Skip to main content

Redactie Beroepseer

Beroepswaarden of marktwerking? Keuze heeft verstrekkende gevolgen voor GGZ

Alan Ralston, psychiater bij de GGZ en woordvoerder van ‘De GGZ laat zich horen’*) heeft een blog geschreven over Vermarkting of verbinding in de GGZ. Daarin wijst hij op de aantasting van de beroepswaarden. De GGZ staat voor een belangrijke keuze. Alan Ralston:
“De deadline nadert. Voor 5 juli moeten de ‘veldpartijen’ in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) eruit zijn over wie er in de specialistische ggz straks het hoofdbehandelaarschap mag voeren, anders beslist de minister. De implicaties van dit besluit zijn verreikend, zowel voor behandelaars als voor cliënten: met name de toekomst van psychotherapie1) is onzeker.

Er zijn meer vragen rond het bestuurlijk akkoord GGZ2): welke cliënten gaan er straks onder die specialistische ggz vallen? Hoeveel worden er dat? Om welke diagnostische groepen gaat het? Het is onzekerheid troef in de ggz, een situatie die sinds de stelselwijziging en de invoering van het DBC-stelsel veel druk zet op grote en kleine zorgaanbieders. Zorgprofessionals3) en cliënten hebben nóg minder grip op de processen. Wie dacht dat de uitspraak van mw. Schippers tijdens de campagne: ‘Niemand zit te wachten op een stelselwijziging’ zou resulteren in enige beleidsrust voor de ggz, komt bedrogen uit, zeker in het licht van de transitie jeugdzorg en de overheveling AWBZ. Maar ja, de minister zei toen ook dat er geen marktwerking is in de zorg, dus we hadden eigenlijk al kunnen weten dat we haar woorden niet letterlijk moesten nemen.

Speltheorie

Wat te doen als de druk op de ketel staat? Gaan we voor het ostentatieve eigenbelang, of voor het belang van het grotere geheel? Een dramatische kernvraag, maar nu eens een keer echt relevant. De situatie heeft kenmerken van het ‘Gevangenendilemma’4) uit de speltheorie. Wie zijn eigen positie veilig wil stellen (voorlopig), speelt het spel volgens het model van de minister, die van het ‘rationele eigenbelang’, het ideologische model dat de grondslag onder ons huidige zorgstelsel is: concurreer met je collega, specialiseer je, onderscheid je van de ander, promoot je USP5), en zorg dat je too big to fail wordt. En vooral: breng je product aan de man. Vermarkt jezelf.

Samenwerken

Dergelijke ideeën gaan al snel over de tafel bij de komende veranderingen, als iedereen een plaatsje op het kleinere speelveld probeert te bemachtigen. Enig ellebogenwerk is daarbij redelijkerwijs wel te verwachten. Wie of wat zal verliezen in dit spel? In het gevangenendilemma geldt dat als alle spelers hun individuele winst proberen te maximaliseren, het resultaat voor de groep als geheel slechter is dan als ze beslissen samen te werken. Interessant is in dit verband dat onderzoek uitwijst dat mensen in de praktijk vaker geneigd zijn samen te werken dan voorspeld op grond van het ‘rationeel eigenbelang’. Zou het kunnen dat miljoenen jaren evolutie ons iets geleerd hebben over samenwerken?

Waarde

Het is de vraag of verheven vergezichten aan de minister besteed zijn, die zelf speler is binnen een groter gevangenendilemma: de 3%-norm van de Europese Unie. In een context waarin deze norm tot totem verheven is, en opbrengsten slechts in termen van economische kosten en baten geschaald worden, is alles van waarde, inherent onkwantificeerbaar immers, weerloos. Of moeten we toch de berekeningen van stal halen, de businesscase maken voor de ggz? Voor elke euro dat u in ons investeert, krijgt u aan maatschappelijke (en productie!) opbrengst het vier- of vijfvoudige terug! De verleiding is groot om ons dit discours eigen te maken, en onze waarde in economische, kwantificeerbare termen te beschrijven, en daarmee onze plaats op het veld te veroveren. Misschien kan het niet anders. Maar wat verliezen we, als we als ggz onze waarde voor de samenleving in economische termen gaan laten bepalen? Cooperate or defect6)?

Alliantie

Maar het kan wel anders. Er zijn ook andere bewegingen zichtbaar rond en op het veld. Naar aanleiding van het eerdere CVZ-rapport vormde zich razendsnel een alliantie van de diverse ggz-beroepsgroepen, -cliënten, en -instellingen, verenigd in hun kritiek op de voorstellen. De belangen en de betrokken beroepswaarden kwamen overeen op dit punt binnen deze groepen: de neuzen stonden dezelfde kant uit. Deze alliantie had effect: de meest recente versie van het rapport7) wordt gezien als een verbetering op het vorige.

Een ander voorbeeld: onlangs was ik bij de manifestatie van de thuiszorg, om te flyeren voor Zorg Geen Markt8) (tip: wilt u veel flyers verspreiden, laat ze dan niet door een psychiater uitdelen. Die gaat met het publiek uitgebreid ouwehoeren over de toestand in de zorg, de wereld en eventuele aanpalende universa en werft aldus maximaal drie leden), en bij de bijeenkomst ‘Fysiotherapie in Nood’9) waarin aandacht werd gevraagd voor de forse administratieve lastendruk voor fysiotherapeuten enerzijds en onvoldoende toegankelijkheid tot fysiotherapeutische zorg anderzijds.

Beroepswaarden

Deze bijeenkomsten bezoeken was op twee manieren verrijkend. Ten eerste werd duidelijker wat de professionals motiveerde om zo’n bijeenkomst te bezoeken, wat in de kern te maken had met aangetaste beroepswaarden: het niet naar behoren kunnen uitoefenen van het vak dat hun lief is. Ten tweede toonde het me hoe versterkend het is om met elkaar de verbinding te zoeken, en dat de weg daarnaartoe juist loopt langs die beroepswaarden: kwaliteit, rechtvaardigheid, toegankelijkheid, solidariteit. Zijn dit niet de overstijgende waarden die ons uit het gevangenendilemma kunnen leiden?

Een laatste voorbeeld. Tijdens een recente bijeenkomst over de situatie bij de Vrijgevestigde Psychotherapeuten kwamen na een uitvoerig en gedegen debat twee strategieën naar voren met betrekking tot de huidige situatie: enerzijds moest de psychotherapie zich beter ‘op de kaart zetten’, marketingstrategieën toepassen, spotjes, de huiskamer in. Anderzijds werd het voorstel gedaan tot een ggz-federatie van de beroepsgroepen: samen sterk, de handen ineenslaan. Een treffende illustratie, naar mijn idee, van fundamenteel andere oplossingen ten tijde van crisis.

