Skip to main content

Redactie Beroepseer

Pilot-onderzoek onder medische professionals met Goed werk gereedschap

In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde verscheen het verslag Medische professionals over hun kernwaarden van Yolande Witman, Peter C.M. van den Kerkhof en Didi D.M. Braat, dat gaat over een pilot-onderzoek dat plaatsvond onder medische professionals van het Radboudziekenhuis van Nijmegen. Voor de pilot werd in samenwerking met Alexandrien van der Burgt van de Stichting Beroepseer gebruik gemaakt van het Goed Werk gereedschap dat is ontwikkeld door het GoodWork Project.
Aanleiding tot de pilot was o.a. de bezorgdheid over de bedreiging van “goed werk” van professionals. Goed werk wordt gekenmerkt door excellentie, morele verantwoordelijkheid en persoonlijke betrokkenheid.

In de pilot werd gezocht naar een manier om de intrinsieke motivatie van medische professionals aan te spreken en de betekenis te achterhalen die zij aan “goed werk” geven. Dit werd gedaan met behulp van reflectieve sessies met het Goed Werk gereedschap. In vier sessies reflecteerden drie verschillende groepen medische professionals  – afdelingshoofden, arts-assistenten en coassistenten – over goed werk en daarbij behorende dilemma’s.
Het Goed werk gereedschap bestaat uit een verzameling van verhalen en oefeningen rond thema’s waarmee professionals individueel en groepsgewijs kunnen reflecteren op de betekenis van hun professionele en persoonlijke waarden.

De drie auteurs beginnen hun artikel in het NTvG met: “De maatschappij heeft professionals nodig die goed werk realiseren. Professionals vervullen daarnaast een voorbeeldfunctie waar het gaat om het overdragen van waarden, normen en gedragsvormen. Toch staat het verrichten van ‘goed werk’ onder druk. Ook in de gezondheidszorg. Medici functioneren in een context met vaak conflicterende waarden, waarbij zij complexe  afwegingen moeten maken. Verschillende ontwikkelingen beïnvloeden deze afwegingen, en daarmee het doen van ‘goed werk’. Zo is in de eerste plaats de professionele ethiek zelf niet statisch, en is zij onderhevig aan maatschappelijke veranderingen. Prioriteiten zijn niet langer gebaseerd op alleen medische noodzaak.
Ten tweede is kwaliteit van zorg onderwerp van maatschappelijke discussie, waarbij verwezen wordt naar incidenten rond het functioneren en disfunctioneren van medisch specialisten, en naar bijvoorbeeld het aantal fouten en complicaties bij ziekenhuisopnames. De nadruk in deze discussie ligt vooral op een technisch instrumentele opvatting over professionaliteit en kwaliteit. De hierbij horende termen – efficiëntie, output, indicatoren, protocol en checklist – zijn onvoldoende om ook met name de morele aspecten en procesaspecten van professionaliteit te beschrijven. Bovendien kan het eenzijdig sturen op prestatiemetingen perverse effecten met zich meebrengen, zoals strategisch gedrag bij managers en professionals.
In de derde plaats vertaalt de huidige roep om transparantie en verantwoording zich in steeds meer regels, procedures en instanties die de kwaliteit van de zorg. Terwijl de externe controle toeneemt, toont internationaal onderzoek aan dat gemotiveerde mensen beter presteren wanneer zij worden aangesproken op hun intrinsieke motivatie.  Zij leveren goed werk vanuit hun eigen perspectief en vanuit het gezichtspunt van de maatschappij”.

Lees het hele artikel Medische professionals over hun kernwaarden – Het belang van praktijkverhalen en intrinsieke motivatie, door Yolande Witman, Peter C.M. van den Kerkhof en Didi D.M. Braat in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 7 maart 2013: https://beroepseer.nl

Dr. Y. Witman is arts en organisatieadviseur; prof.dr. P.C.M. van de Kerkhof is dermatoloog; prof.dr. D.D.M. Braat is gynaecoloog.

Lees ook het hoofdstuk Good Work in an university hospital – Professional responsibility revisited, door Yolande Witman in het boek Good Work: the Ethics of Craftmanship, ed. Harry Kunneman, 2012: https://beroepseer.nl

Zie ook op deze website Goed Werk gereedschap.

Artsen moeten actiever communiceren met de buitenwereld

Artsen vinden dat het imago van hun beroepsgroep de afgelopen maanden flink is aangetast, zo bleek in februari 2013 uit een onderzoek van het tweewekelijkse tijdschrift Mednet. Het is hoog tijd dat dit imago weer wordt opgepoetst. Maar hoe moet dat? Reputatiedeskundigen Arjan Hoek en Ewoud Nysingh, met veel ervaring in de gezondheidszorg, geven advies. “Reputatie komt te voet en vertrekt per tweet.”

Twitterdiscussie

Ewoud Nysingh, partner bij het bedrijf De Reputatiecoaches, raakte door de berichtgeving over het Mednet-onderzoek verwikkeld in een interessante twitterdiscussie met twee medisch specialisten. De artsen waren erg verontwaardigd over ‘de media’ en hoe schandalig het was dat zij alle incidenten van de afgelopen tijd op één hoop gooiden en uitvergrootten.

