal niets hebt aan de normen die daar gelden voor goed werk. Je krijgt dus een kaste van jonge bestuurskundigen die wetenschappelijk en methodologisch supergoed ontwikkeld is, maar die geen prikkels heeft om vragen te stellen die ertoe doen in de bestuurspraktijk van Vlissingen of Venray. Ik zie het als mijn opgave als voorzitter om de traditionele betrokkenheid met en de kleine afstand tot de politieke praktijk te herstellen. Het mag niet gebeuren dat bestuurders en topambtenaren zeggen dat wij niets zinnigs te melden hebben”.

Lees het hele interview waarin ‘t Hart ook ingaat op de – toekomstige – rol van de burgemeester: Mededogen met de bestuurder, interview met Paul ‘t Hart door Martijn Delaere in Binnenlandse Bestuur, onafhankelijk magazine voor ambtenaren en bestuurders bij de overheid, 14 juni 2013: www.binnenlandsbestuur.nl

Oproep aan iedereen met “zin in werk”

“Ik neem water, een beetje warm, want het is koud vandaag. Voor de ramen maakt het niet uit, voor mijn handen wel. Ook met vorst lap ik. Als de kachel binnen brandt, bevriest het glas niet”, aldus glazenwasser Hein Bolderman in het boek Zin in werk.
In Zin in werk brengen schrijver/journalist Peter Henk Steenhuis en filmer/fotograaf Marcel Prins werkend Nederland in beeld. Uitgangspunt daarbij is dat ons dagelijks werk meer is dan levensonderhoud alleen, het bepaalt onze waardigheid. Maar wat doen we precies?

omslag zin in werkIn Zin in werk zijn vijftig mensen en hun werk geportretteerd. Of ze nu ramen lappen of opereren, heien of een ring smeden, een piano stemmen of een voedingsadvies samenstellen, teksten vertalen of wijn proeven: ze hebben allemaal zin in werk.
Het boek is gebaseerd op de gelijknamige serie in dagblad Trouw.
Zin in werk is niet alleen een boek, maar ook een maatschappelijk initiatief om werkzoekenden en potentiële werkgevers op een bijzondere manier met elkaar in contact te brengen. Werkzoekenden kunnen hun persoonlijke blog plaatsen op de website onder de knop ‘Ook zin in werk’? Het boek en de website worden door Trouw en uitgeverij Lemniscaat onder de aandacht gebracht van een groot aantal uitzendorganisaties, headhunters, arbeids- en outplacementbureaus. Dat is hard nodig in tijden van bezuiniging op de dienstverlening aan werkzoekenden.
Voor werkgevers snijdt het mes aan twee kanten: via de blogs kunnen ze ‘de mens achter het cv leren kennen’ en daarnaast krijgen ze een gratis interactief platform op de website en via sociale media.

Schrijf een tekst – een blog van ca. 500 woorden – waaruit jouw ‘zin in werk’ blijkt, nu en in de toekomst. Niet over je diploma’s of profiel, maar over datgene wat je met volle aandacht, energie en vakkundigheid doet of wilt doen op het gebied van (vrijwilligers)werk, hobby of mantelzorg. Een ‘zin-in-werk’- stukje draait niet om ervaring, opleiding en cv, ook niet om reclame, maar om een beschreven handeling, een uur of een dag uit je werkzame leven. Het komt aan op de details en de precisie van de beschrijving , niet op ronkende bijvoeglijke naamwoorden. Op deze manier willen we iedereen die zin heeft in (ander) werk aan de slag helpen. Werkgevers, uitzendbureaus en instanties kunnen contact leggen met ‘zin-in-werkers’ vanuit gedachten als:·

– Zo’n toegewijde werknemer wil ik

– Die mantelzorger zoek ik

–  Dat is een persoonlijkheid die past in ons team.

Via werkend leren of per direct kan de kandidaat dan aan de slag.

Je kunt je blog mailen naar Peter Henk Steenhuis, schrijver en redacteur van Trouw: H.Steenhuis@Trouw.nl
Steenhuis leest alle teksten door en stuurt je eventueel wat suggesties en vragen. Alle blogs worden geplaatst op de website, en de meest geslaagde waarschijnlijk ook op zaterdag 29 juni in dagblad Trouw waarvan Steenhuis redacteur is.
Een beter podium voor werkzoekenden is er niet.

Zie website Zin in werk www.zininwerk.info (Website is opgeheven).