Vermarkting of verbinding

Vermarkting of verbinding. Ieder kiest zijn of haar weg in dit spel, maar de uitkomst zal verstrekkende gevolgen hebben voor onze zorg.

Noten en referenties

1) Zie op site Nederlandse Vereniging van vrijgevestigde psychologen en psychotherapeuten: www.nvvp.nl (De Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychotherapeuten (NVVP) en de Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen (LVE) zijn in oktober 2014 gefuseerd in de Landelijke Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (LVPP)).

2) Bestuurlijk akkoord toekomst GGZ 2013 – 2014, Eerste Kamer, 20 juni 2012: https://www.eerstekamer.nl

3) Reorganiseren en saneren in de vrijgevestigde GGZ? Een pleidooi voor behoud van beroepskwaliteit: http://ggzlaatzichhoren.wordpress.com

4) Het gevangenendilemma (Engels: prisoner’s dilemma) is een begrip uit de speltheorie als voorbeeld van de relatieve voordelen van samenwerken of niet.

5) USP: Unique selling proposition

6) Cooperation: The Foundation of Improvement: http://annals.org

7) Concept Rapport G-GGZ, Deel 2: https://beroepseer.nl

8) Zorg geen markt:  www.zorggeenmarkt.nl (Website is opgeheven) Zie website SP: www.sp.nl/rapport/2008/zorg-is-geen-markt

9) ‘Fysiotherapie in Nood’, door Comité Zorg Geen Markt, Actiegroep Fysiotherapeuten in Nood, april 2013: www.sp.nl/sites/default/files/130401fysiotherapieinnood.pdf

Deze blog Vermarkting of Verbinding is verschenen op de site van Artsennet, 2 juli 2013: www.artsennet.nl (Blog niet meer beschikbaar op site Artsennet/Medisch Contact)

*) Website De GGZ laat zich horen: www.deggzlaatzichhoren.nl (Site is opgeheven per maart 2915).

Andries Baart over kwetsbaarheid en de menselijk maat in zorg en welzijn

Op de site van Sociale Vraagstukken waar wetenschappers en denkers in debat gaan over maatschappelijke kwesties, staan Dossiers die elk een speciaal vraagstuk behandelen. Een daarvan is gewijd aan burgerschap waaraan Andries Baart een bijdrage leverde met Kwetsbaarheid mag meer aandacht krijgen. Baart  is hoogleraar Presentie en Zorg aan de Universiteit van Tilburg en de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht.
Baart schrijft dat “Nederland ronkt van de ideologie van de autonome, krachtige, ondernemende burger die met zelfregie, zelfmanagement en zelfredzaamheid een goede toekomst tegemoet gaat. Voor kwetsbaarheid is geen ruimte meer.

In de nieuwe AWBZ, in de WMO, in Vernieuwd Welzijn, in de gemeentelijke plannen voor de Jeugdzorg, voor de wijkregisseurs, mantelzorgers en gewone burgers: in alle plannen staat het, elke week is er een juichend congres over, de vakbladen schreeuwen het van de daken en de onderzoeksprogramma’s van hogescholen en universiteiten staan in dat teken. Maar de werkelijkheid is minder rooskleurig: dat er kwetsbare en kwetsbaar gemaakte mensen zijn die niet, nooit, aan dit beeld kunnen voldoen, wordt systematisch aan het gezicht onttrokken.

In toonaangevende beleids- en visiedocumenten over ‘kwetsbare mensen’ van de laatste vijf jaar die ik grondig bestudeerde, deed ik een paar opmerkelijke ontdekkingen. Kwetsbaarheid speelt als een inhoudelijk uitgewerkt concept geen rol van betekenis. De centrale begrippen zijn herstel, participatie, rechten, volwaardigheid, ruimte krijgen, eigen regie voeren, zelfredzaamheid, autonomie enzovoort. Voor zover er al sprake is van kwetsbaarheid, gebeurt dat formeel: het bestaat (jammer genoeg) en kent verschillende vormen zoals psychisch, sociaal, fysiek of economisch. Het stelt de zorg voor een lastige, zij het doenlijke, opgave maar is niet constitutief voor de zorg, het ‘maakt’ of ‘vormt’ de zorg niet.

Kwetsbaarheid mag er niet zijn

We zien dat kwetsbaarheid steeds opgevat wordt als het kenmerk van specifieke, met name te noemen groepen, levensstadia en desnoods wijken. Het is in elk geval niet iets van ons allemaal. Kwetsbaarheid wordt als categoriale aanduiding neergezet. Er wordt, ten behoeve van de beleidsvoering, graag en veel onderzoek gedaan welke die groepen zijn, wie in de toekomst ‘de kwetsbaren’ zijn – daar komen overigens altijd dezelfde groepen uit omdat de definitie geen andere toelaat. En er is natuurlijk meteen ook een moderne reflex: meten, in dit geval in de vorm van het volgen van ‘kwetsbaren’ met instrumenten en schalen die kwetsbaarheid en zelfredzaamheid pretenderen vast te stellen. Kun je meteen zien welke aanpak succesvol is en dus subsidiëring verdient: die kwetsbaarheid doet verdwijnen. Kwetsbaarheid is in dit moderne beleidsdiscours iets afkeurenswaardigs, een onwaarde: dat wat er niet zou moeten zijn en als het er wel is, bestreden moet worden.

De opvatting dat kwetsbaarheid ook verbonden is met bijzondere en waardevolle gevoeligheid, met gehechtheid en fragiliteit van wat dierbaar is, komt slechts een enkele keer ter sprake. Dat samenleven met kwetsbaren een maatschappij helpt te humaniseren en belet in de hoogste versnelling voort te jakkeren, zoek je tevergeefs in die geanalyseerde beleidsstukken. Eerder is het omgekeerde aan de orde: kwetsbaren die min of meer mee kunnen jakkeren gelden als volwaardig, vooral als ze dat met een innerlijke overtuiging doen.

