Skip to main content

Redactie Beroepseer

Incompetentie van bankiers is een moreel kwaad

Op 9 april 2013 houdt Boudewijn de Bruin om kwart over vier zijn oratie ter acceptatie van zijn hoogleraarschap Financiële ethiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. De titel van de oratie luidt Dat had je moeten weten.
Volgens De Bruin moeten we de discussie over de graaicultuur in de financiële sector nu achter ons laten en de aandacht richten op de incompetentie van bankiers. Dat laatste is minstens zo ernstig als de veronderstelde slechte moraal in de financiële wereld. Het is bovendien wel degelijk óók een ethische kwestie, want handelen tegen beter weten in, of handelen zonder te willen weten wat de gevolgen zijn, is een moreel kwaad. De Bruin spreekt van epistemische ondeugd in de financiële wereld.

Sinds de financiële crisis is het beroep van bankier niet meer zo deftig. Topmensen uit de financiële wereld worden afgeschilderd als graaiers die alleen maar uit zijn op bonussen. Al in het begin van de crisis pleitte de Nederlandse Vereniging van Banken voor herstel van vertrouwen. Dat leidde tot een nieuwe gedragscode voor de financiële sector met een uniek initiatief: de Bankierseed.

Competentie

Het effect van de Bankierseed is beperkt gebleken, want tussen 2008 en 2013 zakte het consumentenvertrouwen in banken van 56 procent naar 31 procent. Een dergelijk herstel van vertrouwen vergt kennelijk meer dan een betere moraal, en dat is ook niet zo gek zegt de Bruin: “Het gaat niet zozeer om vertrouwen als om betrouwbaarheid. Vergelijk het met de geneeskunde. Patiënten vinden artsen betrouwbaar als zij de motivatie hebben voor de patiënt te zorgen, en de competentie hebben de juiste diagnose te stellen en behandelingen uit te voeren. We hebben erg lang over die motieven gepraat. Nu wordt het tijd het over de competentie te hebben.”

Financiële kwakzalverij

De opvatting van incompetentie, althans opzettelijke onwetendheid, als een moreel kwaad is betrekkelijk nieuw, zegt De Bruin: “Dat thema is pas sinds kort bespreekbaar in de academische ethiek. Een extreem voorbeeld is een hulpverlener die iemand met kanker, tegen beter weten in, niet doorverwijst naar de oncoloog. Je kunt niet zomaar afgaan op wat je gelooft, zonder rekening te houden met de feiten. Ook in de bankwereld heb je dit soort financiële kwakzalverij. Het gaat niet om het nemen van de risico’s zelf, want dat hoort bij het vak, maar om het feit dat financiële dienstverleners daar niet open over zijn en zelf vaak niet eens durven toe te geven dat ze het ook niet weten.”

Madoff

Een andere vorm van falen is in zijn ogen dat financiële experts nalaten de kennis die zij wél hebben ook toe te passen. Als voorbeeld geeft hij de machinaties van de Amerikaan Madoff die met een verkooppraatje waar een derdejaars econoom doorheen zou moeten prikken investeerders bleef vinden voor zogeheten feederfondsen: “Wie maar een beetje wiskunde begrijpt, kan uitrekenen dat zijn belofte van een stabiel rendement van tien procent helemaal niet kan. Maar men wilde het maar al te graag geloven en bijna niemand rekende het na. Wie dat toch deed kon bijna niet geloven dat de constructie niet deugde. Ik zou mezelf ook eerst achter de oren krabben. Ik noem het dan ook een epistemische deugd dat Harry Markopolos als klokkenluider, tegen de stroom in, die fraude aan het licht bracht.”

Epistemische ondeugd

De tegenhanger, epistemische ondeugd, moet wat De Bruin betreft op verschillende niveau’s bestreden worden. “Want dit is niet alleen een zaak van de financiële dienstverleners, maar evengoed van de consumenten die te goedgelovig zijn en hun ogen sluiten voor de feiten. Daarom wil onze faculteit – Economie en Bedrijfskunde – in samenwerking met de universiteit van Cambridge, met de AFM een module ter beschikking stellen waarmee consumenten kunnen testen hoe kritisch ze zijn bij de keus voor een financieel product. Maar inderdaad, ook op het niveau van bankiers moet wel wat gebeuren. We moeten ons niet blind staren op de morele standaard in de financiële wereld, maar eisen stellen aan hun competentie, zorgen dat ze zich niet alleen omringen met ja-knikkers, dat ze de lacunes in hun kennis toegeven. Dat moet de sector vooral zelf doen, maar omdat de financiële sector ook een maatschappelijke functie heeft, zie ik ook wel een rol voor de overheid.”

Rapport

De Bruin stelt vast dat de aandacht nog te veel uitgaat naar het beeld van de graaicultuur. Ook na de indrukwekkende reeks blunders die – ook Nederlandse – bankiers hebben begaan, met als laatste dieptepunt de verwikkelingen bij SNS, gaat een recent rapport van De Nederlandse Bank, Leading by Example, nog steeds over gedrag en cultuur. “Ideaal is natuurlijk de combinatie van competentie en zuivere motieven, maar met die overdreven aandacht voor dat laatste zou ik liever een egoïstische competente dan een altruïstische incompetente bankier hebben.”

Prof.dr. Boudewijn de Bruin (Almelo, 1974) studeerde één jaar compositieleer aan het conservatorium te Enschede en vervolgens wiskunde en filosofie in Amsterdam, Berkeley en Harvard. Hij promoveerde aan het Institute for Logic, Language and Computation (Amsterdam) op een proefschrift over speltheorie en epistemische logica dat beloond werd met een prijs van de Stichting Praemium Erasmianum. De Bruin is sinds 2005 verbonden aan de Rijksuniversiteit van Groningen.