“Ik heb hun al snel uitgelegd dat artsen niet in de slachtofferrol moeten kruipen en moeten gaan duiken voor de problemen. Ze moeten zelf actiever communiceren”, stelt Nysingh. Al snel kwam het tegenargument van de twee specialisten dat artsen daar geen tijd voor hadden, ze hebben immers een drukke praktijk. “Maar bij het voeren van een praktijk hoort óók het communiceren met de buitenwereld”, zegt Nysingh. “Dat kan niet anders, in deze communicatiemaatschappij.”

Krediet

Arjan Hoek, partner bij De Reputatiegroep, is het hiermee eens: “Artsen hebben zich de laatste tijd als beroepsgroep te weinig laten horen. Ze hebben zich te weinig geprofileerd en daardoor niet veel krediet opgebouwd. Het is heel paradoxaal, want individuele dokters hebben vaak een prima reputatie. Maar met de beroepsgroep als totaal wil het niet lukken.”

Lees het hele artikel Artsen moeten niet duiken voor de media, door Anouk Middelkamp, Mednet magazine, 12 april 2013: www.mednet.nl/wosmedia/797/reputatie.pdf

Zwartboek Kleuters in de knel aangeboden aan vaste Kamercommissie Onderwijs

zwartboek kleuters in de knelOp 9 april 2013 is een petitie in de vorm van een Zwartboek aangeboden aan de vaste Kamercommissie van Onderwijs door de Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs. De werkgroep bestaat uit circa 450 onderwijskrachten, oud-onderwijzers en ontwikkelingspsychologen.
Volgens de werkgroep moet “het roer radicaal om”. Onderwijsmethoden, lesprogramma’s en toetsen zijn te veel gericht op cognitieve prestaties. Een kleuter is geen schoolkind, maar wordt wel als zodanig getoetst en behandeld.

Initiatiefneemster van het Zwartboek is Elly de Wildt-Dienske, oud-onderwijzeres basisschool en thans instructeur van het programma BrainGym. Zij kreeg tijdens haar cursussen steeds meer alarmerende signalen van kleuterleerkrachten die met hun werk wilden stoppen omdat ze zich niet meer konden conformeren aan wat er van hun wordt verlangd als leerkracht.

In een interview in het tijdschrift Ode (november/december 2012) vertelde zij: “Ik pleit dan ook voor een specialisatie voor de onderbouw op de PABO, waar de ontwikkelingspsychologie van het jonge kind centraal staat. Kleuters zijn nu onderbelicht en op kleuterleidsters is misschien te vaak een beetje neergekeken. Terwijl hun werk juist het allerbelangrijkst is: in de groepen 1 en 2 wordt de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling”.

Het Zwartboek Kleuters in de knel  bevat 101 “treurige” praktijkverhalen van leerkrachten “over hun schokkende ervaringen met en bezwaren tegen het veranderde kleuteronderwijs. Het is een aanklacht en tevens een pleidooi, gericht tot degenen die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs aan kleuters en daar het beleid voor maken”.

In het Voorwoord staat: “Uit angst voor leerachterstanden is er een voortdurende drang van bovenaf, om eerder dan verantwoord is, te starten met schoolse activiteiten in de kleuterklas. Kleuters moeten bijvoorbeeld uren op een stoel zitten om letters uit hun hoofd te leren. Om alles beter in de hand te houden, moet veel tijd besteed worden aan toetsen en registreren. De tijd om een leerrijke omgeving te creëren en kleuters in hun spel te observeren en te faciliteren, komt daardoor ernstig in het gedrang. Problemen die men bedoelde te voorkomen, ontstaan juist door deze onjuiste praktijken. Kinderen kunnen op deze manier al vóór het begin van hun schoolcarrière schade oplopen, door gebrek aan inzicht in de ontwikkelingspsychologie.

Leerkrachten uit heel Nederland laten een dramatisch geluid horen over wat dit met hen en de kleuters doet. Velen geven aan het niet meer vol te houden. Omdat ze niet aan alle eisen kunnen voldoen en omdat het hun hart breekt wat ze de kinderen moeten laten doen. Anderen zijn al langer gestopt of dreigen ontslagen te worden, omdat zij hun hart volgen en niet wensen mee te werken aan onverantwoord beleid. Deze alarmbel moet geluid worden om alle betrokkenen in het onderwijsveld te bewegen tot een vernieuwde visie op onderwijs aan onze jongste leerlingen. Deze visie zou dan moeten resulteren in onderwijs dat aansluit bij de ontwikkeling van kleuters. Daartoe behoren onder andere een deugdelijk kleutervolgsysteem en een specialisatie ‘Het jonge kind’ op alle PABO’s”.