Kwetsbaarheid als kostbaar goed verbleekt

Kwetsbaarheid als een brekelijk maar kostbaar goed verbleekt in het optimistische licht van herstel en participatie. Daarmee is de idee van kwetsbaarheid als gewoon, alledaags menselijk noodlot, als een vast basisgegeven van mens-zijn, buiten beeld gedrukt. Kwetsbaar zijn de onfortuinlijke (of slappe) anderen. Overigens wordt kwetsbaarheid opmerkelijk smal ingevuld: dat ongeschoolden, vroegtijdige schoolverlaters en bijvoorbeeld uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen kwetsbaar zijn, wordt niet of hoogst zelden vermeld. De idealen van zelfregie, herstel, participatie zijn op hen niet berekend, net zo min als de gebruikelijke remedies en schaaltjes om hun kwetsbaarheid te meten.

De inzet voor kwetsbare mensen moet allereerst van henzelf komen en vervolgens van familieleden, mantelzorgers en naaste buren. Dan pas van professionele hulp- en zorgverleners. Zelfredzaamheid betekent dan ook niet dat iemand zelfredzaam is, maar vooral dat er geen professional naar hem of haar omkijkt. Programma’s ter vermindering van kwetsbaarheid verschuiven bijgevolg van het zorgdomein naar welzijn.

Kwetsbare mensen betalen een flinke prijs

Voor dat zoek maken van een fatsoenlijk begrip van kwetsbaarheid betalen kwetsbare mensen een flinke prijs: ze worden even gemakkelijk opgejaagd (Eropaf!), gestraft (Lik op stuk) als verlaten (Niet pamperen!) omdat aan hen geen eer te behalen valt. Aan jongeren met een lichte verstandelijke beperking – new speak voor zwakzinnig en debiel – is dit alles treurig genoeg heel goed te illustreren. Kwetsbaarheid is in het huidige zorgdiscours een niet serieus te nemen maar te verdelgen kenmerk. Je zou het niet moeten zijn en je zou het ook niet moeten dulden. Het is welbeschouwd een primitief en onuitgewerkt begrip. Waar in het (Frans of) Engels ‘kwetsbaarheid’ uiteengelegd wordt in zulke concepten als frailty, vulnerability, precariousness en touchability, waardoor gedacht kan worden in nuances, gebeurt dat bij ons nauwelijks.

Toch is het zinvol broosheid, breekbaarheid, hachelijkheid en verwondbaarheid te onderscheiden en ook minder slordig te zijn met het verschil tussen kwetsbaar zijn, kwetsbaar gemaakt worden en feitelijk gekwetst worden of zijn. De diepste laag is de broosheid, een basisconditie die we allen als mens bezitten”.

Lees het volledige artikel: Kwetsbaarheid mag meer aandacht krijgen, door Andries Baart, op site Sociale Vraagstukken, 24 mei: www.socialevraagstukken.nl

 Onlangs verscheen van Andries Baart en Christa Carbo het boek De zorgval (uitgeverij Thoeris, Amsterdam) waarin Baart van leer trekt tegen het optimistische WMO-leger dat zelfredzaamheid en eigen kracht stimuleert, maar geen oog heeft voor kwetsbaarheid. Baart pleit voor de ‘presentiebenadering’ om de zorg voor haar eigen val te behoeden. Christa Carbo schetst aan de andere kant aansprekende en intieme praktijkportretten van mensen die in de zorgval liepen. Ze laat ook zien hoe het wel kan:  https://thoeris.nl/boek/de-zorgval/

Debatteer mee over digitaal onderwijs

Op de website van Onderwijsfilosofie is een discussie aan de gang over digitaal onderwijs naar aanleiding van een televisie-uitzending van Knevel  & Van den Brink van 29 juni 2013. Daarin vond een debat plaats tussen opiniepeiler Maurice de Hond en SP-Tweede Kamerlid Jasper van Dijk over de Steve Jobsscholen, een initiatief van De Hond. De scholen gaan in het komende schooljaar voor het eerst van start.
De stelling van De Hond – die voorstander is van gebruik van de iPad op school – is dat bestaande scholen “relicten uit het verleden” zijn. Jasper van Dijk vindt het onverantwoord leerlingen bloot te stellen aan een nieuw onderwijsconcept waarvan nog niet duidelijk is of het wel werkt.

Als reactie op deze uitzending publiceerde filosofe Joke Hermsen in de Volkskrant op de dag na de uitzending het artikel We willen een Hannah Arendtschool in plaats van een Steve Jobsschool. Hermsen betoogt: “Juist in het belang van het nieuwe en revolutionaire dat in ieder kind zit, moet het onderwijs conservatief zijn, de culturele traditie bewaren, behoeden en koesteren”.

Simon Verwer is ingehaakt op het debat en heeft een analyse gegeven van de in de uitzending gehanteerde argumenten die in een transcript nog eens na te lezen zijn. Hij nodigt u uit een reactie te geven door de volgende zin te voltooien en in te zenden:… Wat ik van het debat tussen Maurice de Hond en Jasper van Dijk over de (on)zin van Ipadscholen leer is…
Ga voor een reactie naar Digitaal zullen wij leren? Een eerste analyse van de argumenten, op de site van Onderwijsfilosofie, 30 juni 2013: http://www.onderwijsfilosofie.nl/opinie-stukken/digitaal-zullen-wij-leren-een-analyse-van-de-argumenten/ (Niet meer beschikbaar).

Simon Verwer is initiatiefnemer van De Denkfiguren, die verfrissend positieve en doordachte vergezichten zoeken voor de alledaagse onderwijspraktijk. Zie: www.denkfiguren.nl (Site is opgeheven). Zie Beschouwingen van de denkfiguren: https://www.onderwijsfilosofie.nl/beschouwingen/ (Niet meer beschikbaar)

We willen een Hannah Arendtschool in plaats van een Steve Jobsschool, door Joke Hermsen, de Volkskrant, 30 juni 2013: www.volkskrant.nl

Lees ook: De digitale heilstaat van Maurice De Hond, door Hans Schnitzler, op site Sociale Vraagstukken, 1 juli 2013: www.socialevraagstukken.nl

Tien beroemde IT-klokkenluiders van de afgelopen veertig jaar

Op de website van Computerworld schreef Robert X. Cringely een artikel over de Tien befaamde klokkenluiders uit de tech-wereld. Deze tien klokkenluiders brachten grote misstanden aan het licht, binnen en buiten de IT-wereld. De tien hebben twee dingen gemeen. Ten eerste hebben ze allemaal hun baan en hun vrijheid op het spel gezet om een misstand aan het licht te brengen. Ten tweede waren het allemaal geeks. Deze ontwikkelaars, techneuten, academici en wetenschappers hebben de kranten gehaald omdat ze een duister geheim van hun werkgever openbaar hebben gemaakt. Meestal deden ze dat ten nadele van zichzelf. Sommigen belandden in de gevangenis, anderen werden onsterfelijk gemaakt in een grote Hollywood-productie.

time ellsberg
Omslag Time van 5 juli 1971 met portret van Daniel Ellsberg. “The war exposés. Battle over the right to know”.