Zie: Prof.dr. Boudewijn de Bruin, RUG: www.rug.nl

Geert Kelchtermans over de professionaliteit van de leraar

onderwijs klas en leraarGeert Kelchtermans kreeg de opdracht van de Onderwijsraad een essay te schrijven over de ontwikkeling van de professionaliteit en de aard van de professionaliteit van leraren in de huidige onderwijspraktijk.
Kelchtermans is hoogleraar aan de Katholieke Universiteit van Leuven waar hij o.m. hoofd is van het centrum voor Onderwijsbeleid en -vernieuwing en Lerarenopleiding.
Daarbij ging het vooral om de “binnenkant” van de professionaliteit van leraren, de kwaliteit van hun dagelijks handelen in de onderwijspraktijk en hun beroepshouding: “Interessant aan de opdracht is dat men meteen poneert dat de professionaliteit iets is dat blijkt, tot uiting komt, zich manifesteert in de praktijk van leraren”, aldus Kelchtermans.

In het eerste deel van zijn essay geeft Kelchtermans een korte, kritische analyse van de omgeving waarin de leraar vandaag moet opereren. Deze omgeving heeft een verregaande invloed op de wijze waarop leraren hun beroep ervaren en hun professionaliteit definiëren en gestalte geven in de praktijk.
Het tweede deel gaat over het perspectief van de leraar en een aantal typische, ‘wezenlijke’ kenmerken van het leraarschap. In het derde deel worden dilemma’s geformuleerd waarvoor leraren zich geplaatst zien. Die dilemma’s moeten niet gezien worden als een probleem, maar veeleer als een reeks spanningsvelden waarbinnen de leraar zich positioneert in de praktijk. In het vierde en laatste deel schetst Kelchtermans enkele globale perspectieven voor de ontwikkeling van professionaliteit.

In de huidige tijd wordt onderwijs en opvoeding door beleidsmakers en in het verlengde daarvan ook door de “publieke opinie” steeds meer gezien als een investering die moet renderen en worden gemanaged. Deze opvatting is het resultaat van wat Kelchtermans en zijn collega’s het performativiteitsdiscours noemt. Dit discours creëert een beeld van scholen als instellingen die – in ruil voor het geînvesteerde overheidsgeld – een bepaald product moeten leveren aan die samenleving. Efficiëntie en effectiviteit zijn de enige criteria die ertoe doen. Scholen moeten rekenschap afleggen en aantonen dat met de middelen het gewenste is afgeleverd. Dat product, de output, wordt gedefinieerd in termen van standaarden en competentielijsten waarmee men kan meten.
Hier wordt een idee van professionaliteit geïnstalleerd waarbij de leraar gezien wordt als de uitvoerder van doelen die door anderen vastgelegd zijn.
Beleidsmakers hebben een hele reeks technologieën, instrumenten en procedures uitgewerkt. Voorbeelden zijn standaarden en zelfevaluaties, maar ook de internationale studies zoals PISA. In de V.S. heeft men dit in sommige staten zeer rigoureus doorgetrokken in verschillende vormen van “high stakes testing”. Als de testresultaten van de leerlingen bij herhaling teveel afwijken van het regionaal of staatsgemiddelde, is dit een bewijs dat de leerkrachten en de school niet goed functioneren en dit geeft de overheid het recht op het opleggen van sancties.
Momenteel maakt de “evidence-based practice” opgang in het onderwijs, en ook in de medische sector, waarbij men via effectiviteitsmetingen tracht aan te tonen welke aanpak het meest effectief is om bepaalde doelen te bereiken. Professionaliteit komt dan neer op het kennis hebben van de meest effectieve methodes en die technisch correct toepassen.
In dit scenario is de leraar de uitvoerder van doelen die door anderen vastgelegd zijn. Zijn professionaliteit is vooral een technische en instrumentele kwestie. Het nadenken en oordelen – traditionele kenmerken van de professional – wordt hier ondergraven.

De professionaliteit van leraren manifesteert zich per definitie in de relaties met leerlingen

Volgens Kelchtermans blijft er er ruimte voor praktijken waarin een andere – ouderwetse? – vorm van professionaliteit gestalte krijgt. Nodig daarvoor is dat leerkrachten zich gaan positioneren en stelling nemen tegenover de dominerende professionaliteitsidee in de samenleving en het overheidsbeleid. Deze andere houding is wat Kelchtermans de “praktijkgebaseerde professionaliteit noemt”. Een kenmerk daarvan is het “professioneel zelfverstaan”, het geheel van opvattingen en representaties van een leraar over zichzelf: “In mijn onderzoek heb ik in dat zelfverstaan van leraren vijf componenten onderscheiden: zelfbeeld, zelfwaardegevoel, taakopvatting, beroepsmotivatie en toekomstperspectief.
Naast hun zelfverstaan bouwen leraren ook een ‘subjectieve onderwijstheorie’ op. Dat persoonlijke geheel van kennis en opvattingen over hoe ze bepaalde beroepstaken of concrete onderwijsmomenten het best vormgeven, vormt als het ware de technische know how van leraren: hoe zou ik dit het best aanpakken/waarom zou dat de beste aanpak zijn?”