“De kleuter in Nederland heeft zijn bestaansrecht verloren. Ik geef de strijd op”

Voorbeeld van een juf die er de brui aan gaf is Erica Ritzema, 29 jaar werkzaam geweest in het kleuteronderwijs. Ze schreef in november 2012 een stuk, geplaatst in o.a. het Noordhollands Dagblad: “Ik herinner me nog levendig de tijd dat ons verweten werd dat we teveel vorderingen van kinderen vastlegden en geen vertrouwen zouden hebben in de natuurlijke ontwikkeling van het kind. Daarna volgde een periode waarin we projectmatig moesten gaan werken en de inhoud juist moesten laten groeien vanuit de bijdragen van de kleuters. Wij leerkrachten plaatsten toen grote vraagtekens bij zo’n vrijblijvende manier van werken.
Nu ben ik beland in een periode waarin de kleuters de leerstof van groep drie krijgen voorgeschoteld en de resultaten moeten worden geregistreerd in een observatiemodel wat is voortgekomen uit de orthopedagogiek (alsof er alleen nog maar kinderen met afwijkingen zouden bestaan). Wie hoort in deze situatie nog iets terug over het begeleiden van het het vertrouwen in de natuurlijke ontwikkeling van kleuters? Ik niet. Kinderen zijn gereduceerd tot vaatjes, waarin ik dagelijks van bovenaf opgelegde informatie moet stoppen en daarnaast dien ik onmiddellijk de korte termijnresultaten te registreren. Alle accenten liggen op het cognitieve vlak, waarbij de mathematische en linguïstische onderdelen verreweg het zwaarst vertegenwoordigd zijn. Alles draait om snelle winst, opbrengstgericht werken wordt dat genoemd, just for profit, not for people. Het is daarnaast niet meer mogelijk veel tijd en aanacht te besteden aan expressievakken en mede hierdoor denderen de motorische vaardigheden achteruit. Ik meen daardoor mee te werken aan het ontwikkelen van een maatschappij waarin mensen geen uiting meer zullen kunnen geven aan hun emoties en dit zal zich gaan openbaren in een explosieve toename van zelfmoordpogingen en een verharding van de maatschappij”.

Tegen het eind resumeert Ritzema: “Iedereen werkt zich te pletter, maar niemand houdt daar nog een voldaan gevoel aan over. Het werk is nl. nooit af en de kans om de zorgvuldigheid te betrachten, waar ieder kind recht op heeft, wordt ons ontnomen door het enorme aan ons opgelegde pakket aan eisen. Na gedane arbeid is het niet meer goed rusten in het hedendaagse onderwijs”.
De laatste regel van haar ingezonden stuk luidt: “De kleuter in Nederland heeft zijn bestaansrecht verloren. Ik geef de strijd op”.

Voor meer informatie over de landelijke Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs (WSK), zie: https://wsk-kleuteronderwijs.nl/werk-steungroep-kleuteronderwijs-wsk/
De werkgroep strijdt voor de erkenning van kleutergericht onderwijs en wil ervoor zorgen dat de kleuterperiode als aparte ontwikkelingsfase opnieuw een plaats krijgt in het Nederlandse onderwijs(beleid).

Het Zwartboek kan als boek besteld worden voor € 12,50. Zie: https://wsk-kleuteronderwijs.nl/zwartboek/

Downloaden van het Zwartboek in PDF: https://beroepseer.nl

Zorgautoriteit beducht voor regionale megamaatschappen van medisch specialisten

omslag skipr no 5 mei 2013Medisch specialisten fuseren in hoog tempo tot ziekenhuisoverschrijdende maatschappen. Ruim zeven van de tien ziekenhuizen hebben inmiddels te maken met instellingsoverstijgende maatschappen. Dit blijkt uit een nog niet gepubliceerde telling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Dat meldt Philip van de Poel op de website van Skipr, het crossmediaal communicatieplatform voor beslissers in de zorg.

Voor de inventarisatie, waarvan de belangrijkste uitkomsten in handen van Skipr zijn, onderzocht de NZa 81 algemene ziekenhuizen. Twee en zeventig procent (58 ziekenhuizen) heeft te maken met ziekenhuisoverschrijdende fusiemaatschappen. Het aantal regiomaatschappen per ziekenhuis kan blijkens de NZa-telling oplopen tot twaalf. Dit betekent dat er momenteel voorzichtig geschat al zeker 150 tot 200 megamaatschappen actief zijn.

Fusiedrift

De fusiedrift is het grootst onder urologen. Binnen de ziekenhuizen die te maken hebben met regionalisering heeft 43 procent van de urologen zich ziekenhuisoverschrijdend georganiseerd. Andere specialismen die veel regionaal fuseren zijn heelkunde (41 procent), plastische chirurgie (36 procent), reumatologie (36 procent) en medische microbiologie (31 procent).

Volume-eisen

“De getallen wijzen er op dat regionalisering momenteel meer regel dan uitzondering is”, reageert bestuursvoorzitter Theo Langejan van de NZa op de bevindingen. De redenen om te fuseren zijn divers, zo blijkt uit een uitgebreide inventarisatie, gepubliceerd in no 5 van Skipr-magazine (mei 2013). Veel specialisten voeren aan dat ze door te fuseren tegemoet komen aan de nieuwe kwaliteits- en volume-eisen die politiek, zorgverzekeraars en wetenschappelijke verenigingen stellen.

Geen speelbal

Daarnaast willen de medisch specialisten niet langer een speelbal zijn van andere partijen in de discussie over kwaliteit van zorg. Door samen te gaan in grotere maatschappen denken ze beter gehoord te worden. Ook anticiperen de specialisten met regionalisering op veranderingen in de financiering die in 2015 van kracht worden. Vanaf dan wordt het honorarium vrij onderhandelbaar. Ook gelden er vanaf 2015 nieuwe regels voor het fiscaal ondernemerschap. Willen specialisten hier voor in aanmerking komen, dan moeten ze voor meerdere opdrachtgevers werken.