Zijn het landverraders of patriotten? Schurken of helden?

De tien namen:

1. Daniel Ellsberg. Lek: Geheimen over de oorlog in Vietnam (1969-1971)
2. Peter Buxtun. Lek: Het Tuskegee-syfilisonderzoek (1972)
3. Mordechai Vanunu. Lek: Bestaan kernwapenprogramma Israël (1986)
4. Mark Whitacre. Lek: Prijsafspraken om voedingssupplementen (1992)
5. Jeffrey Wigand. Lek: Gesjoemel van tabaksfabrikanten met toevoegingen (1996)
6. Shawn Carpenter. Lek: Chinese hackers hebben toegang tot computers van de regering in de VS (2005)
7. William Binney. Lek: Afluisterprogramma van de NSA (2005)
8. Mark Klein. Lek: NSA-aftapstations bij backbone van providers (2006)
9. Bradley Manning. Lek: Video van helikopteraanval in Irak (2010)
10. Edward Snowden. Lek: Afluisterprogramma PRISM (2013)

Lees het hele verhaal Tien befaamde klokkenluiders uit de tech-wereld, door  Robert X. Cringely, 28 juni 2013, op de site van Computerworld: http://computerworld.nl/it-beheer/78327-10-befaamde-klokkenluiders-uit-de-tech-wereldWebsite (Niet meer beschikbaar)

Cringely, Robert X. “Geeks and Leeks: Top 10 Tech Whistleblowers of All Time.” InfoWorld. June 20, 2013. (Feb. 6, 2014)

Website I, Cringely on technology: www.cringely.com

Gar Alperovitz over transformatie naar een nieuwe economie

omslag what then must we doGar Alperovitz, de 77-jarige hoogleraar politieke economie aan de universiteit van Maryland en medeoprichter van The Democracy Collaborative reist momenteel door de V.S. vanwege zijn nieuwe boek met de vragende titel: What then must we do? De ondertitel luidt Straight talk about the next American revolution.
De titel van het boek…”heb ik ontleend aan een boek van Tolstoj dat hij in 1886 schreef nadat hij zich had verdiept in de toestand waarin Rusland in de negentiende eeuw zich bevond. Het was een tijd van verval, de aristocratie baadde in luxe, de boeren leden kou en honger. Tolstoj heeft geschreven: ‘Ik zit op de rug van een man en wurg hem terwijl hij me draagt. Ik maak mezelf en anderen wijs dat het me spijt en dat ik zijn lot met alle mogelijke middelen wil verbeteren, behalve door van zijn rug af te gaan’. De meesten van ons zitten niet letterlijk op iemands rug om gedragen te worden. Maar, we kijken wel de andere kant op en stellen onszelf gerust met bescheiden veranderingen en verzekeren onszelf dat alles goed is, ook al leven miljoenen anderen in wanhoop. We hebben gedaan wat we konden, gezien de omstandigheden, zeggen we dan. Maar veel mensen beseffen, net als Tolstoj, dat willen we echt iets doen, het nodig is dieper op de problemen in te gaan dan we gewend zijn. De vraag is dus: Wat moeten we doen?”

Een kleine bovenlaag

Ondanks de welvaart, vervolgt Alperovitz, verkeren de Verenigde Staten in grote moeilijkheden. De politiek lijkt evenwel nauwelijks te reageren. Er is zelfs nog geen begin gemaakt met een andere strategie voor een echte democratische toekomst. Er zijn verkiezingen en debatten over de belastingen en de economie, maar de gewone burger wordt er niet wijzer van. De economie stagneert niet alleen, de situatie van een gemiddeld gezin is al veel langer slecht. Het inkomen van tachtig procent van de Amerikaanse werknemers is niet gestegen in de afgelopen dertig jaar, maar het inkomen van een kleine bovenlaag is wel omhoog. Die toplaag bezit evenveel als zestig procent van de rest van de bevolking samen. Anders gezegd, vierhonderd plutocraten verdienen meer dan de honderdtachtig miljoen andere Amerikanen bij elkaar.
Hoe kan het dat praktisch alle winsten van de economie naar een klein groepje gaan? Alperovitz: “Als de welvaart van het land al die tijd evenredig was verdeeld zou een gezin van vier personen vandaag tweehonderd duizend dollar per jaar verdienen. Het minimum uurloon in de V.S. is momenteel twee dollar minder dan het geval was in 1968. En dat voor zo’n groot land. Heel Duitsland zou je kunnen wegstoppen in de staat Montana”.

De kritieke vraag is: Wat gebeurt er met zo’n systeem als dit, dat maar voortduurt, jaar in jaar uit, decennialang? Een ander feit is dat meer dan vijftig miljoen Amerikanen in armoede leven. Dat is officieel vastgesteld. Het aantal is groter, niet lager dan in de tweede helft van de jaren zestig.
Er wordt beweerd dat “Washington blut is”. De politiek is volgens Alperovitz ook niet meer bij machte de problemen op een dieper niveau aan te pakken. De politiek is gericht op tekorten en bezuinigingen, niet op de noodzakelijke antwoorden op de crisis.
Wereldwijd hebben mensen het gevoel dat er iets aan de hand is dat verder gaat dan de crisis waarin we zijn terechtgekomen. De echte crisis heeft te maken met onze democratie.
Alperovitz geeft het voorbeeld van een peiling uit 2011.Tachtig procent van de Amerikanen gelooft dat hun parlementsleden meer geïnteresseerd zijn in het dienen van een speciale groep mensen, dan in de mensen die ze vertegenwoordigen. Een andere peiling heeft uitgewezen dat een op de vijf Amerikanen gelooft dat een paar rijke mensen en de corporaties veel te veel macht hebben. Slechts 37 procent, iets meer dan een derde van de bevolking heeft vertrouwen in het voornaamste instituut van de Verenigde Staten, het Hooggerechtshof.
Als een toestand niet beweegt en niet verbetert maar door de jaren heen steeds slechter wordt, is het duidelijk dat we te maken hebben met diep gewortelde problemen. Volgens Alperovitz tonen de enquêtes aan dat mensen beseffen dat er iets fundamenteel verkeerd is in de maatschappij.