Het fundamenteelste kenmerk van leraarschap, dat alle andere mede bepaalt betreft het relationele. De professionaliteit van leraren manifesteert zich per definitie in de relaties die zij aangaan met leerlingen. Maar ook relaties met andere collega’s of de schoolleiding zijn relevant voor de ontwikkeling.
Daarnaast zijn er zes karakteristieken die we kunnen onderscheiden in professioneel leraarschap:
– kennisgebaseerd
– intentioneel en doelgericht (instrumenteel)
– moreel verantwoordelijk
– emotioneel niet onverschillig
– politiek
– gebaseerd op kwetsbaar oordelen

Als we de professionaliteit van leraren niet louter willen zien in het uitvoeren van beslissingen die door anderen genomen worden, maar als een relationele praktijk die voortvloeit uit expertise, moreel engagement, emotionele betrokkenheid en politieke actie, wordt duidelijk dat oordelen  – of preciezer – de moed en de kunde om te oordelen tot de kern behoren van die professionaliteit.
Kelchtermans citeert Biesta die schreef: “Wat essentieel is in het werk van de leraar is het vermogen om oordelen te vellen over wat in concrete situaties onderwijspedagogisch gezien wenselijk is”.
Een ander citaat dat de reductionistische visie op professionaliteit verwerpt als een zaak van technische expertise en specialisatie voor het uitvoeren van taken en doelen is “dat het moed vereist een professional te zijn en zich uit te spreken en te handelen volgens de waarden van hun beroep. Het vereist het vermogen praktische en analytische vermogens met elkaar te vermengen, en besluiten te funderen in professioneel onderscheidingsvermogen dat lijkt op wat Aristoteles phronesis noemde, praktisch oordeelsvermogen dat het resultaat is van reflectief redeneren”. Deze praktische wijsheid biedt ruimte om als leerkracht naast de vragen naar het hoe ook vragen te stellen naar het waarom en waartoe. Oordelen vanuit die praktische wijsheid is gericht op eudaimonia, menselijk welzijn.

Die praktische wijsheid, als basis voor het oordelen, is dus iets van een heel andere orde dan de “evidence-based practice” met zijn effectiviteitsmetingen. Oordelen wordt overbodig zodra we uitsluitsel hebben over de meest effectieve aanpak. Professionaliteit komt dan neer op het kennis hebben van de meest effectieve methodes en die technisch correct toepassen. Opnieuw blijft in dit scenario de leraar de uitvoerder en dus niet de professional die op basis van kennis en engagement een situatie beoordeelt, afwegingen maakt en vervolgens handelt.
Volgens Kelchtermans is de laatste opvatting van professioneel leraarschap de enige die recht doet aan de eigenheid van de pedagogische verantwoordelijkheid van de leraar. Maar deze heeft ook een keerzijde en dat is dat leraren moeten leren omgaan met wat hij omschrijft als “de kwetsbaarheid van het leraarschap”.

Kwetsbaarheid als onderdeel van  leraarschap

Leraren bevinden zich in een relatie van morele verantwoordelijkheid jegens hun leerlingen. Zelf verkeren zij in werkcondities waarover zij geen controle hebben, maar die wel een ingrijpende inlvoed hebben op wat er al dan niet mogelijk is in hun klaspraktijk: de regelgeving, de materiële of organisatorische werkomstandigheden in de school, de etnische of sociaal-economische samenstelling van de leerlingenpopulatie, de demografie in de regio, enz.
Leraren moeten dagelijks talloze keren situaties beoordelen, afwegingen maken, beslissingen nemen, handelen, zonder dat ze daarbij kunnen terugvallen op een vaste en onbetwistbare basis voor die oordelen en keuzes.
Al die oordelen zijn uiteindelijk waardegebonden en dus in principe aanvechtbaar: “Om al die redenen heb ik geargumenteerd dat een inherent structureel kenmerk van het leraarschap bestaat in kwetsbaarheid. De professionaliteit van leraren houdt dan ook in dat ze die kwetsbaarheid erkennen als een onderdeel van hun beroep. Er is immers geen ontkomen aan. Maar daarnaast is het precies die kwetsbaarheid die de pedagogische relatie mogelijk maakt, die toelaat dat die relatie zich installeert en ontwikkelt, omdat ze ontsnapt aan volledige planning, controle en sturing. De kwetsbaarheid maakt het precies mogelijk dat leraren en leerlingen samen in gesprek gaan, samen zoeken en daardoor ontstaat de mogelijkheid voor jongeren om hun eigen leven en identiteit vorm te geven en te ontwikkelen. Professionele leraren kunnen de kwetsbaarheid dus niet alleen erkennen en uithouden, maar kunnen ze zelfs positief waarderen en ‘omarmen’.”

Leraren kunnen zichzelf positioneren als uitvoerder en hun eigen zelfverstaan grotendeels laten afhangen van of invullen met de criteria die gemeten worden in de tests(output-meting) waarmee de leerresultaten worden vastgesteld. Een en ander kan dan leiden tot verschillende vormen van “teaching to the test”. Maar leraren kunnen er – vanuit hun engagement voor de ontwikkeling van alle leerlingen – ook voor kiezen om in diverse vormen ruimte te bieden aan de ontwikkeling van de persoonlijke identiteit van de leerlingen in hun klas.

In de spanningsvelden of dilemma’s manifesteren leraren hun professionalteit

In het zich positioneren – oordelen en handelen – binnen de spanningsvelden of dilemma’s manifesteren leraren hun professionaliteit. De dilemma’s zijn in zekere zin allesbehalve nieuw of ‘modern’, maar de concrete context of vorm waarin ze zich manifesteren is dat wel: “De ‘moderne professionaliteit’ van leraren is dus zowel eigentijds als on-eigentijds, omdat ze in de praktijk neerkomt op het maken van keuzes (in zeer concrete actuele situaties) tussen alternatieven die zich al eeuwenlang stellen…
… Als we de professionaliteit van leraren – zoals hierboven gereconstrueerd en beschreven – willen (blijven) erkennen, wat betekent dat dan voor beleidsmakers, opleiders, nascholers, begeleiders en uiteindelijk leraren zelf? Wanneer we die professionaliteit ernstig nemen kunnen we niet meer terugvallen op een of andere blauwdrukbenadering waarbij anderen gaan omschrijven en definiëren wat leraren zouden moeten doen. Wat wel kan gebeuren is leraren ondersteunen in het expliciteren en kritisch bevragen van hun praktijk en meer in het bijzonder van de rationale erachter. Hoe hebben ze de situatie beoordeeld? Welke afwegingen zijn er gemaakt? Welke argumenten hebben de doorslag gegeven voor bepaalde keuzes?”