Machtspolitiek

Met name fusies die niet primair door kwaliteitsmotieven zijn ingegeven, zullen door de NZa en de Autoriteit Consument en Markt (ACM, voorheen de Nederlandse Mededingingsautoriteit – NMa) kritisch worden bekeken, zegt Langejan: “Het streven naar kwaliteitsverbetering is op zich een goede zaak, maar op het moment dat er ook financiële of machtspolitieke motieven meespelen, wordt het een ander verhaal.”

Integrale kwaliteit

De NZa is er beducht voor dat regiomaatschappen een dermate monopolie in handen krijgen dat ze de prijzen kunnen bepalen en het onderhandelingsspel tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraar verstoren. “Dat raakt aan de kern van het huidige stelsel”, stelt Langejan: “Binnen dat stelsel moeten zorgverzekeraars hun rol als inkoper van zorg en ziekenhuizen hun rol als verkoper van zorg wel kunnen waarmaken.” Ook voorziet Langejan problemen met de bestuurbaarheid van de ziekenhuizen: “Als maatschappen allemaal regionaal georganiseerd zijn, wie is er dan nog verantwoordelijk voor de kwaliteit van het ziekenhuis als geheel?”

Balansverstoring

De vorming van regiomaatschappen wordt door de zorgverzekeraars met argusogen gevolgd. “Het ontstaan van regiomaatschappen is een versterking van de macht van maatschappen, en dit brengt de precaire balans tussen ziekenhuisbestuur en de maatschappen in gevaar”, zegt woordvoerster Karen van Rijsewijk van zorgverzekeraar VGZ in het meinummer van Skipr-magazine: “Het zal de contractonderhandelingen nog veel ingewikkelder maken dan ze nu al zijn. Het wordt ondoenlijk om afspraken te maken over regionale concentratie en spreiding van functies en voorzieningen, als de medisch specialisten van de ziekenhuizen tegelijkertijd maatschappen vormen met hun collega’s in ziekenhuizen buiten die regio.”

Ontmoedigen

Het kabinet is blijkens het regeerakkoord voornemens om de vorming van regio- of megamaatschappen te “ontmoedigen”. In het voorjaar geeft de NZa een cijfermatige duiding van de omvang van de vorming van regiomaatschappen. Ook adviseert de NZa minister Schippers van Volksgezondheid dan over de vraag of het huidig wettelijk instrumentarium krachtig genoeg is om regionalisering tegen te gaan. De NZa rapporteert daarnaast voor 1 juli aan de minister over de verdere invoering van integrale tarieven, een onderwerp dat nauw met regionalisering samenhangt.

Zie: Megamaatschap verovert ziekenhuizen, door Philip van de Poel, Skipr, 10 april 2013: www.skipr.nl

Vakmanschap en beroepseer van de bootlieden van Kimolos

kimolosOp een stormachtige dag in maart 2013 probeert een veerboot aan te leggen in de haven van het Griekse Kimolos, een van de Cycladen-eilanden in de Egeïsche Zee. De poging is op video opgenomen en laat zien hoe bootlieden met toewijding, verantwoordelijkheidsgevoel en vakmanschap hun werk doen terwijl hoge golven tegen de kade beuken en er steeds heftiger overheen spoelen. Afmeren gebeurt dagelijks, maar het blijft altijd risicovol werk. Zonder vakkennis is het zelfs levensgevaarlijk.

De Grieken genieten momenteel niet zo’n beste reputatie, ze zouden niet beschikken over veel arbeidsethos. Dat geldt in ieder geval niet voor deze werkers. Alexis Papachelas van het dagblad Kathimerini heeft een artikel gewijd aan de video. Hij doet een schatting naar het maandloon van de bootman die het werk coördineerde en de boot hielp afmeren. Misschien zevenhonderd euro: “Deze man is al twee of drie keer gekort op zijn loon en toch blijft hij zijn werk goed doen. Het is een wonder hoe Griekenland het de afgelopen drie jaar heeft overleefd, dankzij de mensen die eenvoudig hun plicht doen: leraren die in ijskoude scholen werken, militairen op verafgelegen posten, dokters die zonder vergoeding spoedgevallen behandelen, politiemensen die ons beschermen tegen gewetenloze criminelen. Ze zijn de steunpilaren die ervoor zorgen dat de staat niet in elkaar stort. Sommigen dachten dat loonvermindering zou leiden tot inactiviteit en langzamer werken, terwijl anderen zich nog steeds afvragen wat hen beweegt door te gaan. Misschien heeft het te maken met dat spreekwoordelijke gevoel van trots dat diep verscholen ligt onder de cultuur van dolce vita“.

Lees het hele artikel The Kimolos coast guard, door Alexis Papachelas in dagblad Kathimerini, Engelse editie, 7 april  2013. Klik hier.
Zie video hieronder. Duur: ruim tien minuten.

Incompetentie van bankiers is een moreel kwaad

Op 9 april 2013 houdt Boudewijn de Bruin om kwart over vier zijn oratie ter acceptatie van zijn hoogleraarschap Financiële ethiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. De titel van de oratie luidt Dat had je moeten weten.
Volgens De Bruin moeten we de discussie over de graaicultuur in de financiële sector nu achter ons laten en de aandacht richten op de incompetentie van bankiers. Dat laatste is minstens zo ernstig als de veronderstelde slechte moraal in de financiële wereld. Het is bovendien wel degelijk óók een ethische kwestie, want handelen tegen beter weten in, of handelen zonder te willen weten wat de gevolgen zijn, is een moreel kwaad. De Bruin spreekt van epistemische ondeugd in de financiële wereld.