Rijkdom was in de Middeleeuwen beter verdeeld dan in het huidige Amerikafilm alperovitz-

De vraag is dus hoe we omgaan met deze systeemcrisis. Een traditioneel antwoord is “een beweging starten”. Een politieke macht opbouwen en leiders onder druk zetten. Dat is ook nodig, volgens Alperovitz, maar het is niet voldoende. Nodig is een vuist maken en een heldere, doordachte strategie die minstens het begin van een antwoord is op de vraag Wat moeten we doen?
We kunnen beginnen met het leggen van het fundament voor de transformatie naar een ware democratische gemeenschapsvorming. Alperovitz roept niet op tot een soort revolutie met geweld en omverwerping. Zijn revolutie betekent een transformatie, het van de grond opnieuw opbouwen van een maatschappij. Iemand noemde Alperovitz’ plan voor Amerika een evolutie met revolutionaire trekken. Het oude systeem moet worden vervangen voor een nieuw. De kern van het nieuwe systeem is het democratiseren van eigenaarschap van de welvaart. De mens wordt eigenaar van zijn eigen welvaart en rijkdom. Niet de corporaties. Dat is mogelijk door het vormen van coöperaties, door als werknemer eigenaar te worden van een bedrijf en door kleine en middelgrote, onafhankelijke bedrijven op te zetten.
De komende moeilijke decennia zouden wel eens de prehistorie blijken te zijn van de volgende Amerikaanse revolutie, een evolutionair proces dat het Amerikaanse systeem transformeert tot zowel een moreel verantwoord als een betekenisvol en ecologisch duurzaam systeem.
Martin Luther King heeft vlak voordat hij werd vermoord gezegd “dat voor het oplossen van Amerika’s problemen er een radicale herverdeling van de economische macht nodig is”.

Alperovitz krijgt niet alleen bijval en lovende woorden voor zijn nieuwe boek. Er is ook kritiek. Hij zou niet echt een oplossing aanbieden voor de scheefgroei van de maatschappij. Het is Alperovitz er evenwel vooral om te doen de huidige, onhoudbare situatie van Amerika tegen het licht te houden en aan te sporen tot revolutionaire initiatieven, die overigens al overal in de V.S. plaatsvinden. Zie op deze site van Beroepseer: Opmars van Nieuwe Economische Beweging, over Alperovitz’ in 2011 verschenen boek America Beyond Capitalism: Reclaiming Our Wealth, Our Liberty, and Our Democracy, waarin een alternatief politiek-economisch systeem wordt gepresenteerd: https://beroepseer.nl

Zie ook de video met Alperovitz The Next American Revolution: www.youtube.com

Website van Alperovitz met interviews: www.garalperovitz.com

Meer over het boek What then must we do? door Gar Alperovitz op: www.scribd.com 

Almaar meer toetsen op school, hoe komen we ervan af?

omslag de testing de grading schoolsVanaf schooljaar 2015-2016 krijgen leerlingen in het voortgezet onderwijs aan het eind van de onderbouw een diagnostische toets om te kijken hoe ze ervoor staan. Dat berichtte Mijke Hurx op 24 juni 2013 op BNR Radio. Staatssecretaris Dekker heeft het wetsvoorstel hiervoor naar de Tweede Kamer gestuurd. De diagnostische toets concentreert zich met name op Nederlands, Engels en wiskunde/rekenen, omdat die vakken een belangrijke rol spelen in het succesvol volgen van andere vakken in het voortgezet onderwijs en het vervolgonderwijs.
De toets, gebaseerd op landelijk vastgestelde tussendoelen, moet er onder meer aan bijdragen dat talent beter wordt gezien. Als Nederland tot de wereldwijde top-5 van kenniseconomieën wil behoren, hebben we deze groep excellerende leerlingen nodig, zei hoofdinspecteur Annette Roeters van de Onderwijsinspectie eerder op BNR. “En ze hebben er zelf ook recht op; zij kunnen meer, dus het is belangrijk dat zij het juiste aanbod krijgen”. Volgens Roeters is de toplaag teveel ondergesneeuwd in de extra aandacht voor zwakke scholen.

Terwijl er steeds meer toetsen ingevoerd worden, niet alleen in het Nederlandse onderwijs maar wereldwijd, gaan er ook steeds meer stemmen op de “toetsengekte” een halt toe re roepen. In juni 2013 verscheen er in de V.S. een speciaal aan dit onderwerp gewijde bundel met essays waarin het falen van toetsen en beoordelingen, alsmede de mogelijkheden van onderwijs zonder toetsenlast, aan de orde komen. In De-Testing and De-Grading Schools: Authentic Alternatives to Accountability and Standardization wordt o.a. geconstateerd dat het onderwijs zich heeft overgeleverd aan toetsen en meten, ondanks decennia van onderzoek, theorieën en filosofieën die de funeste gevolgen ervan hebben aangetoond. De doeleinden van onderwijs, opleiden tot onafhankelijke, zelfstandig denkende mensen en steunen van democratische beginselen, raken steeds meer op de achtergrond.

Het onderwaarderen en negeren van intrinsiek waardevolle schoolprestaties

De inleiding van het boek is geschreven door Alfie Kohn, auteur van boeken als No Contest, Punished by Rewards, Unconditional Parenting en No Grades, No Homework = Better Learning. Times Magazine noemt hem Amerika’s “meest uitgesproken criticus van de onderwijsfixatie op toetsen en cijfers”.
Kohn beweert dat toetsen en beoordelen niet veel zegt over de creativiteit van studenten, hun nieuwsgierigheid, geluk, succesvolle loopbaan, of andere dingen: “Ons onderwijsstelsel met zijn toetsen en prestatiebeoordeling is gericht op kwantificeren, controleren en concurreren, net zoals onze cultuur daarop is gericht. Kwantificeren is je uitspreken in getallen. Dat is geen probleem als een vraag betrekking heeft op tellen: ‘Hoe groot zijn de klaslokalen van basisscholen, en die van middelbare scholen?’ Het wordt wel een probleem bij andere vragen als: ‘Hoe weten wij of dat een goede leraar is?'”
Kohn citeert Edmond G.A. Holmes, hoofdinspecteur van het basisonderwijs in Groot-Brittannië die ruim honderd jaar geleden heeft opgemerkt: “Zoals we ertoe neigen schoolprestaties te waarderen in termen van meetbaarheid, zo neigen we ertoe díe prestaties te onderwaarderen en uiteindelijk te negeren die intrinsiek te waardevol zijn om te worden gemeten”.