Tenslotte wijst Kelchtermans op de professionele leergemeenschap. Wanneer men leraren wil ondersteunen in het verder ontwikkelen van hun professionaliteit zijn er volgens hem twee termen belangrijk: complementaire competentie en professionele leergemeenschap. Met complementaire competentie bedoelt hij dat de ondersteuners een bepaalde expertise aanbrengen, terwijl ze tegelijkertijd ook de expertise van de leraar erkennen. De leraren ‘leven’ in de praktijk. Die dagelijks opgebouwde ervaringen, maar evenzeer hun engagement en verantwoordelijkheid voor de leerlingen, maken hen op een complexe, intense manier tot ervaringsdeskundige.
Een professionele leergemeenschap bestaat in het  – samen met collega’s en al dan niet ondersteund door externen – systematisch bevragen van de eigen praktijk om er meer inzicht in te verwerven en op die manier die praktijk op een betere manier vorm te geven: “Dit is allesbehalve een eenvoudige onderneming. Niet alleen in de technische zin, omwille van de vele factoren die in de praktijk meespelen. Maar vooral ook in sociale en emotionele zin. Het vereist immers een collegiale cultuur waarin men het gesprek aandurft over de eigen concrete praktijk en dus ook over zichzelf”.

De leraar als (on)eigentijdse professional. Reflecties over de ‘moderne professionaliteit’ van leerkrachten: https://beroepseer.nl

Eerder verscheen Goed Leraarschap, over een lezing van Kelchtermans, 18 januari 2012.  Klik hier.

Docenten gezocht voor panel VO-raad

Hoe staan docenten tegenover zaken als de functiemix en het lerarenregister? Om hier een beter beeld van te krijgen – en de mening van docenten mee te kunnen nemen bij het formuleren van beleid – heeft de VO-raad een docentenpanel opgezet. Docenten kunnen zich nu inschrijven. De VO-raad is een vereniging van 334 schoolbesturen en ruim 600 scholen in het voortgezet onderwijs.

Via het docentenpanel wil de VO-raad een representatieve groep docenten raadplegen over belangrijke, actuele onderwijsthema’s. Docenten zijn een sleutelfiguur voor het onderwijs en als geen ander op de hoogte van de ontwikkelingen en problematiek in het VO. De VO-raad wil hun mening en expertise graag meenemen bij het formuleren van zijn standpunten, adviezen en beleid.

Docenten die deelnemen aan het panel worden een paar keer per jaar uitgenodigd voor een kort online onderzoek over een actueel onderwijsthema. Docenten krijgen zo de kans om hun mening te geven over onderwerpen en maatregelen die hen direct raken. En voor scholen en de VO-raad leveren de resultaten van de onderzoeken waardevolle inzichten op, die kunnen helpen om standpunten en beleid te formuleren en/of verder aan te scherpen.

Scholen en deelnemende docenten worden via de website van de VO-raad geïnformeerd over de resultaten van de onderzoeken. Hierbij wordt ook teruggekoppeld wat de VO-raad met de input van docenten heeft gedaan en welke rol deze heeft gespeeld in de besluitvorming.

Docenten worden van harte uitgenodigd zich in te schrijven voor het VO-raad docentenpanel. Aan schoolleiders en bestuurders wordt gevraagd hun docenten op dit panel te wijzen en deelname te stimuleren.

Meer informatie over het docentenpanel, zie website VO-raad: www.vo-raad.nl/docentenpanel (Info over docentenpanel niet meer beschikbaar)

Lees ook het artikel Wat vindt DE DOCENT?  in het VO-magazine van maart 2013. Hierin vertelt Dirck van Bennekom, lid dagelijks bestuur VO-raad, over het docentenpanel en het nut ervan voor docenten en de VO-raad en zijn leden. Pagina 39: http://docplayer.nl


 

 Update: een goeie vraag

Er kwam een tweet van Ineke Marree als reactie op dit bericht met de vraag: “Waarom wel docentenpanel, maar geen vertegenwoordigers docenten in #VO-raad?”

De (r)evolutie van de informatie-samenleving

informatiesymboolHet werkdocument De (r)evolutie van de iSamenleving  is het resultaat van een verkenning van de directie Burgerschap & Informatiebeleid (B&I) van het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) naar de betekenis van trends en ontwikkelingen in de samenleving voor de iOverheid. De letter i staat voor informatie. De relevante megatrends voor de iOverheid zijn vergrijzing en fragmentatie, offline en online vervagende grenzen, nieuwe online risico’s en veiligheid, de netwerk-samenleving en het intelligente tijdperk. In deze verkenning staat de vraag centraal of de iOverheid daar voldoende op weet in te spelen, op weg naar de iSamenleving.

De opdracht tot het opstellen van het werkdocument werd in mei 2012 gegeven aan Klaus van den Berg, marktonderzoeker, strateeg en trend-editor. De combinatie van de geleidelijke digitale evolutie in de afgelopen twintig jaar en de snelle digitale revolutie in recente jaren kan worden omschreven als de (r)evolutie van de iSamenleving. Met name het mobiele internet verandert onze manier van leven, werken, denken en handelen ingrijpend. En hoe jonger de generatie, hoe meer zij online (be)leeft. Hier gaan belangrijke maatschappelijke vragen achter schuil. Het werkdocument geeft onder meer inzicht in de implicaties hiervan voor onze privacy en de bescherming van onze persoonlijke gegevens.

Dit document zal als achtergrond worden gebruikt binnen en buiten het ministerie van BZK om het gesprek met elkaar te voeren over de betekenis van deze trends en ontwikkelingen in de iSamenleving voor de iOverheid. Dit is voor nu en de (nabije) toekomst een belangrijk thema.