Sinds de financiële crisis is het beroep van bankier niet meer zo deftig. Topmensen uit de financiële wereld worden afgeschilderd als graaiers die alleen maar uit zijn op bonussen. Al in het begin van de crisis pleitte de Nederlandse Vereniging van Banken voor herstel van vertrouwen. Dat leidde tot een nieuwe gedragscode voor de financiële sector met een uniek initiatief: de Bankierseed.

Competentie

Het effect van de Bankierseed is beperkt gebleken, want tussen 2008 en 2013 zakte het consumentenvertrouwen in banken van 56 procent naar 31 procent. Een dergelijk herstel van vertrouwen vergt kennelijk meer dan een betere moraal, en dat is ook niet zo gek zegt de Bruin: “Het gaat niet zozeer om vertrouwen als om betrouwbaarheid. Vergelijk het met de geneeskunde. Patiënten vinden artsen betrouwbaar als zij de motivatie hebben voor de patiënt te zorgen, en de competentie hebben de juiste diagnose te stellen en behandelingen uit te voeren. We hebben erg lang over die motieven gepraat. Nu wordt het tijd het over de competentie te hebben.”

Financiële kwakzalverij

De opvatting van incompetentie, althans opzettelijke onwetendheid, als een moreel kwaad is betrekkelijk nieuw, zegt De Bruin: “Dat thema is pas sinds kort bespreekbaar in de academische ethiek. Een extreem voorbeeld is een hulpverlener die iemand met kanker, tegen beter weten in, niet doorverwijst naar de oncoloog. Je kunt niet zomaar afgaan op wat je gelooft, zonder rekening te houden met de feiten. Ook in de bankwereld heb je dit soort financiële kwakzalverij. Het gaat niet om het nemen van de risico’s zelf, want dat hoort bij het vak, maar om het feit dat financiële dienstverleners daar niet open over zijn en zelf vaak niet eens durven toe te geven dat ze het ook niet weten.”

Madoff

Een andere vorm van falen is in zijn ogen dat financiële experts nalaten de kennis die zij wél hebben ook toe te passen. Als voorbeeld geeft hij de machinaties van de Amerikaan Madoff die met een verkooppraatje waar een derdejaars econoom doorheen zou moeten prikken investeerders bleef vinden voor zogeheten feederfondsen: “Wie maar een beetje wiskunde begrijpt, kan uitrekenen dat zijn belofte van een stabiel rendement van tien procent helemaal niet kan. Maar men wilde het maar al te graag geloven en bijna niemand rekende het na. Wie dat toch deed kon bijna niet geloven dat de constructie niet deugde. Ik zou mezelf ook eerst achter de oren krabben. Ik noem het dan ook een epistemische deugd dat Harry Markopolos als klokkenluider, tegen de stroom in, die fraude aan het licht bracht.”

Epistemische ondeugd

De tegenhanger, epistemische ondeugd, moet wat De Bruin betreft op verschillende niveau’s bestreden worden. “Want dit is niet alleen een zaak van de financiële dienstverleners, maar evengoed van de consumenten die te goedgelovig zijn en hun ogen sluiten voor de feiten. Daarom wil onze faculteit – Economie en Bedrijfskunde – in samenwerking met de universiteit van Cambridge, met de AFM een module ter beschikking stellen waarmee consumenten kunnen testen hoe kritisch ze zijn bij de keus voor een financieel product. Maar inderdaad, ook op het niveau van bankiers moet wel wat gebeuren. We moeten ons niet blind staren op de morele standaard in de financiële wereld, maar eisen stellen aan hun competentie, zorgen dat ze zich niet alleen omringen met ja-knikkers, dat ze de lacunes in hun kennis toegeven. Dat moet de sector vooral zelf doen, maar omdat de financiële sector ook een maatschappelijke functie heeft, zie ik ook wel een rol voor de overheid.”

Rapport

De Bruin stelt vast dat de aandacht nog te veel uitgaat naar het beeld van de graaicultuur. Ook na de indrukwekkende reeks blunders die – ook Nederlandse – bankiers hebben begaan, met als laatste dieptepunt de verwikkelingen bij SNS, gaat een recent rapport van De Nederlandse Bank, Leading by Example, nog steeds over gedrag en cultuur. “Ideaal is natuurlijk de combinatie van competentie en zuivere motieven, maar met die overdreven aandacht voor dat laatste zou ik liever een egoïstische competente dan een altruïstische incompetente bankier hebben.”

Prof.dr. Boudewijn de Bruin (Almelo, 1974) studeerde één jaar compositieleer aan het conservatorium te Enschede en vervolgens wiskunde en filosofie in Amsterdam, Berkeley en Harvard. Hij promoveerde aan het Institute for Logic, Language and Computation (Amsterdam) op een proefschrift over speltheorie en epistemische logica dat beloond werd met een prijs van de Stichting Praemium Erasmianum. De Bruin is sinds 2005 verbonden aan de Rijksuniversiteit van Groningen.