In zijn boek Trust in Numbers (1996), wijst historicus Theodore Porter erop dat kwantificeren al langere tijd speciale aantrekkingskracht uitoefent op Amerikanen: “Het systematische gebruik van IQ testen, opiniepeilingen … zelfs van kosten-baten analyses om openbare scholen te beoordelen – en dat alles in de naam van onpersoonlijke objectiviteit – zijn karakteristieke voortbrengselen van … de Amerikaanse cultuur.

Of dat meer geldt in het onderwijs dan op andere terreinen “weet ik niet”, aldus Kohn, maar volgens hem is het tamelijk verontrustend als we veronderstellen dat we de fase waarin kinderen de dingen beginnen te begrijpen moeten gaan meten. En die veronderstelling openbaart zich niet alleen via de alomtegenwoordige toetsen en beoordelingen, maar ook via recenter ontwikkelingen, zoals rubrics*) die ertoe leiden dat standaardisering via de achterdeur wordt binnengesmokkeld.
Toetsen zijn niet alleen onnodig, maar hebben ook geen nut, omdat ze alleen aangeven hoeveel makkelijk te vergeten feiten in het korte termijn-geheugen geperst kunnen worden en hoe vaardig studenten zijn in de kunst van het toetsen maken.

Leraar Steven Wolk uit Illinois heeft het zo gezegd: “In de echte wereld van onderwijs zijn toetsen en rapporten niet van betekenis om de ontwikkeling van iemand te volgen. Ze dienen alleen maar voor het gemak in een schoolsysteem dat gebaseerd is op massaproductie… Ik beoordeel mijn studenten door naar hun werk te kijken, door met hen te praten en door af en toe informeel te observeren. Ik heb geen beoordeling nodig buiten mijn eigen waarnemingen en het werk van de student, dat genoeg laat zien over hoe ze denken, hoe ze zich ontwikkelen, over hun kennis en de mate waarin zij de stof tot zich hebben genomen”.

We laten ons verleiden door de sirene van onpersoonlijkheid en objectiviteitomslag trust in numbers

Maar, waarom willen we zo graag toetsen en waardering in cijfers uitdrukken, ook als we vinden dat het schade oplevert? Een mogelijk antwoord is volgens Kohn: uit gewoonte. We worden aangetrokken tot kwantificeren omdat we ons laten verleiden door de sirene van objectiviteit. Andere antwoorden zijn: uit gebrek aan bekendheid met alternatieven en simpelweg uit gemakzucht.
Maar er is nog een andere verklaring. In tegenstelling tot authentiekere manieren van beoordelen van vorderingen van studenten, zijn toetsen en cijfers aantrekkelijk voor mensen die de controle zoeken. Als je niet weet hoe je moet omgaan met je leerlingen om hun intellectuele nieuwsgierigheid te activeren en hun te overtuigen mee te doen, kun je ze gewoon dwingen te doen wat je zegt. Op tijd komen, gaan zitten, rustig zijn, opschrijven wat er gezegd wordt, die pagina´s lezen of die oefening maken in een tempo dat jij bepaalt. Niet meewerken heeft tot gevolg dat de studenten de toetsen niet goed maken met een lager cijfer tot gevolg.

In het in 2009 in de V.S. ingevoerde ambitieuze onderwijsprogramma Race to the top verplichten federale onderwijsambtenaren scholen in het hele land gestandaardiseerde schoolprogramma’s in te voeren. Daarmee wordt de leraren hun professionaliteit afgenomen, ze zijn gedwongen de voorgeschreven leerstof in de klas te behandelen. Staandaardtoetsen dienen als controlemechanisme. Ze leiden tot vervlakking van het onderwijs, tot een ding dat gemeten kan worden en dwingen mensen tot meedoen, of ze nu willen of niet.
Maar er is nog een effect, en dat is het aanmoedigen tot competitie. Onderwijstoetsen, en ook andere toetsen, zijn uitgevonden om mensen te sorteren en te rangschikken, niet om ze te waarderen. Het ging er niet om te weten te komen hoe de makers van toetsen ervoor stonden om ze vooruit te helpen, maar om te bepalen wie beter was dan wie en, praktisch gesproken, wie van hen geselecteerd kon worden en wie kon achterblijven.

Het trouw blijven aan kwantificering, controle en competitie is een probleem dat niet beperkt blijft tot wat getoetst wordt. De problemen zijn veel dieper. Om uit de toetsfixatie te komen, aldus Kohn, is het nodig vragen te stellen over de huidige stand van zaken en de confrontatie aan te gaan. Er zijn genoeg andere methoden om de prestaties van studenten te beoordelen.

Noot
*) Rubrics – rubrieken – is een evaluatie-instrument, ontwikkeld door Bernie Dodge, geestelijk vader van webquest, een “digitale leeromgeving” waarin leerlingen zelfstandig met opdrachten aan de slag gaan.

Referenties

De-Testing and De-Grading Schools: Authentic Alternatives to Accountability and Standardization, Joe Bower and P. L. Thomas, editors (Peter Lang Publishing, 2013). Zie website van Joe Bower For the love of learning: http://joe-bower.blogspot.com/

The Roots of Grades-and-Tests, inleiding tot De-Testing and De-Grading Schools, door Alfie Kohn. Zie website van Alfie Kohn: www.alfiekohn.org/article/roots-grades-tests/

Trust in numbers, The Pursuit of Objectivity in Science and Public Life, door Theodore M. Porter (1996)

Nederlands onderwijs moet scoren met extra toets, door Mijke Hurx, BNR Radio, 24 juni 2013: www.bnr.nl/nieuws/10116322/nederlands-onderwijs-moet-scoren-met-extra-toets

Erik Gerritsen winnaar Pitch 2013 met “Binnenste buiten”

Erik Gerritsen, directeur van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam heeft op 13 juni 2013 de “Pitch 2013” gewonnen met zijn idee “Binnenste buiten”.
In maart 2013 werden de ambtenaren van Nederland opgeroepen voor 3 mei te reageren op de vraag: Als u voor één dag minister van Binnenlandse Zaken zou zijn, wat zou u dan doen om de samenwerking tussen overheidsorganisaties te verbeteren?

Gerritsen zou graag willen dat ambtenaren een dag lang doorbrengen op de werkvloer ergens in Nederland, zodat ze zelf kunnen ervaren wat er allemaal komt kijken als het werk wordt uitgevoerd. Volgens Gerritsen zal dat veel maatschappelijke problemen oplossen.