Klaus van den Berg: “Nederland is één van de meest online landen ter wereld. Door de online publicatie kan iedereen het werkdocument nu downloaden en met elkaar delen. Mijn dank gaat uit naar de Nederlandse experts, professionals en burgers die hebben meegewerkt aan dit trendonderzoek. De iSamenleving is een uiterst actueel thema in ons land. ‘The time is now’.
De term ‘revolutie’ wordt ook gebruikt in de zojuist verschenen trendrede 2013 van twaalf bekende Nederlandse trendwatchers die sinds 2010 hun jaarlijkse trendrede formuleren en uitspreken”.

Het volledige werkdocument inclusief korte aanbevelingen De (r)evolutie van de (i)Samenleving, 116 p., 2012, is te downloaden via Kennisbank Openbaar bestuur: https://kennisopenbaarbestuur.nl/rapporten-publicaties/werkdocument-de-r-evolutie-van-de-i-samenleving/

Luister naar de Trendrede 2013: mediasite.mediamission.nl

Niet alle onderwijsjuristen en ouders blij met een anti-pestwet

Staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker wil een anti-pestwet instellen. Volgens Gerard Drosterij is dat een bevret van politiek onvermogen. Daarmee doet hij precies het tegenovergestelde waarvoor hij bedoeld is: maatschappijtje pesten. Drosterij in zijn column Die anti-pestweg past ook in een patroon op de site van BNR: “De overheid verbiedt iets wat iedereen afkeurt en wat velen proberen te stoppen, maar waarvoor geen tijd meer is, omdat er nu aan de overheid bewezen moet worden dat men er mee bezig is.
Zo ging het ook op het kinderdagverblijf van mijn kinderen. Dat was eerst een heerlijke tent. Een mooie mix van jonge en ervaren leidsters, ieder verantwoordelijk voor hun afdeling. Er was een dagschema, maar elke afdeling had genoeg ruimte die zelf in te vullen.
Maar toen klopte de gemeente aan. De hygiëne- en veiligheidsregels moesten worden aangescherpt. Er kwam een protocol met de favoriete stok achter de deur: boetes.

Om zich in te dekken besloot de leiding nieuwe regels in te voeren en die ook strenger te handhaven. Dus een kind met een snottebel werd meteen ziek naar huis gestuurd (zekere voor het onzekere) en ouders die ’s ochtend te laat kwamen mochten pas een half uur na het ochtendritueel naar binnen.
Twee jaar later was er geen ervaren leidster meer over. Ze waren allemaal weggevlucht voor die afschuwelijke controlecultuur. Ze voelden zich in hun professionaliteit aangetast en niet serieus genomen. Gek geworden van de nieuwe strengheid. Er was nauwelijks meer tijd voor waar het werkelijk om ging: op je eigen manier een fijne sfeer opbouwen met de kids.

En nu doet Lodewijk Asscher er nog een schepje bovenop. Er komt een stempel*) voor kinderdagverblijven. Nog meer administratieve ellende dus.

De controlezucht is overal. Nu dus weer staatssecretaris Sander Dekker met zijn anti-pestwet. Waar pesten ooit als een heel vervelend en soms traumatisch probleem werd gezien, is het dit jaar gebombardeerd tot een nationale ramp waar elke politicus zijn morele verontwaardiging op kan botvieren. Met als dieptepunt die anti-pestwet.
Het trieste is dat Dekker niemand helpt. Scholen zijn al lang bezig met het pestprobleem en worden nu geconfronteerd met nieuwe invullijsten. Hun verantwoordelijkheid wordt afgebroken door de eis van verantwoording. Het is tijd voor burgerlijke ongehoorzaamheid”.

Ingreep in professionele autonomie van scholen en leraren

Een paar dagen later, op 2 april 2013, vallen hoogleraar onderwijsrecht Pieter Huisman, advocaat Martijn Nolen en hoogleraar onderwijsrecht Paul Zoontjes Drosterij bij in een artikel in de Volkskrant: Anti-pestwet tast autonomie school aan. Volgens hen hebben scholen al een vergaande inspanningsverplichting om pesten tegen te gaan. Een anti-pestwet kan het onmogelijke verlangen van scholen: “Er moet een wet komen die scholen verplicht tot een structurele aanpak van het pesten. De wet zal bepalen dat iedere basisschool en middelbare school een ‘bewezen effectief’ antipestprogramma gebruikt, de sociale veiligheid op school monitort en een vertrouwenspersoon en pestcoördinator heeft. De Onderwijsinspectie moet op dit alles gaan toezien. Volgens de staatssecretaris gaat de vrijblijvendheid en willekeur er zo af; op elke school moet iets aan het voorkomen en stoppen van pesten worden gedaan.

… De komst van een antipestwet miskent ook dat scholen al een ‘vergaande inspanningsverplichting’ hebben, zoals het in de rechtspraak en door klachteninstanties wordt geformuleerd, om zorg te dragen voor een veilige leeromgeving en een functionerend pestbeleid. Scholen moeten hier al veel aan doen.

…De staatssecretaris, en het parlement, zou daarom eerst gedegen onderzoek moeten doen naar de rol en functie van huidige wetgeving en de toegevoegde waarde van nieuwe wetgeving, voordat scholen met nieuwe wetgeving worden ‘ondersteund’, zoals het plan van aanpak dat eufemistisch stelt.

… Een antipestwet is daarnaast niet alleen een ingreep in de professionele autonomie van scholen en leraren, en hun beoordelingsvermogen, maar doet ook afbreuk aan de waarde van de wet als instrument en waarborg. Als de wetgever om symbolische redenen naar de wet als instrument grijpt, zal hij merken dat zijn gereedschapskist op den duur leeg raakt. Wetgeving moet altijd een sluitstuk en evidence based zijn”.