Zin in werk, door Peter Henk Steenhuis, uitgeverij Boom Filosofie, juni 2013: www.boomfilosofie.nl/product/100-1282_Zin-in-werk

Uitgeverij Lemniscaat: www.lemniscaat.nl

———————————————————–

Tip:  In 1974 verscheen het boek Working van de Amerikaan Studs Terkel dat gaat over de waarde van werk: “People talk about what they do all day and how they feel about what they do”. Terkels boek werd een bestseller en is nog altijd verkrijgbaar, zelfs ´superactueel`. De boeiende en vaak ontroerende verhalen van de geïnterviewden over de waarde en betekenis van werk in hun leven bieden veel inzicht en tonen aan dat werk heel wat meer is dan slechts een middel in het economische productieproces. In de video De waarde van werk vertelt organisatieadviseur Jaap May over Working ,”dat veel meer is dan een boek, het is een kunstwerk en een ervaring”:  https://beroepseer.nl

Ouders klagen steeds vaker school van hun kinderen aan

KRO Brandpunts reportage op zondagavond 16 juni 2013 ging over boze ouders die de school van hun kind aanklagen. Het schoolplein is een juridisch strijdtoneel geworden. Daarmee gaan we de kant op van de Amerikaanse gewoonte voor het minste of geringste geschil naar de rechter te stappen. De angst van schooldirecteuren dat ze in de toekomst nog vaker in het beklaagdenbankje zitten, is groot, zo blijkt uit onderzoek in opdracht van KRO Brandpunt. Niet alleen een gebroken arm maar ook de kwaliteit van het onderwijs of het schooladvies is steeds vaker inzet voor een rechtszaak, tot in het onredelijke…

Op de site van Brandpunt kunt u meedoen aan een peiling: Vindt u dat ouders te snel naar een advocaat stappen als ze een meningsverschil hebben met de school van hun kind?
De uitslag was op maandagavond 17 juni: Ja 80 procent. Nee 20 procent. Er  zijn ook tientallen commentaren te lezen, en tweets. Journalist Ronald Buitelaar suggereerde in een tweet de video Minder juridisering, meer beroepsethiek eens te bekijken op de site van Beroepseer: https://beroepseer.nl
Daarin vertelt filosofe Hella van den Elshout aan de hand van een voorbeeld uit het onderwijs over de dilemma’s waarmee we te maken kunnen krijgen en en hoe we die kunnen oplossen zonder tussenkomst van advocaten en rechters.

De site van BNR Radio besteedde ook aandacht aan het onderwerp. Zie het artikel De assertiviteit van ouders is doorgeslagen: “Ouders die een conflict hebben met school, stappen steeds vaker naar de rechter. Het aantal juridische procedures is de afgelopen twee jaar met ruim veertig procent gestegen”. Dat zegt rechtsbijstandsverzekeraar Achmea. De conflicten gaan onder meer over schooladvies, een schorsing of het gedrag van de kinderen”.
Werner van Katwijk is directeur van Ouders en Coo, een belangenorganisatie voor ouders. Het verrast hem niet: “Het is eigenlijk een ontwikkeling die al gaande is sinds de jaren ’90, denk ik. Ouders zijn assertiever geworden, maar ze zijn ook op de mogelijkheid gewezen door een arrest van Karina Schaapman, de eerste ouder die naar de rechter stapte”.
Bij dat arrest lukte het oud-politica Karina Schaapman om de bijlessen voor haar kind vergoed te krijgen door de school. Die had volgens de rechter steken laten liggen, terwijl het kind in de klas zat. Sinds die zaak klagen ouders steeds vaker de school van hun kinderen aan. Tot spijt van Werner van Katwijk.

“Het is geen wenselijke ontwikkeling”, zegt hij. “Niemand zit te wachten op juridische procedures. Het is wel zaak dat ouders en scholen wordt geleerd om beter met elkaar te communiceren om allerlei dingen te voorkomen. En daar ontbreekt het vaak aan”.
Hij gaat verder: “Het belang is dat men van elkaar weet wat elkaars verwachtingen zijn, dat je positief naar elkaar communiceert. We hebben telefoonlijn 5010 waar we heel veel problemen afvangen door ouders en scholen gewoon op de redelijkheid te wijzen en mensen weer met elkaar in contact te brengen. In 90 tot 95 procent van dit soort situaties krijgen we voor elkaar dat het niet eindigt in een geding”.
Om deze reden betreurt Van Katwijk het zeer dat de staatssecretaris ‘het wijs vindt om die telefoonlijn te stoppen’. “Daardoor denken we dat die tendens zal gaan toenemen”.