Zie: Prof.dr. Boudewijn de Bruin, RUG: www.rug.nl

Geert Kelchtermans over de professionaliteit van de leraar

onderwijs klas en leraarGeert Kelchtermans kreeg de opdracht van de Onderwijsraad een essay te schrijven over de ontwikkeling van de professionaliteit en de aard van de professionaliteit van leraren in de huidige onderwijspraktijk.
Kelchtermans is hoogleraar aan de Katholieke Universiteit van Leuven waar hij o.m. hoofd is van het centrum voor Onderwijsbeleid en -vernieuwing en Lerarenopleiding.
Daarbij ging het vooral om de “binnenkant” van de professionaliteit van leraren, de kwaliteit van hun dagelijks handelen in de onderwijspraktijk en hun beroepshouding: “Interessant aan de opdracht is dat men meteen poneert dat de professionaliteit iets is dat blijkt, tot uiting komt, zich manifesteert in de praktijk van leraren”, aldus Kelchtermans.

In het eerste deel van zijn essay geeft Kelchtermans een korte, kritische analyse van de omgeving waarin de leraar vandaag moet opereren. Deze omgeving heeft een verregaande invloed op de wijze waarop leraren hun beroep ervaren en hun professionaliteit definiëren en gestalte geven in de praktijk.
Het tweede deel gaat over het perspectief van de leraar en een aantal typische, ‘wezenlijke’ kenmerken van het leraarschap. In het derde deel worden dilemma’s geformuleerd waarvoor leraren zich geplaatst zien. Die dilemma’s moeten niet gezien worden als een probleem, maar veeleer als een reeks spanningsvelden waarbinnen de leraar zich positioneert in de praktijk. In het vierde en laatste deel schetst Kelchtermans enkele globale perspectieven voor de ontwikkeling van professionaliteit.

In de huidige tijd wordt onderwijs en opvoeding door beleidsmakers en in het verlengde daarvan ook door de “publieke opinie” steeds meer gezien als een investering die moet renderen en worden gemanaged. Deze opvatting is het resultaat van wat Kelchtermans en zijn collega’s het performativiteitsdiscours noemt. Dit discours creëert een beeld van scholen als instellingen die – in ruil voor het geînvesteerde overheidsgeld – een bepaald product moeten leveren aan die samenleving. Efficiëntie en effectiviteit zijn de enige criteria die ertoe doen. Scholen moeten rekenschap afleggen en aantonen dat met de middelen het gewenste is afgeleverd. Dat product, de output, wordt gedefinieerd in termen van standaarden en competentielijsten waarmee men kan meten.
Hier wordt een idee van professionaliteit geïnstalleerd waarbij de leraar gezien wordt als de uitvoerder van doelen die door anderen vastgelegd zijn.
Beleidsmakers hebben een hele reeks technologieën, instrumenten en procedures uitgewerkt. Voorbeelden zijn standaarden en zelfevaluaties, maar ook de internationale studies zoals PISA. In de V.S. heeft men dit in sommige staten zeer rigoureus doorgetrokken in verschillende vormen van “high stakes testing”. Als de testresultaten van de leerlingen bij herhaling teveel afwijken van het regionaal of staatsgemiddelde, is dit een bewijs dat de leerkrachten en de school niet goed functioneren en dit geeft de overheid het recht op het opleggen van sancties.
Momenteel maakt de “evidence-based practice” opgang in het onderwijs, en ook in de medische sector, waarbij men via effectiviteitsmetingen tracht aan te tonen welke aanpak het meest effectief is om bepaalde doelen te bereiken. Professionaliteit komt dan neer op het kennis hebben van de meest effectieve methodes en die technisch correct toepassen.
In dit scenario is de leraar de uitvoerder van doelen die door anderen vastgelegd zijn. Zijn professionaliteit is vooral een technische en instrumentele kwestie. Het nadenken en oordelen – traditionele kenmerken van de professional – wordt hier ondergraven.

De professionaliteit van leraren manifesteert zich per definitie in de relaties met leerlingen

Volgens Kelchtermans blijft er er ruimte voor praktijken waarin een andere – ouderwetse? – vorm van professionaliteit gestalte krijgt. Nodig daarvoor is dat leerkrachten zich gaan positioneren en stelling nemen tegenover de dominerende professionaliteitsidee in de samenleving en het overheidsbeleid. Deze andere houding is wat Kelchtermans de “praktijkgebaseerde professionaliteit noemt”. Een kenmerk daarvan is het “professioneel zelfverstaan”, het geheel van opvattingen en representaties van een leraar over zichzelf: “In mijn onderzoek heb ik in dat zelfverstaan van leraren vijf componenten onderscheiden: zelfbeeld, zelfwaardegevoel, taakopvatting, beroepsmotivatie en toekomstperspectief.
Naast hun zelfverstaan bouwen leraren ook een ‘subjectieve onderwijstheorie’ op. Dat persoonlijke geheel van kennis en opvattingen over hoe ze bepaalde beroepstaken of concrete onderwijsmomenten het best vormgeven, vormt als het ware de technische know how van leraren: hoe zou ik dit het best aanpakken/waarom zou dat de beste aanpak zijn?”