De drie auteurs wijzen ook nog op een ander belangrijk aspect. Een school kan niet een ‘alziend oog’ ontwikkelen, ook “omdat dan ogenblikkelijk een spanning optreedt met de privacy van leerlingen, de vrijheid van meningsuiting, en niet te vergeten de verantwoordelijkheid van ouders en leerlingen zelf. Strengere sanctionering van pestkoppen (definitieve verwijdering) zal ook onderbouwd moeten worden met bewijsmateriaal, hoor en wederhoor enzovoort. Voor meer juridisering van de relaties tussen ouders, leerlingen en school, zijn de marges smal. Pedagogische relaties zijn te substantieel en complex om deze al te zeer te onderwerpen aan het digitale karakter van het recht met zijn aanspraken en verplichtingen”.

Die anti-pestwet is zelf één grote pesterij, door Gerard Drosterij, 26 maart 2013, website BNR: www.bnr.nl

Anti-pestwet tast autonomie school aan, door Pieter Huisman, Martijn Nolen en Paul Zoontjes, De Volkskrant, 2 april 2013: www.volkskrant.nl

Noot
*) Asscher wil kwaliteit crèche meten, NOS, 14 februari 2013: https://nos.nl

Bas ter Steege, nationaal kampioen lassen

bas ter steege kampioen lassen 2013De veertienjarige Bas ter Steege uit Enter is op 28 maart 2013 Nationaal Kampioen Lassen geworden in de categorie elektrodelassen. De wedstrijd was georganiseerd op het ROC Midden Nederland te Nieuwegein onder supervisie van het Nederlands Instituut voor Lastechniek (NIL). De jury waardeerde het werkstuk van Ter Steege met een gemiddeld cijfer van een acht. Als prijs kreeg hij een grote beker en een automatische speedhelm, voor gebruik bij laswerkzaamheden. Volgend jaar doet Ter Steege weer een gooi naar de titel. Dan zal hij proberen op een ander onderdeel van het lassen kampioen te worden.

Het was de elfde keer dat een leerling van scholengemeenschap Reggesteyn in Rijssen de finale van de laswedstrijden haalde. Zeven keer was er een eerste en twee keer een tweede en derde plaats.
Die prestatie is voor een groot deel te danken aan Ter Steege’s docent  Wim van de Merwe, vmbo-docent metaaltechniek op Reggesteyn en bekend staand als een groot pleitbezorger van technisch onderwijs. In een interview antwoordde Van de Merwe op de vraag waarop hij het meest trots is: “Dat ik elk jaar weer uit een leerling iets haal van wie anderen denken: dat redt die jongen niet.”
Wim van de Merwe is voortrekker van Beroepseer.

Nederlands Instituut voor Lastechniek (NIL): www.nil.nl

Bericht: Wederom Nederlands Kampioen lassen op Metaalafdeling Reggesteyn, Twentejournaal, 30 maart 2013: www.twentejournaal.nl

Tom (15) uit Enter tweede op NK Lassen, Tubantia, 29 maart 2018: www.tubantia.nl

GGZ-cliënt kan bezwaar maken tegen uitwisseling diagnose-informatie

Op 21 maart 2013 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) wederom uitspraak gedaan in het door de Stichting Koepel DBC-vrije praktijken (KDVP) ingestelde beroep tegen de opt-outregeling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa had na de vorige rechterlijke uitspraak de opdracht gekregen om een opt-outregeling ofwel uitzonderingsregeling te ontwerpen, die cliënten in de GGZ de mogelijkheid moest bieden om bezwaar te maken tegen het verstrekken van diagnose-informatie aan verzekeraars en aan het landelijke DBC-informatiesysteem (DIS)*). Naar de mening van de KDVP was deze regeling nog niet voldoende effectief om te voorkomen dat diagnostische informatie alsnog bij verzekeraars terecht zou komen bij afhandeling van de declaratie. Vandaar dat de KDVP voor de derde maal in beroep is gegaan tegen de NZa.

Bezwaren van de KDVP

Een van de bezwaren die de KDVP in haar laatste beroep heeft aangevoerd, had te maken met het feit dat in het declaratieproces volgens de opt-outregeling toch nog een aantal coderingen moesten worden ingevuld, waaruit de diagnose alsnog kon worden afgeleid.
Nog voor de behandeling van het beroep ter zitting op 22 november 2012 heeft de NZa op grond van de bezwaren de eerder getroffen opt-outregeling ingetrokken en vervangen door een nieuwe regeling waarin de bezwarende coderingen niet meer behoeven te worden ingevuld.
De rechter heeft deze gecorrigeerde regeling als uitgangspunt genomen bij de behandeling van dit beroep en geconstateerd dat daarmee door de NZa was voldaan aan onze bezwaren met betrekking tot verplichte coderingen op de declaratie.

Verder had de KDVP in deze beroepsprocedure ondermeer aangegeven dat de Regeling Declaratiebepalingen DBC’s in de curatieve GGZ (NR/CU -521) –  zoals die op 4 september 2012 door de NZa is gepubliceerd in de Staatscourant – op een cruciaal punt niet in overeenstemming was met de opt-outregeling zoals de NZa die had behoren te treffen op basis van de eerdere twee uitspraken van het CBb. In de door de NZa gemotiveerde, maar onjuiste aanpassing van deze regeling, zou het geheel aan zorgverzekeraars zijn om een al dan niet passende betalingsregeling met zorgverleners te treffen als cliënten gebruik zouden willen maken van de opt-outregeling via de privacyverklaring van de NZa. De rechter heeft dit bezwaar ook overgenomen en de NZa heeft vervolgens – nog vóór de uitspraak van de rechter – een aangepaste regeling gepubliceerd in de Staatscourant. Met deze aangepaste opt-outregeling zijn zorgverzekeraars gehouden om een redelijke regeling te treffen voor de afwikkeling van de declaratie, indien cliënten gebruik willen maken van de opt-outregeling door ondertekening van de door de NZa opgestelde standaard privacyverklaring.
Gelet op deze aanpassingen in de opt-outregeling, die tijdens de beroepsprocedure zijn gemaakt, heeft de rechter in haar uitspraak op 21 maart 2013 geoordeeld dat er nu sprake is van een regeling die het mogelijk zou moeten maken om tot een goede afwikkeling van declaraties te komen met zorgverzekeraars, als cliënten besluiten gebruik te willen maken van de opt-outregeling.