De site van BNR heeft een stelling geponeerd waarop we kunnen reageren: “De assertiviteit van ouders is doorgeslagen”. Reageer door “eens” of “oneens” te twitteren met #BNR.
Bellen kan ook: 020-4680000. Of gebruik de BNR-app, die u kunt downloaden op BNR.nl

De assertiviteit van ouders is doorgeslagen, door Door BNR Webredactie, 17 juni 2013: www.bnr.nl

KRO Brandpunt uitzending van 17 juni 2013 School in de beklaagdenbank: https://www.npo3.nl/brandpunt-school-in-de-beklaagdenbank-preview/17-06-2013/WO_KRO_819634 (Niet meer beschikbaar)

Gert Biesta over wat goed onderwijs zou moeten zijn

Bij alle vergelijkingen komt het Finse onderwijs de laatste jaren als beste uit de bus. Fins onderwijs staat wereldwijd in het middelpunt van de belangstelling en is ieders voorbeeld geworden. Enthousiast doen journalisten verslag van wat ze meemaken in de Finse klasloken. Bij de Finnen… “is er geen sprake van gestandaardiseerde toetsen of routineuze onderwijsinspectie die de vrijheid en zelfstandigheid van de docent belemmert. De overheid heeft groot vertrouwen in de leraar, omdat zijn goede opleiding voor hem of haar spreekt. Waarom stapt Nederland niet over op een Fins onderwijsmodel. Wat houdt ons tegen”?
De vraag is afkomstig van Jori Stam in een interview met prof. dr. Gert Biesta, hoogleraar Educational Theory and Policy aan de Universiteit van Luxemburg.

omslag goed onderwijs en de kunst van het metenBiesta publiceerde vorig jaar het boek Goed onderwijs en de cultuur van het meten. Op punt van verschijnen, in juni 2013, staat zijn nieuwste boek The Beautiful Risk of Education dat gaat over wat veel leraren al weten, maar waarover ze in steeds mindere mate mogen spreken, namelijk dat echt onderwijs geven werken met risico’s is. Er staat veel op het spel, omdat, in de woorden van de dichter W.B. Yeats, onderwijs geven niet het vullen is van een emmer, maar het ontsteken van een vuur. Onderwijzen is ook niet een interactie tussen machines, maar een ontmoeting tussen menselijke wezens. Het is gewaagd omdat leerlingen geen objecten zijn die gemodelleerd en geregisseerd kunnen worden, maar actieve, verantwoordelijke wezens  Het boek gaat in tegen het vermijden van risico’s waarop veel onderwijspraktijken gericht zijn in de huidige tijd. Risico’s nemen moet weer een centrale plek krijgen in ons onderwijs.

Nederland heeft internationaal gezien een heel unieke onderwijsgeschiedenis en -cultuur

Op Stams vraag over het Finse onderwijs, of we niet beter direct zouden moeten beginnen met toepassing ervan in Nederland antwoordde Biesta:
“‘De verwijzing naar Finland berust mijns inziens op een groot misverstand, en ik denk dat het belangrijk is om dat aan de orde te stellen. Het probleem is dat Finland recent in beeld is gekomen op basis van de uitkomsten van de PISA metingen1). Maar die metingen zijn mijns inziens in het geheel geen valide definitie van wat ik denk dat goed onderwijs is of zou moeten zijn. In die zin vind ik de verwijzing naar Finland in discussies over de kwaliteit van het onderwijs zeer problematisch, niet omdat het onderwijs in Finland slecht zou zijn, maar omdat daarmee veel te veel waarde – en macht – aan de PISA metingen wordt gegeven. Ik denk dat er van veel verschillende landen en hun onderwijsculturen en praktijken iets te leren is – zowel in positieve als in negatieve zin – en dat het dus belangrijk is om een brede blik te hebben en de aandacht niet op één land of één systeem te richten.
Daarbij is het zeker ook van belang om al het goede dat er in het Nederlandse onderwijs is gebeurd en vandaag de dag gebeurt niet uit het oog te verliezen, niet in het minst omdat Nederland internationaal gezien een heel unieke onderwijsgeschiedenis en -cultuur heeft. Die cultuur is er niet zomaar gekomen, maar is de uitkomst van een lang historisch ontwikkelingsproces dat bijvoorbeeld voor wat betreft de bijzondere positie van het kind in het Nederlandse onderwijs (en vanuit mijn ervaringen in Engeland en Schotland kan ik beamen dat die positie heel bijzonder is) op zijn minst terug gaat naar de Gouden Eeuw.

Dat laat al zien dat zelfs als er in een ander land een inspirerende onderwijscultuur en –praktijk is, die niet zomaar getransplanteerd kan worden naar een andere situatie. Als er al iets van Finland geleerd zou kunnen worden, dan zou het vooral moeten komen van een analyse van de onderliggende sociale, culturele en politieke dynamiek als de context waarin bepaalde onderwijspraktijken tot ontwikkeling zijn gekomen. In dit verband mag bijvoorbeeld ook niet worden vergeten dat Finland sociaal-cultureel een zeer homogeen land is met beperkte ‘ruimte’ voor diversiteit – iets wat deels verklaard kan worden uit de politieke geschiedenis van het land – en waar er bijvoorbeeld ook een cultuur is met een hoge mate van staatsinterventies in het leven van jonge kinderen. Anders gezegd: het ‘succes’ van Finland heeft ook een heel specifiek prijskaartje”.