Het fundamenteelste kenmerk van leraarschap, dat alle andere mede bepaalt betreft het relationele. De professionaliteit van leraren manifesteert zich per definitie in de relaties die zij aangaan met leerlingen. Maar ook relaties met andere collega’s of de schoolleiding zijn relevant voor de ontwikkeling.
Daarnaast zijn er zes karakteristieken die we kunnen onderscheiden in professioneel leraarschap:
– kennisgebaseerd
– intentioneel en doelgericht (instrumenteel)
– moreel verantwoordelijk
– emotioneel niet onverschillig
– politiek
– gebaseerd op kwetsbaar oordelen

Als we de professionaliteit van leraren niet louter willen zien in het uitvoeren van beslissingen die door anderen genomen worden, maar als een relationele praktijk die voortvloeit uit expertise, moreel engagement, emotionele betrokkenheid en politieke actie, wordt duidelijk dat oordelen  – of preciezer – de moed en de kunde om te oordelen tot de kern behoren van die professionaliteit.
Kelchtermans citeert Biesta die schreef: “Wat essentieel is in het werk van de leraar is het vermogen om oordelen te vellen over wat in concrete situaties onderwijspedagogisch gezien wenselijk is”.
Een ander citaat dat de reductionistische visie op professionaliteit verwerpt als een zaak van technische expertise en specialisatie voor het uitvoeren van taken en doelen is “dat het moed vereist een professional te zijn en zich uit te spreken en te handelen volgens de waarden van hun beroep. Het vereist het vermogen praktische en analytische vermogens met elkaar te vermengen, en besluiten te funderen in professioneel onderscheidingsvermogen dat lijkt op wat Aristoteles phronesis noemde, praktisch oordeelsvermogen dat het resultaat is van reflectief redeneren”. Deze praktische wijsheid biedt ruimte om als leerkracht naast de vragen naar het hoe ook vragen te stellen naar het waarom en waartoe. Oordelen vanuit die praktische wijsheid is gericht op eudaimonia, menselijk welzijn.

Die praktische wijsheid, als basis voor het oordelen, is dus iets van een heel andere orde dan de “evidence-based practice” met zijn effectiviteitsmetingen. Oordelen wordt overbodig zodra we uitsluitsel hebben over de meest effectieve aanpak. Professionaliteit komt dan neer op het kennis hebben van de meest effectieve methodes en die technisch correct toepassen. Opnieuw blijft in dit scenario de leraar de uitvoerder en dus niet de professional die op basis van kennis en engagement een situatie beoordeelt, afwegingen maakt en vervolgens handelt.
Volgens Kelchtermans is de laatste opvatting van professioneel leraarschap de enige die recht doet aan de eigenheid van de pedagogische verantwoordelijkheid van de leraar. Maar deze heeft ook een keerzijde en dat is dat leraren moeten leren omgaan met wat hij omschrijft als “de kwetsbaarheid van het leraarschap”.

Kwetsbaarheid als onderdeel van  leraarschap

Leraren bevinden zich in een relatie van morele verantwoordelijkheid jegens hun leerlingen. Zelf verkeren zij in werkcondities waarover zij geen controle hebben, maar die wel een ingrijpende inlvoed hebben op wat er al dan niet mogelijk is in hun klaspraktijk: de regelgeving, de materiële of organisatorische werkomstandigheden in de school, de etnische of sociaal-economische samenstelling van de leerlingenpopulatie, de demografie in de regio, enz.
Leraren moeten dagelijks talloze keren situaties beoordelen, afwegingen maken, beslissingen nemen, handelen, zonder dat ze daarbij kunnen terugvallen op een vaste en onbetwistbare basis voor die oordelen en keuzes.
Al die oordelen zijn uiteindelijk waardegebonden en dus in principe aanvechtbaar: “Om al die redenen heb ik geargumenteerd dat een inherent structureel kenmerk van het leraarschap bestaat in kwetsbaarheid. De professionaliteit van leraren houdt dan ook in dat ze die kwetsbaarheid erkennen als een onderdeel van hun beroep. Er is immers geen ontkomen aan. Maar daarnaast is het precies die kwetsbaarheid die de pedagogische relatie mogelijk maakt, die toelaat dat die relatie zich installeert en ontwikkelt, omdat ze ontsnapt aan volledige planning, controle en sturing. De kwetsbaarheid maakt het precies mogelijk dat leraren en leerlingen samen in gesprek gaan, samen zoeken en daardoor ontstaat de mogelijkheid voor jongeren om hun eigen leven en identiteit vorm te geven en te ontwikkelen. Professionele leraren kunnen de kwetsbaarheid dus niet alleen erkennen en uithouden, maar kunnen ze zelfs positief waarderen en ‘omarmen’.”

Leraren kunnen zichzelf positioneren als uitvoerder en hun eigen zelfverstaan grotendeels laten afhangen van of invullen met de criteria die gemeten worden in de tests(output-meting) waarmee de leerresultaten worden vastgesteld. Een en ander kan dan leiden tot verschillende vormen van “teaching to the test”. Maar leraren kunnen er – vanuit hun engagement voor de ontwikkeling van alle leerlingen – ook voor kiezen om in diverse vormen ruimte te bieden aan de ontwikkeling van de persoonlijke identiteit van de leerlingen in hun klas.