In de video Binnenste buiten legt Gerritsen zijn idee uit. https://www.youtube.com/watch?v=xrLiDSefE1A

Pitch 2013 werd georganiseerd door het Ministerie van BZK, Innovation Factory en Boer Croon Business Creators.

Wees voorzichtig met prestatiebeloning, het kan intrinsieke motivatie doden

In 1971 deed Edward Deci, hoogleraar psychologie en sociale wetenschappen aan de Universiteit van Rochester in de VS  een proef om het effect te meten van beloningen, zoals bonussen, en boetes op de “intrinsieke motivatie” van mensen op het werk. Twee groepen kregen een 3D puzzel voorgelegd met de vraag een aantal vormen te maken. Omdat het een leuke puzzel was die wat mentale inspanning vergde, was de intrinsieke motivatie hoog.
Een groep die zijn eigen tempo mocht bepalen, werkte hard. Een tweede groep stond onder toezicht en kreeg een dollar als beloning voor elke gelukte vorm. Die beloning werd later ingetrokken met als resultaat dat de tweede groep zich minder inspande dan de eerste. De leden haakten af en gingen de Playboy of de New Yorker zitten lezen. Deci concludeerde dat financiële beloningen hun intrinsieke motivatie om zeep hadden geholpen.
Mensen blijken niet harder te gaan werken alleen vanwege het geld. Er zijn ook andere motieven, zoals bijvoorbeeld je werk goed willen doen.

Maar hoe meet je de inspanningen van je medewerkers, is de vraag in het artikel Making pay work in The Economist van 25 mei 2013. Opbrengsten kunnen gemeten worden, maar de inspanning waarmee mensen hun werk doen niet, uitgezonderd de tijd die ze aan een taak besteden. Managers blijken moeilijk onderscheid te kunnen maken tussen laaggeschoolde maar ijverige krachten en vakkundige, luie krachten.
Toezicht op medewerkers met als doel de  harde werkers te belonen en de niet hard werkenden te straffen zou kunnen leiden tot verhoogde prestaties. Maar, het kan ook averechts werken.

Wat moeten bedrijven dan doen? Gary Becker van de Universiteit van Chicago heeft in 1968 aangetoond dat criminelen risico’s en voordelen van slecht gedrag berekenen. Ze houden rekening met de mogelijkheid er financieel beter van te worden of gepakt te worden met als gevolg straf. Om de misdaadcijfers omlaag te krijgen, moeten de autoriteiten de pakkans vergroten of de strafmaat verhogen, of beide doen.
Deze benadering kan ook toegepast worden op minder extreme vormen van slecht gedrag, zoals je werk langzaam of slordig doen. Bedrijven zouden toezicht kunnen houden op individuele werkers. Maar dit alles kost geld en de proef met de 3D puzzel heeft aangetoond dat er nog meer motieven zijn dan alleen financiële.

De gevolgen van toezicht houden en belonen

Nauwlettend toezicht houden op medewerkers kan verschillende nadelen hebben. Een aanmoedigingsprogramma ontwikkelen voor een speciale taak kost tijd en geld. Het onthult ook iets over de taak: dat deze belangrijk is voor het succes van een firma en dat deze moeilijk is. Uit een onderzoek van Roland Bénabou van de Univeristiet van Princeton en Jeran Tirole van de Universiteit van Toulouse is gebleken dat zo’n programma ertoe kan leiden dat werknemers langzamer gaan werken en dat ze hun inspanningen verschuiven van snel naar accuraat werken.

De gevolgen van toezicht houden kunnen nog erger worden als er rekening wordt gehouden met “wederkerigheid”. Matthew Rabin van de Universiteit van California in Berkeley, heeft dat onderzocht in 1993. Mensen met een sterk gevoel van rechtvaardigheid willen degenen die hulp nodig hebben, graag helpen. Maar de keerzijde is dat zij degenen die niet te helpen zijn, willen straffen. Bij iemand die de markt monopoliseert en te hoge prijzen vraagt, wordt niet gekocht, zelfs niet als de klant het product graag zou willen kopen. Evenzo kan een onrechtvaardige baas gestraft worden met slecht werk, zelfs als de werknemer daar ook schade van ondervindt.

Als toezicht houden geld kost, maar ook voordelen oplevert, wat is dan goed om te doen? Michèle Belot van de Universiteit van Edinburgh en Marina Schröder van de Universiteit van Maagdenburg, hebben een proef ontworpen waarbij vrijwilligers dozen met 780 euro aan munten kregen met het verzoek ze te sorteren. Dat is lastiger dan op het eerste gezicht lijkt. De eurozone telt namelijk meer dan 160 verschillende munten met acht geldwaarden, van twee cent tot twee euro, en twintig ontwerpen, een voor elke zone van de zeventien lidstaten plus Monaco, San Marino en het Vaticaan.
De vrijwilligers kregen twintig euro betaald voor de slim in elkaar gezette opdracht. Ten eerste kon het karwei geklaard worden met inspanning maar zonder veel vaardigheid. De tijdsdruk was minimaal en de vrijwilligers mochten de dozen mee naar huis nemen. Ten tweede kon slecht werk in verschillende hoedanigheden gemeten worden. De munten konden slecht gesorteerd zijn. De doos kon op een laat tijdstip worden terugbezorgd. En de munten hadden gestolen kunnen worden. De dozen bevatten ook munten van het Vaticaan die meer waard zijn voor verzamelaars dan hun eigenlijke waarde. Door een munt van 50 cent van het Vaticaan – die ongeveer drie euro waard is op veilingen – te vervangen door een munt uit een ander land, zou de vrijwilliger 2,50 kunnen verdienen.

De onderzoekers deden proeven met verschillende manieren van toezicht houden en belonen. Eén groep werd helemaal niet gecontroleerd en kreeg onmiddellijk betaald, ongeacht de prestaties. Twee andere groepen werden gecontroleerd en beloond volgens prestatie. De eerste manier was tamelijk mild. Werkers ontvingen een euro minder voor elke tien fouten. De tweede manier was veel harder. De betaling werd verminderd met vijftien euro als er meer dan twee munten verkeerd waren gesorteerd.