Als in de praktijk blijkt dat de gehanteerde privacyverklaring van de NZa – ondertekend door cliënt en zorgverlener – tot gevolg heeft dat zorgverzekeraars toch nadelige (financiële) consequenties verbinden aan het niet aanleveren van diagnose-informatie op de declaratie, is sprake van verwijtbaar handelen in strijd met de hierbij getroffen opt-out regeling en kan een geschil hierover op grond van artikel 48 Wmg worden voorgelegd aan de rechter.
Daarnaast heeft de rechter de NZa in haar uitspraak gehouden aan hun toezegging dat de werking van deze opt-outregeling over enige tijd moet worden geëvalueerd.

Zowel de door de NZa tijdens deze beroepsprocedure gedane aanpassingen in de opt-outregeling als de eis aan de NZa om de regeling na verloop van tijd te evalueren, heeft de rechter doen besluiten om het beroep van KDVP uiteindelijk formeel ongegrond te verklaren.

Lees hier de uitspraak van de CBb rechter d.d. 21-3-2013.

Wat betekent de definitieve opt-outregeling voor u als hulpverlener in de praktijk?

Als hulpverlener kunt u vanaf nu al uw cliënten de mogelijkheid bieden bezwaar te maken tegen vermelding van diagnose-informatie op de declaratie en tegen aanlevering van alle gegevens aan het DIS. Als uw cliënten aangeven van deze opt-outregeling gebruik te willen maken, dient de privacyverklaring van de NZa  – in de Regeling  Declaratiebepalingen DBC’s in de curatieve GGZ opgenomen – te worden ingevuld door zowel de cliënt als de therapeut. Deze verklaring moet aan het dossier van de cliënt worden toegevoegd en aan de verzekeraar worden opgestuurd. Aan te raden is altijd zelf een kopie te bewaren. Om te voorkomen dat uit het uiteindelijke tarief alsnog de diagnose kan worden afgeleid, zijn verzekeraars verplicht om een afwijkend tarief te accepteren; dit tarief mag echter niet hoger zijn dat het maximum NZa tarief. En als uw softwareleverancier geen digitale rekening kan maken zonder diagnose-informatie, is de verzekeraar ook verplicht om op basis van deze uitspraak een papieren rekening in behandeling te nemen.

In de Regeling Declaratiebepalingen DBC’s in de curatieve GGZ is opgenomen de definitieve opt-outregeling. In deze regeling staat onder punt 10: Uitzondering in geval van privacybezwaren beschreven hoe van de opt-outregeling/uitzonderingsregeling in de verzekerde zorg gebruik kan worden gemaakt met o.a. de privacyverklaring. Op de declaratie behoeven dan DBC-prestatiecode, declaratiecode, lekenomschrijving en DBC-tarief niet te worden ingevuld.
Ook staat in deze regeling vermeld, dat voor zelfbetalers geen diagnose (het gaat ook hier om DBC-prestatiecode, declaratiecode, lekenomschrijving en DBC-tarief ) op de rekening hoeft te worden gezet en geen gegevens aan het DIS hoeven te worden aangeleverd.

Aangezien de NZa door de rechter is verplicht om deze regeling – met gebruikmaking van de privacyverklaring – na verloop van tijd te evalueren, vraagt de KDVP u om ervaringen c.q. problemen met deze regeling door te geven. Alleen als de KDVP informatie kan vergaren over hoe deze regeling in de praktijk functioneert, kan die door de KDVP later bij een evaluatie met de NZa ingebracht worden.

Ervaringen met de regeling s.v.p. opsturen naar: info@kdvp.nl
Uitspraak College van Beroep van het bedrijfsleven, 21 maart 2013. Klik hier.

Klik hier voor Regeling Declaratiebepalingen DBC’s in de curatieve GGZ – REGELING NR/CU-524.

Meer info op website van Stichting KDVP: www.kdvp.nl

Noot
*) DBC: diagnosebehandelcombinatie, een code in de gezondheidszorg die het geheel van een geleverd zorgproduct omschrijft. De DBC-vervangt  sinds 1 januari 2005 de oude manier van ziekenhuisfinanciering.

Rekenkamer oordeelt hard over Zichtbare Zorg

omslag indicatoren voor kwaliteit in de zorgHet programma Zichtbare Zorg heeft de afgelopen vijf jaar ruim 31 miljoen euro gekost maar nauwelijks bruikbare kwaliteitsindicatoren opgeleverd. Dat stelt de Algemene Rekenkamer in het op 28 maart 2013 verschenen rapport Indicatoren voor kwaliteit in de zorg.

In dit rapport vermeldt de Rekenkamer de uitkomsten van een onderzoek naar de transparantie in de kwaliteit van de zorg. De kwaliteit van de geleverde zorg moet transparant zijn voor patiënten en zorgverzekeraars om hen in staat te stellen te kiezen voor kwalitatief goede zorg en deze in te kopen. De kwaliteit van de geleverde zorg moet ook transparant zijn voor het (risicogestuurd) toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Tot slot moet de kwaliteit van de geleverde zorg transparant zijn om in de toekomst over te kunnen stappen naar outcomefinanciering, waarbij niet meer de verrichting centraal staat, maar het resultaat van de behandeling.