Fundamentele onderwijspedagogische vragen worden niet meer gesteldomslag the beautiful risk of education

Op de vraag wat Biesta opvalt in het huidige (internationale) onderwijsklimaat, antwoordde hij: “‘Wat me misschien nog wel het meest opvalt is hoe de pedagogische dimensie van het denken over onderwijs uit veel onderwijsbeleid, onderzoek en praktijk is verdwenen”.
Hij legt uit dat leren en onderwijzen twee fundamenteel verschillende processen zijn. Dat betekent dat een leertheorie of leerdiscours nooit automatisch en uit zichzelf een onderwijstheorie of onderwijsdiscours genereert.
Fundamenteel onderwijspedagogische vragen over doel, inhoud en relatie van onderwijs en onderwijzen worden niet (meer) gesteld. Volgens Biesta is dat misschien nog wel een groter probleem dan de cultuur van het meten – of een andere manier om het te zeggen: misschien heeft de cultuur van het meten zich juist zo sterk kunnen vestigen vanwege het ontbreken van onderwijspedagogische manieren van kijken, denken, spreken en doen”.

Wat Biesta verder opvalt is …” de sterke drang tot eenvormigheid. Het lijkt erop dat bijna iedereen op elkaar wil lijken en zich (letterlijk) aan elkaar wil meten. Beleid wordt daarbij vooral gedreven door de angst om achter te blijven – zonder de vraag te stellen wat precies de waarde is van hetgeen waar iedereen achteraan lijkt te hollen. Er zijn maar heel weinig landen die zich bewust buiten deze logica proberen te positioneren en een eigen lijn durven te trekken. Een opmerkelijk voorbeeld dat ik van dichtbij heb ervaren is het onderwijsbeleid in Schotland. Alhoewel het niet immuun is voor internationale dynamiek en ‘pressure’, is er daar een onderwijscultuur die niet gericht is op het achterna hollen van een abstract idee van internationale ‘kwaliteit’, maar waar zelfbewust een eigen visie is gearticuleerd. Dat betekent niet dat alles koek en ei is, maar het laat wel zien dat een andere benadering mogelijk is. Maar heel veel landen lijken dat besef nauwelijks meer te hebben. Dat verbaast me, en baart me grote zorgen in het licht van een bredere notie van wat goed onderwijs zou moeten zijn”.

Het onderwijs van morgen

Biesta hoopt dat het onderwijs van morgen vooral onderwijs zal zijn… “en niet een veredelde vorm van leren. Onderwijs impliceert voor mij dat er een cruciale rol is voor een onderwijsgevende. Het onderwijs van morgen is dus niet getransformeerd in een amorf leerproces waar de leraar slechts een begeleidende en faciliterende rol heeft; het is onderwijs waarin studenten de mogelijkheid ervaren om onderwezen te worden. Deze formulering klinkt wellicht wat complex, maar ik heb in recent werk betoogd dat er een fundamenteel en zeer belangrijk onderscheid bestaat tussen twee manieren waarop de relatie tussen docent en student begrepen kan worden: als een proces waarbij de student leert van de docent, en als een proces waar de student onderwezen wordt door de docent2). Terwijl in het eerste geval de docent niet echt als docent kan verschijnen – de docent is daar in feite een hulpbron net zoals een boek of het internet en het is de student die bepaalt hoeveel en op welke manier hij van deze hulpbron gebruik wil maken om ervan te leren – toont de tweede benadering ons een situatie waar de mogelijkheid van onderwezen worden bestaat”.

Lees het hele interview Het onderwijs van morgen volgens Gert Biesta, door Jori Stam, 22 mei 2013, op site van Werken aan onderwijs: www.werkenaanonderwijs.nl (Website is opgeheven).

 Noten:
1) PISA: Programme for International Student Assessment, is een internationaal peilingonderzoek naar de kennis en vaardigheden van 15-jarigen. Sinds 2000 wordt elke drie jaar in een groeiend aantal landen een representatieve steekproef van scholen en daarbinnen leerlingen getrokken. Deze leerlingen maken toetsen voor leesvaardigheid, wiskundige geletterdheid en natuurwetenschappelijke geletterdheid. Het doel van PISA is vast te stellen in hoeverre het onderwijsstelsel in de deelnemende landen leerlingen opleidt tot zelfstandige burgers.
2) Downloaden in PDF: Gert J.J.Biesta (2012). Giving teaching back to education in Phenomenology and Practice 6(2), 35-49 op site Research gate: www.researchgate.net