In de spanningsvelden of dilemma’s manifesteren leraren hun professionalteit

In het zich positioneren – oordelen en handelen – binnen de spanningsvelden of dilemma’s manifesteren leraren hun professionaliteit. De dilemma’s zijn in zekere zin allesbehalve nieuw of ‘modern’, maar de concrete context of vorm waarin ze zich manifesteren is dat wel: “De ‘moderne professionaliteit’ van leraren is dus zowel eigentijds als on-eigentijds, omdat ze in de praktijk neerkomt op het maken van keuzes (in zeer concrete actuele situaties) tussen alternatieven die zich al eeuwenlang stellen…
… Als we de professionaliteit van leraren – zoals hierboven gereconstrueerd en beschreven – willen (blijven) erkennen, wat betekent dat dan voor beleidsmakers, opleiders, nascholers, begeleiders en uiteindelijk leraren zelf? Wanneer we die professionaliteit ernstig nemen kunnen we niet meer terugvallen op een of andere blauwdrukbenadering waarbij anderen gaan omschrijven en definiëren wat leraren zouden moeten doen. Wat wel kan gebeuren is leraren ondersteunen in het expliciteren en kritisch bevragen van hun praktijk en meer in het bijzonder van de rationale erachter. Hoe hebben ze de situatie beoordeeld? Welke afwegingen zijn er gemaakt? Welke argumenten hebben de doorslag gegeven voor bepaalde keuzes?”

Tenslotte wijst Kelchtermans op de professionele leergemeenschap. Wanneer men leraren wil ondersteunen in het verder ontwikkelen van hun professionaliteit zijn er volgens hem twee termen belangrijk: complementaire competentie en professionele leergemeenschap. Met complementaire competentie bedoelt hij dat de ondersteuners een bepaalde expertise aanbrengen, terwijl ze tegelijkertijd ook de expertise van de leraar erkennen. De leraren ‘leven’ in de praktijk. Die dagelijks opgebouwde ervaringen, maar evenzeer hun engagement en verantwoordelijkheid voor de leerlingen, maken hen op een complexe, intense manier tot ervaringsdeskundige.
Een professionele leergemeenschap bestaat in het  – samen met collega’s en al dan niet ondersteund door externen – systematisch bevragen van de eigen praktijk om er meer inzicht in te verwerven en op die manier die praktijk op een betere manier vorm te geven: “Dit is allesbehalve een eenvoudige onderneming. Niet alleen in de technische zin, omwille van de vele factoren die in de praktijk meespelen. Maar vooral ook in sociale en emotionele zin. Het vereist immers een collegiale cultuur waarin men het gesprek aandurft over de eigen concrete praktijk en dus ook over zichzelf”.

De leraar als (on)eigentijdse professional. Reflecties over de ‘moderne professionaliteit’ van leerkrachten: https://beroepseer.nl

Eerder verscheen Goed Leraarschap, over een lezing van Kelchtermans, 18 januari 2012.  Klik hier.

Docenten gezocht voor panel VO-raad

Hoe staan docenten tegenover zaken als de functiemix en het lerarenregister? Om hier een beter beeld van te krijgen – en de mening van docenten mee te kunnen nemen bij het formuleren van beleid – heeft de VO-raad een docentenpanel opgezet. Docenten kunnen zich nu inschrijven. De VO-raad is een vereniging van 334 schoolbesturen en ruim 600 scholen in het voortgezet onderwijs.

Via het docentenpanel wil de VO-raad een representatieve groep docenten raadplegen over belangrijke, actuele onderwijsthema’s. Docenten zijn een sleutelfiguur voor het onderwijs en als geen ander op de hoogte van de ontwikkelingen en problematiek in het VO. De VO-raad wil hun mening en expertise graag meenemen bij het formuleren van zijn standpunten, adviezen en beleid.

Docenten die deelnemen aan het panel worden een paar keer per jaar uitgenodigd voor een kort online onderzoek over een actueel onderwijsthema. Docenten krijgen zo de kans om hun mening te geven over onderwerpen en maatregelen die hen direct raken. En voor scholen en de VO-raad leveren de resultaten van de onderzoeken waardevolle inzichten op, die kunnen helpen om standpunten en beleid te formuleren en/of verder aan te scherpen.

Scholen en deelnemende docenten worden via de website van de VO-raad geïnformeerd over de resultaten van de onderzoeken. Hierbij wordt ook teruggekoppeld wat de VO-raad met de input van docenten heeft gedaan en welke rol deze heeft gespeeld in de besluitvorming.

Docenten worden van harte uitgenodigd zich in te schrijven voor het VO-raad docentenpanel. Aan schoolleiders en bestuurders wordt gevraagd hun docenten op dit panel te wijzen en deelname te stimuleren.

Meer informatie over het docentenpanel, zie website VO-raad: www.vo-raad.nl/docentenpanel (Info over docentenpanel niet meer beschikbaar)

Lees ook het artikel Wat vindt DE DOCENT?  in het VO-magazine van maart 2013. Hierin vertelt Dirck van Bennekom, lid dagelijks bestuur VO-raad, over het docentenpanel en het nut ervan voor docenten en de VO-raad en zijn leden. Pagina 39: http://docplayer.nl


 

 Update: een goeie vraag

Er kwam een tweet van Ineke Marree als reactie op dit bericht met de vraag: “Waarom wel docentenpanel, maar geen vertegenwoordigers docenten in #VO-raad?”