Na de inwerkingtreding van de Kwaliteitswet zorginstellingen in 1996 zijn er verschillende initiatieven geweest om het inzicht in de kwaliteit van de zorg te vergroten. In 2009 concludeerde de Algemene Rekenkamer in het rapport Implementatie kwaliteitswet zorginstellingen dat de zelfregulering binnen de zorgsectoren nog niet heeft geleid tot een gedeelde visie op de kwaliteit van zorg, inclusief indicatoren en normen (kwaliteitskader). In het najaar van 2012 is geïnventariseerd welke vorderingen er sinds 2009 zijn gemaakt in de ontwikkeling en verbetering van de kwaliteitskaders.

De conclusie is dat de ministers van VWS er de afgelopen zestien jaar niet afdoende in zijn geslaagd deze transparantie zodanig te vergroten, dat de patiënt de informatie kan gebruiken voor zijn keuze en de IGZ voor haar toezicht. Van de zorgverzekeraars is bekend dat de beschikbare informatie over de kwaliteit van de zorg nog niet afdoende is om op te sturen.

Als we kijken naar de ontwikkelingen in de afgelopen zestien jaar, dan zien we verschillende initiatieven om transparantie in de kwaliteit van de zorg te vergroten. Zo hebben minister en zorgsectoren ambitieuze doelstellingen geformuleerd, afspraken gemaakt, taken toegewezen, stuurgroepen geformeerd, visies geschreven, lijsten met indicatoren opgesteld, indicatoren gemeten en geld en tijd geïnvesteerd. Uit de inventarisatie blijkt dat de meeste zorgsectoren inmiddels een gedeelde visie hebben opgesteld. Ook hebben alle sectoren indicatorensets ontwikkeld. Tegelijkertijd blijkt uit het onderzoek dat:

• de stabiliteit en kwaliteit van de meeste indicatorensets om kwaliteit te meten beperkt is;

• er nauwelijks indicatoren ontwikkeld zijn om de uitkomsten van zorgverlening te meten;

• er de afgelopen vijf jaar € 31 miljoen is uitgegeven aan de ondersteuning van het veld bij de ontwikkeling van indicatoren, maar de bruikbaarheid van de ontwikkelde sets tegenvalt.

Ook zien we dat veldpartijen bestaande samenwerkingsverbanden loslaten en in kleiner verband verder gaan. Dit is een magere startpositie voor het nieuwe Kwaliteitsinstituut dat ondergebracht wordt bij het College voor Zorgverzekeringen.

De Rekenkamer beveelt de minister van VWS aan het Kwaliteitsinstituut in de startfase vooral te belasten met het weer om de tafel krijgen van partijen en te bezien of per sector voortgang geboekt kan worden met behulp van de nieuwe (web)mogelijkheden en op zoek te gaan naar een betere en houdbare balans tussen een (telkens beperkt aantal) indicatoren voor zorginhoudelijk, voor organisatieniveau en voor cliëntervaringen. Zodat de patiënt een weloverwogen keuze kan maken, de zorgverzekeraar kwalitatief goede zorg kan inkopen, de inspectie risicogestuurd toezicht kan houden en stappen gezet kunnen worden richting outcomefinanciering.

Klik hier voor downloaden Rapport Indicatoren voor kwaliteit in de zorg, 28 maart 2013, Algemene Rekenkamer: https://beroepseer.nl

Zelfsturende lerarenteams bepalen kwaliteit van onderwijs

focus op onderwijs 2In de video Focus op onderwijs, vertelt prof.mr. Huib de Jong, lid van het college van bestuur van de Hogeschool Utrecht (HU) dat op zijn school, waar elk jaar zevenduizend studenten afstuderen, “schitterende dingen” gebeuren en waar allerlei onderwijsvormen onderzocht en bedacht worden. Begeleid door een snel tekende hand ter illustratie van zijn verhaal vervolgt hij dat “… we ook een probleem hebben. Veel van onze studenten zijn ontevreden. Dat zit mij net zo dwars als iedereen op onze hogeschool. Het is niet leuk steeds met angst en beven de HBO-special van Elsevier te openen om te zien hoe laag we zijn geëindigd.

Het is onverteerbaar dat onze studenten niet het onderwijs krijgen dat ze van ons mogen verwachten. Ook veel van onze docenten zijn niet gelukkig met hoe het gaat. En terecht. Er zijn klachten over hoge werkdruk en de soms gekmakende bureaucratie. Veel docenten voelen zich niet bij machte de kwaliteit van het onderwijs als geheel te beïnvloeden. De vraag is dus: hoe komt dat?”

Na een uiteenzetting over de oorzaken volgt een reeks aanbevelingen waarin de leraar en de student centraal staan. Als een team docenten in samenspraak met de studenten een gezamenlijke missie ontwikkelt, dan kunnen ze voortaan beslissingen nemen op basis van wat ze daarvoor hebben afgesproken. Lerarenteams moeten weer de sleutel in handen krijgen om zelf de kwaliteit van het onderwijs te bepalen; de organisatie zorgt dan vervolgens dat zij ook over alle daartoe benodigde faciliteiten beschikken. Dit is een manier om de  macht weer terug te brengen naar waar die hoort: bij de professionals op de werkvloer.
Luister naar de docent en doe iets met wat je hoort, is de kern van het hele plan.

De HU ondersteunt momenteel twaalf experimenten om te onderzoeken hoe aan zelfsturende docententeams in de praktijk het beste gestalte kan worden gegeven en wat de gevolgen zijn voor de rol van de leidinggevenden en het ondersteunende management.
Zie voor meer informatie over het project Focus op onderwijs in de professionele ruimte op de site van Hogeschool Utrecht. Klik hier.

Video Focus op onderwijs in de professionele ruimte (mei 2012) duurt 10:34 minuten. Tekeningen:
Lex Dirkse. Tekst: Johanna Kroon. Regie: Paula Rennings.