Een beetje toezicht houden ergert de goede werkers

De resulaten suggeren dat milde controle een slechte keuze is. Dertig procent van de vrijwilligers maakte meer dan tien fouten – slechter dan de groep zonder toezicht. Daar kwam nog bij dat het laat terugbrengen toenam. Dat betekent dat geld besteed aan toezicht houden verspild was. Het strengere regime evenwel bood veel voordelen. De accuratesse verbeterde en slechts zestien procent van de vrijwilliers maakte meer dan tien fouten. Maar, sommigen verschoven hun inspanningen ook. Ze werkten langzamer en brachten de munten laat terug. Geen van de beide systemen had enig effect op diefstal: een op de tien vrijwilligers stal munten in alledrie de groepen.

Over het algemeen is kiezen voor de middenweg het beste. Maar in dit geval bleken extremen de beste keuze te zijn. Houd scherp toezicht, of houd helemaal geen toezicht. Een beetje toezicht houden ergert de goede werkers en leidt tot verslapping. En soms is het wijs de mensen gewoon hun werk te laten doen.

Zie artikel: Making pay work – Why bosses should be careful when using performance-related pay, in The Economist van 25 mei 2013: www.economist.com

Lees ook: Monitoring performance to death, 7 juni 2013, op de website Becoming better: http://incognitoinrome.wordpress.com

Referenties

Effects of Externally Mediated Rewards on Intrinsic Motivation, Edward Deci (1971), Journal of Personality and Social Psychology

Incorporating fairness into game theory and economics, Matthew Rabin (1993)

Does Monitoring Decrease Work Effort? The Complementarity between Agency and Crowding-out Theories, Dickinson, D. L., & Villeval, M. C. (2008), Games and Economic Behavior, 63, 56-76.

On the Incentive Effects of Monitoring: Evidence from the Lab and the Field, Amadou Boly (2010)

Crime and Punishment: An Economic Approach, Becker, G. S. (1968), Journal of Political Economy, 76(2), 169-217

Identity, Supervision, and Work Groups, Ackerlof, G. A., R. E. Kranton (2008), American Economic Review 98(2) 212–217

Incentive Contracts and Performance Measurement, Baker, G. P. (1992), Journal of Political Economy 100(3) 598-614

Sloppy Work, Lies and Theft: A Novel Experimental Design to Study Counterproductive Behaviour, Belot, M., M. Schröder (2013), Journal of Economic Behavior and Organization

Intrinsic and Extrinsic Motivation, Bénabou, R., J. Tirole (2003), Review of Economic Studies 70 489-520The Hidden Costs of Control, Falk, A., M. Kosfeld (2006), American Economic Review 96(5) 1611.1630.

Controle op bestuurders komt te vroeg en te hard binnen, aldus hoogleraar Paul ‘t Hart

Paul ‘t Hart is van mening dat de omgeving waarin ambtsdragers in Nederland moeten opereren, onacceptabel hardvochtig is geworden. In een interview met Martijn Delaere in Binnenlands Bestuur doet de hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit van Utrecht daarom een oproep: “Kunnen we alsjeblieft enige empathie hebben met onze politieke leiders. De verantwoordingsdruk waaronder bestuurders worden geplaatst en de geëiste transparantie zijn extreem. Kijk naar de burgemeesters die hebben aangekondigd niet door te willen gaan. Aleid Wolfsen in Utrecht maakte in het begin van zijn ambtstermijn een enorme fout door een krantenartikel over zijn declaratiegedrag te willen onderdrukken, en vervolgens wordt hem dat continu nagedragen. Als er iets over Utrecht of Wolfsen te doen is, dan verschijnt automatisch op Google dat voorval. Wat vroeger een geïsoleerd incident was in het leven van een politicus, is nu onvermijdelijk onderdeel van de storyline van die politicus. Hij of zij ontsnapt niet aan dat denkraam”.

De onmiddellijkheid van de verantwoordingsdruk
‘t Hart zegt moe te worden van opiniebijdragen in de media waarin een of andere figuur roept om krachtiger leiderschap en dat het vroeger beter was. “Nee, vroeger was het gewoon gemakkelijker om leider te zijn”.
Elk publiek ambt is volgens hoogleraar ‘t Hart tegenwoordig onderworpen aan de akelig doorgevoerde logica van doorzichtigheid en verantwoording: “Het openbaar bestuur heeft dit op de markt gebaseerde verwachtingspatroon deels over zichzelf afgeroepen”.

Ook in het lokaal bestuur, zegt ‘t Hart “kijken nog steeds allerlei types enthousiast en onreflectief vanuit de analogie van de markt naar hun bestuurlijk apparaat, daartoe aangezet door adviesbureaus die bedrijfskundige recepten verkopen. Dat is fundamenteel fout: de overheid is geen koekjesfabriek of bol.com. Een zeer belangrijk deel van de zogenaamde diensten die de overheid levert, heeft te maken met toevoeging van leed en beperking van gedragsalternatieven. Dat maakt het bestuur impopulair. De burger wil namelijk alles en wel nu, terwijl er tijd nodig is om beleid te maken dat leed toevoegt. Die tijd geven we bestuurders niet meer”.
De balans tussen de ruimte die we bestuurders geven en de controle die we uitoefenen, is verstoord geraakt, aldus ‘t Hart. De controle komt te vroeg en te hard binnen.

Kaste van jonge bestuurskundigen
Op de vraag of de bestuurskunde er nog toe doet, antwoordt ‘t Hart: “In oktober word ik voorzitter van de Vereniging voor Bestuurskunde. De Nederlandse bestuurskunde staat internationaal erg hoog aangeschreven, maar is wel in de ban geraakt van vergaande academisering. Om te overleven als vakgebied maar ook als individu binnen de vakgroep, moet je in internationale toptijdschriften publiceren. Het probleem is dat je in de echte wereld helemaal niets hebt aan de normen die daar gelden voor goed werk. Je krijgt dus een kaste van jonge bestuurskundigen die wetenschappelijk en methodologisch supergoed ontwikkeld is, maar die geen prikkels heeft om vragen te stellen die ertoe doen in de bestuurspraktijk van Vlissingen of Venray. Ik zie het als mijn opgave als voorzitter om de traditionele betrokkenheid met en de kleine afstand tot de politieke praktijk te herstellen. Het mag niet gebeuren dat bestuurders en topambtenaren zeggen dat wij niets zinnigs te melden hebben”.

Lees het hele interview waarin ‘t Hart ook ingaat op de – toekomstige – rol van de burgemeester: Mededogen met de bestuurder, interview met Paul ‘t Hart door Martijn Delaere in Binnenlandse Bestuur, onafhankelijk magazine voor ambtenaren en bestuurders bij de overheid, 14 juni 2013: www.binnenlandsbestuur.nl